2009/139

Rapport

Verzoeker woont samen met een aantal bewoners in een woongemeenschap in een pand te Amsterdam. Mevrouw H. woont ook in dit pand, maar heeft aangegeven geen deel te willen uitmaken van de woongemeenschap. Dit zorgde voor spanningen tussen mevrouw H. en de overige bewoners, onder wie verzoeker. Op 5 januari 2006 ontving politieambtenaar E. een melding van mevrouw H. dat verzoeker wederom de kraan waarmee het water in het pand wordt afgesloten (hierna: de waterkraan) had dichtgedraaid. Politieambtenaar E. is naar verzoeker, die op dat moment in zijn kamer lag te slapen, toegelopen en verzocht hem de waterkraan open te draaien. Politieambtenaar E. deed dit op grond van artikel 2 Politiewet, het verlenen van hulp aan mevrouw H. Verzoeker gaf hier geen gehoor aan en verzocht politieambtenaar E. zijn kamer te verlaten. Het gesprek tussen verzoeker en politieambtenaar E. eindigde uiteindelijk in de aanhouding van verzoeker, nadat politieambtenaar E. door middel van een machtiging tot binnentreden nogmaals in de woning van verzoeker was binnengetreden.

Verzoeker klaagt er onder meer over dat hij onterecht als verdachte is aangemerkt, en dat er derhalve niet binnengetreden had mogen worden en hij niet had mogen worden aangehouden.

De Nationale ombudsman oordeelde dat uit jurisprudentie volgt dat voor een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 184 eerste lid Sr, vereist is dat het betreffende voorschrift uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het geven van een bevel of het doen van een vordering. Artikel 2 Politiewet kan niet worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift op basis waarvan vorderingen of bevelen kunnen worden gegeven. Nu in dit geval artikel 2 Politiewet wel de grondslag vormde voor de vordering aan verzoeker om de waterkraan open te draaien is de Nationale ombudsman met de korpsbeheerder van oordeel dat verzoeker niet kon worden aangemerkt als verdachte van artikel 184 eerst lid Sr. Evenmin kan gesteld worden dat er sprake was van beletten, belemmeren of verijdelen van een ambtshandeling als bedoeld in artikel 184 eerste lid Sr. Dit brengt met zich dat er geen grond bestond voor het binnentreden in de kamer/woning van verzoeker zodat verzoeker kon worden aangehouden. Politieambtenaar E heeft dan ook door verzoeker onterecht als verdachte aan te merken en hem vervolgens via een machtiging tot binnentreden in zijn kamer/woning aan te houden, het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet voldoende gerespecteerd.

Respecteren van het recht op persoonlijke vrijheid, niet behoorlijk.

Overige klachtonderdelen.

het binnentreden in de kamer/woning van verzoeker zonder toestemming, huisrecht, niet behoorlijk.

Het boeien van verzoeker, het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, niet behoorlijk.

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Verzoekers kamer/woning binnengetreden zonder toestemming; onterecht aangemerkt als verdachte, waardoor de later afgegeven machtiging tot binnentreden niet had mogen worden verstrekt; geboeid.

Oordeel:

Gegrond