2005/257

Rapport

Verzoekers aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning was afgewezen. Op 6 januari 2004 verklaarde de rechtbank te Den Haag, zittinghoudende te Almelo, het beroep hiertegen gegrond, en besliste dat verzoeker in aanmerking moest worden gebracht voor een verblijfsvergunning.

Verzoeker klaagde er over dat de IND op 1 juni 2004 nog niet had beslist, en had meegedeeld dat nog nader overleg plaatsvond.

De Nationale ombudsman oordeelde dat het vereiste van rechtszekerheid inhoudt dat bestuursorganen gevolg geven aan rechterlijke uitspraken. Dit vereiste houdt in dat ook wanneer het bestuursorgaan door de rechter in het ongelijk is gesteld, het bij de tenuitvoerlegging van de uitspraak voortvarend te werk moet gaan. Verder oordeelde hij dat in het kader van een onderzoek uit eigen beweging van de Nationale ombudsman (dat had geleid tot rapport 2003/385) de IND een werkinstructie had opgesteld waarin was neergelegd dat binnen de door de rechter gestelde termijn diende te worden beslist, en bij gebreke daaraan, binnen drie maanden.

Van de minister werd dan ook verwacht om gevolg te geven aan de rechterlijke uitspraak. De minister heeft gehandeld in strijd met de eigen werkinstructie door pas na ruim zeven maanden te beslissen.

Dit klemde te meer omdat de rechterlijke uitspraak aan duidelijkheid niets te wensen overliet. Het argument van de minister dat was vergeten hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak geeft de indruk van het ontbreken van het besef dat een rechterlijke uitspraak, nadat deze (omdat geen hoger beroep is ingesteld) onherroepelijk is geworden, zonder meer bindend is, en dus moet worden uitgevoerd.

De klacht is gegrond wegens schending van het vereiste van rechtszekerheid.

Instantie: Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

Klacht:

Geen beslissing genomen op verzoekers aanvraag om verblijfsvergunning, ondanks rechterlijke uitspraak waarin is bepaald dat verzoeker in aanmerking moet worden gebracht voor verblijfsvergunning.

Oordeel:

Gegrond