2004/296

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat twee ambtenaren van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid bij zijn aanhouding op 21 september 2002 disproportioneel geweld tegen hem hebben gebruikt, door meerdere malen met een wapenstok op verschillende delen van zijn lichaam te slaan, terwijl de door hem gepleegde gedragingen het gebruik van de wapenstok niet rechtvaardigden.

Beoordeling

1. In de nacht van 21 september 2002 waren vier politieambtenaren van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid belast met de handhaving van de openbare orde tijdens het havenfestival te Alblasserdam toen een groep van ongeveer 50 mensen rond het sluitingstijdstip van de horecagelegenheden dronken en luidruchtig op straat bijeen bleef staan. Een aantal mensen uit deze groep maakte zich schuldig aan allerlei baldadigheden, zoals het omver gooien van een zogenaamd Dixi-toilet en het stichten van een brandje. De betrokken ambtenaren spraken de groep als geheel aan op dit baldadige gedrag en vorderde de groep zich te verwijderen. Daarbij werd gewaarschuwd voor het gebruik van geweld, indien het bevel niet zou worden opgevolgd. Toen de groep herhaaldelijk geen gevolg gaf aan het bevel tot verwijdering, gingen de betrokken ambtenaren over tot het gebruik van geweld. Diverse keren werd er met de korte wapenstok naar verschillende mensen geslagen. Hierbij werd ook verzoeker geraakt.

2. Verzoeker klaagt erover dat de betrokken ambtenaren disproportioneel geweld tegen hem hebben gebruikt, door hem meerdere malen met een wapenstok te slaan, terwijl de door hem gepleegde gedragingen het gebruik van de wapenstok niet rechtvaardigden. Verzoeker heeft aangegeven dat hij aan het voorval zodanig letsel aan zijn vinger heeft overgehouden dat hij een operatieve behandeling heeft moeten ondergaan en nog immer ernstige beperkingen ondervindt bij het uitoefenen van zijn beroep van elektromonteur.

3. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en verwijst voor zijn oordeel naar het advies van de klachtencommissie. Naar het oordeel van de commissie heeft de politie zich de bewuste nacht genoodzaakt gezien de korte wapenstok ter hand te nemen, omdat meerdere personen geen gehoor gaven aan het bevel zich te verwijderen en zich zelfs opdrongen in de richting van de politie. Na de stok aanvankelijk prikkend te hebben gehanteerd om mensen op afstand te houden, is de stok, noodzakelijkerwijs vanwege de opdringerigheid van de groep, daadwerkelijk gebruikt om mee te slaan. De commissie is van mening dat gezien de omstandigheden van het geval de politie geen andere mogelijkheid ten dienste stond. Voorts heeft de korpsbeheerder aangeven dat hij de overtuiging van de commissie deelt, dat het om gepast geweld is gegaan, dat terughoudend en gericht is aangewend (zie Bevindingen, onder B.4.).

Alle stukken overziend is de korpsbeheerder van mening dat verzoeker het aan zijn (wan)gedrag te wijten heeft dat hij met de korte wapenstok is geslagen. Zo heeft verzoeker zowel de vordering zich te verwijderen, de waarschuwing voor het gebruik van geweld en de prikkende beweging met de korte wapenstok genegeerd, aldus de korpsbeheerder (zie Bevindingen, onder C.1.).

4. Op grond van artikel 2 van de Politiewet heeft de politie tot taak te zorgen voor de handhaving van de rechtsorde. De politie is bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken. Op grond van artikel 8 Politiewet moet dit geweld voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Bovendien moet aan het gebruik van geweld zo mogelijk een waarschuwing vooraf gaan (zie Achtergrond).

5. In dit geval is voldoende gebleken dat de omstandigheden van dien aard waren dat geweldstoepassing als zodanig viel te rechtvaardigen. Uit de stukken is het volgende beeld van de opeenvolgende gebeurtenissen naar voren gekomen. Vier politieambtenaren van het korps Zuid-Holland-Zuid werden in de nacht van 21 september 2002 geconfronteerd met een grote groep mensen die de openbare orde ernstig dreigde te verstoren. De mensen werden als groep op hun gedrag aangesproken en herhaaldelijk gevorderd zich te verwijderen, waaraan echter niet werd voldaan. De betrokken ambtenaren waarschuwden de mensen voor het gebruik van geweld, indien zij zich niet zouden verwijderen. Voordat de ambtenaren zijn overgegaan tot het daadwerkelijk slaan met de wapenstok, hebben zij prikkende bewegingen in de richting van de groep gemaakt (zie Bevindingen, onder C.2.). Omdat een aantal mensen desondanks niet voldeden aan het bevel tot verwijderen, zagen de betrokken ambtenaren zich genoodzaakt de wapenstok te gebruiken. De Nationale ombudsman is van mening dat de betrokken ambtenaren in de gegeven omstandigheden, gelet op hun verantwoordelijkheid voor zowel de beëindiging van de verstoring van de openbare orde als voor hun eigen veiligheid, in redelijkheid konden kiezen voor het gebruik van de korte wapenstok.

6. Verzoeker heeft aangegeven dat er geen aanleiding was om juist jegens hem geweld te gebruiken, omdat hij niet tot de groep behoorde en ook niets met de ordeverstoringen te maken had (zie Bevindingen, onder B.2.). De betrokken ambtenaren hebben dit weersproken. Volgens de ambtenaren behoorde verzoeker wel degelijk tot de groep. Hij onderscheidde zich zelfs van de rest van de groep doordat hij de grootste mond had, andere mensen in de groep opfokte en ondanks de vorderingen om zich te verwijderen terug bleef komen (zie Bevindingen, onder C.2.).

