2004/408

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland niet adequaat heeft gereageerd op zijn melding van 2 november 2002 van de aanwezigheid van een object op de snelweg.

Hij klaagt er hierbij met name over dat zijn melding van 2 november 2002 niet bewaard is gebleven en dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland geen gevolg heeft gegeven aan zijn verzoek om de situatie ter plaatse op te nemen, maar hem heeft verwezen naar Rijkswaterstaat.

Ten slotte klaagt verzoeker over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland zijn hiervoor genoemde klacht over de politie heeft afgehandeld.

Hij klaagt er met name over dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden.

Beoordeling

I. Algemeen

De zoon van verzoeker is op zaterdag 2 november 2002 op de A50 bij Apeldoorn bij de afslag Deventer met zijn auto tegen een aluminium kist aangereden. Hij heeft de kist in de berm gelegd en is doorgereden naar zijn ouders in Hengelo. Hier aangekomen constateerde de zoon van verzoeker dat er schade was ontstaan aan zijn radiator en zijn voorbumper. Verzoeker meldde het voorval vervolgens telefonisch aan de politie te Apeldoorn. De politie verwees hem hierop door naar het Directoraat Rijkswaterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directie Oost Nederland, alwaar hem door de calamiteitendienst van de Dienstkring Autosnelwegen Apeldoorn werd aangeraden om tijdens kantooruren telefonisch contact op te nemen met de juridische afdeling. De juridische afdeling adviseerde verzoeker voorts een en ander schriftelijk te melden.

De minister van Verkeer en Waterstaat heeft de aansprakelijkheid van Rijkswaterstaat voor de schade van de zoon van verzoeker voorts afgewezen. De minister verwees verzoeker vervolgens naar het Waarborgfonds Motorverkeer, maar ook deze hebben vervolgens de schadeclaim van verzoeker afgewezen wegens gebrek aan getuigen.

Op 18 april 2003 heeft verzoeker contact opgenomen met de politie te Apeldoorn om een bevestiging te krijgen van het door hem op 2 november 2002 gemelde feit. Er werd hem meegedeeld dat er bij doorverwijzingen geen meldingen worden vastgelegd.

II. Ten aanzien van het reageren op verzoekers melding

1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland niet adequaat heeft gereageerd op zijn melding van 2 november 2002 van een object op de snelweg. Hij klaagt er hierbij met name over dat zijn melding niet bewaard is gebleven en dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland geen gevolg heeft gegeven aan zijn verzoek om de situatie ter plaatse op te nemen, maar hem heeft verwezen naar Rijkswaterstaat.

2.1. Artikel 9 van de Wet Politieregisters (zie achtergrond, onder II.) bepaalt dat de beheerder van een politieregister voor het register een reglement kan vaststellen. Het reglement vormt samen met de wet en het besluit een volledige juridische regeling van een politieregister. Voorts wordt in artikel 10 van de Wet Politieregisters toegelicht wat in het reglement dient te staan.

2.2. Het reglement voor het bedrijfsprocessensysteem (BPS) is een reglement als bedoeld in artikel 9 van de Wet Politieregisters. Het BPS heeft tot doel de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van artikel 2 van de Politiewet 1993 mogelijk te maken en bevat daartoe enkele modules (zie achtergrond, onder I.). In de Gebeurtenissenmodule worden gegevens opgenomen met betrekking tot de afhandeling en verantwoording van gebeurtenissen - incidenten en acties - waarbij de politie in het kader van haar taakstelling betrokken is geweest. In de Meldkamermodule worden voorts gegevens opgenomen over de bij het korps binnengekomen meldingen en door korpsleden gemelde incidenten en ondernomen acties in de surveillance- en of andere politiedienst en het bevat een overzicht van beschikbare en ingezette surveillance- en andere politie-eenheden (zie achtergrond, onder III.).

2.3. Artikel 27 van het reglement voor het BPS geeft aan dat gegevens worden verwijderd uit het register, wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor het doel van het register (zie achtergrond, onder III.). In de Wet Politieregisters wordt een onderscheid gemaakt tussen het verwijderen en vernietigen van gegevens. Het verwijderen van gegevens brengt met zich mee dat het desbetreffende gegeven niet meer kan worden verstrekt uit het register, en dat de personen die toegang hebben tot de registratie geen toegang meer hebben tot de verwijderde gegevens. Deze gegevens kunnen dan niet meer voor de operationele taakuitvoering worden gebruikt. Bij geautomatiseerde registers kan dit gebeuren door de betrokken gegevens te verplaatsen naar een voor de gebruikers van het register onbereikbaar bestand, of door de gegevens over te zetten op papier.

Verwijderde gegevens moeten zo snel mogelijk worden vernietigd. De Memorie van Toelichting stelt hieromtrent dat de gegevens niet direct vernietigd hoeven te worden. Verwijderde gegevens kunnen, zolang zij nog met het oog op verantwoord gegevensbeheer bewaard worden, worden gezien als een hulpmiddel bij het voeren van het register waaruit zij verwijderd zijn. De uit een politieregister verwijderde gegevens mogen niet worden overgebracht naar een archiefbewaarplaats als bedoeld in de Archiefwet 1995.

2.4. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland werkt met het op het Reglement gespreksregistratie van de politie Noord- en Oost-Gelderland gebaseerde Protocol 33. Voorts heeft de korpsbeheerder meegedeeld dat alle binnenkomende meldingen in het Geïntegreerd Meldkamer Systeem worden vastgelegd en dan worden geregistreerd in het bedrijfsprocessensysteem. Ook vindt gespreksregistratie plaats via een voicerecorder. Deze gesprekken worden maximaal zes maanden bewaard, aldus de korpsbeheerder (zie Bevindingen, onder F.2. en F.3. en achtergrond, onder IV.).

3. Verzoeker heeft aangegeven dat hij op 2 november 2002, nadat zijn zoon in Hengelo was gearriveerd en had geconstateerd dat er schade was ontstaan aan zijn auto, naar de politie te Apeldoorn had gebeld om, in verband met de schade aan de auto van zijn zoon, de situatie ter plaatse op de A50 op te nemen. De politie verwees hem naar Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat verwees verzoeker vervolgens naar de calamiteitendienst van de Dienstkring Autosnelwegen Apeldoorn. Tenslotte werd verzoeker verwezen naar het Waarborgfonds Motorverkeer. Zowel Rijkswaterstaat als de Dienstkring Autosnelwegen hebben de aansprakelijkheid voor de schade aan de auto van de zoon van verzoeker afgewezen. Het Waarborgfonds heeft de claim van verzoeker afgewezen wegens gebrek aan getuigen.

