2007/177

Rapport

Verzoekster klaagde er bij de Nationale ombudsman over dat de CvI pas op 17 november 2006 had beslist op haar aanvraag om indicatiestelling en daarmee de wettelijke beslistermijn van acht weken had overschreden.

Omdat het ingevulde en ondertekende aanmeldingsformulier (bestemd voor de CvI) op 16 juni 2006 door het REC (retour) was ontvangen, diende verzoekster op grond van de Awb per die datum een aanvraag in om indicatiestelling. De redelijke beslistermijn van acht weken ging ingevolge artikel 4:13 van de Awb dan ook vanaf dat moment lopen. Omdat de overige gegevens nog niet door verzoekster waren overgelegd en de aanvraag daardoor nog niet compleet was, werd de beslistermijn echter ook meteen vanaf die datum op grond van artikel 4:15 van de Awb opgeschort. Het REC vroeg op 26 juni 2006 telefonisch de ontbrekende gegevens op bij verzoekster. Een psychodiagnostisch verslag was toen reeds voorhanden. Het REC ontving op 25 juni 2006 de door verzoekster ingevulde gedrags­vragenlijst en op 4 juli 2006 het door verzoekster ingevulde formulier leerlinggegevens. Verzoekster had op dat moment alle stukken ingediend die voor de behandeling van de aanvraag van belang waren. Daarmee was de aanvraag op 4 juli 2006 aangevuld in de zin van artikel 4:15 van de Awb. De beslistermijn van acht weken ving dan ook op dat moment (weer) aan. Door eerst op 17 november 2006, dus ruim negentien weken later, een besluit te nemen op verzoeksters aanvraag van 16 juni 2006 is de beslistermijn van acht weken ruimschoots overschreden. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman heeft de CvI daarmee gehandeld in strijd met het vereiste van voortvarendheid.

De vraag of een (zomer)vakantie van in totaal zes weken een zwaarwegende of bijzondere omstan­digheid betreft op grond waarvan een overschrijding van de redelijke termijn behoorlijk is, beant­woordde de Nationale ombudsman ontkennend.

De enkele omstandigheid dat de CvI het complete dossier pas op 6 oktober 2006 heeft ontvangen van het REC omdat het protocol van de LCTI nog door (de dienst A&O van) het REC ingevuld moest worden, deed niet af aan het bovenstaande. Het invullen van het protocol van de LCTI door het REC schortte naar het oordeel van de Nationale ombudsman niet de beslistermijn op en had evenmin een zwaarwegende of bijzondere omstandigheid, op grond waarvan de overschrijding van de redelijke termijn behoorlijk was.

Het rapport bevat een slotbeschouwing.

Instantie: Commissie voor de Indicatiestelling van het Regionaal Expertisecentrum Flevoland

Klacht:

Pas op 17 november 2006 beslist op aanvraag om indicatiestelling t.b.v. verzoeksters dochter en daarmee wettelijke beslistermijn van acht weken overschreden.

Oordeel:

Gegrond