7. Achteraf is niet meer vast te stellen wat zich die nacht precies heeft voorgedaan. Wel is uit het onderzoek naar voren gekomen dat verzoeker één van de personen was die geen gevolg gaf aan het bevel om zich te verwijderen. Zo heeft verzoeker verklaard dat hij had gehoord dat de betrokken ambtenaren "wegwezen" hadden geroepen. Verzoeker had ambtenaren vervolgens gevraagd of ze dat niet normaal konden zeggen. Verzoeker zag dat de ambtenaren met hun armen in een bepaalde richting gebaarden. Hij bleef echter staan en vroeg de ambtenaren waar dit allemaal op sloeg (zie Bevindingen, onder C.4.).

8. Vooropgesteld wordt dat een burger, wanneer hij wordt geconfronteerd met een politieoptreden als het onderhavige, een zekere eigen verantwoordelijkheid toekomt waar het betreft (het vermijden van) het risico om betrokken te raken bij eventueel geweldgebruik. In dit verband mag van hem worden verwacht dat hij zich, gezien het gegeven bevel, zo mogelijk, van de plaats van het (mogelijke) politieoptreden verwijdert, ongeacht de vraag of hij zich al dan niet schuldig heeft gemaakt aan het verstoren van de openbare orde.

9. Aangezien verzoeker zich - ondanks dat hij voldoende in de gelegenheid is gesteld zich te verwijderen en ondanks dat hij is gewaarschuwd voor het gebruik van geweld als hij niet aan de vordering zou voldoen - niet heeft verwijderd, is de Nationale ombudsman van oordeel dat hij het aan zijn eigen gedrag te wijten heeft dat ook hij met de korte wapenstok is geslagen.

10. Er is geen reden om aan te nemen dat het tegen verzoeker gebruikte geweld in dit geval disproportionele vormen heeft aangenomen. Op grond van de stukken is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker letsel heeft overgehouden aan het voorval. Dat dit letsel mogelijk blijvend is, is betreurenswaardig, maar het kan in redelijkheid de betrokken ambtenaren niet worden verweten.

11. Alles overziend is de Nationale ombudsman van oordeel dat het toegepaste geweld dan ook in overeenstemming is geweest met het vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid (de burgemeester van Dordrecht), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 18 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A. te Alblasserdam, ingediend door mr. A.J.T.M. van Iersel te Dordrecht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid (de burgemeester van Dordrecht) werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met haar verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Dordrecht over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken, voorzover daarvoor naar haar oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In nacht van 21 september 2002 waren vier politieambtenaren van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid belast met de openbare orde tijdens het havenfestival te Alblasserdam toen een groep van ongeveer 50 man de orde ter plaatse dreigde te verstoren. De groep maakte zich schuldig aan allerlei baldadigheden, zoals het omvergooien van een zogenaamde Dixi-toilet en het stichten van een brandje. De vier betrokken ambtenaren vorderde de groep zich te verwijderen, en gaven daarbij aan dat er, in het geval de groep zich niet zou verwijderen, geweld zou worden gebruikt.

Ook verzoeker was ter plaatste aanwezig. Verzoeker voldeed niet aan het bevel van de betrokken ambtenaren zich te verwijderen en werd door de ambtenaren met een korte wapenstok geslagen. Verzoeker diende hierover een klacht in bij het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid.

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Bij zijn klachtbrief voegde de intermediair van verzoeker onder meer een afschrift toe van de door hem opgestelde klachtbrief aan de politie. In deze brief van 21 januari 2003 staat onder meer het volgende vermeld.

"Op 21.09.2002 omstreeks 00:30 uur is cliënt tijdens het Havenfestival op De Dam door een tweetal agenten van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid een groot aantal keren met de wapenstok geslagen. Door de slagen met de wapenstok is bij cliënt een gebroken gewricht ontstaan in de middelvinger van zijn rechterhand. Voor dit letsel heeft cliënt een operatieve behandeling moeten ondergaan waarbij onder meer een pin in het betreffende gewricht is geplaatst. Op dit moment kan gesteld worden dat het maar zeer de vraag is of sprake zal zijn van een restloze genezing. Aangezien cliënt van beroep elektromonteur is ondervindt hij ernstige beperkingen bij het uitoefenen van zijn functie.

De agenten waren ter plaatse omdat er eerder een voorval had plaatsgevonden met een groep jongeren. Cliënt wenst te benadrukken dat hij niet tot deze groep behoorde en daar dan ook niets mee te maken had. Op enig moment kreeg cliënt, in bedreigende bewoordingen, van de betreffende politieagenten de opdracht zich te verwijderen. Toen cliënt hieraan niet terstond gehoor gaf zijn beide agenten met de wapenstok op hem in gaan slaan met als resultaat het letsel zoals hierboven omschreven.

Cliënt formuleert de klacht als volgend:

- Er bestond voor de betreffende agenten geen enkele aanleiding hem met de wapenstok een groot aantal keren te slaan.

- De agenten hebben bij het toepassen van geweld middels de wapenstok de proportionaliteit uit het oog verloren met als gevolg ernstig letsel."

3. Voorts was een afschrift van de reactie op deze klachtbrief aan de politie toegevoegd. In deze brief van 24 maart 2003 staat onder meer het volgende vermeld.