4.1. De korpsbeheerder achtte de klacht van verzoeker tijdens de interne klachtprocedure naar aanleiding van het advies van de klachtencommissie niet gegrond. De klachtencommissie geeft in het advies van 23 januari 2004 (zie Bevindingen, onder A.3.) aan dat de melding die verzoeker op 2 november 2002 deed bij de politie niet meer is terug te vinden in het BPS. De klachtencommissie geeft aan dat de bewaartermijn voor telefonisch gevoerde gesprekken maximaal een halfjaar bedraagt. Doordat het gesprek van verzoeker niet meer is terug te vinden, is niet meer vast te stellen wat er precies is gezegd. Hierdoor is niet meer te achterhalen om welke reden de politie verzoeker heeft doorverwezen naar Rijkswaterstaat en waarom de politie niet direct heeft gereageerd op de melding van verzoeker, aldus de klachtencommissie.

4.2. In zijn reactie van 29 april 2004 (zie Bevindingen, onder C.1.) neemt de korpsbeheerder hetzelfde standpunt in als in de interne klachtprocedure. De brief van 6 april 2004 van de Chef Stafdienst, welke als bijlage bij het oordeel van de korpsbeheerder is gevoegd, ondersteunt het standpunt van de korpsbeheerder. In deze brief komt naar voren dat er geen mutatie is te achterhalen van het gesprek dat verzoeker had op 2 november 2002 met de politie en dat de bewaartermijn voor telefoongesprekken maximaal zes maanden is. Voorts heeft de Chef Stafdienst aangegeven dat de melding van verzoeker geen reden tot directe actie gaf, omdat het gevaar voor andere verkeersdeelnemers was geweken, nu de zoon van verzoeker de kist in de berm had gelegd.

4.3. De Chef Stafdienst schrijft voorts dat het Waarborgfonds in zaken als die van verzoeker eventueel schade vergoedt, wanneer aannemelijk kan worden gemaakt dat de schade door de kist is ontstaan. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een getuige. Vaststellingen door de politie worden hierbij ook geaccepteerd, aldus de Chef Stafdienst.

5.1. Uit het onderzoek is niet komen vast te staan dat er een mutatie van de melding van verzoeker op 2 november 2002 is opgemaakt en dat de telefonische melding bewaard is gebleven. Verzoeker heeft aangegeven dat hij op 18 april 2003 contact heeft opgenomen met de politie te Apeldoorn, met het verzoek om een bevestiging te krijgen van zijn melding van 2 november 2002. Voorts heeft verzoeker zijn klacht op 27 april 2003 voorgelegd aan de Nationale ombudsman, welke de klacht op 26 juni 2003 naar de politie heeft doorgestuurd.

De gegevens die in het BPS staan vermeld, worden verwijderd wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor de informatievoorziening in het kader van artikel 2 Politiewet. Ditzelfde geldt voor de gegevens die in de Gespreksregistratie van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland zijn opgenomen. Nu het kennelijk met het oog op deze informatievoorziening niet noodzakelijk was om gegevens van de desbetreffende melding te bewaren, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat deze gegevens zijn verwijderd uit het BPS en de gespreksregistratie. Twee weken voor, respectievelijk anderhalve maand na het verstrijken van de maximale bewaartermijn van telefoongesprekken heeft verzoeker contact opgenomen met de politie met het verzoek om zijn melding te achterhalen. De gegevens waren toen reeds verwijderd. Gelet op het bepaalde in het Privacyreglement Gespreksregistratie hoefde niet van de politie te worden gevergd dat de gegevens langer zouden worden bewaard. De politie kan op dit punt géén verwijt worden gemaakt.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

5.2. Hoewel er geen informatie meer is te achterhalen bij de politie gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat verzoeker op 2 november 2002 de politie heeft gebeld met de mededeling dat zijn zoon een aanrijding had gehad op de A50, heeft gevraagd ter plaatse te gaan kijken en het een en ander vast te leggen. Tevens gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat de politie toen verzoeker heeft doorverwezen naar Rijkswaterstaat. Hoewel het verstandiger was geweest wanneer de zoon van verzoeker direct na de aanrijding bij de dichtstbijzijnde telefooncel of anderszins contact had gezocht met de politie, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de politie verzoeker toen deze direct na de constatering van de schade contact opnam, niet had mogen verwijzen naar Rijkswaterstaat; het behoort immers niet tot de taken van Rijkswaterstaat om de oorzaak van een aanrijding te onderzoeken en uit te zoeken of er verdachten in het spel waren (zie ook rapport 2004/209). De politie had bijvoorbeeld aan verzoeker kunnen vragen om zijn zoon met zijn auto naar het politiebureau te laten komen ter beoordeling van de schade, op aanwijzing van zijn zoon de plaats waar hij de aanrijding met de kist had gehad te controleren en eventueel lakschade op te nemen.

Nu de politie in het geheel geen actie heeft ondernomen met betrekking tot de aanrijding, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de politie onvoldoende adequaat heeft gereageerd op de melding van verzoeker.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van hoor en wederhoor

1. Verzoeker klaagt over de wijze waarop de korpsbeheerder zijn klacht over de politie heeft afgehandeld. Hij klaagt er met name over dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden.

2. In het advies van de klachtencommissie van 23 januari 2004 staat dat verzoeker tijdens de behandeling van de klacht niet in staat was om aanvullende informatie te verstrekken over zijn telefonische melding. Verzoeker geeft aan dat hem nooit is gevraagd bij de klachtenbehandeling aanwezig te zijn of nadere informatie te verstrekken (zie Bevindingen, onder A.3. en B.).

In de brief van de Chef Stafdienst van 25 november 2003 schrijft deze dat hij op 25 november 2003 telefonisch contact heeft gehad met verzoeker om te achterhalen of deze hem nog aanvullende informatie kon verstrekken. Dit was niet het geval, aldus de Chef Stafdienst (zie Bevindingen, onder C.4.). Voorts zijn verzoeker en zijn zoon op 17 maart 2004 vragen gesteld door inspecteur van politie R. Bij deze gelegenheid gaf verzoeker aan dat zijn klacht in eerste instantie niet gegrond is verklaard, zonder dat hij zijn mening erover heeft kunnen geven (zie Bevindingen, onder C.3.).

3. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Hij verwijst in zijn reactie naar artikel 10, derde lid van de Klachtenregeling politieregio Noord- en Oost-Gelderland, waarin staat voorgeschreven dat de klachtencommissie klagers niet hoeft te horen, wanneer zij over voldoende informatie beschikt om tot een afgewogen oordeel te komen (zie achtergrond, onder VI.). Inspecteur R. heeft aangegeven dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden tijdens de klachtbehandeling in eerste instantie (zie Bevindingen, onder C.3.).

