1998/066

Rapport
Op 23 december 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X. te Amsterdam, ingediend door het Buro voor Rechtshulp te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden (CJIB). Nadat verzoekers intermediair bij brief van 2 januari 1997, bij faxbericht van 22 januari 1997 en bij brief van 24 januari 1997 het verzoekschrift had aangevuld, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden bij brief van 4 november 1996 zijn verzoek tot kwijtschelding van diverse boetevonnissen en administratieve sancties heeft afgewezen, en zijn intermediair heeft meegedeeld dat het de officier van justitie in overweging zou geven een arrestatiebevel uit te vaardigen voor de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis voor de geldboeten.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekers intermediair deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De Minister van Justitie gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. De feiten1. Bij brief van 29 juli 1996 aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden (CJIB) deelde de instelling voor maatschappelijk opvang 'De Veste' te Amsterdam, namens verzoeker, en onder verwijzing naar een achttal parketnummers, onder meer mee:"Naar aanleiding van het telefonisch onderhoud d.d. 29.07.1996 met een van uw medewerkers wil ik u het volgende voorstel doen. De heer. (verzoeker; N.o.) is woonachtig in een sociaal pension van bovengenoemde instelling. Aangezien betrokkene door bovengenoemde instelling wordt gebudgetteerd is het niet mogelijk om zijn boete's te betalen. De heer X. vraagt dan via deze weg of hij de boete's kan uitzitten in plaats van betalen. Wel zou hij het op prijs stellen dat hij tijdig bericht krijgt van deze detentie. De heer X. verkeert vanwege zijn ziekte in een matige conditie. Hij hoopt hiermee dat U begrip kunt opbrengen voor zijn situatie."2. Het CJIB berichtte De Veste bij brief van 2 augustus 1996 onder meer het volgende:"Naar aanleiding van uw verzoek tot schuldregeling d.d. 29 juli 1996 bericht ik u het volgende. De op dit moment openstaande vorderingen van het CJIB op naam van X. zijn:Strabisnummer:(8 boetevonnissen voor een totaalbedrag van ƒ 1290,; N.o.) Beschikkingsnummer:(3 beschikkingen voor een totaalbedrag van ƒ 843,75; N.o.) Voor de goede orde deel ik u mee dat de gegevens van de boetevonnissen zoals geregistreerd bij de diverse arrondissementsparketten nog niet in alle gevallen zijn overgedragen aan het CJIB. Vorenstaande houdt in dat er mogelijk vorderingen op naam van X. kunnen openstaan, maar dat deze nog niet in de administratie van het CJIB zijn opgenomen.          Naar aanleiding van het bovenstaande wijs ik u er dan ook nadrukkelijk op dat aan dit overzicht van openstaande vorderingen geen rechten kunnen worden ontleend. Verder deel ik u mee dat indien u een voorstel tot betaling gaat doen, het CJIB het volgende beleid hanteert:

het CJIB gaat alleen akkoord met de aflossing van 100% van de vordering; voor de zogenaamde beschikkingsnummers is geen betalingsregeling mogelijk; de betaling door middel van een betalingsregeling dient in beginsel binnen 12 maanden gerealiseerd te zijn; bij het niet nakomen van een betalingsregeling vervalt deze en wordt het openstaande bedrag ineens opeisbaar. In beginsel treft het CJIB geen betalingsregelingen. Als uitgangspunt hierbij geldt enerzijds dat de rechter bij vaststelling van de hoogte van de geldboete rekening heeft gehouden met de draagkracht van uw cli nt en anderzijds dat uw cli nt de mogelijkheid heeft gehad om bij de rechter om een betalingsregeling te verzoeken. Bij wijze van uitzondering ben ik bereid alleen in de zaken vermeld in dit overzicht, geen kostenverhogende maatregelen te nemen. Ik verzoek u mij schriftelijk binnen 3 maanden na dagtekening van deze brief over de verdere afhandeling te berichten. Indien ik binnen de gestelde termijn van u geen nader bericht ontvang, zal ik de incasso onverkort laten voortzetten. Verder deel ik u mee dat ik niet aan uw verzoek tot het onmiddellijk ten uitvoer leggen van de vervangende vrijheidsstraf kan voldoen. Uw cli nt is door de rechter veroordeeld tot betaling van een geldboete. Bij de vaststelling van de geldboete heeft de rechter rekening gehouden met de draagkracht van uw cli nt. Daarnaast heeft de rechter bepaald dat wanneer de geldboete niet tijdig wordt betaald, de officier van justitie de opgelegde vervangende hechtenis ten uitvoer kan leggen."3. Verzoekers intermediair deelde bij brief van 23 oktober 1996 aan het CJIB onder meer het volgende mee:"Namens cli nt, de heer X. (...) dien ik bij deze een verzoek om kwijtschelding in. Kwijtschelding wordt verzocht ter zake van enige nog openstaande geldboetes (...). De aanvankelijke bedragen waren lager, alle geldboetes zijn door tijdsverloop verhoogd. (...) Sinds 1995 woont cli nt in opvangtehuis 'De Veste'. Hij is afgekickt en is weer clean. (...)

