2004/398

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Limburg-Noord:

op 6 oktober 2002 meerdere keren met zijn auto is ingereden op een groep bromfietsers, waaronder de zoon van verzoeker;

bij de achtervolging een aanrijding met zijn zoon heeft veroorzaakt;

heeft gesteld dat zijn zoon wist dat de bestuurder van de auto een ambtenaar van het regionale politiekorps was.

Beoordeling

I. Inleiding

1. In 2002 ontving het regionale politiekorps Limburg-Noord zo'n 30 meldingen omtrent overlast veroorzaakt door brommer- en scooterraces. Om illegale wegraces te voorkomen en excessief verkeersgedrag van jongeren aan te pakken, had de politie een project in het leven geroepen, welk paste in het door het openbaar ministerie vastgelegde plan van aanpak om straatraces te ontmoedigen (zie Achtergrond, onder B.). Het project en het plan van aanpak waren erop gericht de overlast terug te dringen middels een opvallende aanwezigheid van de politie bij straatraces en het zichtbaar noteren van kentekens. Deze gegevens werden bewaard zodat de politie in de gaten kon houden wie zich in de buurt van races ophielden. De korpsbeheerder liet weten dat de politie trachtte rijbewijzen te vorderen en voertuigen in beslag te nemen op basis van geconstateerd strafbaar (verkeers)gedrag. Ook liet de korpsbeheerder weten dat in de media ruim aandacht was besteed aan deze actie.

2. Op 6 oktober 2002 ontving het regionale politiekorps Limburg-Noord een melding over overlast veroorzaakt door een grote groep brommers op het parkeerterrein bij een winkelcentrum te Venlo.

3. Betrokken ambtenaar H. van het regionale politiekorps Limburg-Noord begaf zich rond 20.30 uur met een onopvallend politievoertuig richting het parkeerterrein van het winkelcentrum. Het was op dat moment donker. Hij parkeerde zijn auto onder een brandende straatlantaarn. Hij droeg wel een politie-uniform. Hij constateerde dat er zo'n 30 brommers aan het racen waren en dat er veel toeschouwers waren.

II. Ten aanzien van het inrijden op de groep bromfietsers

1. Verzoeker klaagt erover dat politieambtenaar H. van het regionale politiekorps Limburg-Noord op 6 oktober 2002 meerdere keren met zijn auto is ingereden op een groep bromfietsers, waaronder de zoon van verzoeker. Volgens verzoekers zoon was H. met een hogere snelheid dan stapvoets op de bromfietsers ingereden, waarna de groep uiteen week. Volgens verzoeker had H. daarbij een jongen op zijn bromfiets geraakt.

2.1. De korpsbeheerder liet in reactie op deze klacht weten bij zijn standpunt van de interne klachtafhandeling te blijven. Hij was van mening dat uit intern klachtonderzoek niet was gebleken dat H. meermaals opzettelijk zou zijn ingereden op de groep bromfietsers. Hij achtte de klacht niet gegrond (zie Bevindingen, onder A.17 en C.).

2.2. Tijdens de interne klachtbehandeling liet betrokken ambtenaar H. aan de klachtbehandelaar weten dat de politie na de melding had besloten af te wijken van het regionale project om overlast door straatraces aan te pakken. De reden hiervoor was volgens hem dat, in het verleden, door de komst van opvallende politievoertuigen, de racers alle kanten opvlogen. In die situaties kon de politie moeilijk optreden en werd tevens vastgesteld dat de racers op een later tijdstip terugkeerden en de races hervatten. H. liet verder aan de klachtbehandelaar weten dat er gevaarlijke situaties ontstonden omdat de racers met hoge snelheden alle richtingen uitvluchtten. Toen H. vanuit de meldkamer de melding kreeg over de straatraces, besloten hij en zijn collega's dan ook dat hij zich in een onopvallend politievoertuig naar het parkeerterrein zou begeven om de meest extreme gevallen vast te stellen en de informatie door te geven aan de patrouilles die zich op enige afstand van het parkeerterrein zouden opstellen.

2.3. Ook liet H. aan de klachtbehandelaar weten dat hij vrijwel direct na aankomst zag dat een brommer met een snelheid van ongeveer 75 km/u op en neer bleef rijden. Toen de bromfietser op een gegeven moment stopte, reed H. op hem af. Volgens H. was dit met gewone snelheid, nagenoeg stapvoets, en zeker niet met slippende banden. Hij kon naar eigen zeggen ook niet hard rijden, omdat veel bromfietsers op en neer bleven rijden. Hij parkeerde zijn auto op een wijze waardoor de bromfietser maar moeilijk kon wegrijden, en opende direct het portier van zijn auto om uit te stappen. De bestuurder van de bromfiets gaf gas, reed tegen het portier van de auto aan en reed hard weg. H. gaf aan desondanks te zijn uitgestapt. Omdat iedereen toen het parkeerterrein verliet en de overlast werd beëindigd, wilde H. ook het parkeerterrein verlaten (zie Bevindingen, onder A.13.).

2.4. In zijn verklaring aan de Nationale ombudsman herhaalde H. dat hij rustig op de bromfietser was afgereden (zie Bevindingen, onder E.). Hij zei ook dat hij eerst zo'n 15-20 minuten op de parkeerplaats had stilgestaan onder de straatverlichting om de racers te observeren.

3. Tijdens de interne klachtbehandeling verklaarde getuige Bx. aan de klachtbehandelaar dat hij had opgemerkt dat H. vanuit zijn auto de straatrace observeerde. Volgens Bx. wisten alle aanwezigen dat de man in de auto een politieman was, maar gingen zij desondanks door met het stunten met de brommers, op een provocerende manier. Op een bepaald moment zag hij dat H.'s auto hard optrok en hard op hem inreed. Ook al was het een korte afstand, reed H. toch snel, aldus Bx. H. bracht zijn auto tot stilstand met slippende banden, waarna H. het portier opengooide en uitstapte. Volgens Bx. klapte het portier van de auto hard tegen zijn scooter, waardoor een licht afbrak. Bx. reed toen snel weg op zijn brommer. Volgens hem reed H. toen weer op iemand anders in. Terwijl Bx. wegreed, zag hij dat J. hem volgde en dat de politieman J. volgde (zie Bevindingen, onder A.13.).

4. Overtreding van artikel 10 Wegenverkeerswet (WVW) is strafbaar gesteld bij artikel 177 WVW (zie Achtergrond, onder C.). Op grond hiervan kon H. overgaan tot het benaderen van de bromfietsers, die hij als (meest extreme) overtreders van de WVW kenmerkte. De Nationale ombudsman stelt vast dat de enige manier waarop hij bij een bromfietser in de buurt kon komen eruit bestond hem of haar te benaderen met zijn auto, omdat hij te voet geen schijn van kans zou hebben gemaakt om een van de bromfietsers te kunnen staandehouden. De lezingen van partijen over de snelheid waarmee hij getuige Bx, heeft benaderd lopen uiteen. Gelet op de gevaarlijke situatie gecreëerd door de aanwezigheid van andere racende bromfietsers, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat H. Bx. heeft benaderd met een voor een parkeerterrein normale snelheid. Dat hij hard zou zijn ingereden op Bx. en vervolgens meerdere keren op anderen acht de Nationale ombudsman niet aannemelijk.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

III. Ten aanzien van de aanrijding

1. Verzoeker klaagt erover dat H. bij de achtervolging een aanrijding met zijn zoon J. heeft veroorzaakt. J. verklaarde hierover ten overstaan van de interne klachtbehandelaar dat de auto hem tijdens de achtervolging zeer dicht naderde en op korte afstand bleef volgen. J. was zo snel mogelijk, met volle snelheid voorzover mogelijk gelet op de drempels en bochten, weggereden. Hij gaf aan dat de auto ook niet heel hard kon rijden vanwege de bochten en drempels. Eenmaal van de parkeerplaats af en op de openbare weg, werd J. gepasseerd door de auto. Hij liet weten aan de klachtbehandelaar dat de auto hem de weg afsneed zodat de rechtervoorzijde van de auto de linkervoorzijde van de bromfiets raakte. J. zei dat hij niet verder naar rechts kon uitwijken vanwege de stoeprand aan de rechterzijde van de weg. Door de botsing kwam hij met zijn bromfiets ten val.

2.1. Ook ten aanzien van dit klachtpunt verwees de korpsbeheerder naar zijn eerdere afdoening tijdens de interne klachtbehandeling. Hij schreef in zijn brief van 17 juni 2003 dat H. een aantal bromfietsers, waaronder J., was gaan achtervolgen, nadat de groep uiteen was geweken. Uit het onderzoek was volgens de korpsbeheerder naar voren gekomen dat brigadier H. en de bromfietser kort na het verlaten van het parkeerterrein naar rechts van richting waren veranderd, waardoor er tussen beide voertuigen een aanrijding ontstond. Dat H. daarbij opzettelijk met zijn auto op de bromfiets van J. zou zijn ingereden, was uit het klachtonderzoek niet gebleken, aldus de korpsbeheerder. Na het onderzoek ter plaatse, ingesteld conform de Aanwijzing verkeersongevallen, was een registratieset opgemaakt, die ter beoordeling aan de officier van justitie was gestuurd. Door de officier werd vervolgens besloten dat de aanrijding middels een registratieset kon worden afgedaan en dat er geen proces-verbaal hoefde te worden opgemaakt. Hij achtte de klacht niet gegrond.

2.2. H. verklaarde aan de klachtbehandelaar van politie dat J. vol gas van hem was weggereden op het trottoir. Gedurende enkele meters reden ze naast elkaar met een snelheid van ongeveer 50 km/u. H. wist dat er aan het einde van het parkeerterrein trottoirbanden haaks op de stoep lagen, waarmee de bromfietser in botsing zou komen. Hij week daarom uit naar links, om J. zo de gelegenheid te geven veilig te ontsnappen. Volgens H. nam J. vervolgens met volle snelheid de bocht naar rechts de L.straat in. H. reed op dat moment naast hem. Door de hoge snelheid werd de bromfiets als het ware naar buiten gedrukt en kon hij de bocht naar rechts niet meer helemaal halen. H. zei dat hij nog meer naar links uitweek en dat hij afremde om een aanrijding met de bromfietser te voorkomen. Desondanks kwam de bromfietser met zijn voorzijde tegen het rechter voorspatbord van H.'s auto. De bestuurder van de bromfiets kwam hierdoor ten val (zie Bevindingen, onder A.13.).

2.3. Ten overstaan van de Nationale ombudsman voegde H. hier nog aan toe dat beiden de bocht namen met een snelheid van ongeveer 60 km/uur. Ook gaf hij aan dat hij niet verder naar links had kunnen uitwijken omdat hij dan zelf tegen het trottoir aan de linkerzijde was opgereden. Volgens H. was de bromfiets tegen hem aangereden. Hij gaf aan zich heel bewust te zijn geweest van het gevaar voor de jongen, om die reden was hij reeds op de parkeerplaats voor hem uitgeweken zodat hij niet tegen de loodrecht geplaatste trottoirbanden zou botsen (zie Bevindingen, onder D.).

2.4. In de terzake opgemaakte registratieset van 6 oktober 2002 is vastgelegd dat het linker voorspatbord van de auto op 0,90 meter van de linker trottoirband af stond. Het linkervoorwiel van de auto stond op een meter afstand van het trottoir. De breedte van de rijbaan was 9.15 meter (zie Bevindingen, onder A.6.).

3. Getuige Sx. verklaarde tijdens het interne klachtonderzoek dat J. erg hard reed en gevolgd werd door de personenauto. Volgens Sx. reden ze parallel de bocht in, reed de auto wat scherper de bocht in en kwam zo met de scooter in aanrijding. Hij verklaarde dat de auto wel mee moest draaien met de bocht en dus met de scooter, anders was hij tegen de aan de overzijde gelegen stoeprand gebotst. Hij durfde geen uitspraak te doen omtrent het feit of er opzet in het spel was (zie Bevindingen, onder A.13.).

4. De Nationale ombudsman overweegt dat de politie zich bij haar reactie op een situatie waarbij iemand zich onttrekt aan een (verkeers)controle of aan een staande- of aanhouding, dient te houden aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.

Indien de reactie bestaat uit het instellen van een achtervolging, dan dient de hierbij betrokken politieambtenaar, voordat de achtervolging wordt ingezet en ook tijdens de achtervolging, voortdurend een afweging te maken tussen het met de achtervolging beoogde doel en het gevaar dat het achtervolgen oproept of kan oproepen voor de direct daarbij betrokkenen en voor derden. De Nationale ombudsman merkt in dit verband op dat het in dit geval voor andere weggebruikers zeker niet duidelijk was dat de onopvallende auto een politievoertuig betrof. Bij een afweging tussen het met de achtervolging beoogde doel en het gevaar dat de achtervolging opriep voor zowel de bromfietser als andere weggebruikers, had H. moeten inzien dat een achtervolging in deze niet proportioneel was. Alhoewel uit de verkeerstechnische informatie van de registratieset en de schematische weergave in BIJLAGE 1 kan worden afgeleid dat H. bij de bocht naar rechts zoveel mogelijk naar links is uitgeweken, had hij rekening moeten houden met de grote kans dat door zijn achtervolging een aanrijding tot stand kon komen. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk. De Nationale ombudsman is evenwel van oordeel dat niet kan worden gesteld dat H. de veroorzaker van de aanrijding was nu verzoekers zoon door zijn rijgedrag ook een aanmerkelijk risico heeft genomen.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

IV. Ten aanzien van de stelling van H. dat J. zou hebben geweten dat de bestuurder van de auto een politieambtenaar was

1. Verzoeker klaagt erover dat H. heeft gesteld dat zijn zoon wist dat de bestuurder van de auto een ambtenaar van het regionale politiekorps was. Verzoeker schreef in zijn klachtbrief aan de politie dat indien H. zich bekend had gemaakt aan J., deze niet zou zijn weggereden. J. verklaarde tijdens de interne klachtbehandeling dat hij niet wist wie zich in de auto had bevonden. Op het moment dat de auto in de richting van de groep bromfietsers reed, waardoor iedereen uiteen week, reed J. net als de rest weg. Hij deed dit zonder erover na te denken wie er in de auto zat. Pas na de aanrijding zou hij hebben geconstateerd dat de bestuurder van de auto een politieambtenaar was.