"Op zaterdag 21 september 2002 zijn er in de gemeente Alblasserdam havenfeesten. Een groot deel van de festiviteiten speelt zich af in de publieke ruimte. De politie houdt aldaar toezicht. Er is veel publiek op de been. Een groep van ongeveer 50 jongeren gedraagt zich baldadig en gooit een zogenaamd mobiel Dixi-toilet om op de openbare weg. Er wordt in de nabijheid een vuurtje gestookt. Enkele jongeren zetten dit toilet weer overeind, waarna dit weer wordt omgegooid. Kortom de openbare orde wordt verstoord en de politie ziet zich genoodzaakt op te treden. Vooralsnog loopt de politie op de groep af en spreekt de groep jongeren aan op hun gedrag. Dit heeft niet het gewenste resultaat. De groep neemt een agressieve houding aan jegens de politie, duwt omstanders in de richting van de politie en bezigt opruiende taal. Eén persoon (volgens de politie klager) springt er - door zijn agressieve gedrag - in negatieve zin bovenuit. Dit blijkt uit het feit dat klager luidkeels beledigende taal in de richting van de politie roept, zoals "kankerlijders, homo's en joden". Ook duwt hij andere personen in de richting van de politie. De politie beveelt klager zich te verwijderen.

Hieraan voldoet klager niet. Er volgt opnieuw een bevel vergezeld van de waarschuwing dat er anders geweld zal worden gebruikt. Verschillende politiemensen hebben vervolgens de korte wapenstok ter hand genomen en meerdere keren naar diverse mensen geslagen. Klager is vervolgens door de politie aangehouden en in de handboeien afgevoerd naar het politiebureau (...) Klager spreekt niet over letsel aan een vinger. Er wordt geen GGD-arts geraadpleegd. De volgende morgen legt klager bij de inspecteur van politie H. een verklaring af. Ook hier wordt geen melding gemaakt van letsel. (...)

In het gesprek op dinsdag 18 maart blijkt dat de zienswijze van klager op een aantal punten afwijkt van die van verbalisanten. Klager geeft aan niet tot de groep van 50 jongeren te hebben behoord maar wel dat hij door de politie wordt weggestuurd. Klager is het niet eens met de wijze waarop dit gebeurt en levert verbaal commentaar. Volgens klager slaat de politie hem met de korte wapenstok. Hij weert zich af door zijn handen omhoog te houden. Een caféhouder springt tussenbeide en maant klager tot kalmte. Klager wordt volgens eigen zeggen furieus en begint de politie te beledigen en uit te schelden. Hij weigert opnieuw weg te gaan, waarop er volgens klager opnieuw wordt geslagen. Vervolgens wordt hij aangehouden. (...). Klager legt een consult af bij een vervangend huisarts, die volgens klager een gekneusde vinger constateert. Klager blijft hier 14 dagen mee lopen en consulteert nu de eigen huisarts. Na doorverwijzing naar het ziekenhuis blijkt volgens klager het gewricht van zijn vinger te zijn gebroken.

Beoordeling

Er is sprake van een meer dan geringe verstoring van de openbare orde. De politie tracht dit verbaal te reguleren en moet noodgedwongen vanwege de toenemende agressie gebruik maken van de korte wapenstok. Op grond van de politiewet en conform de richtlijnen van de ambtsinstructie voor de politie is de politie gerechtigd en bevoegd geweld te gebruiken. Volgens verbalisanten en uit het opgemaakt proces-verbaal blijkt dat klager zich misdraagt en schuldig maakt aan strafbare feiten. Hij voldoet tot 2x niet aan het bevel van de politie zich te verwijderen. Pas later blijkt dat klager letsel heeft opgelopen aan een vinger. Of er sprake is van een onderschatting cq onjuiste diagnose van het letsel door de vervangend arts laat zich raden en is niet aan mij om dit te beoordelen.

(...)

Conclusie

De politie is gerechtigd geweld te gebruiken bij het herstellen van de openbare orde. Er is conform de ambtsinstructie van de politie gepast geweld gebruikt. De grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zijn hierbij niet overschreden. Indien klager had voldaan aan de vordering van de politie zich te verwijderen, was er (tegen hem) geen geweld gebruikt, was hij niet aangehouden en had hij geen letsel opgelopen.

(...)

Mijns inziens heeft de politie correct opgetreden. Ik acht uw klacht ongegrond."

4. Tegen de afdoening van 24 maart 2003 diende de intermediair van verzoeker beroep in bij de korpsbeheerder. Bij brief van 16 juni 2003 reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt.

"De brief d.d. 16 april jl. die de heer I. (...) namens u aan mij heeft gericht, is zoals u bekend is, behandeld door de Adviescommissie Klachtafhandeling. (...)

De commissie is in haar onderzoek tot de volgende bevindingen gekomen.

Het voorval op zich staat buiten discussie. Een groep van ongeveer 50 mensen die rond het sluitingstijdstip van de horecagelegenheden in Alblasserdam min of meer bijeen blijft staan. Onder die mensen zijn er die een toileteenheid bij herhaling omverduwen en er ontstaat in de nabijheid een brandje; vuur dat opzettelijk is aangestoken. (...) Redenen en aanleiding genoeg voor het zogeheten Openbare Orde Team van de politie Zuid-Holland-Zuid om ervoor te zorgen dat de gebeurtenissen niet verder escaleren maar binnen de perken blijven. Of anders uitgedrukt, reden genoeg om de eigenlijke taak van de politie (de zorg dat een redelijk niveau van openbare orde wordt gehandhaafd) uit te oefenen.