Thans is cli nt seropositief en volgt hij een combinatietherapie om de mogelijk opkomende aids en de klachten te lijf te gaan. Hij is erg bang om geconfronteerd te worden met gijzeling, dwangmiddel om terzake van de geldboetes betaling af te dwingen. Niet alleen omdat hij niet kan betalen, maar ook omdat de combinatietherapie met nog niet geregistreerde medicijnen dan hoogstwaarschijnlijk in het honderd zal lopen en hij uit zijn huidige balans zal raken. Hij loopt dan het risico resistent te worden en aids te krijgen. Cli nt kan slechts beamen, dat hij de overtredingen heeft begaan. Het probleem is echter, dat hij nimmer in staat zal zijn alle boetes te betalen. Hij heeft nu een uitkering van de Sociale Dienst waarop de pensionkosten zwaar drukken. Hierdoor krijgt hij per week slechts 75, waarvan hij zich moet voeden en kleden en zijn woning (...) moet onderhouden(...). Het ziet er niet naar uit, dat cli nt ooit een hoger inkomen zal krijgen, noch dat hij ooit klaar zal zijn met zijn verleden en de schulden uit het verleden."4. Het CJIB berichtte verzoekers intermediair bij brief van 4 november 1996 onder meer:"Hoewel ik op zich begrip heb voor de omstandigheden die u van veroordeelde schetst moet ik u meedelen dat ik uw verzoek om kwijtschelding niet kan honoreren. Ik constateer dat u met mij van mening bent dat de geldboetes en administratieve sancties niet ten onrechte aan uw cli nt zijn opgelegd. Als vaststaand kan dan ook worden aangenomen dat (in het geval van; N.o.) uw cli nt moet worden geoordeeld dat betaling ineens niet tot de mogelijkheden behoort. Voor de geldboetes geldt dan in beginsel dat de vervangende hechtenis kan worden tenuitvoergelegd. U schrijft dat het ondergaan van de vervangende hechtenis voor uw cli nt medisch gezien nadelige gevolgen zou hebben. Mij bereikte echter jongstleden 29 juli een brief van de Veste, waarin namens uw cli nt het verzoek wordt gedaan de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Gelet op het bovenvermelde heb ik besloten de officier van justitie in overweging te geven een arrestatiebevel uit te vaardigen voor de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Uiteraard ontvangt uw cli nt hiervoor tijdig een waarschuwing. Ter zake van de administratiefrechtelijke zaken ben ik van mening dat uw cli nt onverkort aan zijn betalingsplicht zal moeten vol