2. De korpsbeheerder was van mening dat verzoekers klacht op dit punt niet gegrond was. Hij schreef in zijn brief van 17 juni 2003 dat een getuige had verklaard dat de aanwezige bromfietsbestuurders de politieman aan het provoceren waren met hun races. Deze getuige had ook verklaard dat de aanwezigen, waaronder J. op de hoogte moesten zijn geweest van het feit dat de ter plaatse aanwezige auto een onopvallende politieauto betrof, bemand met een politieambtenaar.

3. H. verklaarde tijdens het interne klachtonderzoek dat, vrijwel direct nadat hij zijn auto geparkeerd had, een groepje jongeren langs zijn auto was gelopen die hadden gezien dat hij in uniform was gekleed. Ook zei hij dat hij op een gegeven moment uit de auto was gestapt, toen hij een van de bromfietsers wilde aanspreken. Hij hoorde op dat moment dat er van alle kanten 'politie, politie' werd geroepen, waarna de bromfietsers de parkeerplaats verlieten. Tegenover de Nationale ombudsman herhaalde hij dit standpunt (zie Bevindingen, onder A.13. en D.).

4. Getuige Bx. verklaarde tijdens het interne klachtonderzoek dat hij langs de auto van H. was gelopen en dat hij had gezien dat er een politieman in zat, die daar stond om de straatrace in de gaten te houden. Hij dacht dat sommige bromfietsers hem aan het provoceren waren door te blijven stunten met hun brommers. Voor Bx. was het overduidelijk dat eenieder op het parkeerterrein wist dat de man in de auto een politieman was. Ook bevestigde hij dat H. op een gegeven moment uit de auto was gestapt (zie Bevindingen, onder A.13.).

5. Getuige Sx. verklaarde tijdens het interne klachtonderzoek dat er op een gegeven moment vanuit de groep 'politie, politie' werd geroepen, waarna iedereen naar zijn scooter was gerend en hard was weggereden in diverse richtingen. Zelf was hij ook weggereden, al had hij geen politieman of politieauto gezien of gehoord. Toen hij naderhand zag hoe de auto achter J. aanreed, begreep hij dat in de onopvallende auto een politieman zat (zie Bevindingen, onder A.13.).

6. Nu de verklaringen van de twee getuigen de verklaring van H. ondersteunen, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de aanwezige bromfietsers op de hoogte waren van de aanwezigheid van een politieambtenaar bij de straatrace. H. heeft zijn aanwezigheid duidelijk kenbaar gemaakt toen hij uit de auto stapte, wat blijkt uit de reactie van de bromfietsers die 'politie, politie' begonnen te roepen. Dat H. zich op het standpunt heeft gesteld dat J. wist dat hij gevolgd werd door een politieambtenaar is dan ook niet onjuist.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord, is niet gegrond, behalve op een onderdeel van de klacht over de aanrijding; op dat punt is de klacht zoverre gegrond dat de betrokken ambtenaar rekening had moeten houden met de grote kans dat een aanrijding tot stand kon komen.

Onderzoek

Op 29 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Y, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Roermond over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voorzover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tevens werd een betrokken ambtenaar gehoord. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker en de betrokken ambtenaar gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 6 oktober 2002 ontving het regionale politiekorps Limburg-Noord te Venlo om 20.09 uur een melding dat er een straatrace met een groot aantal brommers plaatsvond op een parkeerterrein bij de N.weg te Venlo.

2. In een dagrapport van 6 oktober 2002 legde politieambtenaar P. van het regionale politiekorps Limburg-Noord als volgt vast wat er had plaatsgevonden:

"Op de parkeerplaats nabij de N.weg werd blijkens een melding (02-143010) door een grote groep jeugdige bromfietsers geracet. Coll. H., die met een onopvallende auto poolshoogte ging nemen stelde vast, dat er sprake was van een soort illegale straatrace met bromfietsen. Op de L.straat in Venlo bleek zich een grote hoeveelheid kijklustigen te hebben verzameld, die kennelijk op de races af waren gekomen. Enkele jongeren gingen weg omdat ze waarschijnlijk coll. H. hadden gesignaleerd. Toen H. achter een bromfietser aanreed, die de parkeerplaats verliet en de L.straat op was gereden, raakten beide voertuigen elkaar op het linkerweggedeelte van de L.straat. De bromfietser kwam hierdoor ten val en raakte licht gewond aan zijn linkerhand en linkerbeen en kon na behandeling huiswaarts keren. De bromfiets was flink opgevoerd en bleek op de rollertestbank een veel te hoog vermogen te hebben. Omdat dit kennelijk de derde maal was, dat deze bromfietser gepakt was met een bromfiets met een te hoog vermogen werd de bromfiets i.o.m. Justitie in beslag genomen."

3. In een terzake opgemaakte registratieset werd de volgende beknopte omschrijving van de aanrijding tussen de bromfietser en de auto vastgelegd:

"Op zondagavond 6 okt. 2002 om 20.05 uur kwam er bij het servicecentrum van de regiopolitie Limburg-Noord een melding binnen van illegale bromfietsraces op of nabij de parkeerplaats van A&P gelegen aan de N.weg te Venlo. (...) Door brig. H. (14-1) werd rijdende in een onopvallend dienstvoertuig een onderzoek ingesteld.

Er werd een grote groep jongeren aangetroffen op de parkeerplaats voornoemd. Toen de bestuurder van een bromfiets J. (14-2) al rijdende vanaf het parkeerterrein de L.straat op was gereden, achtervolgd door bestuurder H., ontstond er kort na het oprijden van deze weg een aanrijding tussen het onopvallend politievoertuig en de bromfietser, die op dat moment naast elkaar reden. De aanrijding vond plaats op het linkerweggedeelte van de van L.-straat. Beide bestuurders hebben een bocht naar rechts veel te ruim genomen.

De bestuurder van de bromfiets kwam ten val en bekwam betrekkelijk oppervlakkige schaafwonden aan zijn linkerhand en linkerbeen, waarvoor hij werd behandeld op de eerste hulp van het Ziekenhuis in Venlo."

4. De zoon van verzoeker (J.; N.o.) legde tegenover politieambtenaar P. diezelfde avond de volgende verklaring af:

"Ik ben in het bezit van een geldig bromfietscertificaat. Op zondag 6 oktober 2002 omstreeks 20.30 uur stond ik met een aantal vrienden op de parkeerplaats voor de A&P in Venlo. In het totaal kunnen dat er wel 30 geweest zijn. Terwijl wij daar stonden, kwam er op een gegeven ogenblik een donkere Golf, waarmee ik later een aanrijding kreeg op ons af rijden, terwijl wij stil bij elkaar stonden. Hij dwong ons als het ware om weg te gaan, door langzaam in onze richting te rijden. Een van de jongens raakte hij met de auto, maar de bromfiets kwam niet ten val. Ik had eigenlijk al geen zin meer om te blijven staan en maakte aanstalten om naar huis te gaan. De bestuurder van de donkere Golf kwam niet uit de auto en heeft niets tegen ons gezegd. Hij heeft ook geen stopteken of iets dergelijks gegeven. Terwijl ik naar mijn vrienden wilde rijden kwam die Golf weer in onze richting en ging achter ons rijden. Hij bleef wel erg kort achter ons rijden toen we nog op de parkeerplaats waren. Toen ik richting de uitgang van het parkeerterrein reed zag ik die Golf naast mij rijden en maakte hij een beweging alsof hij naar rechts wilde rijden. Hij reed met gelijke snelheid en maakte geen aanstalten om mij in te halen of mij voorbij te rijden. Toen ik de uitrit uitreed, moest ik snelheid verminderen omdat aldaar een trottoir is gelegen. Ik reed rechtsaf in de bocht en voelde, dat de bestuurder van die Golf de rechterzijkant tegen de linkerzijde van mijn brommer stuurde. Ik kwam hierdoor ten val en raakte gewond aan mijn linkerhand en mijn linkerbeen. Ik stond op. De bestuurder van de Golf stapte uit en toen zag ik, dat hij een politie-uniform droeg. Hij greep mij bij mijn keel/nek en duwde mij tegen de Golf. Hij zei tegen mij, dat ik nu een groot probleem had en dat ik een klootzak was. Hij zei vervolgens, dat mijn bromfiets in beslag genomen werd en dat hij de eerste drie weken vakantie had en daarna wel eens mijn bromfiets zou bekijken. Hierna kwamen er snel meerdere politieauto's bij. Ik vind het optreden van die politieman, die alleen in de auto zat niet goed. Hij is bewust tegen mijn scooter gereden, waardoor ik gevallen ben. Ik kan zeker verklaren, dat hij het ongeval zelf veroorzaakt heeft. Ik heb me aldaar niet schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Ik kwam daar alleen om te kijken. Ik had daar met mijn vrienden afgesproken. Toen ik de parkeerplaats afreed voerde ik gewone gedimde verlichting op mijn bromfiets. Ik reed ongeveer 25 km. per uur toen het ongeval plaatsvond.

Ik wil in elk geval de schade aan mijn brommer alsmede mijn kleding vergoed hebben. Ik vind dat het optreden van die agent nergens op lijkt.

Mijn bromfiets zal wel iets te veel vermogen hebben."

5. Betrokken ambtenaar H. schreef het volgende in een dagrapport op 6 oktober 2002:

"Werd gemeld dat er door bromfietsen geracet werd op het parkeerterrein van de A&P Maxis.

Betrokkene J. reed zonder verlichting met zeer hoge snelheid weg over het parkeerterrein in de richting van de L.straat te Venlo.

Door mij, H., werd met de onopvallende surveillanceauto achter deze persoon aangereden. Ik had de indruk dat de bestuurder wist dat er politie achter hem reed. Ik zag dat de bestuurder diverse malen achterom keek en met hoge snelheid aan een controle wilde ontkomen.

In verband met de verkeersveiligheid ben ik achter deze bromfietsbestuurder blijven rijden. Op enkele plaatsen op het parkeerterrein was het best mogelijk om de bestuurder de pas af te snijden.

Dit werd echter niet gedaan omdat daar stoepbanden geplaatst zijn.

Was op deze plaatsen de bestuurder de pas afgesneden, dan was hij met zijn hoge snelheid tegen de banden aangereden met alle ernstige gevolgen van dien.

Vervolgens gekomen bij de afrit van het parkeerterrein met de L.straat te Venlo, zag ik dat de bestuurder rechtsaf via het trottoir in de richting van de W.straat wilde rijden. Gelet op de hoge snelheid schatte ik in dat dit nooit goed kon gaan en ik heb derhalve de bocht naar rechts dusdanig genomen dat ik bijna tegen het linker trottoir van de rijbaan tot stilstand kwam.

De bestuurder botste echter in volle vaart tegen de linkerzijde van de onopvallende (politieauto; N.o.), waardoor schade ontstond.

Na de aanrijding heb ik de bestuurder bij zijn kraag gepakt en tegen de auto gezet.

De aanrijding werd opgenomen door de OvD (P.).

Door mij werd de CBE van vorenstaande in kennis gesteld.

Te 22.55 uur werd telefonisch contact opgenomen met de OvD, die met de bromfietsbestuurder naar het ziekenhuis was geweest. Bestuurder had gelukkig enkel schaafwonden."

6. Politieambtenaar J. legde in een mutatie op 6 oktober 2002 de volgende gegevens vast over de aanrijding:

"Tp de afmetingen vastgelegd. Deze afmetingen zijn:

- Breedte van de rijbaan 9.15 meter

- Plaats punt personenauto linksvoor 0.90 meter van de linker trottoirband

- Plaats linkervoorwiel van de personenauto 1.00 van de linker trottoirband

- Plaats linkerachterwiel van de personenauto 1.75 meter van de linker trottoirband"

7. Op 9 oktober legde betrokken ambtenaar H. in een ambtsedig proces-verbaal nog de volgende informatie vast:

"Op 6 oktober 2002, omstreeks 20.05 uur werd telefonisch aan de regionale meldkamer van de politie Limburg-Noord gemeld dat er op het parkeerterrein bij de winkel A&P geracet zou worden met bromfietsen.

In verband met bovenstaande melding ging ik, H., met een onopvallend dienstvoertuig ter plaatse. Ter plaatse zag ik dat een kleine 30 bromfietsbestuurders doende waren met racen. Er stonden een honderd toeschouwers te kijken.

Ik, H., zag dat er door diverse bromfietsers met zeer hoge snelheid geracet werd.

Hierbij werden snelheden bereikt van meer dan 75 km per uur.

Door mij, H., werd met het onopvallend voertuig plaats ingenomen ter hoogte van perceel N.weg te Venlo.

Nadat ik, H., hier even had gestaan, zag ik dat er diverse bromfietsbestuurders voorbijgereden kwamen. Ik zag dat zij in het dienstvoertuig keken.

Vervolgens zag ik, H., dat diverse bromfietsers alle kanten op wegreden.

Ik, H., had het vermoeden dat de bestuurders op dit moment wisten dat de politie eveneens op het terrein aanwezig was.

Door mij, H., werd getracht de bestuurder van een zwarte bromfiets staande te houden, daar deze met een wel zeer hoge snelheid over het parkeerterrein reed. Toen ik, H., de onopvallende surveillanceauto naast deze bromfietser plaatse en het portier opende, reed deze bestuurder weg en kwam in aanraking met het linkerportier. Hierdoor ontstond geen schade aan het dienstvoertuig.