Ook staat buiten discussie dat de politie bij de uitoefening van die taak minstens tweemaal 'wegwezen' heeft geroepen. Een dergelijke uitroep betekent dat op dat moment de politie iets - in dit geval 'wegwezen'- vordert, sommeert en/of beveelt waar een ieder gehoor aan moet geven. Kennelijk waren de omstandigheden op dat moment voor de politie voldoende aanleiding voor een dergelijk bevel. De bevoegdheid daarvoor ontleent de politie aan de Algemene Plaatselijke Verordening. Een dergelijk bevel sluit elke discussie daarover uit. Een ieder tot wie dat bevel is gericht, moet onvoorwaardelijk aan dat bevel gehoor geven. Degene die daar niet aan voldoet, moet ook de consequenties daarvan onder ogen zien. (...) U heeft geen gehoor gegeven aan het bevel.

U wilde in discussie gaan met de politie nadat zij dat bevel had gegeven; u wilde tekst en uitleg. En zelfs meer dan dat. U grijpt een korte wapenstok vast die de politie ter ondersteuning van de uitvoering van het bevel ter hand heeft genomen. Vanwege uw lengte en uw kleding, met name de pet die u droeg, in combinatie met de uitlatingen die u riep in de richting van en over de politie viel u op tussen de andere personen van de groep. De politie kan onder die omstandigheden niet opmaken of u daadwerkelijk tot die groep behoorde, in de betekenis dat er voor u meerdere bekenden bij waren, of dat u daar in uw eentje, tussen anderen stond. Vanuit het gezichtspunt van de politie kwam die verzameling personen vanwege houding en gedrag over als groep; een groep, een samenscholing die wanordelijkheden veroorzaakte.

De commissie kan in het licht van het voorgaande uw verontwaardiging over de politie niet volgen.

Het beeld dat de commissie zich van de gang van zaken heeft gevormd, luidt als volgt. De politie die onder meer tot taak heeft de openbare orde te handhaven, is ter plaatse gekomen. Zij ziet dat er wanordelijkheden ontstaan. Zij is bevoegd onder die omstandigheden een bevel te geven dat een ieder zich moet verwijderen. Daarbij wordt de politie geconfronteerd met een persoon die opvalt; die eruit springt vanwege zijn lichaamslengte, vanwege de pet die hij draagt, vanwege het feit dat hij de politie tekst en uitleg vraagt voor het bevel en aan dat bevel geen gehoor geeft, vanwege het feit dat hij een korte wapenstok die de politie ter hand heeft genomen vastpakt en probeert vast te houden, vanwege de uitlatingen in de richting van en over de politie en vanwege zijn gedrag waarbij het lijkt of hij anderen van de groep in de richting van de politie duwt. Omdat er meer personen zijn die geen of onvoldoende gehoor geven aan het bevel maar, sterker nog, opdringen in de richting van de politie en tamelijk nabij de politie komen, ziet de politie zich - naar het oordeel van de commissie terecht - genoodzaakt de korte wapenstok ter hand te nemen en na deze stok aanvankelijk 'prikkend' te hebben gehanteerd om mensen op afstand te houden, de stok daadwerkelijk en noodzakelijkerwijs vanwege de opdringerigheid van de groep, te gebruiken om mee te slaan.

Uw twijfel of de politie deze vorm van geweld had mogen toepassen, is naar de mening van de commissie ongegrond. Het beeld dat hiervoor is geschetst, leidt voor de commissie tot de mening dat onontkoombaar geweld moest worden toegepast omdat de politie anders haar taak niet kon uitoefenen. De commissie is ervan overtuigd dat de politie op dat moment en onder die omstandigheden geen andere mogelijkheid ten dienste stond. De commissie heeft ook de overtuiging dat het om gepast geweld is gegaan dat terughoudend en gericht is aangewend. De commissie heeft geen enkele aanwijzing voor de stelling (...) als zou het om fors geweld zijn gegaan. De commissie heeft noch uit de ook u bekende documenten noch uit de gesprekken die zij heeft gevoerd zelfs maar een begin van een indruk kunnen krijgen dat de politie de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet in acht zou hebben genomen. Als het al zo zou zijn dat u als gevolg van die actie van de politie letsel heeft opgelopen, kan de commissie u niet volgen in het verwijt dat u de politie daarover maakt. De politie heeft naar het oordeel van de commissie rechtmatig gehandeld omdat zij daartoe bevoegd was. De politie heeft ook doelmatig gehandeld omdat het niet mogelijk bleek op een minder ingrijpende wijze de openbare orde te herstellen.

(...)

Het voorgaande in acht genomen, zal het u duidelijk zijn dat de commissie uw klacht ongegrond acht."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. Op 29 augustus 2003 ontving de Nationale ombudsman de reactie van de korpsbeheerder op verzoekers klacht. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld.

"Mijn oordeel op de eerdere, gelijkluidende klacht, die de heer A. bij mij had ingediend, is gebaseerd op het onderzoek van de Adviescommissie Klachtafhandeling.

De commissie heeft de context voor de handelwijze van de politie en de gedragingen van de heer A. in beeld gebracht (...). Kort samengevat: wangedrag van de heer A. die weerspannig geen gehoor geeft aan de vordering van de politie. Weerspannigheid die blijkt uit diens negeren van de waarschuwing, van de vordering en van de prikkende beweging met de korte wapenstok om de heer A. en anderen op afstand te houden.