4. Op grond van artikel 10 van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland heeft de klachtencommissie de mogelijkheid om klager, getuigen, beklaagden of anderen te horen voor zover zij dit noodzakelijk acht om tot een afgewogen advies te komen (zie achtergrond, onder VI.).

5. Een zorgvuldige klachtbehandeling dient aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie. Zo moet het beginsel van hoor en wederhoor worden toegepast. Dit beginsel houdt in dat elk van de bij een klacht betrokken partijen de gelegenheid krijgt zijn standpunt naar voren te brengen, en dat vervolgens elke partij de mogelijkheid wordt geboden om te reageren op hetgeen de andere partij over de klacht naar voren heeft gebracht. Dit beginsel is neergelegd in artikel 8 van de klachtenregeling van de politie Noord- en Oost-Gelderland (zie achtergrond, onder VI.).

6. Nu uit het onderzoek naar voren is gekomen dat verzoeker tijdens de interne klachtprocedure slechts in de gelegenheid is gesteld om informatie te verstrekken over zijn klacht, maar voorts zijn visie op de klacht niet kenbaar heeft kunnen maken noch heeft kunnen reageren op hetgeen het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland naar voren had gebracht, is niet voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), is gegrond, behalve ten aanzien van het niet bewaren van de gegevens van de melding van verzoeker. Op dit punt is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 27 april 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. te Hengelo, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland.

Uit de door verzoeker overlegde stukken bleek dat hij zijn klacht nog niet had voorgelegd aan het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. Op 26 juni 2003 heeft de Nationale ombudsman de klacht schriftelijk voorgelegd aan de korpschef van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. Vervolgens heeft een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman meerdere malen gerappelleerd. Omdat verzoeker het niet eens was met het oordeel van de korpsbeheerder, wendde hij zich op 6 februari 2004 opnieuw tot de Nationale ombudsman met het verzoek een onderzoek in te stellen naar zijn klacht over het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In zijn brief van 27 april 2004 aan de Nationale ombudsman schrijft verzoeker dat zijn zoon op zaterdag 2 november 2002 op de A 50 reed van Kampen naar zijn ouders in Hengelo. Toen hij de afslag bij Apeldoorn in de richting Deventer nam, reed hij tegen een aluminium kist aan, die midden op de weg lag. Hij legde de kist in de berm en reed door naar zijn ouders. Daar aangekomen constateerde hij dat zijn voorbumper en radiator waren beschadigd. Verzoeker belde vervolgens met de politie te Apeldoorn met het verzoek of zij ter plaatse konden gaan kijken om een en ander vast te leggen. Verzoeker werd naar het Directoraat Rijkswaterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat verwezen. Vervolgens raadde de calamiteitendienst van de Dienstkring Autosnelwegen Apeldoorn hem aan om tijdens kantooruren contact op te nemen met de juridische afdeling.

De minister van Verkeer en Waterstaat heeft de aansprakelijkheid van Rijkswaterstaat voor de schade van de zoon van verzoeker voorts afgewezen. De minister verwees verzoeker vervolgens naar het Waarborgfonds Motorverkeer, maar ook deze hebben vervolgens de schadeclaim van verzoeker afgewezen wegens gebrek aan getuigen.

Op 18 april 2003 heeft verzoeker contact opgenomen met de politie te Apeldoorn om een bevestiging te krijgen van het door hem op 2 november 2002 gemelde feit. Er werd hem meegedeeld dat er bij doorverwijzingen geen meldingen worden vastgelegd.

2. Nadat de Nationale ombudsman per brief van 26 juni 2003 de klacht van verzoeker doorstuurde naar het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, deelde de secretaris van de klachtencommissie verzoeker per brief van 17 november 2003 mee dat het onderzoek meer tijd nodig had dan voorzien en dat zijn klacht in januari 2004 op de zitting van de klachtencommissie zou worden behandeld.

3. Op 3 februari 2004 stuurde het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland verzoeker het besluit van de korpsbeheerder en het advies van de klachtencommissie. De korpsbeheerder sluit zich aan bij het advies van de klachtencommissie en heeft de klacht van verzoeker niet gegrond geacht. In het advies van de klachtencommissie van 23 januari 2004 komt onder meer - voor zover voor het onderzoek van belang - het volgende naar voren:

"3. De feiten

Uit de inhoud van het onderzoek en de daarop betrekking hebbende stukken is voor de commissie het volgende komen vast te staan:

Zoon van klager was op 2 november 2002 met een door hem bestuurde personenauto op weg van Kampen naar Hengelo.

Rijdend over de rijksweg A50 en A1 is hij ter hoogte van Apeldoorn op een op de weg liggend voorwerp gereden, waardoor diens auto ernstig werd beschadigd.

Zoon van klager heeft het voorwerp, een aluminium kist, aan de kant gelegd.

Daarna heeft hij zijn weg vervolgd, zonder onmiddellijk de politie te informeren.

Na aankomst in Hengelo, de woonplaats van klager, heeft klager vanuit zijn woning, de politie in Apeldoorn gebeld met het verzoek ter plaatse, waar zijn zoon de kist in de berm had gelegd, te gaan kijken, om één en ander vast te leggen. De politie heeft klager toen verwezen naar Rijkswaterstaat.

Met betrekking tot deze verwijzing zijn geen gegevens in het bedrijfsprocessensysteem terug te vinden.

(…)

De bewaartermijnen voor telefonisch gevoerde gesprekken zijn maximaal een half jaar.

Bij aanvang van het onderzoek naar de klacht was de bewaartermijn van de telefonisch gevoerde gesprekken verstreken. Daardoor was niet meer te achterhalen waar de melding van klager is ontvangen en welke mededeling of verwijzing klager gekregen heeft.

4. Overwegingen

De commissie overweegt, op grond van de hierboven vastgestelde feiten, het volgende:

De bevestiging van gebeurtenis en melding kan niet (meer) ondersteund worden door aanvankelijk bewaarde telefoongesprekken.

Het vaststellen van wat er feitelijk is gebeurd is mede bemoeilijkt omdat zoon van klager de plaats van het ongeval heeft verlaten, nadat hij zelf de kist van de weg had verwijderd.

Door op die manier te handelen en door niet eerder de politie te informeren dan na aankomst in Hengelo, is het belang van de komst van de politie op de plaats van de aanrijding aanmerkelijk verminderd.

De politie heeft naar aanleiding van de melding van klager klager verwezen naar Rijkswaterstaat, zijnde de wegbeheerder.

Er waren geen getuigen bij het voorval aanwezig.

Een efficiënt onderzoek naar aanleiding van de klacht was niet mogelijk, als gevolg van het tijdstip van het indienen van de klacht en de bewaartermijnen van bestanden van de telefonisch gevoerde gesprekken.