Ik, H., ben op dit moment uit de onopvallende auto gestapt en hoorde van diverse kanten "POLITIE". De nog aanwezige bromfietsbestuurders reden hierop weg en konden niet worden aangesproken, om een einde te maken aan deze wegrace.

Ik, H., ben vervolgens weggereden.

Ik, H., reed vanaf perceel 14 in de richting van de personeelsingang van perceel N.weg te Venlo.

Ik, H., zag dat ter hoogte van perceel 20 drie bromfietsen stonden.

Toen deze mij zagen, zag ik dat deze alle drie met hoge snelheid wegreden in de richting van de verderop gelegen Praxis.

Ik zag op de niet geijkte snelheidsmeter dat er een snelheid werd bereikt van boven de 50 km per uur.

Gekomen ter hoogte van de slijterij van de A&P, zag ik, H., dat de bromfietsbestuurders via het trottoir rechtsaf in de richting van de L.straat te Venlo reden.

Ik, H., ben vervolgens ook in de richting van deze straat gereden.

Ik, H., zag dat de nader te noemen bromfietsbestuurder J., op een gegeven moment bleef staan ter hoogte van de emballage afdeling van A&P. De verlichting aan de achterzijde van deze bromfiets was niet ontstoken.

De andere twee bestuurders waren doorgereden.

Toen ik ter hoogte van hem was, zag ik dat deze bestuurder met hoge snelheid weer in de richting van de L.straat te Venlo reed. Voordat deze bestuurder wegreed heeft hij nog in het onopvallend dienstvoertuig gekeken.

Ik, H., ben vervolgens dicht achter of naast deze bestuurder gaan rijden.

De bestuurder bleef echter met hoge snelheid, boven de 50 km per uur, rijden in de richting van de L.straat te Venlo.

Ik. H., zag dat deze bestuurder ongeveer 1 meter van de trottoirbanden reed.

Ik, H., weet dat op een gegeven moment er een rij trottoirbanden loodrecht op het winkelgebouw liggen. Deze zijn ter afscheiding van het parkeerterrein en het magazijn aldaar geplaatst.

In verband met de snelheid, waarmee deze bestuurder reed en het obstakel, ben ik, H., naar links uitgeweken. Hierdoor kon de bromfietsbestuurder eveneens naar links uitwijken en om de trottoirbanden heen rijden.

Ik, H., vond het onverantwoord om geen ontsnappingsmogelijkheid te creëren. Indien de bromfietsbestuurder met deze trottoirbanden in botsing was gekomen, was hij mijn inziens gekatapulteerd en van zijn bromfiets gelanceerd, met alle ernstige gevolgen van dien.

Vervolgens reed de bestuurder met onverminderde snelheid door in de richting van de uitgang van het parkeerterrein.

In verband met bovenstaande wilde ik, H., indien de mogelijkheid aanwezig was aan deze bestuurder middels het in het dienstvoertuig aanwezige bord F10 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeersteken, een stopteken geven.

Ik, H., zag dat hij via het trottoir naar rechts wilde rijden in de richting van de W.straat te Venlo.

Ik, H., schatte op dit moment in dat dit nooit goed kon gaan in verband met de snelheid.

Door mij werd eveneens de L.straat te Venlo opgereden.

Door mij, werd de bocht naar rechts echter dermate ruim genomen dat ik op ongeveer 1 meter van de aan de linkerzijde van de rijbaan gelegen trottoir reed.

Ik hoorde en voelde vervolgens dat de bromfietsbestuurder met zijn bromfiets in botsing kwam met het rechtervoorspatbord van de onopvallende surveillanceauto. Ik zag dat de bestuurder met zijn bromfiets ten val kwam.

Hierna ben ik, H., uit gestapt en naar de bestuurder gelopen. De bestuurder stond naast zijn voertuig.

Daar ik, H., de indruk had dat deze bestuurder zich aan een controle wenste te onttrekken, heb ik hem bij de kraag van zijn jas gepakt en hem tegen de onopvallende auto gezet. Ik hoorde dat de bestuurder zei: "Laat mij maar los. Ik loop niet weg". Hierna heb ik hem losgelaten.

Alle bovenstaande genoemde wegen zijn voor het openbaar verkeer openstaande wegen, gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Venlo. De wettelijke toegestane snelheid voor bestuurders van bromfietsen is 30 km per uur.

Gezien bovenstaande heeft deze bromfietsbestuurder zich op een weg zodanig gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt."

8. De chef basiseenheid Arcen & Velden/Venlo-Oost schreef op 9 oktober 2002 een memo met betrekking tot het incident. In dit memo stond het volgende beschreven:

"INFO chef b.e. Arcen & Velden/Venlo-Oost. (…) mbt mogelijke klacht dhr. S. (via zijn advocaat).

Op zondag 06.10.2002 omstreeks 20.05 uur melding dat op het parkeerterrein bij de A&P winkel geracet wordt met bromfietsen.

H. gaat in uniform met onopvallende politieauto t.p. Volgens H. plm. 30 bromfietsers bezig met racen.

H. had het "vermoeden" dat na zijn aankomst de bromfietsbestuurders wisten dat politie op het terrein was.

Hij probeerde een bestuurder van een bromfiets staande te houden. Volgens G. is niet uitgesloten dat H. daarbij provocerend is opgetreden door langzaam met de onopvallende dienstauto door de groep bromfietsers te rijden. Daarbij is waarschijnlijk een bromfiets door de dienstauto geraakt.

PV bevindingen H. "andere" zienswijze. Toen hij de dienstauto naast die bromfiets plaatste en het portier opende, reed de bestuurder weg en kwam hij in aanraking met het linkerportier van de dienstauto. Geen schade dienstauto. Schade aan bromfiets???

H. hoorde dat daarna van diverse kanten geroepen werd: "Politie". De aanwezige bromfietsers reden weg.

H. rijdt weg en ziet 3 bromfietsbestuurders staan die meteen daarna met hoge snelheid wegrijden. Snelheid volgens hem boven de 50 km.

H. probeert een bestuurder (J.) staande te houden. De bromfiets voerde aan de achterzijde geen verlichting. Twee andere bestuurders zijn volgens H. al doorgereden. Volgens H. heeft J. onderweg nog in de dienstauto gekeken (hem als politieambtenaar herkend?).

H. was voornemens bestuurder stopteken te geven. Is niet gebeurd.

Tijdens het naar rechts veranderen van richting zijn beide voertuigen met elkaar in botsing gekomen.

J. zegt dat de politieauto hem moedwillig van de weg heeft gereden waarna hij met de bromfiets op de weg viel en daardoor letsel opliep aan zijn linkerhand en linkerbeen. Nadat H. was uitgestapt zag J. dat hij met een politieambtenaar (uniform) van doen had.

H. pakt hem bij de keel/nek en duwt hem tegen de Golf en zegt dat hij, J., een klootzak is. Volgens J. voerde hij verlichting op de bromfiets. Bromfiets heeft volgens eigen zeggen wel iets teveel vermogen.

Volgens H. heeft hij met de dienstauto de bocht naar rechts ruim genomen en is de bromfietsbestuurder tegen voorspatbord van de auto gereden. Omdat hij de indruk had dat de bestuurder zich aan een controle wenste te onttrekken had hij J. bij de kraag van de jas vastgepakt en hem tegen de politieauto gezet.

Volgens H. heeft J. zich verkeersgevaarlijk gedragen.

OvD. P. b.e. Ge. is t.p. geweest. Heeft J. die avond gehoord. Tevens zijn sporen aanrijding vastgelegd.

Volgens de vader, die gisteren met G. gesproken heeft, waren er plm. 30 getuigen van het incident. Volgens P. zijn tot op heden geen getuigen van de aanrijding sec. G. geadviseerd de vader van S. in contact te brengen met P.

OvD P. heeft, gelet op de "Aanwijzing verkeersongevallen" van het College van PG's contact opgenomen met het OM Roermond. De parketsecretaris verkeerszaken dhr. Bu. (?) heeft P. verzocht de registratieset naar het OM te zenden.

De chef b.e. geadviseerd om de registratieset en alle info over de aanrijding naar het OM te laten zenden. Tevens advies om de plv. HOvJ dhr. N. bij de zaak te betrekken en de DC Venlo over het incident te informeren. Op 09.10.2002 heeft G. DC geïnformeerd. Door P. wordt dhr. N. bij de zaak betrokken.

Tijdens het gesprek van de chef b.e. gaf vader S. aan dat hij via zijn advocaat een klacht gaat indienen tegen het politieoptreden (moedwillig van de weg rijden van de zoon en het tegen de politieauto drukken van de zoon). Wachten AF.

Persoonlijke mening chef b.e. over incident:

H. had t.p. anders kunnen optreden. Uitstappen en bromfietsbestuurders aanspreken. Over de aanrijding zelf heeft hij nog geen mening. Sporen mogelijk duidelijkheid."

9. Politieambtenaar P. schreef bij brief van 9 oktober 2002 onder meer het volgende aan de officier van justitie te Roermond:

"Sfeer:

Op straat stonden bij mijn aankomst minimaal 100 kijklustigen, die ons bij onze werkzaamheden stonden gade te slaan en met fluiten, schreeuwen etc. ons uit de tent probeerden te lokken.

Er zullen wellicht getuigen zijn geweest, maar ik heb er geen kunnen vinden (…).

Ik heb J., die bij het ongeval betrokken was vanmiddag nog gevraagd of hij namen wist van mensen, die de aanrijding hadden gezien. Hij laat mij dat nog weten.

Ik ben van mening, dat H. niet bepaald verstandig heeft gehandeld. Hij heeft immers bewust het risico gelopen, dat door naast de bromfietser te blijven rijden een verkeersongeval zou ontstaan met alle gevolgen van dien. Bij een verkeersongeval tussen een bromfiets en een personenauto is de bromfietser altijd de zwakkere partij en is de kans op letsel groot. In dit geval was er sprake van oppervlakkige schaafwonden aan de hand en het li. been, die bij de Eerste Hulp werden verzorgd, waarna J. naar huis werd gebracht door mij.

Bij controle bleek de bromfiets zwaar opgevoerd en kon dus hoge snelheden ontwikkelen. Deze is i.o.m. het parket in beslag genomen omdat het de 3e keer was dat J. werd gepakt met een overgevoerde bromfiets.

Ik denk, dat beide partijen niet doordacht hebben gehandeld, beiden hebben niet voldoende rechts gereden en de bocht naar rechts niet zo klein mogelijk genomen. Ik ben van mening, dat een politieman bij een achtervolging van deze aard moet kunnen inschatten, dat er gevaren kleven aan dit soort acties met een onopvallend dienstvoertuig. Optreden tegen dit soort zaken met een opvallend dienstvoertuig is bij voorbaat kansloos.

Laat onverlet, dat het geen twijfel lijdt, dat er opgetreden dient te worden tegen figuren die zich bezig houden met straatraces of zich anderszins misdragen op de openbare weg.

Indien er geen andere gegevens (bv. getuigen) bekend worden, zou ik willen adviseren dit ongeval af te doen met een registratieset omdat het voldoet aan de criteria van de blikschaderegeling."

10. Verzoeker diende bij brief van 12 oktober 2002 een klacht in bij het regionale politiekorps Limburg-Noord. Hij schreef onder meer het volgende in zijn brief:

"Zondag 6 oktober 2002 om 20.30 uur staat mijn zoon met een paar vrienden en andere scooterbezitters, in totaal ongeveer 30 personen, op het parkeerterrein bij de A&P te Venlo. Op een gegeven moment komt een zwarte volkswagen Golf op de parkeerplaats staan. Deze zwarte volkswagen Golf begint opeens op de groep in te rijden. Hiervan zijn voldoende getuigen. De zwarte volkswagen Golf blijft nog een paar keer op de groep inrijden en raakt hierbij een andere jongen ook twee keer (van deze jongen heb ik naam telefoon nr. om eventueel als getuige te dienen). Na deze voorvallen had mijn zoon geen behoefte meer om hier te blijven. Hij kijkt of hij zijn vrienden waarmee hij is gekomen kan vinden. Hij ziet 2 personen rijden en denkt dat dat zijn vrienden zijn en gaat achter hen aan. Op dat moment komt de zwarte Golf weer aanrijden. De zwarte Golf blijft op een afstand van 2 cm achter en langs hem rijden. Mijn zoon slaat op een gegeven moment rechts af, omdat de bestuurder van de zwarte Golf hem al bijna 3 keer geraakt had. Als mijn zoon bij de uitgang van de parkeerplaats komt stuurt de bestuurder van de zwarte Golf tegen mijn zoon aan, zodat hij met de linkerzijde van zijn scooter tegen de rechterzijde van de zwarte Golf komt. Hierdoor komt mijn zoon ten val. Terwijl mijn zoon gewond op de grond ligt, stapt de bestuurder van de zwarte Golf uit, hij blijkt een politie-uniform aan te hebben, en grijpt mijn zoon hardhandig bij zijn nek en tilt mijn zoon op en duwt hem tegen de zwarte Golf. De bestuurder van de zwarte Golf schreeuwt tegen mijn zoon: "jij klootzak, je hebt een groot probleem om tegen een dienstwagen aan te rijden". Hij wilde mijn zoon duidelijk de schuld geven van de aanrijding, terwijl de bestuurder van de zwarte Golf degene is die tegen mijn zoon is aangereden. Daarna zei hij: "Ik ga nu 3 weken op vakantie en daarna zal ik wel eens naar de scooter kijken". Meerdere politieagenten worden opgeroepen. Intussen komen ongeveer 30 personen naar de plek van de aanrijding. De andere jongens zeggen tegen mijn zoon: "pak de scooter en rij naar huis dan houden wij de politieagent vast". Maar mijn zoon besluit om te blijven, want de politieagent is fout geweest. Hij weerhoudt enkele andere jongens ervan de politieagent vast te houden. De scooter van mijn zoon wordt in beslag genomen. Mijn zoon gaat mee met een andere politieagent, de heer P. van de inspectie van de politie Gennep. De heer P. maakt samen met mijn zoon een rapport op over de gebeurtenissen van die zondagavond 6 oktober 2002. Daarna gaat hij met mijn zoon naar de Eerste Hulp van het ziekenhuis te Venlo. Daarna brengt hij mijn zoon naar huis.