In mijn brief aan de heer A. is die context weergegeven (...). Van de geweldaanwending is schriftelijk melding gedaan (...). Ook in die melding blijkt dat de heer A. bij de ongeregeldheden een opvallende rol heeft gespeeld (...). De eerst verantwoordelijk - niet bij het voorval betrokken - leidinggevende voor het zogeheten Openbare Orde Team heeft die melding beoordeeld in termen van 'Grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn niet overschreden.' (...) Het beeld dat de commissie zich heeft gevormd in haar onderzoek heeft geen aanleiding gegeven tot een afwijkend oordeel over die geweldtoepassing. Ik heb dat beeld en oordeel van de commissie integraal overgenomen. Mijns inziens bevestigt de heer A. dit beeld, maar dan natuurlijk in andere bewoordingen (...). De opvallende rol van de heer A., en de noodzaak tot geweldtoepassing komen nogmaals in beeld in het proces-verbaal van aanhouding (...).

In de marge van de klacht van de heer A. vraag ik nog uw aandacht voor het volgende.

(A) Het is de commissie opgevallen dat er een beduidende periode is verstreken tussen de datum van het voorval (21 september 2002) en de datum van de klacht (21 januari 2003) (...). De commissie heeft daar een kanttekening bij geplaatst juist omdat de heer A. had aangegeven dat hij bij het voorval letsel zou hebben opgelopen. Van dat letsel had hij niet eerder melding gemaakt. Naar de mening van de commissie zou - als het letsel zou zijn geweest dat de heer A. suggereert - ook de politie die het proces-verbaal van aanhouding heeft gemaakt, zijn opgevallen. Ik ben van mening dat het letsel dat de heer A. heeft beschreven niet een gevolg is van het politieoptreden bij het voorval.

(...)

Het voorgaande in aanmerking genomen, was en is het mijn overtuiging dat de klacht van de heer A. elke grond mist."

2. Bijgevoegd was onder meer het verslag van de hoorzitting van de klachtencommissie van de politie Zuid-Holland-Zuid. In dit verslag staat onder meer het volgende vermeld.

"Aanwezig de cie N., St. en Br.

Aanwezig om 15.00 uur A. en I.

I. namens A. mede aan de hand van vragen en bemerkingen van de cie:

- (...)

- gebruik van de korte wapenstok was niet nodig en was niet conform Ambtsinstructie

- politie rapporteert volstrekt in tegenspraak met bevinding van A. (...)

- (vraag N.: heeft de politie niet tot 2x toe geroepen?) A.: wel geroepen

- (vraag N.: wegwezen?) A.: wegwezen hier! Ik kwam aanlopen; had geen idee wat er was gebeurd. Dus zei ik tegen de politie: kunt u dat niet normaal zeggen. 2 politiemensen slaan met knuppels; ik weer af; toen heb ik gescholden. Ik ben meegenomen en toen is mijn vinger gebroken.

- (vraag N.: waarom heeft u gescholden?; de politie heeft u toch netjes aangeroepen?) I.: A. heeft niet voldaan aan de wijze van wegwezen hier. De klacht gaat over de wijze van aanhouden en de toepassing van geweld. Geweld is een laatste middel. Ik heb niet uit de stukken kunnen afleiden dat dat geweld noodzakelijk was. A. is niet aangehouden vanwege de ordeverstoring. Het is niet duidelijk waarom in dit geval de wapenstok werd gehanteerd.

(...)

K. mede op vragen / bemerkingen van de cie:

(...)

- mensen uit de groep probeerden de politie omver te duwen; in eerste instantie heeft de politie lopen porren met de wapenstok, toen werd ik aan mijn wapenstok vastgehouden en getrokken. Daarom heb ik geslagen; voorzover mij bekend heb ik niemand op zijn hoofd geslagen

M./K. er is op meer mensen uit de groep geslagen

M. daarop is besloten een linie te maken om de mensen te laten vertrekken

- vanuit de linie is gevorderd: wegwezen

- er was een omstander die tegen de groep zei: ga weg; jullie hebben het verziekt

- er viel in de groep één man op door zijn lengte (hij stak boven iedereen uit) en omdat hij een witte pet op had; die stapt op mij af en pakt mijn wapenstok. Ik heb tegen hem gezegd: wegwezen. Hij pakte mijn wapenstok en begon te schelden. Dat was A.

- Toen heb ik tegen hem gezegd: nog een keer schelden en dat wordt u aangehouden.

B. (...)

K. sfeer was link en bedreigend.

M. politie heeft op linie gewacht tot de komst van andere collega's; initiatief tot geweld is niet uitgegaan van de politie

B. in een worsteling zijn meer bewegingen

M. er is getracht mijn wapenstok af te pakken en mijzelf aan te pakken; wie dat deed weet ik niet meer

K. (op bemerking St.: A. heeft gezegd dat hij feitelijk geen deel uitmaakte van de groep) de hele groep keerde zich tegen de politie; de groep bevond zich voor en naast de politie

M. (...)

- A. onderscheidde zich van de rest van de groep omdat hij de grootste mond had; hij bleef ondanks de vordering terugkomen

B. (...)

M. (op vraag St.: heeft A. zich geïsoleerd van de rest? ging de rest weg? wat kan de overweging zijn geweest dat hij doorging?) vanwege het schelden onderscheidde A zich; hij ging door met schelden

- vanuit de linie gezien stond A. iets naar achteren maar hij fokte duidelijk anderen op

K. (St.: hoelang is hij onafgebroken ter plaatse geweest? N.: A. heeft gezegd dat hij op enig moment kwam aanlopen en niet wist wat er gebeurde; St.: hoeveel tijd is verstreken tussen de 1e en 2e keer dat de Dixi omver werd geduwd?) toch wel vijf minuten; het gaat snel

(...)

BEVINDINGEN EN ADVIES VAN DE CIE:

N. A. zou op zijn vinger zijn geslagen en daarna, na verhoor, naar huis zijn gegaan; hij heeft bij die gelegenheden op geen enkele wijze gemeld dat hij letsel zou hebben. Pas in dit stadium: dan moet het iets anders zijn!