Klager was tijdens de behandeling van de klacht niet in staat om aanvullende informatie te verstrekken over zijn telefonische melding.

De verwijzing door de politie naar Rijkswaterstaat, als wegbeheerder, is als zodanig positief te duiden, om schadeverhaal op de eigenaar van betreffende aluminium kist mogelijk te maken.

5. Conclusie en advies

De commissie komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de politie door de verwijzing naar de wegbeheerder heeft gedaan wat zij moest doen;

en adviseert de klacht ongegrond te verklaren."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht. Voorts deelde verzoeker onder meer het volgende mee in zijn brief van 9 februari 2004:

"Ik ben het niet eens met de uitspraak van de klachtencommissie.

De bewaartermijn voor telefonische gesprekken zijn volgens de commissie een half jaar.

In een telefonisch gesprek met iemand van de politie Noord- en Oost-Gelderland werd mij medegedeeld dat niet alle gesprekken worden opgenomen.

Of mijn melding is wel opgenomen en na een half jaar vernietigd, of mijn melding is helemaal niet opgenomen.

In beide gevallen heeft een procedure via de ombudsman over een melding dan geen zin. (Mijn klacht loopt al langer dan een jaar.)

Het valt mijns inziens nooit te voorspellen of een calamiteitenmelding met een sisser afloopt of dat het tot een ramp kan leiden, daarom vind ik dat calamiteitmeldingen altijd moeten worden opgenomen en langer bewaard.

Wel concludeert de klachtencommissie dat de verwijzing door de politie naar Rijkswaterstaat (na mijn melding) heeft plaatsgehad.

De melding is dus wel geregistreerd of gaat de commissie alleen af op wat ik geschreven heb.

Dat mijn zoon niet direct de politie heeft gewaarschuwd komt enerzijds door de hevige schrik en anderzijds door het niet beschikbaar zijn van een telefoon.

Zijn maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel zorgde ervoor dat hij de kist opzij legde om niet andere weggebruikers hetzelfde te laten overkomen of erger.

Moet de lering voor anderen dan zijn: Laat vooral voorwerpen op de openbare weg liggen als je daar schade door ondervindt om daardoor een kans op schadevergoeding te behouden.

Klager was tijdens de behandeling niet in staat om aanvullende informatie te verstrekken over zijn telefonische melding.

Er is mij nimmer gevraagd om bij de klachtenbehandeling aanwezig te zijn of nadere informatie te verstrekken."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder reageerde per brief van 29 april 2004 onder meer als volgt - voor zover voor het onderzoek van belang - op de klacht van verzoeker:

"Uw brief (…) heb ik gezonden aan de chef van de stafdienst Executieve Ondersteuning van de regio Noord- en Oost-Gelderland.

In zijn aan mij gerichte brief d.d. 6 april 2004 bericht deze mij dat:

1. het aannemelijk is dat het in de klacht bedoelde telefoongesprek is binnengekomen in het Politie Service Centrum te Apeldoorn;

2. er wettelijke termijnen gehanteerd worden om gegevens van telefoongesprekken te bewaren, deze termijn zes maanden bedraagt en derhalve geen informatie meer voorhanden is van de met het Politie Service Centrum gevoerde gesprekken;

3. er derhalve niet meer is na te gaan waarom er niet adequaat is gereageerd op de melding;

4. er geen sprake was van een prioriteit 1 of 2 melding;

5. er vrijwel zeker sprake was van een strafbaar feit, namelijk het verliezen van lading van een motorvoertuig;

6. het bij medewerkers van de politie bekend is in welke situatie door het Waarborgfonds schadevergoedingen worden uitgekeerd;

7. niet vast te stellen is waarom de politie de situatie ter plaatse van het ongeval niet heeft opgenomen.

Daarom is er voor hem geen aanleiding om een ander standpunt in te nemen ten aanzien van deze klacht.

De rapportage van bevindingen met betrekking tot de klachtbehandeling in eerste aanleg werd voorgelegd aan de klachtencommissie. Deze rapportage, die de commissie bij haar beraadslaging heeft betrokken alvorens zij haar advies uitbracht, voeg ik hierbij.

Met betrekking tot de toepassing van hoor en wederhoor bericht ik u het volgende. Een kernpunt in het klachtonderzoek was het kunnen achterhalen van vastgelegde informatie op basis waarvan politiemedewerkers beslissingen hebben genomen naar aanleiding van de melding van de heer Re. Daarmee zou het verhaal van de heer Re. kunnen worden geverifieerd.

De inhoud van de klacht was duidelijk. Het resultaat van het onderzoek was evenwel dat verificatie niet mogelijk was, omdat daarvoor noodzakelijke gegevens niet meer waren te achterhalen. Daarom werd uitgebreid hoor en wederhoor niet zinvol geacht. Wel is er voor gekozen om klager telefonisch vragen te stellen over zijn klacht en de wijze van melding van de aanrijding.

Op 25 november 2003 is de heer Re., in een telefonisch contact, hierover gehoord. Aanvullende informatie kon hieruit niet worden verkregen.

De heer Re. is door de klachtencommissie niet uitgenodigd om te worden gehoord. In het toen nog van toepassing zijnde artikel 10 lid 3 van de Klachtenregeling politieregio Noord- en Oost-Gelderland 2001 was geregeld dat de klachtencommissie klagers, beklaagden en andere betrokkenen kan horen, als zij dat noodzakelijk acht om tot een afgewogen advies te komen. In de behandeling van deze klacht heeft de commissie dit niet noodzakelijk geacht, daar zij over voldoende informatie beschikte om tot een afgewogen advies te kunnen komen.

De door u aangehaalde klachtaspecten zijn naar mijn mening vanuit verschillende verantwoordelijkheden en gezichtspunten voldoende zorgvuldig onderzocht en besproken. Dit is ook verwoord in het toenmalige advies van de klachtencommissie.

Op grond van de bijgevoegde rapportages zijn mij geen feiten en/of omstandigheden bekend geworden, die voor mij aanleiding zijn om mijn eerder genomen besluit te heroverwegen, reden waarom ik volhard in mijn destijds genomen besluit om de klacht ongegrond te verklaren."

2. Bij de reactie van de korpsbeheerder is onder meer de brief van de Chef Stafdienst Executieve Ondersteuning van 6 april 2004 gevoegd. Deze Chef schrijft onder meer

- voor zover voor het onderzoek van belang - het volgende:

"Uit de klacht van de heer Re. komt niet naar voren met wie hij contact heeft gehad bij de politie Apeldoorn. In de systemen van de politie is geen mutatie te achterhalen (en waarschijnlijk ook niet opgemaakt). De bewaartermijn voor telefonisch gevoerde gesprekken is conform de privacywetgeving maximaal zes maanden. Derhalve is niet te achterhalen met wie de gesprekken zijn gevoerd en hoe de inhoud van het gesprek is geweest.