Het optreden van deze politieagent is niet goed te keuren. Mijn zoon heeft zich niet schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Mijn zoon ging naar deze parkeerplaats toe om mensen te ontmoeten en scooters te bekijken en hierover te praten.

Ik vind dat het optreden van deze politieagent niet goed te praten valt. Ik begrijp ook niet hoe iemand het in zijn hoofd haalt om iemand zomaar aan te rijden. Als dit door een burger gebeurt, is hij zijn auto en rijbewijs kwijt en krijgt hij gevangenisstraf. Je mag van een politieagent toch aannemen dat hij toch normen en waarden heeft en dat hij voor de veiligheid zorgt.

Zoals het er nu naar uitziet zal mijn zoon van de letsels die hij heeft opgelopen weer herstellen, maar het had ook anders kunnen aflopen. Tevens is de scooter van mijn zoon ook zwaar beschadigd en ook verschillende kledingstukken.

De conclusie van dit hele verhaal is dat politieagent H. schuldig is en de scooter onrechtmatig in het bezit is gekomen van de politie. Hierdoor is de scooter op de rollerbank geplaatst en opnieuw in beslag genomen. Als de politieagent zich bekend had gemaakt was mijn zoon niet weggereden, maar meegegaan naar de eventuele rollerbank.

(…)

Hierbij eis ik dat de politieagent in kwestie voor zijn actie strafrechtelijk vervolgd zal worden. Want volgens mij is hij niet in staat zijn functie naar volwassenheid uit te voeren."

11. Bij brief van 16 oktober 2002 stuurde de politie naar verzoeker een ontvangstbevestiging voor zijn klacht.

12. Op 15 december 2002 zond verzoeker een afschrift van zijn klachtbrief naar het arrondissementsparket te Roermond.

13. De klachtbehandelaar van het regionale politiekorps Limburg-Noord zond op 5 maart 2003 een resultaat van zijn onderzoek naar de districtschef te Venlo.

"Naar aanleiding van de schriftelijke klacht d.d. 12 oktober 2002, van de heer S. (...) omtrent het politieoptreden tegen zijn zoon, J., rapporteer ik, B., inspecteur van politie, behorende tot de Basiseenheid Arcen & Velden / Venlo Oost van de politieregio Limburg-Noord, het navolgende:

Bedoelde schriftelijke klacht werd mij op 17 oktober 2002 ter hand gesteld door de Chef Basiseenheid Arcen & Velden / Venlo Oost, met het verzoek deze in behandeling te nemen. Door uiteenlopende omstandigheden (cursussen, ziekte, vakantieverlof) kon deze klacht eerst medio december 2002 door mij daadwerkelijk in behandeling genomen worden. Op 21 november 2002 heb ik deze vertraging van de klachtbehandeling telefonisch doorgenomen met klager S. Deze verklaarde begrip te hebben voor de situatie en sprak vervolgens zijn vertrouwen uit omtrent de verdere afhandeling in deze.

Ook de Chef van de Basiseenheid Arcen & Velden / Venlo Oost en de regionaal klachtencoördinator werden door mij op de hoogte gehouden van de opgelopen vertragingen in deze.

De betreffende schriftelijke klacht heeft betrekking op het optreden van de brigadier van politie H., werkzaam binnen de Basiseenheid Arcen & Velden / Venlo Oost, naar aanleiding van een melding van het racen met bromfietsen op het parkeerterrein van A&P aan de N.weg te Venlo.

ALGEMEEN

Eind 2001 en in 2002 werd de politie, waaronder de politie regio Limburg-Noord, geconfronteerd met het fenomeen "straatraces". Op afgelegen wegen, grote parkeer- en fabrieksterreinen verzamelden zich grote groepen jongeren, al dan niet voorzien van auto's of bromfietsen/scooters, met als doel met en tegen elkaar te racen met voertuigen. De plaats van samenkomst werd bepaald door gebruik te maken van mobiele telefoons en internet. Deze samenkomsten, al dan niet gepaard gaande met races, leidden veelal tot gevaarlijke situaties voor zowel deelnemers als toeschouwers, alsmede tot overlast voor omwonenden.

Om dit fenomeen een halt toe te roepen werd de regionale politieactie "GOLFSLAG" in het leven geroepen. Het voorkomen van illegale wegraces en het aanpakken van het excessief verkeersgedrag van jongeren werd middels deze actie ten doel gesteld. Het project trachtte deze vorm van overlast terug te dringen middels:

1. het zichtbaar stellen van daden door de politie richting deelnemers / toeschouwers en het noteren van kentekens en verzekeringsplaatnummers;

2. publiekelijk aanwezig zijn bij dergelijke races en hierbij te trachten rijbewijzen in te vorderen en voertuigen in beslag te nemen op basis van geconstateerd strafbaar (verkeers)gedrag;

In de media werd ruim aandacht besteed aan deze actie. Deelnemers en toeschouwers werd uitgebreid op de hoogte gesteld van de mogelijke consequenties van het bezoek aan dergelijke samenkomsten.

De parkeerterreinen aan de N.weg (woonboulevard Via Venlo) bleken een gewilde locatie te zijn voor het houden van (illegale) straatraces. Deze samenkomsten veroorzaakten overlast voor buurtbewoners en bedrijfseigenaren. In 2002 leverde deze samenkomsten aldaar vele klachtmeldingen op (ongeveer 30 meldingen) en vergden deze meldingen evenzoveel politie-inzetten.

Door de plaatselijk gebiedsmentor werd veel aandacht besteed aan dit probleem. Door in overleg te treden met het plaatselijke bedrijfsleven, het gemeentebestuur en omwonenden werd getracht te komen tot het nemen van preventieve maatregelen. Dit heeft geleid tot een "verkeerscirculatieplan parkeerplaats Woonboulevard" welk plan medio 2003 gefaseerd zal worden uitgevoerd.

AFHANDELING KLACHT

Naar aanleiding van de aldus ingediende schriftelijke klacht, hoorde ik op dinsdag 10 december 2002 te 20:10 uur, in het bureau van politie te Venlo, de klager genaamd:

S. (...)

Ik toonde hem de ingediende schriftelijke klacht d.d. 12 oktober 2002, waarna hij verklaarde:

"U deelt mij mede dat U mij nader wenst te horen omtrent een schriftelijke klacht die ik 12 oktober 2002 heb ingediend bij de Korpschef van de politie Limburg-Noord.

De kopie die U mij toont betreft inderdaad de desbetreffende klacht. U deelt mij mede dat er enige tijd overheen gegaan is voordat U die klacht daadwerkelijk in behandeling kon nemen. U draagt aan dat dat alles met werkdruk, vakantie, ziekte en cursussen te maken heeft. U heeft mij daar tussentijds over gebeld en in dat gesprek heeft U mij dat uitgelegd. Ik heb daar begrip voor en maak daar geen punt van. Feit is gewoon dat de zaak opgelost wordt en dat de klacht in behandeling wordt genomen.

Ik blijf bij het door mij gestelde in genoemd klachtschrijven. Ik moet erbij vertellen dat ik daar zelf niet bij geweest ben. Hetgeen wat op papier staat heb ik allemaal van mijn zoon J. gehoord. In dat schrijven maak ik ook melding van enkele mogelijke getuigen. De namen van die personen zal mijn zoon J. U doorgeven.

(…)

Over de juiste toedracht wil ik U verwijzen naar hetgeen mijn zoon J. zal verklaren.

Ik ga ervan uit dat het verhaal dat mijn zoon J. mij verteld heeft, op waarheid berust. Ik heb geen reden om daar aan te twijfelen. Bovendien werd dit verhaal mij bevestigd door bekenden van J., althans door getuigen van dat voorval. Ik eis dan ook dat de betrokken politieagent zowel strafrechtelijk als disciplinair gestraft wordt voor zijn optreden.

Ik heb inmiddels een advocaat in de arm genomen. (…)"

Op dinsdag 10 december 2002 te 20:45 uur, hoorde ik in het bureau van politie te Venlo, op zijn verzoek in het bijzijn van de klager S., een persoon die opgaf te zijn:

J. (...)

"(…) Ik zal op Uw verzoek bij het begin beginnen en een gedetailleerd verslag doen van het gebeuren op zondag 6 oktober 2002.

(…)

Op zondag 6 oktober 2002, omstreeks 19:45 uur, kwam ik samen met enkele vrienden / bekenden bijeen op het parkeerterrein van de A&P te Venlo. (…) Het is mij bekend dat tijdens dat soort meetings ook wel eens geracet wordt met scooters. Ook op die avond werd er door bepaalde personen geracet met hun scooters en werden er bepaalde stunts door bepaalde personen uitgehaald met hun scooters. Ik heb daar toen niet aan meegedaan. Ik ben daar ook niet met dat doel heengegaan.

Toen ik daar uiteindelijk dus aanwezig was met mijn scooter waren wij op een gegeven moment met naar schatting 30 jongeren bij elkaar. De meeste hadden een scooter bij zich; anderen weer niets. Ook waren er enkele jongeren met een auto bij dat groepje aanwezig.

Ik kan mij best indenken dat als andere mensen een dergelijke groep jongeren, al dan niet in bezit van scooters, op een bepaalde plek waarnemen dat zij dan de politie bellen. Ik kan mij indenken dat er mensen / omwonende / bedrijfseigenaren zijn die zich storen aan een dergelijke vorm van samenscholing van jongeren. Ook moet ik zeggen dat als wij met zo'n aantal personen bij elkaar zijn dat dat nogal wat geluidsoverlast met zich meebrengt. Feit is wel dat we enkel met eerder genoemd doel bij elkaar komen. Er wordt verder geen rotzooi getrapt, baldadigheid gepleegd of wat dan ook. Ook die avond niet.

Zoals reeds gezegd stonden wij met die groep scooterrijders bij elkaar op genoemde parkeerplaats. Het was toen naar schatting reeds 20:30 uur en het was reeds donker. Er is op die parkeerplaats wel verlichting aanwezig. Ik zag toen dat een personenauto het parkeerterrein op kwam rijden. Ik weet niet waar die auto precies vandaan kwam. Hij was er gewoon ineens. De auto bleef op geruime afstand van de groep af staan. Ik zag enkel dat het een zwarte / donkere personenauto betrof en dat het voertuig verlichting voerde. Ik kon niet zien wie erin zat en hoeveel personen. Ik dacht in eerste instantie dat het gewoon een toeschouwer betrof. Eigenlijk schonk ik er op dat moment gewoon geen aandacht aan.

Na ongeveer 1 minuut zag ik dat die auto in de richting van de groep kwam rijden. Ik bevond mij op dat moment dus tussen de groep scooterrijders. Ik zag dat die auto meer dan stapvoets in onze richting reed. Ik bevond mij op dat moment geheel links van de groep. Ik zag dat de groep door de komst van die auto uiteenging. Omdat iedereen uiteenging, reed ook ik weg op mijn scooter. Ik wist toen op dat moment echt niet wie dat zou kunnen zijn. Ik dacht daar ook niet bij na. Ik reed gewoon, net als de rest weg. (…)

Omdat wij door die auto min of meer uiteen werden gedreven, reed dus iedereen een bepaalde kant op. Ook ik. Omdat ik ter plaatse niet bekend ben, wist ik al vrij vlug niet meer waar ik was en wilde ik mij bij mijn vrienden voegen. Ik zag mijn vrienden op de scooter wegrijden en wilde hierbij aansluiten. Op dat moment zag ik dat die auto duidelijk mijn kant op kwam rijden. Kennelijk had die bestuurder mij als doelwit uitgekozen. Ik reed dan ook zo snel mogelijk weg. Ik kan wel zeggen met volle snelheid, doch door de aanwezige drempels en bochten heb ik nimmer de maximale snelheid kunnen behalen. Die auto kon hierdoor overigens ook niet hard rijden.

De auto naderde mij op zeer korte afstand. Het voertuig raakte mij steeds net niet. Op enig moment kwam ik bij een aansluiting met een openbare weg. Daar ging ik rechtsaf. Die auto bleef mij op zeer korte afstand volgen. Eenmaal op die openbare weg passeerde die auto mij. Hij was mij bijna gepasseerd toen die bestuurder mij dusdanig de weg afsneed dat hij mij met de rechtervoorzijde aan de linkervoorzijde (raakte; N.o.). Ik kon niet uitwijken daar rechts een stoeprand aanwezig was. Door de aanraking met die auto kwam ik ten val. Ik schoof over mij rechterzijde van de scooter af en kwam op mijn rug tot stilstand. De scooter schoof door.

Ik lag nog op mijn rug en was enigszins bij aan het komen van de val toen ik zag dat die auto tot stilstand was gebracht en dat de bestuurder daarvan uitstapte. Ik probeerde mijn helm los te maken en zag toen meteen dat die bestuurder een politieagent was. Ik had dit eerder zeker niet gezien of op welke wijze dan ook in de gaten gehad. Het was eerder niet bij mij opgekomen dat het een politieagent-auto betrof. Op geen enkele wijze heb ik gemerkt met de politie van doen te hebben. Ik dacht echt dat ik/wij te maken had /hadden met een of andere idioot. Er werden geen optische of geluidssignalen gegeven, er was geen sprake van een opvallend dienstvoertuig, ik heb geen uniform kunnen zien. Er was niets waardoor mij duidelijk werd dat er politie in het spel was. Ik heb in die tijd ook niet achter me kunnen kijken naar die bestuurder. Mogelijk heeft hij wel pogingen gedaan om mij daar op opmerkzaam te maken, doch ik heb dat niet gezien en had dat ook nooit kunnen zien. Bovendien zou ik niet weten hoe hij dat kenbaar had kunnen maken, daar hij zeker de handen vol heeft gehad aan het besturen van zijn eigen auto.