doen. De financi le positie van uw cli nt enerzijds en de cumulatie van vorderingen anderzijds rechtvaardigen een uitzondering op het beginsel dat voor administratiefrechtelijke zaken geen betalingsregeling wordt getroffen. In aanmerking genomen zijn maandelijkse inkomen ben ik van oordeel dat hij in staat moet worden geacht maandelijks ƒ 50, op de totale vordering in mindering te betalen. Hiermee zou hij in ruim een jaar aan zijn verplichtingen hebben voldaan, waarna hij met een schone lei kan beginnen. (...) Indien ik binnen drie weken na heden niet nader van uw cli nt heb vernomen zal ik de opdracht geven de executie onverkort voort te zetten."5. Verzoekers intermediair deelde het CJIB op 8 november 1996 onder meer mee:"Ik heb niet gezegd dat de administratieve boetes en administratieve sankties niet ten onrechte aan kli nt zijn opgelegd. Ik ben van mening dat voor een deel van de overtredingen de sankties en de verhogingen ten onrechte zijn opgelegd. Over de vervangende hechtenis het volgende. In uw brief aan de Veste dd. 2 augustus schreef u, dat u niet aan het verzoek tot onmiddellijke tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis kon voldoen. Op basis van deze kennis is cli nt met een medische kuur begonnen. Het betreft een bepaalde combinatietherapie met nieterkende medicijnen. De kuur vereist continu teit, discipline en stabiliteit. Door de (dreigende) vervangende hechtenis zal de therapie niet goed uitgevoerd kunnen worden. Cli nt is gewend dat de medicijnen dan te laat of niet worden uitgereikt. Hierdoor raakt cli nt uit balans. Hij is bang dat dit zijn ziekteproces versnelt. Cli nt kan dus nu geen vervangende hechtenis ondergaan. Voorts vraagt cli nt zich af hoe u de afbetaling specificeert: 'ruim een jaar lang f 50,' lijkt bij lange na niet genoeg om gekweten te zijn aan u. Ik verzoek u af te zien van invordering en van vervangende hechtenis."6. Op 2 januari 1997 ontving het CJIB een brief van verzoekers intermediair, waarin zij verzocht af te zien van verhaal danwel tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Bij dit schrijven voegde verzoekers intermediair een brief van 19 december 1996 van de internist bij wie verzoeker onder behandeling was. In deze brief staat vermeld:

"... dient de heer X. een uitgebreid schema aan medicatie in te nemen. Het lijkt mij schadelijk voor zijn gezondheid als hij gedurende enige tijd in de gevangenis zou moeten zitten. Tevens ben ik er van overtuigd, dat pati nt de afgelopen jaren zijn leven drastisch verbeterd heeft."7. Verzoekers intermediair zond op 24 januari 1997 het CJIB een afschrift van een aan het Buro voor Rechtshulp gerichte brief van de Riagg van 24 januari 1997. In de mede door een psychiater van de Riagg ondertekende brief staat onder meer vermeld:"Cli nt is sinds oktober 1996 bij mij in behandeling. Gedurende deze periode zijn de psychosociale problemen en de daarbij behorende spanningen zodanig opgelopen dat hij, ten gevolge hiervan, in een emotionele crisis is geraakt. Momenteel is cli nt dan ook tijdelijk opgenomen in het crisiscentrum van onze Riagg. Samen met de oplopende spanningen is ook zijn fysieke conditie achteruit gegaan. Ik heb cli nt leren kennen als een oprechte man die serieus bezig is zijn leven te herstructureren. Eventuele detentie zou de behandeling ernstig verstoren."8. Het CJIB berichtte verzoekers intermediair bij brief van 19 februari 1997 onder meer het volgende:"Op grond van de informatie die u ons hebt doen toekomen met betrekking tot de medische/psychische toestand van de heer X. is besloten de executie van de door hem verschuldigde geldboeten en administratieve sancties voorlopig op te schorten. Bij deze beslissing hebben de verklaringen van de internist en de psychiater de doorslag gegeven. Ik begrijp dat van die zijde hard gewerkt wordt aan genezing althans verbetering van de toestand van de heer X. In eerdere brieven is u al meegedeeld dat gelet op onder meer het punitieve karakter van de vorderingen van kwijtschelding geen sprake kan zijn. Zodra de omstandigheden dat toelaten zal de executie dan ook worden hervat.". Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. In het verzoekschrift van 20 december 1996 deelde verzoekers intermediair onder meer mee:

"Voor een bepaald gedeelte van de vorderingen wil het CJIB nu toch vervangende hechtenis opleggen. Over deze keus heeft mijnheer X. de onderhavige klacht. (...) Wel achtte de kantonrechter deze omstandigheden dermate zwaarwegend, dat een gijzelingsverzoek om die bijzondere omstandigheden werd afgewezen. (...)          Alle problemen zijn ontstaan in een periode dat cli nt drugs gebruikte, verslaafd was, geen uitkering of ander inkomen had en ernstig ziek was door infectie met het HIVvirus. Thans is cli nt 'clean', hij is ziek met tussenpozen en probeert zijn leven op orde te brengen. Dat is een enorme opgave, ondoenlijk welhaast gezien alle lasten uit het verleden. Als hij voor alles uit het verleden moet boeten zal hij nimmer een normaal leven kunnen gaan leiden. Bovendien komt er nog de zware kuur bij. (...) Ik ben van mening dat de handelwijze van het CJIB zeer onzorgvuldig is en verneem graag uw oordeel. Eerst wordt het verzoek om vervangende hechtenis afgewezen, vervolgens richt cli nt zijn leven daar op in, en komt het CJIB toch weer met vervangende hechtenis aan. Op absoluut niet schikkende tijdstippen en na een eerdere mededeling die anders doet verwachten. Het is een patstelling. Hij kan niet betalen, hij kan geen vervangende hechtenis ondergaan.". Het standpunt van de Minister van Justitie1. De Minister van Justitie deelde bij brief van 2 april 1997 onder verwijzing naar het bijgevoegde ambtsbericht van het CJIB onder meer mee:"Naar aanleiding van de klacht heb ik het CJIB door tussenkomst van het College van procureursgeneraal om inlichtingen gevraagd. (...) In aanvulling op het ambtsbericht merkt het College op dat het verzoek om kwijtschelding van de heer X. niet kon worden opgevat als een gratieverzoek aangezien het hier onherroepelijke geldboetes en administratieve sancties betrof die niet hoger waren dan ƒ500,. De heer X. heeft zich derhalve tot de juiste instantie gewend. Het College is met de directeur van het CJIB van mening dat in het onderhavige geval conform het vigerende executiebeleid is

gehandeld. Het College acht de beide klachtonderdelen dan ook ongegrond. Ik kan mij met dit standpunt verenigen."2. Het CJIB deelde het College van procureursgeneraal bij brief van 14 maart 1997 onder meer mee:"Op 29 juli 1996 ontvangt het CJIB een brief van 'de Veste', (...), met het verzoek om de vervangende hechtenis tegen X. ten uitvoer te leggen. De reden voor dit verzoek was dat uit 'budgettering' door 'de Veste' gebleken zou zijn dat betaling van geldboeten niet mogelijk was. Als gevolg van dit verzoek zijn de tegen X. openstaande zaken voorlopig opgeschort. Het gaat om een tiental geldboeten (overwegend zwartrijden in het openbaar vervoer), en drie administratieve sancties. (...) Vanwege het CJIB is mede naar aanleiding van de verklaringen van de medici besloten de executie van de geldboeten en administratieve sancties voorlopig op te schorten, waarbij is aangegeven dat zodra de omstandigheden dat toelaten de executie zal worden hervat. Gelet op het vigerende executiebeleid, dat is gericht op betaling, en waarbij als ultimum remedium vervangende hechtenis wordt ten uitvoer gelegd, is door het CJIB een juiste handelwijze gevolgd. Als de rechter een geldboete oplegt, beveelt hij voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast. De ratio van de regel is dat iemand die is veroordeeld voor een of meer strafbare feiten zijn straf niet wegens insolventie zal ontlopen. Op het moment dat duidelijk werd dat betaling (of verhaal) niet mogelijk was is aangestuurd op tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Gaandeweg is echter een steeds duidelijker wordend beeld van de heer X. ontstaan. Uiteindelijk is op grond van de medische verklaringen besloten tot uitstel van executie, waarbij uitdrukkelijk de kans op afstel is uitgesloten. De reden hiervoor is gelegen in het punitieve karakter van de vorderingen op de heer X.". Reactie van verzoeker Verzoekers intermediair deelde in reactie op het standpunt van de Minister van Justitie bij brief van 29 mei 1997 onder meer mee:

"Cli nt is het er niet mee eens dat in zijn geval terecht is gehandeld. Het mag dan conform het vigerende justitiebeleid zijn, in zijn geval was er alle reden om van dat vigerende beleid af te wijken. Cli nt heeft de omstandigheden die noopten tot afwijking uitvoerig geschetst. Het CJIB weigert zonder de belangen van cli nt in ogenschouw te nemen laat staan af te wegen om af te wijken van het beleid. De hulpverlener van mijnheer X. (een medewerkster van De Veste; N.o.), heeft in juli 1996 namens mijnheer X. het verzoek gedaan om de geldboetes meteen in vervangende hechtenis uit te zitten. De reden van dit verzoek was en ook d t is nadien ten volle aan het CJIB meegedeeld dat cli nt wegens zijn deplorabele toestand snel een medicijnkuur moest ondergaan, een kuur die zorgvuldig gevolgd en afgemaakt moest worden. Cli nt had geen tijd te verliezen. Een hechtenis tijdens die kuur zou de kuur zodanig in de war schoppen dat deze een averechtse werking zou hebben. Dat zal het CJIB ook niet op zijn geweten willen hebben, zo neem ik aan. Daarom was toen het voorstel: graag nu snel vervangende hechtenis. Uit de brief van het CJIB aan de Veste bleek niet, dat vervangende hechtenis pas mogelijk was als betaling niet mogelijk bleek. Er werd gesteld dat vervangende hechtenis niet mogelijk was. Voorts schrijft het CJIB dat mijn mededeling, dat tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet mogelijk is, onbegrijpelijk is. Wellicht besefte het CJIB niet hoewel dit toch duidelijk gemeld was dat de therapie niet samen kon gaan met de vervangende hechtenis en dat cli nt door deze dreigende hechtenis in een behoorlijke crisis was geraakt. (...) Aan het slot van de brief van het CJIB staat, dat besloten is om de zaak voorlopig op te schorten. Cli nt is hierdoor enorm gerustgesteld. Ten slotte: als het CJIB meent dat een juiste handelwijze is gevolgd, ben ik het daar niet mee eens. Ik ben van mening dat niet wordt ingespeeld op individuele omstandigheden en dat belangen niet worden bekeken, laat staan afgewogen. De schade bij cli nt crisis op crisis bij een zieke man had door een betere afstemming van het beleid voorkomen kunnen worden. D t is zo onzorgvuldig aan de handelwijze van het CJIB."

Beoordeling

1. Verzoeker heeft erover geklaagd dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden (CJIB) bij brief van 4 november 1996 zijn verzoek tot kwijtschelding van diverse geldboetevonnissen en administratieve sancties heeft afgewezen, en zijn intermediair heeft meegedeeld dat het de officier van justitie in overweging zou geven een arrestatiebevel uit te vaardigen voor de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis voor de geldboeten.. Ten aanzien van de reactie op het verzoek tot kwijtschelding2.1. Op 23 oktober 1996 heeft verzoekers intermediair het CJIB verzocht om kwijtschelding van de aan verzoeker opgelegde geldboeten en administratieve sancties. De reden hiervoor was, dat verzoeker seropositief is en in verband hiermee een combinatietherapie volgde om de mogelijk opkomende ziekte aids tegen te gaan. Een vervangende hechtenis zou deze therapie doen mislukken. Voorts kon verzoeker in verband met zijn financi le positie de boeten en sancties niet betalen, aldus zijn intermediair.2.2. Zowel met betrekking tot de geldboeten als met betrekking tot de administratieve sancties heeft het CJIB bij brief van 4 november 1996 het verzoek om kwijtschelding afgewezen. De Minister van Justitie heeft meegedeeld dat verzoekers klacht op dit punt ongegrond was, omdat conform het geldende executiebeleid was gehandeld.2.3. Gelet op hetgeen is bepaald in de executierichtlijn CJIB (zie

Achtergrond

, onder A.), gelet op het vaste beleid dat in WAHVzaken geen betalingsregeling wordt toegestaan (zie

Achtergrond

, onder B.) en gelet op het standpunt van de Nationale ombudsman over betalingsregelingen voor sancties op grond van de WAHV (zie