De melding aan de politie in Apeldoorn werd gedaan vanuit Hengelo, nadat de zoon van klager naar zijn ouderlijk huis was gereden. Hij was dus niet meer ter plaatse en had naar eigen zeggen de kist van de weg verwijderd. Er was derhalve geen gevaar meer aanwezig voor overige verkeersdeelnemers.

Op basis van dit gegeven heeft de betreffende medewerker van de politie kennelijk de keuze gemaakt om betrokkene door te verwijzen naar de wegbeheerder, zijnde Rijkswaterstaat. De exacte overwegingen zijn, zoals hierboven reeds aangegeven, niet meer te achterhalen.

Een onderzoek naar de mogelijke identiteit van de eigenaar van de aluminium kist is door de politie niet ingesteld.

Een medewerker van het Waarborgfonds Motorvoertuigen geeft aan, dat eventueel tot uitbetaling kan worden overgegaan, indien aannemelijk kan worden gemaakt, dat de schade is veroorzaakt door lading of voorwerpen, welke afkomstig zijn van een motorvoertuig. Hiertoe moet wel een beroep kunnen worden gedaan op een getuige. Vaststellingen door de politie (ook achteraf) worden hierbij ook geaccepteerd. Hoe overtuigender het onderzoek, hoe meer kans op toekenning van een schadebedrag.

Zoals uit het rapport van de inspecteur R. blijkt (zie Bevindingen, onder C.3.; N.o.), had de politie vanuit een oogpunt van service ter plaatse kunnen gaan om op die manier het recht van benadeelde op een succesvolle claim bij het Waarborgfonds te kunnen zekerstellen.

Waarom de politie de situatie ter plaatse niet heeft opgenomen, is niet meer vast te stellen. Protocollen, hoe in soortgelijke situaties te handelen, zijn bij de politie Noord- en Oost-Gelderland niet voorhanden.

De melding is in ieder geval niet aangemerkt als een melding met een zodanige prioriteit, dat onmiddellijke politie-inzet noodzakelijk was. Ook het feit dat betrokkene niet meer ter plaatse was, maar naar Hengelo was gereden, zal van invloed zijn geweest op de uiteindelijke afweging om geen politie-inzet te plegen.

Voor de overige vragen verwijs ik naar de rapportage van de inspecteur R.

Op grond van het bovenstaande kom ik tot de conclusie, dat vanuit een oogpunt van service de politie Noord- en Oost-Gelderland handelend had kunnen optreden, maar dat er geen dringende noodzaak was om in de onderhavige situatie tot handelen over te gaan.

Hoewel het te betreuren is, dat de heer Re. niet-verhaalbare schade aan zijn auto heeft opgelopen, is er naar mijn mening geen sprake van laakbaar optreden van de politie."

3. In de rapportage van de inspecteur van politie R. van 24 maart 2004 staat onder meer het volgende weergegeven:

"Op woensdag 17 maart 2004, omstreeks 11.30 uur had ik hierover in zijn woning een gesprek met de klager. (…)

Hij verklaarde mij het volgende:

'Namens mijn zoon heb ik een klacht ingediend over de handelwijze van de politie in de regio Noord- en Oost-Gelderland. Mijn zoon is op 2 november 2002 op de autosnelweg A 50, ter hoogte van de aansluiting met de A1 over een op de rijbaan liggende aluminium kist gereden, waardoor forse schade aan zijn auto is ontstaan. Omdat hij geen telefoon bij zich had, was hij niet in staat om de politie hierover te bellen en is hij doorgereden, nadat hij de kist in de berm naast de autosnelweg had gelegd. Omdat hij onderweg was naar mij is hij doorgereden naar mijn woning. Bij een nadere inspectie van zijn auto bleek dat er door deze aanrijding een forse schade was ontstaan van meer dan 800 euro. Om een latere claim van de veroorzaakte schade mogelijk te maken heb ik toen de politie in Apeldoorn gebeld. Ik heb gevraagd om ter plaatse te gaan en om een en ander vast te leggen, zodat ik daar later op terug kon komen. Ik kan mij niet meer herinneren welk nummer ik heb gebeld om contact te krijgen met de Apeldoornse politie. Men vertelde mij toen dat ik voor de afhandeling van deze zaak contact moest opnemen met Rijkswaterstaat omdat die instantie daarover ging. Ik heb van de politie toen het calamiteitentelefoonnummer gekregen van Rijkswaterstaat, dienstkring autosnelweg Apeldoorn (…). Vervolgens heb ik meteen die ochtend deze dienst gebeld maar ik werd verwezen naar de juridische afdeling. Omdat deze afdeling op zaterdag niet bereikbaar was heb ik op maandag 4 november telefonisch contact opgenomen. Ik kreeg toen het advies om mijn claim om schadevergoeding per brief toe te sturen. Dit heb ik gedaan. Per brief heb ik antwoord gekregen dat Rijkswaterstaat niet verantwoordelijk was voor deze zaak en dat mijn claim niet werd gehonoreerd. Vervolgens heb ik een klacht ingediend bij de Nationale ombudsman. Ik heb hiervoor een klachtenformulier ingevuld en opgestuurd. Het kan kloppen dat dit op 27 april 2003 is geweest. Daarna heb ik een brief gekregen, dat mijn klacht over het optreden van de politie ongegrond werd verklaard. Ik ben het met een aantal zaken omtrent de afhandeling van mijn zaak en de door mij ingediende klacht niet eens. Op de eerste plaats is deze zaak door de klachtencommissie ongegrond verklaard zonder dat ik daarover mijn mening heb kunnen geven. Ik vind, dat in dergelijke zaken hoor en wederhoor toegepast dient te worden. Verder vind ik, dat door de onjuiste handelwijze van de politie en de onjuiste doorverwijzing naar Rijkswaterstaat ik niet (meer) in staat ben om bij het Waarborgfonds Motorverkeer een claim in te dienen ter vergoeding van de geleden schade. Door de doorverwijzing door de politie naar Rijkswaterstaat kreeg ik de indruk dat ik de schade via deze dienst of via het Waarborgfonds kon claimen. Deze doorverwijzing was echter onjuist. Als de politie ter plaatse was gegaan had deze in ieder geval kunnen vaststellen waar het ongeval had plaatsgevonden en had deze de kist kunnen onderzoeken om een mogelijke veroorzaker op te sporen.