Voor alle duidelijkheid moet ik vertellen dat ook op het allereerste moment dat ik die auto zag nooit het idee heb gehad met politie van doen te hebben. Toen die auto voor het eerst in beeld kwam heeft die bestuurder nooit iets gedaan om aan te geven dat hij politieagent was. Aan het voertuig was het in ieder geval niet te zien. Het betrof kennelijk een onopvallend politievoertuig.

Ik lag dus op de grond en zag dat het een politieagent was. Ik had juist mijn riempje van de helm losgemaakt of was daarmee doende toen de bestuurder naar mij toe kwam lopen. De man bukte zich en greep mij met kracht bij mijn kraag van de jas. Hij trok mij van de grond en sleepte mij als het ware naar die auto toe. Daar duwde hij mij met kracht tegen / op die auto. Ik zag en hoorde dat die agent hevig geëmotioneerd was. Ik hoorde dat hij riep: "Klootzak! Je hebt een groot probleem door tegen een dienstvoertuig aan te rijden.", dan wel woorden van gelijke strekking. Kennelijk wilde die agent mij de schuld geven van die aanrijding. Vervolgens hoorde ik dat hij zei: "Ik ga nu 3 weken met vakantie en zal daarna wel eens naar je scooter kijken." Kennelijk wilde hij daarmee aangeven dat ik die scooter tot die tijd zeker kwijt zou zijn. De man was echt kwaad en wilde kennelijk een reactie van mij uitlokken. Ik geloof dat ik niets heb gezegd. Ik was nog altijd in de war van het gebeuren.

Meteen na het gebeuren kwamen de anderen uit eerder genoemde groep scooterrijders rondom ons heen staan. Zij hadden hun scooters elders achtergelaten. Deze zeiden mij dat ik maar weg moest gaan zodat zij die agent wel bezig zouden houden. Ik kan mij indenken dat die agent zich op dat moment bedreigd voelde. Er stonden zeker 20 man om hem heen. Dit was niet mijn bedoeling en ik had dat ook niet in de hand. Ik wilde dat ook helemaal niet. Ik zei dan ook dat dat niet de bedoeling was, dat ik dat niet wilde en dat ik bleef en zou doen wat die politieman zei. Inmiddels verschenen er meer politieauto's kennelijk op oproep, op de plaats van aanrijding. De gemoederen werden daardoor gesust.

Uiteindelijk verscheen een inspecteur van politie, dhr. P., ter plaatse. Die heeft de aanrijding als zodanig met mij afgehandeld. De scooter werd in het kader van die aanrijding overgebracht naar het bureau. Op het bureau werd ik verhoord door P. Tijdens dit verhoor verscheen die bewuste agent waar ik die aanrijding mee had gehad binnenlopen. Ik weet nog dat hij iets zei, doch weet niet meer wat. Ik verzocht P. die agent te verzoeken de verhoorruimte te verlaten. Door het gebeuren wilde ik die man even niet zien. Toen werd mij ook duidelijk dat die agent H. van naam heette. Daarna heb ik H. nooit meer gezien.

P. heeft mij goed opgevangen en de zaak naar behoren opgepakt. Hij heeft de dag daarna ook nog gebeld om te informeren hoe het met mij was. Verder weet ik dat mijn vader telefonisch contact heeft gehad met de chef van H., genaamd G.

Inmiddels heb ik begrepen dat voordat die politieagent achter mij aankwam hij ook een aanrijding heeft veroorzaakt met andere scooterrijders uit de door mij aangehaalde groep. Dit betrof onder andere Bx. uit Y. Het juiste adres geef ik U nog door. Daarnaast wil ik U de naam geven van de persoon die getuige is geweest van het gehele gebeuren. Deze getuige betreft Sx. (...). Dit is onder andere de persoon achter wie ik aanreed juist voor de uiteindelijke aanrijding.

Ten gevolge van de aanrijding heeft mijn scooter schade opgelopen. Verder raakte mijn helm, mobiele telefoon, jas en broek beschadigd. Inmiddels heb ik begrepen dat dit door de betrokken verzekeringsmaatschappijen afgehandeld wordt. Verder heb ik een gekneusde heup en pols opgelopen. Van de heup heb ik nog steeds last. Verder heb ik schaafwonden opgelopen op linkerbeen, -arm, -elleboog. Ik ben die avond nog naar het ziekenhuis geweest en daar werd ik medisch verzorgd en kreeg ik een tetanusspuit. Ik heb geen bezwaar tegen verstrekking van deze gegevens aan U ten behoeve van de verdere klachtenafhandeling.

Indien H. niet op deze wijze was opgetreden, was mijn scooter niet in bezit van de politie gekomen en had ik hem mogelijk nu nog in mijn bezit. Dit ongeacht het feit of die scooter wel of niet opgevoerd was. Ik denk dan ook dat hier sprake is van een onrechtmatige inbeslagname dan wel van een onrechtmatige daad."

Op woensdag 15 januari 2003 te 14:05 uur, hoorde ik in het bureau van politie te Venlo, een persoon die mij opgaf te zijn:

Bx. (...)

Nadat ik hem in kennis had gesteld van de reden van dit verhoor, verklaarde hij:

"Ik begrijp dat U mij wenst te horen omtrent een klacht van J. uit Y, contra een politieman uit Venlo. Ik weet waarom het gaat en wens daar nader over te verklaren.

(…) Die bewuste zondag (6 oktober 2002; N.o.) had ik samen met een aantal vrienden, waaronder J., afgesproken een zogenaamde meeting te gaan bezoeken in Venlo. (…)

Toen wij op het parkeerterrein van A&P arriveerden, was de mij bekende J. reeds aanwezig. Wij gingen bij J., die ook met zijn scooter daar was, staan en hebben wat gepraat. Inmiddels stonden daar ongeveer 30 personen met scooters. Enkele jongens uit Venlo waren met hun scooters aan het stunten op die parkeerplaats.

Ineens zag ik een grijze Volkswagen Golf het parkeerterrein oprijden. Ik zag dat die auto op het terrein bleef staan en dat er een persoon, de bestuurder, in die auto zat. Het was toen al behoorlijk donker, doch dat kon ik duidelijk zien. De auto bleef daar gewoon staan. Ik ben toen even later met enkele vrienden te voet naar een in de nabijheid liggende snackbar gelopen. J. was hier niet bij. Deze bleef achter bij de A&P. De scooters lieten wij op het parkeerterrein staan. Wij liepen toen langs die auto en ik zag toen dat achter het stuur een politieman zat. Ik zag duidelijk dat die man in uniform gekleed was. Toen begreep ik ook wat die auto daar deed. Ik dacht toen nog dat die politieman wel aan het wachten was op versterking. Maar die kwam niet opdagen.

Het was mij overduidelijk dat eenieder die op dat moment op het parkeerterrein aanwezig was, waaronder J., dat die man in die auto een politieman was en dat die daar stond om ons in de gaten te houden. De jongens aldaar trokken zich daar echter niets van aan. Zij bleven staan en sommigen gingen zelfs door met het stunten met hun scooters. Men was zelfs bezig de politieman op die manier te provoceren. Nogmaals, ik weet zeker dat op dat moment reeds voor eenieder daar aanwezig, bekend was dat die man een politieman was in een politieauto.

Toen ik terugkwam van de snackbar stond die politieman-auto daar nog steeds. Ik ben toen ook nog naar het station gereden en heb daar een vriend van mij opgehaald. Toen ik daarvan terugkwam stond die politieman-auto daar ook nog. Ik heb mij toen bij de anderen gevoegd en niemand schonk eigenlijk meer aandacht aan die man/auto. Tot op een bepaald moment ik hoorde en zag dat die auto ineens hard optrok en op een aantal scooters inreed. Ik schrok hiervan. Ik zag toen dat die auto hard op mij inreed. Ik hoorde de motor van die auto duidelijk. Op die korte afstand kon die auto weinig snelheid maken, maar toch ging het hard. Vlak voor mij bracht de bestuurder, die politieman dus, zijn auto tot stilstand met slippende banden. De bestuurder gooide het portier open en stapte uit. Ik zag dat het portier met kracht tegen mijn scooter klapte, waardoor het knipperlicht van mijn scooter afbrak. Ik bleef niet op die man wachten, doch reed snel weg. De man stapte weer in en reed met de auto weer op iemand anders in. Ik reed dus weg en wilde mij bij J. voegen die daar ook rondreed. Ik zag toen ineens dat J. achter mij aanreed en dat die politieman in die auto weer achter J. aan reed. Ik kon niet achterom blijven kijken, doch op enig moment zag ik dat die politieauto daar stilstond. J. zag ik toen niet. Ik ben toen doorgereden en heb mij bij enkele andere jongens gevoegd. We hebben onze scooters ergens weggezet en zijn te voet teruggelopen naar die stilstaande politieauto. Toen zag ik dat er nog een opvallende politieauto op die plaats stond. Tevens zag ik, daar aangekomen dat de scooter van J. op de grond lag. J. stond met een politieman te praten. Wij wilden met die mannen gaan praten doch werden weggestuurd.

Ik heb niet gezien hoe J. ten val is gekomen. Ik heb wel enkele vermoedens. Als ik echter terugdenk aan de manier hoe die onopvallende politieauto op die scooters inreed, dan zou ik mij haast voor kunnen stellen dat die bestuurder J. heeft aangereden. Ik kan dat natuurlijk niet bewijzen.

Naar mijn mening is die politieman bij het zien van die vele stuntende scooters, waarvan een aantal erg provocerend bezig was, helemaal door het lint gegaan. Hij wilde optreden doch kon dat in feite niet. Hij is toen op een groep scooters ingereden, kennelijk met de gedachte er in ieder geval een te pakken. Er waren dan ook scooters bij zonder verzekering, zonder licht, zonder helm. Ik kan mij begrijpen dat die man als politie zijnde helemaal gek werd van onmacht. Dan zou ik ook gek zijn geworden. Van de andere kant kun je die manier van optreden niet goedkeuren."

Op donderdag 6 februari 2003 te 18:25 uur, hoorde ik in het bureau van politie te Venlo, een persoon die opgaf te zijn:

Sx. (...)

Ik deelde hem mede waarover ik hem wenste te horen, waarna hij verklaarde:

"U deelt mij mede dat U mij nader wenst te horen omtrent een schriftelijke klacht die door J. uit Y, mij wel bekend, is ingediend bij de Korpschef van de politie Limburg-Noord.

(…)

Op zondag 6 oktober 2002, omstreeks 19:45 uur, kwam ik samen met enkele vrienden / bekenden bijeen op het parkeerterrein van de A&P te Venlo. (…) Het is mij bekend dat tijdens dat soort meetings ook wel eens geracet wordt met scooters. Ook op die avond werd er door bepaalde personen geracet met hun scooters en werden er bepaalde stunts door bepaalde personen uitgehaald met hun scooters. Ik heb daar toen niet aan meegedaan. Ik ben daar ook niet met dat doel heengegaan. Ik had wel mijn scooter bij mij.

Toen ik daar uiteindelijk dus aanwezig was met mijn scooter waren wij op een gegeven moment met naar schatting 40 tot 50 jongeren bij elkaar. De meeste hadden een scooter bij zich; anderen weer niets. Ook waren er enkele jongeren met een auto bij dat groepje aanwezig.

(…)

Het was toen naar schatting reeds 20:30 uur en het was reeds donker. Er is op die parkeerplaats wel verlichting aanwezig. Op enig moment hoorde ik dat er vanuit de groep geroepen werd "POLITIE, POLITIE !!" Meteen hierop zag en hoorde ik dat iedereen naar zijn scooter rende, daar op stapte en hard wegreed in verschillende richtingen. Toen ik die kreten hoorde en iedereen zag rennen, deed ik al dan niet instinctief hetzelfde. Ik rende naar mijn scooter en reed op dat ding weg. Ik koos een willekeurige richting. Ik wilde niet gepakt worden voor wat dan ook.

Ik weet niet waarom iemand POLITIE riep. Ik heb nl. geen politieman of auto gezien of gehoord. Ik heb niets of niemand gezien. Als anderen vertellen dat er op enig moment een auto het parkeerterrein op kwam rijden en daar enige tijd gestaan heeft, dan kan dat best. Wij stonden daar met zoveel personen en scooters bij elkaar, dat ik dat best gemist kan hebben. Al die personen ontnamen mij natuurlijk het zicht.

Zoals gezegd reed ik weg op mijn scooter. Ik ben een weg ingeslagen achter de A&P het bedrijventerrein op. Toen ik na enkele minuten meende dat het weer "veilig" zou zijn ben ik teruggereden naar de achterzijde van A&P. Toen ik echter aan de achterzijde was, zag ik dat uit een weg van rechts een jongen op een scooter kwam. Ik zag dat die scooter erg hard reed en rechtsaf sloeg. Ik zag tevens dat die scooter gevolgd werd door een personenauto. Ik zag weliswaar dat het een gewone zwarte Golf was, doch meende ook meteen dat dat wel een politieauto moest zijn. Wie gaat anders op deze wijze achter een scooter aan? Ik heb echter geen politiekleding in die auto gezien. Ondanks dit was het mij duidelijk dat er een politieman in moest zitten.