St. Verbazing dat zo lang na het incident de klacht wordt ingediend en het letsel wordt gemeld.

St. Er zijn geen medische stukken ingeleverd die het letsel en de oorzaak daarvan bevestigen.

Br. A. is op zoek naar ruimte voor eis tot schadevergoeding.

Volgordelijkheid is logisch: OOT observeert, ziet wanordelijkheden / verstoring van de openbare orde; sommeert weg te gaan; publiek m.n. opvallende A. bemoeit zich met politie; OOT prikt en slaat daarna. Knip maken tussen geweldaanwending en aanhouding.

N. I. kan zijn stelling over 'disproportioneel geweld' niet waarmaken. Overigens zijn er meer mensen geslagen en niet alleen A.

St. A. bleef terugkomen.

Br. Zie en vergelijk inzet AT: juist om geweld te beteugelen. 4 mensen van OOT onder die omstandigheden is weinig. Daarom uit bescherming / angst is de wapenstok gehanteerd.

ADVIES: klacht ongegrond."

3. Voorts was onder meer een afschrift van het meldingsformulier geweldaanwending bijgevoegd, dat op 21 september 2002 werd opgemaakt door betrokken ambtenaar W. Dit formulier vermeldt onder meer dat de korte wapenstok is gebruikt en dat aan het gebruik hiervan een waarschuwing vooraf is gegaan. Verder staat vermeld dat het geweld is gebruikt ter handhaving van de openbare orde tijdens oproerige bewegingen/ ernstige wanordelijkheden en ter aanhouding van een agressieve verdachte. De in het formulier beschreven korte toelichting op de vermoedelijke toedracht luidt onder meer als volgt.

"W. was als lid van het openbare orde team met drie andere leden, te weten L., K. en M. (...) belast met de openbare orde tijdens het Havenfestival. Er was een groep van ongeveer 50 man, die dronken en luidruchtig aanwezig waren. De groep maakte zich schuldig aan baldadigheid en waren bezig met het omgooien met een zogenaamde Dixi'. Hierop heeft het openbare ordeteam getracht de groep te verwijderen. Tevens werd de groep gewaarschuwd hiermee op te houden en indien zij zich niet verwijderden, zou er geweld gebruikt worden. De groep gaf hieraan geen gehoor. De groep ging vervolgens luidkeels allerlei beledigende taal roepen. Hierna werd de groep nogmaals gesommeerd weg te gaan, waaraan geen gevolg werd gegeven. We waren hierdoor genoodzaakt geweld te gebruiken. Alle collega's hebben hun korte wapenstok gebruikt en is er meerdere keren naar diverse mensen geslagen. De groep ging naar achteren en werd er assistentie aangevraagd. (...) Vervolgens bleven diverse jongelui schelden en beledigen. Uiteindelijk is de meest luidruchtigste van de groep aangehouden en geboeid afgevoerd naar het politiebureau."

4. Ook was onder meer het proces-verbaal van verhoor van verzoeker bijgevoegd, opgemaakt door betrokken ambtenaar H. In dit proces-verbaal van 21 september 2002 staat onder meer het volgende vermeld.

"Op zaterdag 21 september 2002 omstreeks 02.00- 02.30 uur bevond ik mij boven op de sluis van de Dam. Ik stond met een groepje van 3 tot 4 man te praten. Ik heb niet gezien wat er rondom mij gebeurde. Ik weet niets af van een Dixi-toilet welke zou zijn omgegooid. Ik heb ze niet eens zien staan. Ik had die avond ongeveer 3 baco's en 5 tapjes pils op. Ik voelde mij wel aangeschoten, maar was niet dronken. Er kwamen 2 agenten van de politie naar ons toe. Ik zag dat ze van de politie waren. Ze waren gekleed als politie. Ik hoorde deze agenten tegen ons zeggen: "Wegwezen". Ik vond dat heel brutaal gezegd, alsof er een rel was. Ik vroeg toen aan die agenten: "Kun je dat niet normaal zeggen". Ik hoorde de agenten zeggen: "Wegwezen". Ik zag ze gebaren met de armen richting P.-weg. Ik bleef staan en stond te kijken. Ik stond versteld en zei tegen hen: "Waar slaat dit nou allemaal op."

Ik zag dat ze de gummiknuppel pakten en begonnen te slaan. Ik zag dat ze dat alleen naar mij deden. Ik voelde pijn op mijn onderarm. Ik weerde af met mijn armen. Ook voelde ik pijn op mijn gezicht.

(...)

Ik werd wat rustiger en toen ben ik weer naar die agenten gegaan die mij geslagen hadden. Dat was nog boven op de sluis. Ik was kwaad en begon op ze te schelden. Ik riep naar ze: "kankerlijers, teringlijers, joden". Ik zag dat ze op een afstand van ongeveer 7 meter van mij afstonden. Ik heb dat op luide toon geroepen. Ik heb geen middelvinger naar de agenten opgestoken. Ik begrijp nu, dat ik daarmee de agenten beledigd heb, maar op dat moment was ik kwaad omdat ik geslagen was, terwijl ik niets had gedaan. Ik wist ook niet waarom ik weg moest. Ik heb niet gezien of gehoord wat er om mij heen gebeurd was".

5. Tevens was onder meer het proces-verbaal van aanhouding van 21 september 2002, opgemaakt door de betrokken ambtenaren M., L., W. en K., bijgevoegd. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld.