Bovendien had de politie dit voor een eventuele nadere behandeling kunnen vastleggen in hun systeem. Door de nalatigheid van de politie zit mijn zoon nu met een schade van 882 euro die hij nergens (meer) kan verhalen. Ik voel mij door de handelwijze van de politie ernstig benadeeld.'

Ter verdere informatie heb ik telefonisch een gesprek gevoerd met de zoon van klager Re. Deze vertelde mij, dat de aanrijding had plaatsgevonden op de autosnelweg A50 ter hoogte van de afslag naar de autosnelweg A1. Op de rijbaan van deze weg had een aluminium bak of kist gelegen met afmetingen van naar schatting 40x40x80 centimeter. Het was een onbeschilderde bak of kist die leek op een bak/kist die veelal onder een vrachtauto is gemonteerd om spullen in op te bergen. Aan de kist waren geen kenmerken aanwezig waardoor kon worden vastgesteld van wie de kist afkomstig was.

Mede omdat ter plaatse geen viaduct is, is aan te nemen dat deze bak of kist van een motorvoertuig afkomstig is.

Bewaren melding

Omdat klager R. mij vertelde dat hij op 2 november 2002 via een vast telefoontoestel naar de politie heeft gebeld over deze zaak, is aan te nemen dat het gesprek bij de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland via het nummer 0900-8844 is binnengekomen bij het (centrale) politie Service Centrum in Apeldoorn. (Dat de klager bij de politie in Apeldoorn terecht is gekomen is mede aannemelijk omdat hij voor de verdere afhandeling is verwezen naar de calamiteitendienst van Rijkswaterstaat, dienstkring autosnelweg Apeldoorn, bereikbaar onder nummer (…).) Bij telefoongesprekken met een dergelijke inhoud is het gebruikelijk dat het gesprek voor verdere afhandeling wordt doorverbonden naar de regionale meldkamer in Apeldoorn, van waaruit de surveillance-voertuigen worden aangestuurd. Zowel bij het Politie Service Centrum als de regionale meldkamer worden deze telefoongesprekken bewaard en vastgelegd. De maximaal toegestane bewaartermijn bedraagt zowel bij het Politie Service Centrum als bij de regionale meldkamer zes maanden. Dit houdt in, dat opgeslagen gesprekken na deze zes maanden niet meer beschikbaar zijn. De heer Re. heeft in april 2003 een klacht ingediend bij de Nationale ombudsman en deze heeft de klacht op 26 juni 2003 voor verdere afhandeling doorgezonden aan de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland. Doordat het bewuste telefoongesprek op 2 november 2002 had plaatsgevonden was vanwege de overschrijding van de bewaartermijn van zes maanden dit gesprek niet meer raadpleegbaar.

Reactie door de politie op de melding van 2 november 2002

Mede doordat het telefoongesprek van de heer Re. op deze datum niet beschikbaar was, is niet helemaal na te gaan waarom er niet adequaat is gereageerd op de melding.

Navraag bij de regionale meldkamer gaf geen uitsluitsel hoe gebruikelijk wordt gereageerd op dergelijke meldingen. Protocollen voor dergelijke voorvallen zijn niet beschikbaar. Wel is vastgesteld dat hierbij geen sprake was van een prioriteit 1 of 2-melding waarbij door de politie binnen een bepaalde tijd dient te worden gereageerd.

Er kan worden vastgesteld, dat er hier vrijwel zeker sprake is van een gepleegd strafbaar feit, afvallende lading dan wel het verliezen van een onderdeel van een motorvoertuig. Gezien het feit dat dit bovendien op een autosnelweg plaatsvond, moet er in dit geval sprake geweest zijn van een motorvoertuig. Bij het niet vaststellen van de identiteit van de verdachte kan in dergelijke gevallen met succes een beroep worden gedaan op het Waarborgfonds Motorverkeer.

Er moet dan wel een beroep kunnen worden gedaan op een getuige. Vaststellingen, ook achteraf, door de politie worden hierbij ook geaccepteerd. Doordat de bestuurder in dit geval alleen was, was zijn verklaring alleen niet voldoende geweest. Constateringen door de politie (ook achteraf): onderzoek plaats ongeval, situatie aangetroffen aluminium kist, eventuele sporen aan de kist en vaststellen schade aan voertuig van benadeelde hadden in grote mate kunnen bijdragen aan het met succes een beroep doen op een uitkering door het Waarborgfonds Motorverkeer. Hierbij geldt: hoe beter de bewijsvoering door de politie, hoe groter de kans op uitkering door het Waarborgfonds. Dit is mij in een telefoongesprek met het Waarborgfonds bevestigd.

Verwijzing naar Rijkswaterstaat

Bij medewerkers van de politie is algemeen bekend dat schade veroorzaakt door/met motorvoertuigen waarbij de verdachte onbekend is gebleven, kan worden geclaimd bij het Waarborgfonds Motorverkeer. Waarom in dit geval de benadeelde verwezen is naar Rijkswaterstaat, is mede door het niet meer beschikbaar zijn van het telefoongesprek, niet (meer) na te gaan.

Waarom de politie niet ter plaatse de situatie heeft opgenomen

Gezien het bovenstaande is niet vast te stellen waarom de politie de situatie ter plaatse niet heeft opgenomen.

Wijze van behandeling van de klacht en hoor en wederhoor

Sinds 1 maart 2004 is bij de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland de nieuwe klachtenregeling in werking getreden. Vanaf dit moment worden klagers door de klachtencommissie in de gelegenheid gesteld een verklaring af te leggen. Voor deze datum was dit niet het geval. Indien de klachtencommissie van mening was dat men over voldoende informatie beschikte werd aan de klager geen toelichting gevraagd. Dit is dan ook waarschijnlijk de reden waarom in dit geval geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden."

4. Voorts is als bijlage bij de reactie van de korpsbeheerder de brief van de Chef Stafdienst Executieve Ondersteuning van 25 november 2003 gevoegd. Deze brief komt overeen met het eerste gedeelte van de brief van 6 april 2004 (zie Bevindingen, onder C.2.). Voorts schrijft de Chef Stafdienst in zijn brief van 25 november 2003 onder meer het volgende:

"Ik heb op dinsdag 25 november 2003 telefonisch contact gehad met de klager om te achterhalen of hij mij nog aanvullende informatie kon verstrekken. Dit was niet het geval.

Op grond van het bovenstaande kom ik tot de volgende conclusie.

De melding aan de politie in Apeldoorn werd gedaan vanuit Hengelo, nadat de zoon van klager naar zijn ouderlijk huis was gereden. Hij was dus niet meer ter plaatse en had naar eigen zeggen de kist van de weg gehaald.