Zoals gezegd sloeg die scooter rechtsaf, gevolgd door die Golf. Ook die sloeg rechtsaf en volgde de scooter dus op de voet. Het ging allemaal vrij hard. Ik kan niet schatten hoe hard. Ik was de bewuste bocht al voorbij en bleef eigenlijk omkijken om die scooter, gevolgd door die auto te kunnen volgen. Ik zag dat die scooter de bocht inging en dat die auto volgde. Ze reden parallel aan elkaar de bocht om. Ik zag toen dat die auto wat scherper indraaide en met die scooter in aanrijding kwam. Hierdoor kwam die scooter ten val. De auto moest wel meedraaien met de bocht en dus met de scooter, anders was hij tegen de aan de overzijde gelegen stoeprand gebotst. Ik durf echter geen uitspraak te doen omtrent het feit of er opzet in het spel was.

Ik ben toen doorgereden en heb de afloop eigenlijk niet meer gezien. Ik werd via Internet benaderd door J. met de vraag of ik getuige wilde zijn. Bij deze dus."

Op donderdag 20 februari 2003 te 10:30 uur, hoorde ik in het bureau van politie te Venlo:

H. (...)

Ik stelde hem in kennis van de inhoud van de tegen hem ingediende schriftelijke klacht en stelde hem op zijn eigen verzoek een kopie ter beschikking. Hij verklaarde:

"(…)

Allereerst wil ik U verklaren dat met name de regio Limburg-Noord in 2002 geconfronteerd werd met het fenomeen van straatraces. Binnen onze regio hebben we meerdere incidenten op dit gebied gehad en werd er beleidsmatig vastgesteld dat we dit fenomeen de kop in zouden drukken. De bedoelde straatraces vonden plaats met auto's en leverden zeer gevaarlijke situaties op voor de deelnemers als wel voor de toeschouwers. Er zijn zelfs gewonden bij gevallen. Ik heb als neventaak verkeer als taakaccent in mijn pakket en heb dit fenomeen op de voet gevolgd.

Op enig moment kregen we binnen onze basiseenheid ook te maken met straatraces van auto's en bromfietsen. Dit begon met meldingen van (geluids)overlast door bewoners van de flats aan de westzijde van de N.weg. De overlast werd veroorzaakt door grote groepen jongeren die zich met bromfietsen en/of scooters verzamelden op de 11 parkeerplaatsen van woonboulevard Via Venlo. Vastgesteld werd dat die personen zich daar verzamelden om onder andere "straatraces" te houden met bromfietsen. Tevens werd vastgesteld dat dit, buiten de normale geluidsoverlast ook zeer gevaarlijke situaties veroorzaakte voor met name deelnemers zelf. Conform het regionale beleid in deze werd besloten om op dergelijke meldingen adequaat te reageren. Echter, bij de komst van opvallende politievoertuigen op de aangegeven plek, vlogen de racers alle kanten op. De politie kon dus moeilijk op die momenten optreden en werd vastgesteld dat de bromfietsers op een later tijdstip terugkwamen en hun races weer hervatten met genoemd gevolg. Deze manier van politieoptreden zette dus geen zoden aan de dijk. Bovendien werden er gevaarlijke situaties gecreëerd doordat die racers met hoge snelheden, door elkaar wegvluchtten.

Op zondag 6 oktober 2002 was ik belast met noodhulpdienst, tezamen met collega C. Ook wij ontvingen die avond, en wel om 20.05 uur de melding van de Meldkamer om te gaan naar woonboulevard Via Venlo alwaar op dat moment geracet zou worden met bromfietsen. Gezien de mislukte aanpak in het verleden en zoals hiervoor omschreven, kozen wij voor een andere aanpak. Samen met andere collega's besloten wij tot de volgende aanpak: ik zou met een onopvallend politievoertuig vanaf dat bedoelde parkeerterrein de meest extreme gevallen proberen vast te stellen en die informatie doorgegeven aan de andere patrouilles die zich op enige afstand van de woonboulevard zouden opstellen. Met extreme gevallen bedoel ik die bromfietsers die uitzonderlijk gevaarlijke situaties creëerden voor zichzelf en/of anderen door te stunten en met hoge snelheden te rijden.

Zo gezegd zo gedaan. Ik begaf mij met een onopvallend politievoertuig naar het bedoelde parkeerterrein. Ik moet er bij vertellen dat ik in uniform gekleed was en dat het inmiddels donker was. Op de parkeerplaats brandde de gebruikelijk verlichting. Ik parkeerde het politievoertuig op de parkeerplaats alwaar zich inmiddels een 30-tal bromfietsers verzameld hadden. Daarnaast stonden er naar schatting wel 100 toeschouwers op die parkeerplaats. Ik stond op een afstand van ongeveer 50 meter van die menigte vandaan. Zoals gezegd reed ik die parkeerplaats op en parkeerde mijn auto. Ik had gewoon de verlichting ontstoken en parkeerde onder een brandende straatlantaarn. Ik bleef zitten in de auto en eenieder kon dus zien dat ik daar stond en wat ik daar deed. Op dat moment kon ik niet beoordelen of iemand kon zien dat ik in uniform gekleed was.

Vrijwel meteen nadat ik geparkeerd had op genoemde wijze, kwam er al een aantal bromfietsers mijn kant op. De bestuurders keken duidelijk zichtbaar naar binnen en het was voor mij overduidelijk dat men al had gezien dat ik in uniform gekleed was. Meteen hierop zag ik ook dat er al een aantal bromfietsers het parkeerterrein verliet. Deze verlieten het terrein via de doorgang naar de B.straat. Ik zag toen ook dat een bromfietser met zeer hoge snelheid, naar schatting meer dan 75 km. per uur, op en neer bleef rijden. De bromfiets was zwart van kleur en de bestuurder droeg een zwarte helm. Dit was typisch zo'n door mij als extreem omschreven geval. De bromfietser stopte op enig moment op het parkeerterrein. Omdat hij stilstond en ik zijn gedrag wel erg extreem vond, reed ik naar die bromfietser toe met de bedoeling de bestuurder aan te spreken op zijn gedrag. Ik reed daar met gewone snelheid naar toe. Er bleven nog veel bromfietsers op en neer rijden, zodat ik zeker niet hard kon rijden. Ik ben ook niet met slippende banden daar op af gereden. Nogmaals: gewone snelheid, nagenoeg stapvoets.

Ik reed dus op die bromfietser toe en stopte mijn auto op zodanige wijze dat die jongen in principe niet meer weg kon rijden. Op het moment dat ik stopte opende ik meteen het portier van de auto en wilde uitstappen. Ik zag en voelde toen dat die bestuurder gas gaf, tegen het portier van mijn auto reed dat daardoor dichtklapte en op die manier weg wist te komen. Ondanks dit stapte ik uit mijn dienstvoertuig en kon eenieder ook zien dat ik daadwerkelijk van de politie was. Door de aanwezige verlichting kon eenieder dat duidelijk zien. Ik had dan ook stellig de indruk dat iedereen dat vanaf dat moment ook wist. Ik kan mij niet indenken dat ook maar iemand zich kan verschuilen achter het feit dat men niet wist dat ik een politieman in een onopvallende politieauto was. Dit werd mij nog eens bevestigd door het feit dat ik op dat moment hoorde ik dat er van alle kanten "POLITIE, POLITIE" werd geroepen. Tevens zag ik dat alle bromfietsers ervandaan gingen en de parkeerplaats verlieten.

Omdat de overlast hiermee beëindigd was en er eigenlijk niets meer aan de hand was, wilde ook ik het parkeerterrein verlaten. Ik besefte toen dat ook deze aanpak weinig zin had. Ik wilde dan ook het terrein verlaten via de zijde van (...) alwaar ik wist dat mijn collega C ergens zou staan.

Ik zag toen dat er 3 bromfietsers bij de personeelsingang van A&P/Maxis stonden. Ik zag dat die bestuurders mij aankeken, mij zagen en er vervolgens met hoge snelheid vandoor gingen. Ze reden weg in de richting van de Praxis. Juist achter A&P zag ik dat zij rechtsaf sloegen en via het trottoir wegreden richting L.straat. Ik zag echter dat een van die bromfietsers op het genoemde trottoir bleef staan. Ik zag dat die bestuurder naar mij keek en mij in de gaten bleef houden. Ik kon en wilde niet over het trottoir rijden en reed dus om. Op die wijze kwam ik echter aan de andere zijde van het trottoir weer ter hoogte van genoemde bromfietser. Ik zag dat hij op dat moment vol gas gaf en in de richting van de L.straat wegreed. Ik vervolgde mijn weg gewoon en reed dus naast die bromfietser. Ik zag ook duidelijk dat hij bij mij in de auto keek. Wij reden naast elkaar met een snelheid van ongeveer 50 km/u. Het was mij bekend dat hij door via die weg, weg te rijden in aanraking zou komen met dwars over dat stuk terrein liggende trottoirbanden. Als die bestuurder in aanraking zou komen met deze banden, zou hij ongetwijfeld gekatapulteerd worden. Dit wetende week ik uit naar links om die bestuurder in ieder geval de gelegenheid te geven een aanrijding met die banden te voorkomen. Was ik mij niet bewust geweest van mijn eigen en andermans veiligheid dan was ik gewoon doorgereden en was die bestuurder in ernstige problemen gekomen. Op dit gedeelte van het parkeerterrein brandde geen straatverlichting.

Op het einde van dit stuk parkeerterrein volgt de aansluiting van dat terrein met de L.straat. Ik zag dat die bestuurder met volle snelheid de bocht naar rechts probeerde te nemen om die straat in te rijden. Ik bevond mij nog altijd naast hem. Door de hoge snelheid van die bromfiets werd hij als het ware naar links/naar buiten gedrukt door zijn eigen snelheid en kon hij de bocht naar rechts helemaal niet meer halen. Ik zag dit gebeuren en week hierbij extra uit naar links en remde mijn auto af om een aanrijding met die bromfietser te voorkomen. Ondanks dit kwam die bromfietser met zijn voorzijde tegen het rechtervoorspatbord van mijn dienstvoertuig. Ik zag dat die bestuurder ten val kwam. Ik stopte meteen mijn auto en stapte uit. Ik was hevig geëmotioneerd mij realiserende wat er allemaal had kunnen gebeuren door het verkeersrijgedrag van deze bestuurder. Hij had ernstig letsel op kunnen lopen!! Ik ben dan ook naar hem toegelopen en liet hem ook duidelijk merken dat ik geëmotioneerd was. Ik weet echt niet wat ik die jongen toeriep. Het kan best zo zijn dat ik dingen geroepen/gezegd heb die ik misschien eigelijk niet had moeten zeggen, doch heb dit niet bewust gedaan. Ik was me echt "kapot geschrokken" door zijn rijstijl-gedrag. Ik heb in alle emoties die jongen ook opgepakt en tegen de auto gezet, echter op zodanige wijze dat je echt niet van geweld kunt spreken. Ik heb dit ook gemeld aan mijn naast hogere, collega P. die ik bij dit voorval heb laten roepen.

(…) Met betrekking tot de aanrijding kan ik stellen dat deze is afgehandeld door collega P. Mijn stellige mening is duidelijk dat ik niet tegen hem ben opgereden, doch hij tegen mij.

U vraagt mij waarom ik niet gestopt ben en die bromfietser de kans gaf weg te komen. Op die manier had dit voorval misschien voorkomen kunnen worden.

Ik had mij, gezien het eerder vertoonde rij- en provocerende gedrag van deze bestuurder, ten doel gesteld die bestuurder op een daartoe geschikt moment een stopteken te geven en te verbaliseren. Om dit doel te kunnen bereiken diende ik hem in ieder geval eerst te passeren. Middels een mij op dat moment ter beschikking staand spiegelei, dan wel met behulp van de in de buurt zijnde collega C had ik hem op een geschikte locatie ergens een stopteken willen geven. Ik heb er niet voor gekozen om eerder "af te haken" omdat ik vond dat tegen dit gedrag opgetreden diende te worden.

U vraagt mij of ik mij gerealiseerd heb wat er eventueel had kunnen gebeuren als die jongen ten val zou raken. Dat is gewoon niet aan de orde. Er was op dat moment op dat parkeerterrein geen gevaarlijke situatie. We reden naast elkaar, er was voldoende ruimte tussen ons en er was geen reden om aan te nemen dat die jongen zou vallen. Toen hij echter geenszins afremde bij die bocht naar rechts, was het voor mij al te laat om af te haken. Ik kon van tevoren niet vermoeden dat hij die bocht met die snelheid zou nemen. Ik wil nogmaals wijzen op het feit dat ik hem alle ruimte heb gegeven om die trottoirbanden voorbij te rijden. Dit zou bijvoorbeeld een moment geweest kunnen zijn om hem tot stoppen te dwingen. Echter dat zou veel te veel risico's met zich mee gebracht hebben. Ik heb een en ander dus wel degelijk overwogen. Klager stelt in zijn klachtschrijven dat ik "zomaar tegen zijn zoon" ben aangereden. Ik wil nogmaals uitdrukkelijk stellen dat dat niet het geval is geweest en dat dat ook niet mijn doel is geweest. Ik zou meerdere kansen gehad hebben om dat te doen. Ik heb dat nimmer gedaan en ook niet de opzet daartoe gehad. Daar ben ik te zeer professional voor!!

Ik kan mij wel indenken dat hij zich opgejaagd heeft gevoeld. Dat is logisch als je weet dat je dergelijk verkeersgedrag vertoont, je weet dat jouw bromfiets opgevoerd is waarvoor je al tweemaal eerder proces-verbaal hebt ontvangen en dat er een politieauto achter je aan rijdt. Dat is iets wat die bestuurder zich ook terdege heeft moeten realiseren. Kennelijk heeft hij die risico's bewust voor lief genomen.

