2005/336

Rapport

Een broer en zus uit Iran dienden op 26 januari 2004 op grond van nieuwe feiten een tweede asielaanvraag in nadat hun eerste asielaanvraag was afgewezen. De minister oordeelde dat er geen sprake was van nieuwe feiten en wees deze aanvragen bij besluiten van 29 januari 2004 onder verwijzing naar de eerdere besluiten van 10 december 2002 af. Het hiertegen in te stellen beroep mochten verzoekers niet in Nederland afwachten.

Op 30 januari 2004 stelden verzoekers tegen deze besluiten beroep in bij de rechtbank Den Haag, zittinghoudende te Arnhem. Tevens verzochten zij de rechtbank de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege zou worden gelaten tot op het beroep was beslist.

Op 20 februari 2004 verklaarde de rechtbank de beroepen van verzoekers gegrond, vernietigde de besluiten van 29 januari 2004 en bepaalde dat de minister nieuwe besluiten diende te nemen.

Verzoekers klagen erover dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tot het moment waarop zij zich tot de Nationale ombudsman wendden, geen nieuwe beslissingen heeft genomen op hun asielaanvragen van 26 januari 2004, zoals de minister bij de uitspraak van 20 februari 2004 was opgedragen door de rechtbank Den Haag, zittinghoudende te Arnhem.

Het vereiste van rechtszekerheid houdt onder meer in dat bestuursorganen gevolg geven aan rechterlijke uitspraken. Dit impliceert dat een bestuursorgaan, in geval de rechter de opdracht heeft gegeven opnieuw te beslissen, gehouden is dat ook te doen, en wel zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen de termijn waarbinnen een dergelijke beslissing moet worden genomen.

In dit geval is in de IND-Werkinstructie 'Naleving van rechterlijke uitspraken in vreemdelingrechtelijke procedures' van 14 augustus 2003 als hoofdregel neergelegd dat binnen de door de rechter gestelde termijn dient te worden beslist, en dat, indien er geen sprake is van een door de rechtbank opgelegde termijn, dient te worden beslist binnen drie maanden.

De vertraging was ontstaan doordat het dossier om onduidelijke reden pas na negen maanden na de uitspraak van het aanmeldcentrum was overgebracht naar de IND. Daarna had het afnemen van een nieuw nader gehoor ruim drie maanden in beslag had genomen. Tenslotte was gebleken dat nader onderzoek door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de overgelegde documenten nodig was, aldus de minister.

Al deze redenen vormen wel een verklaring voor het overschrijden van de termijn van drie maanden maar rechtvaardigen een zo ruime overschrijding van de termijn geenszins.

Door deze ruime overschrijding van de termijn waarbinnen opnieuw beslist had moeten worden, is in strijd gehandeld met het rechtszekerheidsvereiste.

Instantie: Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

Klacht:

Geen nieuwe beslissing genomen op asielaanvragen, zoals opgedragen door rechtbank.

Oordeel:

Gegrond