Op basis van dit gegeven heeft de betreffende medewerker van de politie in redelijkheid de keuze gemaakt om betrokkene door te verwijzen naar de wegbeheerder, zijnde Rijkswaterstaat. Een onderzoek naar de mogelijke identiteit van de eigenaar van de aluminium kist is niet ingesteld. Een beroep op een uitkering van het Waarborgfonds Motorverkeer is vruchteloos, omdat de schade niet is veroorzaakt door een motorrijtuig."

5. Uit een bij de reactie van de korpsbeheerder gevoegd e-mailbericht van politieambtenaar Bo. van 10 oktober 2003, blijkt onder meer - voor zover voor het onderzoek van belang - het volgende:

"Het voorval vond plaats op 2 november 2002 omstreeks 7.30 uur.

Deze datum is bepalend voor de registratie.

De bewaartermijnen zijn conform de privacywetgeving maximaal een half jaar.

Dit betekent dat de desbetreffende gesprekken niet meer binnen de bewaartermijn vallen en dus niet meer geregistreerd zijn.

Bij onderzoek is gebleken dat er noch in het GMS (geïntegreerd meldkamer systeem) noch in het BPS (bedrijfsprocessensysteem) op 2 november 2002 een melding voorkomt met betrekking tot bedoeld eenzijdig ongeval.

De werkwijze met betrekking tot dergelijke meldingen is dat voor het doen van aangifte wordt verwezen naar de plaatselijke politie."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker reageerde per brief van 22 mei 2004 onder meer als volgt op het standpunt van de korpsbeheerder:

"Mijn voornaamste bezwaar tegen de politie blijft het feit, dat zij ondanks mijn dringend telefonisch verzoek om ter plaatste te gaan kijken, hier niet aan heeft voldaan.

In de brief van de politie staat, dat bij medewerkers van de politie bekend is, in welke situaties door het Waarborgfonds schadevergoedingen worden uitgekeerd.

In ons geval, waar geen getuigen aanwezig waren, heeft de politie dus willens en wetens door niet te gaan kijken en proces-verbaal op te maken ervoor gezorgd dat het Waarborgfonds geen schadevergoeding aan ons zal uitkeren."

E. Reactie korpsbeheerder

Een medewerker van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland heeft op 14 juni 2004 telefonisch namens de korpsbeheerder laten weten in de reactie van verzoeker geen aanleiding te zien om het standpunt aan te passen.

F. nadere reactie korpsbeheerder

1. Naar aanleiding van een op 8 juli 2004 telefonisch gestelde vraag door een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman aan een medewerker van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland over de bewaartermijnen van gegevens in het BPS van meldkamergegevens, stuurde de medewerker van de politie per faxbericht zijn reactie. Uit dit faxbericht blijkt dat de gemeenschappelijke meldkamer van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland zich bij dergelijke meldingen beroept op Protocol 33, waarin staat vermeld dat zowel voor binnenkomende gesprekken op de 112-toestellen als voor doorverbonden gesprekken van de 112-centrale naar de politie de bewaartermijn maximaal zes maanden is.

2. Naar aanleiding van dit faxbericht stelde de Nationale ombudsman nog enkele aanvullende vragen aan de korpsbeheerder. Per brief van 5 augustus 2004 reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt:

"Protocol 33 betreft een interne werkinstructie voor de medewerkers van de regionale meldkamer van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland. De inhoud is niet gebaseerd op een modelreglement maar op het 'Reglement gespreksregistratie van de politie Noord- en Oost-Gelderland 2002.' (Zie Achtergrond, onder IV.; N.o.)

In dit reglement staat in paragraaf 5 artikel 8 lid 2 (verwijdering en vernietiging van gegevens) vermeld dat gegevens in ieder geval uit het register verwijderd worden na een periode van zes maanden.

Het 'Reglement gespreksregistratie van de politie Noord- en Oost-Gelderland 2002' is op 29 oktober 2001 voorgelegd aan het College Bescherming Persoonsgegevens. (…)

Daarnaast vraagt u hoe meldingen, als die van verzoeker, over het algemeen worden geregistreerd. Dit gaat als volgt. Alle binnenkomende meldingen worden in het Geïntegreerd Meldkamer Systeem (GMS) vastgelegd. Vanuit het GMS wordt de melding geregistreerd in het bedrijfsprocessensysteem (BPS). Verder vindt gespreksregistratie plaats door middel van een voicerecorder. Deze gesprekken worden maximaal 6 maanden bewaard."

Achtergrond

I. Artikel 2 Politiewet 1993

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

II. Wet Politieregisters

Artikel 9

"1. De beheerder van een politieregister stelt voor het register een reglement vast.

2. De vaststelling geschiedt na overleg met het gezag dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de politietaak ten dienste waarvan het register wordt aangelegd.

3. Het reglement wordt bekendgemaakt en voor een ieder ter inzage gelegd overeenkomstig de regels bij algemene maatregel van bestuur te stellen."

Artikel 10

"1. In het reglement moet de werking van het register zijn beschreven.

2. Het reglement bevat ten minste een duidelijke regeling van de volgende onderwerpen:

a. het doel van het register;

b. de categorieën van personen over wie gegevens worden opgenomen, en de soorten van de over hen op te nemen gegevens;

c. de gevallen waarin opgenomen gegevens worden verwijderd;

d. de vernietiging, zodra dit mogelijk is, van verwijderde gegevens;

e. eventuele verbanden tussen het register en enige andere gegevensverzameling;

f. de wijze waarop geregistreerde personen of hun wettelijke vertegenwoordigers kennisneming en verbetering van de over hen opgenomen gegevens kunnen verkrijgen;

(...)"

III. Bedrijfsprocessensysteem (BPS)

Artikel 2

"1. Het register heeft tot doel de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van artikel 2 van de Politiewet 1993 mogelijk te maken en bevat daartoe in het bijzonder de volgende modules:

A. een Meldkamermodule (artikelen 4 tot en met 6), met als specifiek doel het kunnen beschikken over gegevens ten behoeve van:

a. de behandeling van bij het korps binnengekomen meldingen en door korpsleden gemelde incidenten en ondernomen acties in de surveillance- en of andere politiedienst;

b. het overzicht van beschikbare en ingezette surveillance- en andere politie-eenheden.

B. een Gebeurtenissenmodule (artikelen 7 tot en met 9), met als specifiek doel het kunnen beschikken over gegevens ten behoeve van de afhandeling en verantwoording van gebeurtenissen - incidenten en acties - waar de politie, in het kader van haar taakstelling, bij is betrokken of betrokken is geweest."