"Op zaterdag 21 september 2002, omstreeks 02.00 uur waren wij, verbalisanten, in uniform gekleed en belast met de toezicht op de openbare orde (...) Omstreeks 02.45 uur zagen wij dat een groep van ongeveer vijftig jongemannen om een Dixi-toilet bleef rondhangen. Na ongeveer een paar minuten zagen wij een aantal jongens uit die groep een Dixi-toilet omgooiden. Deze Dixi-toilet stond op de openbare weg, namelijk op het trottoir. Na enige minuten zagen wij dat er een paar jongemannen uit deze groep van ongeveer vijftig jongemannen, een vuurtje stookten op het trottoir in de directe nabijheid van de aldaar liggende Dixi-toilet. Wij zagen dat er door enkele jongemannen uit de groep van ongeveer vijftig jongemannen de Dixi-toilet overeind werd gezet.

Wij zagen dat er na ongeveer vijf minuten enkele jongemannen uit de groep van ongeveer vijftig jongemannen wederom de Dixi-toilet omvergooiden. Hierop liepen wij naar deze groep van ongeveer vijftig jongemannen toe en spraken de groep aan op het gedrag en de incidenten zoals hierboven omschreven. Hierop nam de groep van ongeveer vijftig jongemannen een agressieve houding aan tegenover ons. Dit uitte zich in omstanders duwen naar onze richting en het uitspreken van opruiende taal. De verdachte, voornoemd, gedroeg zich ten opzichte van de rest van de groep van ongeveer vijftig personen agressiever naar ons toe. Dit uitte zich als volgt:

De verdachte, voornoemd, sprak luidkeels beledigende taal naar ons. Zoals bijvoorbeeld: Kankerlijers, homo's, joden.

De verdachte stak zijn middelvinger op in onze richting.

De verdachte wees met zijn hand in onze richting op het moment dat hij de beledigende taal uitsprak.

Hij duwde omstanders in onze richting.

Dit kennelijk met de bedoeling om onze ambtshandelingen te belemmeren en de openbare orde te verstoren. Wij gaven hem het bevel zich te verwijderen. Hieraan voldeed hij niet. Hierop hebben wij opnieuw hem bevolen zich te verwijderen, waarop wij hem hebben medegedeeld dat er anders geweld wordt gebruikt. Hieraan voldeed hij niet en werd hij vervolgens aangehouden."

D. Reactie verzoeker

1. Op 7 oktober 2003 ontving de Nationale ombudsman de reactie van verzoeker op het standpunt van de korpsbeheerder. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld.

"Op 21.09.2002 heeft klager de dienstdoende huisarts geraadpleegd. Deze dacht dat er sprake was van een zware kneuzing. Toen na 2 weken de klachten bleven bestaan is klager naar zijn eigen huisarts gegaan die hem heeft verwezen naar het (...)ziekenhuis (...). Na onderzoek bleek sprake te zijn van een breuk in de rechter middelvinger. Operatief ingrijpen bleek noodzakelijk.(...)

Het feit dat er een bepaalde periode zit tussen het indienen van een klacht en het gebeuren waarover wordt geklaagd, doet daarmee de waarde van de klacht niet afnemen. Toch wenst klager een nadere motivering op dit punt te geven. De klacht is pas op een later tijdstip ingediend omdat klager het gebeuren niet achter zich kon laten en het gebeuren aan hem bleef knagen.(...)

De korpsbeheerder blijft hameren op het niet melden van het feit dat sprake was van letsel aan de zijde van klager. De korpsbeheerder verliest hierbij uit het oog dat het klager hier niet om te doen is. Het feit dat al dan niet sprake is van letsel zegt niets over de aard en wijze van toepassing van geweld bij aanhouding door de politie. De nadere toelichting van de korpsbeheerder versterkt de mening van klager dat bij de aanhouding onnodig geweld is gebruikt. Immers, naar de mening van klager is het niet vast komen te staan dat bij de aanhouding het noodzakelijk bleek om met meerdere agenten met de korte wapenstok op klager in te slaan. Resumerend stelt klager dan ook dat de klacht gegrond verklaard dient te worden."

2. Bij de brief was een afschrift van een getuigenverklaring gevoegd. In deze verklaring, in mei 2003 opgemaakt door getuige X, staat onder meer het volgende vermeld.

"Tijdens het Havenfestival in september in Alblasserdam ben ik X getuige geweest van de mishandeling van A. door 2 politieagenten. Deze twee agenten hebben A. flinke slaag gegeven.(...) Ik begrijp niet waarom die 2 agenten hem hebben geslagen omdat ik weet dat A. geen persoon is die in aanraking komt met politie. Ik ken hem als een zeer rustige aardige man die nooit op zoek is naar ruzie (...). Ik heb gezien dat hij eerst met de agenten aan de praat was. Daarna begonnen die 2 agenten ineens op hem te slaan met politieknuppels. Ik heb gezien hoe A. daar stond. Hij stond zich maar af te weren met zijn handen omhoog en de politie bleef maar slaan totdat de eigenaar van Z hem weghaalde bij de politie. Daarna zag ik A richting die agenten schreeuwen. Hij was erg boos op de agenten. Toen hij dit aan het doen was zijn de agenten weer op hem ingelopen en hebben ze hem weer hardhandig (geslagen; N.o.) met de knuppels keer op keer met 2 man op het bovenlichaam en hoofd. Ik zag toen dat andere agenten hem handhandig op de grond legden en toen deden ze handboeien om. Daarna hebben ze hem meegenomen."