Achtergrond

, onder C.), heeft het CJIB het verzoek om kwijtschelding van 23 oktober 1996 op 4 november 1996 kunnen afwijzen. Verzoekers intermediair had op 23 oktober 1996 onvoldoende gegevens van verzoeker overgelegd. Van het CJIB kon op dat moment in redelijkheid niet worden gevergd dat het zou afwijken van het ter zake gevoerde beleid. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk. II. Ten aanzien van de mededeling aan de officier van justitie3.1. Verzoekers hulpverlener, een instelling voor maatschappelijke hulpverlening, verzocht het CJIB op 29 juli 1996 namens verzoeker om verzoeker in de gelegenheid te stellen tot het ondergaan van een vervangende vrijheidsstraf. Aangevoerd werd dat verzoekers financi le situatie het hem onmogelijk maakte de boete te voldoen. Verzocht werd om tijdig bericht van de detentie, in verband met verzoekers ziekte.

Het CJIB heeft op 2 augustus 1996 op dit verzoek geantwoord dat geen kostenverhogende maatregelen zouden volgen en dat het verzoek om de vervangende hechtenis onmiddellijk ten uitvoer te leggen niet kon worden ingewilligd.3.2. Zoals al onder I.2.1. is aangegeven, heeft verzoekers intermediair op 23 oktober 1996 het CJIB verzocht om kwijtschelding van de geldstraffen, en daarbij tevens meegedeeld dat verzoeker in verband met zijn seropositiviteit een combinatietherapie volgde, waardoor hij niet vervangende hechtenis kon ondergaan. Het CJIB heeft verzoekers intermediair op 4 november 1996 geantwoord dat het verzoek om kwijtschelding was afgewezen. Het CJIB heeft voorts - onder verwijzing naar het verzoek van de intermediair van 29 juli 1996 - meegedeeld dat het de officier van justitie in overweging zou geven om vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Daarnaast heeft het CJIB een betalingsregeling voor de administratiefrechtelijke sancties voorgesteld.3.3. Op 8 november 1996 deelde verzoekers intermediair het CJIB mee dat verzoeker, na de mededeling van het CJIB in de brief van 2 augustus 1996 dat niet aan het verzoek tot onmiddellijke tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis kon worden voldaan, met de combinatie-therapie was begonnen. Om die reden kon verzoeker toen geen vervangende hechtenis ondergaan. Voorts heeft verzoekers intermediair het CJIB op 2 januari 1997 een verklaring van een internist verstrekt en op 24 januari 1997 een brief van de Riagg. In beide stukken werd aangevoerd dat verzoeker geen hechtenis kon ondergaan, volgens de verklaring van de internist in verband met de therapie en volgens de brief van de Riagg in verband met de psychische gesteldheid van verzoeker. Het CJIB heeft vervolgens, op 19 februari 1997, in verband met de therapie van verzoeker, besloten de executie van de vervangende hechtenis op te schorten.3.4. De kritiek van verzoeker op de mededeling van het CJIB in diens brief van 4 november 1996 over de vervangende hechtenis treft doel. In dit verband is van belang dat het CJIB duidelijker had behoren te onderkennen dat de brief van verzoekers intermediair van 23 oktober 1996 van veel recenter datum was dan de brief van verzoekers hulpverlener van 29 juli 1996. In de brief van 23 oktober 1996 was aangegeven dat verzoeker in verband met zijn seropositiviteit een combinatietherapie volgde, waardoor hij niet de vervangende hechtenis kon ondergaan. Het CJIB had niet aan deze laatste brief mogen voorbijgaan, en had derhalve na kennisneming van het punt van de combinatietherapie als argument tegen vervangende hechtenis alsnog mogen teruggrijpen op de eerdere brief van de hulpverlener. Indien het CJIB na de brief van

23 oktober 1996 had willen overgaan tot vervangende hechtenis, had het, gezien die brief, eerst met verzoekers intermediair contact moeten opnemen over de aangevoerde medische bezwaren tegen die hechtenis. Daarbij had kunnen worden gevraagd om medische verklaringen, ter adstructie van die bezwaren. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond ten aanzien van de reactie op het verzoek om kwijtschelding en gegrond ten aanzien van de mededeling aan de officier van justitie.