Artikel 7

"In het register worden gegevens opgenomen betreffende de volgende categorieën van personen:

a. verdachten;

b. aangevers, melders;

c. getuigen;

d. slachtoffers, benadeelden;

e. betrokkenen bij gebeurtenissen en strafbare feiten;

f. personen ten aanzien van wie een redelijk vermoeden bestaat dat zij betrokken zijn bij het beramen of plegen van strafbare feiten;

g. personen of instanties die worden ingeschakeld bij de uitvoering van de doelstellingen genoemd in artikel 2, eerste lid, onder B;

h. opsporingsambtenaren."

Artikel 8

"2. Omtrent de in artikel 7, onder g., genoemde categorie van personen worden ten hoogste de volgende soorten van gegevens opgenomen:

a. volledige personalia, A nummer van de GBA en datum;

b. adresgegevens, telefoonnummer en postcode;

c. gegevens omtrent de aard van de te verlenen hulp;

d. gegevens omtrent de door hen verleende diensten.

3. Omtrent de in artikel 7, onder h., genoemde categorie van personen worden ten hoogste de volgende soorten van gegevens opgenomen:

a. volledige personalia;

b. rang, functie en afdelingscode;

c. wachtwoord en autorisatieniveau;

d. vermelding ambtseed of -belofte."

Artikel 27

"1. De gegevens worden uit het register verwijderd wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor het doel van het register, en zodra mogelijk vernietigd."

IV. Privacyreglement Gespreksregistratie van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland

Artikel 2

"1. Het register heeft tot doel de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van artikel 2 van de Politiewet 1993 binnen de Nederlandse politie mogelijk te maken voor zover het betreft het vastleggen en terug kunnen luisteren van gesprekken middels de telefoon- en/of radiosystemen op de Regionale Meldkamer (RMK) en de afdeling Politie Servicecentrum (PSC), ten behoeve van:

het terughalen van niet verstane gesprekken c.q. gespreksdelen;

het terughalen van de juiste inhoud van de melding en/of het gevoerde gesprek;

de opsporing, vervolging en voorkoming van strafbare feiten;

het kunnen herleiden wanneer een gesprek (ongeveer) is gevoerd, alsmede de duur ervan;

het verrichten van een intern onderzoek of de behandeling van klachten."

Artikel 8

"1. De gegevens worden uit het register verwijderd wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor het doel van het register, en zodra mogelijk vernietigd.

2. De gegevens worden in ieder geval uit het register verwijderd na een periode van zes maanden."

V. Aanwijzing verkeersongevallen

(datum inwerkingtreding: 1-1-2002, geldigheidsduur: 1-1-2006)

"1. Definities

Verkeersongeval: een gebeurtenis op een voor het rij- en ander verkeer openstaande weg, die verband houdt met het verkeer, waarbij tenminste één rijdend voertuig is betrokken en tengevolge waarvan schade is ontstaan en/of ten gevolge waarvan één of meerdere weggebruikers zijn overleden en/of gewond geraakt.

(…)

Lichte schade (UMS-): blik- en krasschade; uitsluitend materiële schade waarbij het voertuig zijn weg zonder gevaar voor het overige verkeer kan vervolgen.

(…)

2. Geen registratieset of proces-verbaal

In beginsel (…) wordt geen registratieset of proces-verbaal opgemaakt in geval van licht letsel en/of lichte schade. In deze gevallen wordt een kenmerkenmelding gedaan aan AVV (= Adviesdienst voor Verkeer en Vervoer).

3. Registratieset

Wanneer een verkeersongeval meer dan licht letsel tot gevolg heeft, dan wel meer dan lichte schade, wordt alleen een registratieset opgemaakt (…). Op de registratieset wordt in dat geval aangegeven dat geen proces-verbaal wordt opgemaakt. In geval sprake is van meer dan lichte schade wordt het kentekenbewijs op basis van artikel 60 WVW94 en art. 39 Kentekenreglement ingevorderd en aan de Rijksdienst voor het Wegverkeer (= RDW) Centrum voor voertuigtechniek en informatie toegezonden.

(…)

6. Andere dan strafrechtelijke belangen

De gegevens die een politieambtenaar noteert, vormen de basis van het eventueel op te maken proces-verbaal. Daarnaast worden de gegevens altijd gebruikt voor de civielrechtelijke afwikkeling, zodat de schade van de betrokkenen snel en praktisch kan worden geregeld. Hiertoe worden de gegevens van verkeersongevallen verstrekt aan de Stichting Processen Verbaal."

VI. Klachtenregeling politieregio Noord- en Oost-Gelderland 2001

Artikel 8

"5. De indiener van de klacht, de ambtenaar van politie op wie de klacht betrekking heeft en eventuele getuigen worden gehoord. Zij worden in de gelegenheid gesteld schriftelijk dan wel mondeling, en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt toe te lichten en op elkaars verklaringen te reageren.

(…)

8. Van het horen wordt een verslag gemaakt. De korpschef, district/divisie zendt, binnen vier weken na de ontvangst van de klacht een onderzoeks-/bemiddelingsverslag naar het stafbureau van de korpsbeheerder. In een begeleidend schrijven bij dit verslag geeft hij zijn bevindingen met betrekking tot de klacht weer."

Artikel 10

"3. De commissie heeft de mogelijkheid om in bijzondere gevallen en ter hare beoordeling klager, getuigen, beklaagden of anderen te horen, voor zover zij dit noodzakelijk acht om tot een afgewogen advies te komen. De commissie betrekt daarbij onder meer de ernst van de klacht."

Toelichting

6.3. Onderzoek

"Tijdens het onderzoek dient uit een oogpunt van een zuivere en zo objectief mogelijke beoordeling van de klacht het beginsel van hoor en wederhoor te worden toegepast. In dit beginsel past, dan wanneer de klachtenbehandelende instantie de klacht voorlegt aan de persoon op wiens gedraging de klacht betrekking heeft en het antwoord geheel aansluit bij de klacht, het niet noodzakelijk is de reactie aan de klager voor te leggen.

Wanneer de persoon op wiens gedraging de klacht betrekking heeft echter feitelijk verweer voert, dat wil zeggen de gedraging als zodanig ontkent of feiten aanvoert die de gedraging in een ander licht plaatst, dan is er sprake van (nieuwe) gegevens waarover de klager zijn visie moet kunnen geven. Wederhoor is dan een vereiste. (…)

Van het hoor en wederhoor wordt door de klachtenbehandelaar een gespreksverslag gemaakt waarin de argumenten van beide betrokkenen naar voren worden gebracht.

De betrokkenen kunnen in elkaars aanwezigheid worden gehoord."

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Niet adequaat gereageerd op melding over object op snelweg: geen gevolg gegeven aan verzoek om de situatie ter plaatse op te nemen, maar verwezen naar Rijkswaterstaat; wijze waarop klacht over politie is afgehandeld;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Melding is niet bewaard gebleven.

Oordeel:

Niet gegrond