3. Op 3 november ontving de Nationale ombudsman medische informatie van verzoeker. Uit deze informatie blijkt onder meer dat verzoeker van 8 tot en met 9 november 2002 opgenomen is geweest in het ziekenhuis in verband met "een articulaire fractuur van het PIP-gewricht van de derde vinger rechts". Verzoeker was volgens informatie van chirurg C. op 11 oktober 2002 gezien op de polikliniek chirurgie (...) in verband met een drie weken oud letsel van de rechter middelvinger. De chirurg gaf onder meer het volgende te kennen.

"Anamnestisch vertelde hij drie weken tevoren een letsel te hebben opgelopen van de rechter middelvinger. In verband met persisterende klachten bezocht hij hiervoor verleden week onze afdeling. (...) Bij presentatie op mijn polikliniek d.d. 11 oktober 2002 was er een stijve rechter middelvinger. Revisie van de foto toonde een gedisloceerde stand van een deel van de caput van de grondphalanx.

Gezien deze bevinding en de te verwachte verstijving van de vinger werd een afspraak gemaakt bij de collegae plastisch chirurgen van onze kliniek. Mogelijk dat een exploratie volgt."

4. Op 25 november 2003 ontving de Nationale ombudsman de verklaring van getuige Y, opgemaakt op 14 november 2003. In deze verklaring staat onder meer het volgende vermeld.

"Ik zag dat de agenten op A. afliepen en op een grove toon zeiden dat die moest wegwezen; ik hoorde A. tegen de agenten zeggen "doe gewoon man ik woon hier al 30 jaar dat kan je ook normaal zeggen". Nadat hij dat zei zag ik 2 agenten uit het niets op A. meerdere malen met de wapenstokken slaan richting bovenlichaam en hoofd en ik zag dat A. zich probeerde te verdedigen met zijn handen omhoog voor zijn gezicht. Op dat moment was ik gechoqueerd en bleef kijken van afstand. Toen zag ik dat een man van middelbare leeftijd A. bij de agenten vandaan haalden, en wat met A. ging babbelen. Daarna zag ik dat A. schold op de agenten die hem hadden geslagen. Terwijl hij achteruitlopend aan het schelden was zag ik dat de agenten voor de 2e keer op A. gingen slaan met de wapenstok en weer naar bovenlichaam en hoofd toe. Ik zag dat A. weer verdedigend met zijn handen omhoog voor zijn gezicht achteruit weg probeerde te lopen waarop anderen agenten hem in zijn nek sprongen en hem (...) op de grond drukten en in de handboeien sloegen. Dit is wat ik heb gezien (...). En begrijp nog steeds niet waarom de agenten zulk agressief gedrag vertoonden tegenover A. die al heel de avond gezellig bezig was."

E. Reactie korpsbeheerder

Op 21 januari 2004 ontving de Nationale ombudsman de reactie van de korpsbeheerder op de brief van verzoeker en de verklaringen van de getuigen X en Y. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld.

"De verklaringen van de heren Y en X staan in schril contrast met het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 21 september 2002 (...). Ik hecht onweerlegbaar en onvoorwaardelijk waarde aan ambtsedige processen-verbaal. Ik vraag er uw aandacht voor dat het betreffende proces-verbaal is opgemaakt op de dag van de aanhouding en dat de verklaringen dateren van ruim een jaar na het voorval. Uit de verklaringen kan ik niet opmaken of de heren ook iets van de wanordelijkheden die aanleiding waren voor het politieoptreden, hebben waargenomen, gezien of gehoord. Van die wanordelijkheden (groepsvorming, dronken en luidruchtig, het herhaaldelijk omverduwen van een toileteenheid en het ontstaan van een brandje) maken de verklaringen geen melding terwijl zij toch voor het overige blijk geven van oog voor detail. Zo is de heer Y getuige van de 'grove toon' die de politie gebruikt; ziet hij twee politiefunctionarissen 'uit het niets' opdoemen en ziet hij die politiefunctionarissen wel 'meerdere malen met de wapenstokken slaan'. Maar kennelijk heeft hij niet waargenomen dat de politie na tweemaal het bevel 'wegwezen' te hebben laten horen, eerst 'prikbewegingen' maakt met de korte wapenstok teneinde te bereiken wat zij ook met 'wegwezen' hadden beoogd. Ik vraag er uw aandacht voor dat de heer Y er getuige van is dat de heer A. geen gehoor heeft gegeven aan de vordering, sommatie dan wel het bevel 'wegwezen'. De heer X geeft in zijn verklaring ook een beeld van de heer A.: 'een zeer rustige aardige man die nooit op zoek is naar ruzie'.

Wat daarvan ook zij, die avond heeft de heer A. zich in elk geval jegens de politie anders voorgedaan. Nadat de politie na het eerste 'wegwezen'(...) aangevuld met de aankondiging dat anders, 'geweld zou worden gebruikt' (...) blijkt de heer A. toch niet zo aardig dat hij gevolg geeft aan die sommatie. Evenmin bevestigen zijn scheldwoorden jegens de politie kort nadien ('kankerlijers, teringlijers, Joden') het beeld dat de heer X oproept als zou de heer A. nooit op zoek zijn naar ruzie.

Ik herhaal mijn stelling dat ik onweerlegbaar en onvoorwaardelijk waarde hecht aan ambtsedige processen-verbaal. Met de hiervoor gemaakte kanttekeningen, laat ik daarom de verklaringen van de heren Y en X voor wat ze waard zijn."

Achtergrond

Politiewet 1993

Artikel 2:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

Artikel 8, eerste en vijfde lid:

"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."

Instantie: Regiopolitie Zuid-Holland Zuid

Klacht:

Bij aanhouding disproportioneel geweld gebruikt tegen verzoeker.

Oordeel:

Niet gegrond