Ik ben er verder van overtuigd dat die jongen zich niet kan beroepen op het feit dat hij niet wist dat ik een politieagent was. Zoals hiervoor omschreven moet ook hij hebben kunnen weten dat ik politie was. Ik weet ook zeker dat hij dat eerder zelfs heeft gezien en dan bedoel ik op het moment dat hij op dat trottoir stond en ik om dat trottoir heenreed. Toen had hij al een andere kant kunnen oprijden dan wel kunnen stoppen. Hij maakte echter de bewuste keus mij te volgen, niet te stoppen en dus risico's aan te gaan. Hij maakte mijns inziens zelf de keuze te trachten zich aan een staandehouding te onttrekken. Bovendien was het zo dat meerdere personen daar aanwezig, waaronder de zoon van klager J., vanaf het begin hebben getracht mij te provoceren. Dit was mij vanaf het begin overduidelijk. Ik ben op die provocaties echter op geen enkel moment ingegaan. Ik ben hier op professionele wijze mee omgegaan.

(…)

Ik ben de mening toegedaan dat deze klacht geheel ongegrond is. Gezien het hetgeen mij verweten wordt door klager, overweeg ik zelfs stappen tegen hem te ondernemen. Ik wil mij echter uitdrukkelijk hierover beraden."

Deze verklaring werd door betrokkene doorgelezen, waarna hij verklaarde daarbij te volharden en ondertekende deze in concept.

CONCLUSIE

Gelet op bovenstaande ben ik van mening dat de dienstdoende politieambtenaren, waaronder H. in eerste aanleg adequaat en zorgvuldig hebben gereageerd op de melding van overlast door straatracers. Zij hebben gereageerd conform de afspraken, verwoord in het actieplan GOLFSLAG. Ervaringen uit het verleden leerden dat optreden middels opvallende politievoertuigen niet direct tot succes zouden leiden. Ik kan mij bovendien indenken dat het verschijnen van opvallende politievoertuigen op een plaats van samenkomst zal leiden tot overhaast vluchtgedrag van de aanwezigen en dat dit kan leiden tot gevaarlijke situaties voor betrokkenen.

Brigadier H. koos ervoor, in overleg met zijn collega's, in eerste instantie ter plaatse te gaan in een onopvallend dienstvoertuig. Hij parkeerde dit voertuig opvallend op het bedoelde parkeerterrein en in de onmiddellijke nabijheid van de zich op dat parkeerterrein verzamelde personen. H. verklaarde echter al vlug te hebben moeten constateren dat zijn aanwezigheid als politieman niet onopgemerkt bleef. De op dat parkeerterrein aanwezige bromfiets- en autobezitters gaven al vlug te kennen hem als politieman "geïdentificeerd" te hebben en maakten hem en de (andere; N.o.) aanwezigen dat als zodanig ook duidelijk.

De getuigen Bx. en Sx. bevestigen laatstgenoemde constatering van H. Zij verklaarden dat het voor eenieder op die parkeerplaats aanwezig, van het begin af aan duidelijk was geweest dat de zichtbaar aanwezige personenauto op die parkeerplaats bemand werd door een politieagent en dat het dus een onopvallend politievoertuig betrof. Ondanks deze wetenschap ging men door met hetgeen waarvoor men aldaar was samengekomen: het houden van straatraces en alles wat daarmede gepaard gaat, rekening houdende met de hierdoor veroorzaakte overlast!

Om een einde te maken aan deze vorm van overlast, koos H. er uiteindelijk voor de weggebruiker die het meest excessieve verkeersgedrag vertoonde aan te spreken. Hij had inmiddels gezien dat deze bestuurder zijn bromfiets tot stilstand had gebracht en meende dat zich hiermee een gelegenheid voordeed om die persoon aan te spreken. Hij reed met zijn auto in de richting van die bestuurder en bracht de auto bij die persoon tot stilstand. Op het moment dat H. uitstapte vluchtte de persoon op zijn bromfiets weg. Door op die plaats in uniform gekleed uit te stappen maakte H. nogmaals duidelijk politieagent te zijn. Door de aanwezigen werd hierop "POLITIE, POLITIE" geroepen.

Omdat alle aanwezigen het parkeerterrein verlaten hadden, dan wel bezig waren dit te verlaten, stelde H. vast dat de overlast voorbij en bedoelde melding aldus was afgehandeld. Hij verklaarde het parkeerterrein op de gebruikelijke wijze te willen verlaten en wel met een voor dat doel gebruikelijke en op die plaats en dat moment verantwoorde snelheid. Tijdens het verlaten van het terrein trof hij voor zich naar later zou blijken bromfietsbestuurder J. Deze bestuurder reed van de auto van H. weg, kennelijk in de veronderstelling zijnde dat hij achtervolgd werd door deze auto. H. ontkent met dat doel J. achtervolgd te hebben. Wel was hij voornemens een gelegenheid te creëren die bestuurder een stopteken te kunnen geven.

Met een snelheid van naar schatting 50 km/u nam J. bij het verlaten van het parkeerterrein de bocht met de L.straat. H. reed toen naast / parallel aan J. Mogelijk door de te hoge snelheid kon hij deze bocht niet uiterst rechts nemen. Doordat J. noodgedwongen naar links moest uitwijken, moest ook H. uitwijken naar links. Uiteindelijk raakte J. de auto van H. en kwam hij ten val. Uit het door de inspecteur van politie, P. ingestelde onderzoek en op basis daarvan opgemaakte ongevallenregistratieset, blijkt niet van enige opzet door H.

Gelet op vorenstaande meen ik te moeten concluderen dat:

• het door klager gestelde dat zijn zoon zich niet schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit ongegrond is. De bromfiets van J. bleek opgevoerd te zijn. Daarnaast had hij, als veelvuldig bezoeker van dergelijke meetings en middels de aandacht van de media kunnen weten dat de politie op welke wijze dan ook, zou ingrijpen;

• het door klager gestelde met betrekking tot het inrijden van H. op bromfietsers ongegrond is. Uit hiervoor gestelde zou kunnen blijken dat H. uiteindelijk trachtte getuige Bx. te corrigeren. Op het moment dat hij zijn voertuig tot stilstand bracht nabij de bromfiets van deze getuige reed deze snel weg. De meningen lopen uiteen met betrekking tot het in aanraking komen van bromfiets met portier, doch indien Bx. was blijven staan was hier ongetwijfeld duidelijkheid in gekomen;

• de door klager aangehaalde aanrijding tussen H. en de bromfiets van de zoon van klager S. op opzet berust, ongegrond is. Het onderzoek, ingesteld door de inspecteur van politie P., alsmede de door behandelaar afgenomen verhoren van Bx. en Sx. hebben niet tot enig bewijs in die richting gediend. Hierbij wordt verwezen naar het ter zake opgemaakte ongevallenregistratieset, hetgeen ter afdoening van deze aanrijding werd opgemaakt op last van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie te Roermond;

• het verwijt dat de bromfiets van de zoon van klager onterecht in handen van de politie is gekomen ongegrond is. Na de aanrijding werd de bromfiets overgebracht naar het bureau van politie te Venlo ter vaststelling van de constructiesnelheid van dit voertuig. Na constatering dat dit voertuig een te hoog vermogen had, werd de bromfiets in beslag genomen. Deze voortgezette toepassing van bevoegdheden is mijns inziens volledig rechtmatig.

Echter: H. wilde na het constateren van het hierboven omschreven excessieve verkeersgedrag van meerdere personen een daad stellen en het verkeersgevaarlijk gedrag van onder andere de zoon van klager middels genoemde handelswijze stoppen. De consequenties die het voorgenomen optreden zouden kunnen hebben, kon hij niet geheel overzien. De kans dat bedoelde bromfietser en / of anderen door deze wijze van optreden letsel had(den) kunnen oplopen was meer dan aannemelijk. Deze wijze van optreden is dan ook mijns inziens niet verstandig en niet proportioneel. De groep bromfietser/deelnemers aan deze meeting was inmiddels uiteengedreven en het probleem had zich in feite opgelost. Rechtsomkeer maken en de wegvluchtende bromfietsers verder met rust laten ware beter geweest. Voor wat betreft dit aspect acht ik de klacht dan ook gegrond."

14. In een conceptbrief van de korpsbeheerder van 14 mei 2003 stond onder meer het volgende geschreven:

"Door de districtschef te Venlo is het onderzoek naar uw klacht afgerond en heeft mij hierover gerapporteerd.

Uit de rapportage blijkt dat Uw zoon op 6 oktober 2002 aanwezig was op een bijeenkomst / meeting van bromfietsbezitters op het parkeerterrein van woonboulevard Via Venlo te Venlo. Zowel door de politie, de deelnemers/bezoekers als door de media worden dergelijke meetings omschreven / benoemd als "straatraces". De politie heeft zich bij het ontstaan van dit fenomeen ten doel gesteld repressief op te treden tegen het excessieve verkeersgedrag van bezoekers en deelnemers van dergelijke meetings. Via de media is uitgebreid aandacht besteed aan het beleid van de politie in deze. Bezoekers / deelnemers aan dergelijke meetings kunnen zich mijns inziens dan ook niet verschuilen achter het feit dat zij niet op de hoogte zijn van het optreden van de politie in deze.

De getuigen Bx. en Sx. verklaarden beiden, doch ieder voor zich, dat eenieder op genoemde dag, tijdstip en plaats aanwezige deelnemer/bezoeker op de hoogte was van het feit dat de daar verschijnende auto een onopvallend politievoertuig betrof, bemand met een politieagent (H.). Ik acht Uw klacht met betrekking tot het gestelde dat Uw zoon niet op de hoogte was van het feit dat de bestuurder van de door U omschreven Volkswagen Golf een politieambtenaar was dan ook ongegrond.

Ook de klacht dat Uw zoon zich aan geen enkel strafbaar feit heeft schuldig gemaakt acht ik niet gegrond. Onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat Uw zoon zich die avond, al dan niet samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan excessief verkeersgedrag én het feit dat hij zich als recidiverend bestuurder van een opgevoerde bromfiets op de openbare weg bevond levert voldoende feiten en omstandigheden op hem te verdenken van enig strafbaar feit. Op basis van deze feiten en omstandigheden, acht ik het optreden van H. rechtmatig.

Van opzettelijk inrijden met een politieauto op anderen is volgens de rapportage niet gebleken. De aanrijding tussen het door H. bestuurde politievoertuig en de bromfiets van Uw zoon is op last van de officier van justitie afgedaan middels een politieongevallenregistratieset, hetgeen reeds aangeeft dat van enige opzet dan wel grove schuld niet is gebleken.

Aangezien het vermoeden bestond dat de bromfiets van uw zoon was opgevoerd werd deze overgebracht naar het bureau van politie ter controle van de constructie-snelheid. Op basis van de technische bevindingen werd de bromfiets vervolgens in beslag genomen. Het toepassen van deze bevoegdheid is volkomen rechtmatig.

(…)

Echter: H. wilde na het constateren van het hierboven omschreven excessieve verkeersgedrag van meerdere personen een daad stellen en het verkeersgevaarlijk gedrag van onder andere Uw zoon van klager een halt toeroepen. De consequenties die het voorgenomen optreden zouden kunnen hebben, kon hij niet geheel overzien. Het risico dat Uw zoon en / of anderen door deze wijze van optreden letsel had(den) kunnen oplopen was aanwezig. Deze wijze van optreden is dan ook mijns inziens niet verstandig, niet proportioneel en niet professioneel. Voor wat betreft dit aspect acht ik de klacht gegrond. De districtschef van de politie Venlo heb ik verzocht dit met de medewerkers te bespreken en dit in de afspraken over de aanpak van "straatraces" te betrekken."

15. Bij brief van 19 mei 2003 legde de klachtencoördinator de resultaten van het klachtonderzoek en het conceptbericht ter advisering voor aan de hoofdofficier van justitie.

"Hierbij doe ik u een kopie toekomen van het dossier met betrekking tot het onderzoek van de klacht die door de heer S. (...) is ingediend over het politieoptreden.

Alvorens tot een oordeelsvorming omtrent deze klacht te komen, wil ik graag uw advies inwinnen."

16. Bij brief van 3 juni 2003 liet de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie te Roermond zijn advies weten aan de klachtencoördinator van de politie. Hij schreef het volgende:

"In antwoord op uw brief van 19 mei jongstleden, deel ik u het volgende mede. U vraagt in genoemde brief mijn advies over afdoening van de klacht politieoptreden die op 12 oktober 2002 door de heer S. (verder te noemen klager) is ingediend. De klacht betreft het optreden van een politieambtenaar op 6 oktober 2002 tegen de zoon van klager J. (verder te noemen betrokkene). Mijn oordeel spitst zich toe op de rechtmatigheid van het optreden van betrokken agent.

Ik kan mij vinden in de door u voorgestelde afdoening van de klacht.

Ik deel uw oordeel dat de klachten met betrekking tot het door de agent bewust op de groep jongeren inrijden en het opzettelijk veroorzaken van een aanrijding met betrokkene, ongegrond zijn. Uit het klachtonderzoek is in het geheel niet naar voren gekomen dat daarvan sprake zou zijn.

In reactie op klagers grieven constateer ik dat de politie bevoegd was om op te treden. De politie heeft zich ten doel gesteld om repressief op te treden tegen het fenomeen dat in de media als straatraces benoemd wordt. Via dezelfde media is ook aandacht besteed aan dit beleid van de politie. Betrokkene werd tijdens een straatrace op heterdaad betrapt wegens het begaan van een strafbaar feit, te weten excessief verkeersgedrag. Derhalve kon de politieagent opsporingshandelingen als achtervolging (ter staandehouding en verbalisering) aanwenden. Formeel juridisch is derhalve juist gehandeld en was het optreden van de agent rechtmatig. Ook de inbeslagneming van de bromfiets van betrokkene waarover geklaagd wordt, acht ik juist. Dit is een gevolg van de voortgezette toepassing van bevoegdheden.