BIJLAGE. Executiebeleid boetevonnissen1. Krachtens de Richtlijn executiebeleid boetevonnissen, vastgesteld in de vergadering van het College van procureursgeneraal van 22 juni 1994 en in werking getreden op 15 september 1994 (Stb. 1994, 132), is de inning en incasso van boetevonnissen ondergebracht bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. In deze richtlijn is onder meer neergelegd dat in beginsel alleen door de rechter gesanctioneerde betalingsregelingen worden geaccepteerd. Tevens is in deze richtlijn vermeld dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan van betalingsregelingen met betrekking tot de aan het CJIB overgedragen boetevonnissen aan het CJIB is voorbehouden.2. De ter uitvoering van de Richtlijn executiebeleid boetevonnissen door het CJIB opgestelde "Executierichtlijn CJIB" houdt onder meer het navolgende in:"7.2. Betalingsregeling71. (...) Doet veroordeelde of diens vertegenwoordiger in de inningsfase een verzoek aan het CJIB tot uitstel van betaling of betaling in termijnen dan beslist het CJIB. (...) Er zijn drie betalingsregelingen mogelijk:. termijnbetalingsregeling . uitstel van betaling . opleggen ter verjaring.72. In beginsel worden geen betalingsregelingen getroffen. Alleen op grond van bijzondere omstandigheden kan een verzoek na beoordeling (worden; N.o.) gehonoreerd, waarbij de volgende grenzen gelden:. het verzoek wordt schriftelijk gedaan; . alle voor beoordeling relevante stukken zoals salarisstrook inkomstenverklaring e.d. (in kopie) worden overlegd; . het nog openstaande bedrag is hoger dan ƒ 250,; . de termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd is niet langer dan een jaar na datum honoreren van het verzoek; . bij bedragen boven de ƒ 5000, kan een andere termijn gelden.". Betalingsregeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften De Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) voorziet niet in de mogelijkheid om betaling in termijnen

(betalingsregeling) toe te staan. Het voordeel voor de betrokkene om het op zichzelf betrekkelijk geringe bedrag van de administratieve sanctie in termijnen te kunnen betalen, weegt volgens de regering niet op tegen de problemen die daarmee in de praktijk van de inning van strafrechtelijke boetes vaak blijken te bestaan (Memorie van Toelichting op het voorstel voor de WAHV, Kamerstukken II 20 329, nr. 3, blz. 48). Op de beschikking die het Centraal Justitieel Incasso Bureau verstuurt, staat dan ook vermeld dat betaling in termijnen niet is toegestaan.. De Nationale ombudsman In rapport 96/519, van 18 oktober 1996, overwoog de Nationale ombudsman onder meer:"Sancties op grond van de WAHV betreffen een relatief gering bedrag (maximaal ƒ 500,). Voorts is de termijn waarbinnen de opgelegde sanctie moet worden voldaan relatief ruim, te weten acht weken na toezending van de beschikking (...). Het beleid om terzake van opgelegde sancties geen betalingsregelingen toe te staan, is in zijn algemeenheid dan ook niet als onjuist te kwalificeren. De omstandigheden van dit geval gaven verder geen aanleiding om van dit beleid af te wijken. De primair opgelegde sancties beliepen samen een bedrag van ƒ 300,. De betalingsproblemen van verzoeker zijn dan ook niet zo zeer terug te voeren op deze specifieke sancties als wel enerzijds op het feit dat deze niet terstond door hem zijn voldaan, hetgeen resulteerde in verhogingen en deurwaarderskosten, en anderzijds op de overige betalingsverplichtingen die op hem rusten."

Instantie: Centraal Justitieel Incassobureau

Klacht:

Verzoek tot kwijtschelding diverse boetevonnissen en administratieve sancties afgewezen, en intermediair verzoeker meegedeeld dat de officier van justitie in overweging zou worden gegeven een arrestatiebevel uit te vaardigen voor vervangende hechtenis voor geldboeten.

Oordeel:

Niet gegrond