In aanvulling op het voorgaande merk ik op, dat de werkwijze van de politieagent in dit geval niet proportioneel kan worden genoemd. Zijn werkwijze kon mogelijk consequenties hebben die hij niet onder ogen had gezien. Er bestond namelijk een niet te verwaarlozen kans dat de door hem achtervolgde bromfietser ten val zou komen en daarbij letsel zou oplopen.

Ik kan uw oordeel dat onder deze omstandigheden sprake is van onverstandig, onprofessioneel en disproportioneel gedrag volgen."

17. Bij brief van 17 juni 2003 schreef de korpsbeheerder onder meer het volgende in zijn klachtafhandelingsbericht naar verzoeker:

"De door u ingediende klacht richt zich op het, naar uw mening, niet correcte politieoptreden.

Meer in het bijzonder klaagt u over het feit dat de brigadier van politie, de heer H., op zondag 6 oktober 2002 op een parkeerterrein nabij de supermarkt van A&P in de gemeente Venlo met een onopvallende politieauto meermaals is ingereden op een groep bromfietsbestuurders, waaronder uw zoon J. Daarbij werd één van die bromfietsen door de politieauto geraakt. Volgens u heeft de brigadier H. uw zoon J. opzettelijk met de politieauto aangereden en moet genoemde politieambtenaar strafrechtelijk worden vervolgd. (…) Tevens bent u van mening dat de betrokken politieambtenaar na de aanrijding uw zoon op een onheuse wijze heeft bejegend. (…)

Door de districtschef van de politie te Venlo is het onderzoek naar uw klacht afgerond en hij heeft mij hierover gerapporteerd. Zoals reeds in de ontvangstbevestiging van de klacht op 18 oktober 2002 aangegeven, is in het klachtonderzoek geen aandacht besteed aan de strafrechtelijke aspecten.

Alvorens inhoudelijk op uw klacht in te gaan merk ik allereerst op dat de klachtbehandeling geruime tijd heeft geduurd. Over de voortgang van het klachtonderzoek bent u tussentijds mondeling en schriftelijk geïnformeerd. Tevens zij opgemerkt dat de politie, waaronder de politie regio Limburg-Noord, vanaf eind 2001 geconfronteerd wordt met het fenomeen "straatraces". Op afgelegen wegen, grote parkeer- en fabrieksterreinen verzamelden zich grote groepen jongeren, al dan niet voorzien van auto's of bromfietsen/scooters, met als doel met en tegen elkaar te racen met voertuigen. De plaats van samenkomst werd bepaald door gebruik te maken van mobiele telefoons en internet. Deze samenkomsten, al dan niet gepaard gaande met races, leidden veelal tot gevaarlijke situaties voor zowel deelnemers als toeschouwers, alsmede tot overlast voor omwonenden.

Om dit fenomeen een halt toe te roepen werd een regionaal project in het leven geroepen. Het project trachtte deze vorm van overlast terug te dringen middels:

1. het zichtbaar stellen van daden door de politie richting deelnemers/toeschouwers en het noteren van kentekens- en verzekeringsplaatnummers;

2. publiekelijk aanwezig zijn bij dergelijke races en hierbij te trachten rijbewijzen in te vorderen en voertuigen in beslag te nemen op basis van geconstateerd strafbaar (verkeers)gedrag.

In de media werd ruim aandacht besteed aan deze actie. Deelnemers en toeschouwers werden uitgebreid op de hoogte gesteld van de mogelijke consequenties van het bezoek aan dergelijke samenkomsten. Gelet op bovenstaande ben ik van mening dat bezoekers en/of deelnemers aan dergelijke samenkomsten, waaronder uw zoon J., zich niet kunnen verschuilen achter het feit dat zij niet op de hoogte waren van het optreden van de politie tijdens dergelijke meetings.

Verder komt uit de rapportage naar voren dat de parkeerterreinen aan de N.weg (woonboulevard "Via Venlo") een gewilde locatie bleken c.q. blijken te zijn voor het houden van (illegale) straatraces. Deze samenkomsten veroorzaakten overlast voor buurtbewoners en bedrijfseigenaren. In 2002 leverden deze samenkomsten aldaar vele overlastmeldingen (ongeveer 30 meldingen) op en vergden deze meldingen de nodige politie-inzet.

Ingaande op uw klacht blijkt uit het mij beschikbare dossier dat op zondag 6 oktober 2002 omstreeks 20.05 uur telefonisch aan het meldcentrum van de politie werd medegedeeld dat op het parkeerterrein van de winkel van A&P wederom met bromfietsen zou worden geracet Ook uw zoon J. was bij die meeting aanwezig. Naar aanleiding van die melding ging de brigadier H., in uniform gekleed, met een onopvallende politieauto ter plaatse. Bij aankomst zag hij dat er met bromfietsen werd geracet. Zowel uw zoon J. als de getuigen \/ hebben bevestigd dat er ter plaatse met bromfietsen werd geracet en één getuige heeft tijdens het klachtonderzoek verklaard dat de bromfietsbestuurders met hun races de aanwezige politieambtenaar aan het provoceren waren. Tevens heeft één getuige verklaard dat uw zoon J. op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat de ter plaatse aanwezige auto een onopvallende politieauto betrof, bemand met een politieambtenaar. Derhalve deel ik uw mening niet dat uw zoon niet op de hoogte was van het feit dat de bestuurder van de betreffende auto een politieambtenaar was.

Uit het dossier blijkt verder dat door de brigadier H. werd geconstateerd dat er ter plaatse met bromfietsen werd geracet. Naar aanleiding van deze constatering heeft hij geprobeerd om één van die bromfietsbestuurders staande te houden, doch omdat de groep zich verspreidde lukte dat niet. Dat hij daarbij meermaals opzettelijk zou zijn ingereden op de groep bromfietsbestuurders, zoals door u in de klacht aangegeven, is uit klachtonderzoek niet gebleken.

Nadat de groep uiteen was gedreven is de brigadier H. met de onopvallende politieauto een aantal bromfietsbestuurders, waaronder uw zoon J., gaan achtervolgen. Mijns inziens heeft de betrokken politieambtenaar de consequenties die zijn verdere optreden zouden kunnen hebben niet geheel overzien. De kans dat uw zoon en/of andere weggebruikers door zijn wijze van optreden, in casu het instellen van een achtervolging op de bromfietsbestuurders, letsel had(den) kunnen oplopen was aanwezig. Daarenboven was de groep bromfietsers uiteengedreven en had het probleem zich in feite opgelost. Voornoemde wijze van optreden van de brigadier H. is mijns inziens dan ook onverstandig en niet proportioneel geweest. Ik betreur dit en heb de districtschef van de politie Venlo verzocht de leermomenten uit dit klachtonderzoek met de betrokken politieambtenaar te laten bespreken. Tevens heb ik voornoemde chef verzocht te bezien of en in hoeverre interne richtlijnen omtrent de aanpak van "straatraces" dienen te worden aangepast om dit soort voorvallen in de toekomst te kunnen voorkomen.

Verder blijkt uit het dossier dat de brigadier H. en uw zoon J. kort na het verlaten van het terrein met hun voertuigen naar rechts van richting veranderden waardoor er tussen beide voertuigen een aanrijding ontstond.

Dat de brigadier H. daarbij opzettelijk met de politieauto op de bromfiets van uw zoon J. zou zijn ingereden is uit klachtonderzoek niet gebleken.

Nadat de politie ter plaatse een onderzoek naar de vermoedelijke toedracht van het verkeersongeval had ingesteld is, conform de "Aanwijzing verkeersongevallen" van het College van procureurs-generaal, van de aanrijding een registratieset opgemaakt. Omdat bij deze aanrijding een politieauto was betrokken is, conform de procedure, een kopie van de registratieset ter beoordeling/advisering aan de officier van justitie te Roermond gezonden. Door de officier werd besloten dat dit verkeersongeval middels een registratieset kon worden afgedaan en dat in deze geen proces-verbaal diende te worden opgemaakt. Indien u het niet eens mocht zijn met die beslissing dan kunt u zich hierover beklagen bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uit het dossier blijkt verder dat de brigadier H. tijdens het klachtonderzoek heeft verklaard dat hij door de bewuste aanrijding hevig geschrokken was en dit ook duidelijk aan uw zoon J. heeft laten merken. Hij verklaarde dat het best zo kan zijn dat hij meteen na de aanrijding dingen heeft geroepen c.q. gezegd die hij misschien niet had moeten zeggen. Verder verklaarde hij dat hij na de aanrijding uw zoon bij de kraag van zijn jas heeft vastgepakt en hem tegen de politieauto heeft geduwd. Hij ontkent uw zoon bij de nek te hebben vastgepakt en te hebben opgetild, zoals in de klacht aangegeven. Gelet op bovenstaande ben ik van mening dat de betrokken politieambtenaar uw zoon op een professionelere wijze had kunnen benaderen. Ik betreur zijn handelwijze in deze.

(…)

Op dinsdag 10 december 2002 heeft de klachtbehandelaar, de inspecteur van politie, de heer B., de klacht met u besproken. Tijdens dat gesprek heeft u hem medegedeeld bij het gestelde in uw klacht te blijven. Daarbij heeft u aangegeven niet zelf bij het bewuste incident aanwezig te zijn geweest. Hetgeen u op schrift heeft gesteld heeft u van uw zoon J. vernomen. Verder blijft u van mening dat de betrokken politieambtenaar voor zijn wijze van optreden strafrechtelijk zou moeten worden vervolgd.

Alvorens tot een oordeelsvorming omtrent uw klacht te komen, heb ik het dossier ter advisering voorgelegd aan de plv. hoofdofficier van justitie te Roermond. Hierover heb ik u in mijn schrijven van 19 mei 2003 geïnformeerd.

Op 4 juni 2003 heeft de plv. hoofdofficier van justitie mij zijn oordeel omtrent het politieoptreden in deze kenbaar gemaakt. Zijn oordeel spitst zich toe op de rechtmatigheid van het optreden van de betrokken politieambtenaar. De plv. hoofdofficier is van oordeel dat de klachten met betrekking tot het door de betrokken politieambtenaar bewust op de groep jongeren inrijden en het opzettelijk veroorzaken van een aanrijding met uw zoon, ongegrond zijn.

Tevens is hij van mening dat de betrokken politieambtenaar bevoegd was om op te treden daar uw zoon op heterdaad was betrapt tijdens een straatrace. Het optreden van de politieambtenaar, waaronder de inbeslagneming van de bromfiets, was volgens de plv. hoofdofficier rechtmatig. Verder is hij van mening dat het instellen van een achtervolging op een aantal bromfietsbestuurders niet proportioneel kan worden genoemd.

Voor een nadere toelichting verwijs ik u kortheidshalve naar de bijgevoegde kopie van het schrijven van de plv. hoofdofficier. Ik heb besloten zijn advies op te volgen.

Resumerend kom ik tot de conclusie dat uw klacht dat uw zoon niet op de hoogte was van het feit dat de bestuurder van de betreffende auto een politieambtenaar was, dat de betrokken politieambtenaar meermaals opzettelijk op de groep bromfietsbestuurders zou zijn ingereden, dat de politieambtenaar opzettelijk een aanrijding met uw zoon zou hebben veroorzaakt, dat het politieoptreden en de inbeslagneming van de bromfiets onrechtmatig zouden zijn, ongegrond is.

Ten aanzien van het door de politieambtenaar instellen van een achtervolging en de wijze van benadering van uw zoon door de betrokken politieambtenaar acht ik uw klacht gegrond."

B. Standpunt verzoeker

1. Verzoekers standpunt staat samengevat weergegeven onder KLACHT.

2. Ter ondersteuning van zijn standpunt schreef verzoeker bij brief van 29 juni 2003 onder meer het volgende aan de Nationale ombudsman:

"Hierbij vragen wij u om hulp bij het volgende. 6 Oktober 2002 werd mijn zoon in het nauw gedreven door een onbekende auto, later aangereden en zeker niet goed behandeld door de chauffeur van de onbekende golf. Dit bleek later een politieagent in functie te zijn. Zie bijlage voor de uitgebreide omschrijving.

De bereikte resultaten op 29 juni 2003 zijn:

(…)

- De politie en de politiechefs waren van begin af aan niet blij met deze gebeurtenis, want hun collega zou buiten het boekje zijn gegaan.

- Na diverse schrijven, telefoontjes van politie naar ons, luidde: "We zijn eruit u hoort zo snel mogelijk van ons". Blijkt nu dat alles maar dan ook alles door hun wordt omgedraaid. Min of meer bekend men schuld maar probeert dan toch mijn zoon de schuld te geven, door omschrijvingen en zelfs een getuige op papier van hun totaal gefantaseerde verhaal. Hoewel een getuige van mijn zoon precies hetzelfde verhaal vertelde als mijn zoon, terwijl ze elkaar helemaal nog nooit gesproken hadden.

- Dit fantasieverhaal van de politie is ook totaal anders dan het proces-verbaal dat is opgemaakt. Ook dit blijkt via de bijlage.

- Objectief zou het probleem bekeken worden, twijfels hadden wij al, later wordt dit door dhr. L. (advocaat van verzoeker; N.o.) bevestigd. Want 28 juni 2003 merkt dhr. L. op dat het proces-verbaal is opgemaakt door het korps Venlo, normaal moet dit door een onafhankelijk korps gebeuren.

(…)"

3. Voorts verschafte hij aan de Nationale ombudsman bij brief van 19 maart 2004 nog een verklaring van getuige S.

"3. Zag u het ongeval zelf gebeuren?

Ja! Er kwam een scooter aan met daarachter een auto die veel te hard zou rijden. Ik vond het al raar, ik blijf kijken en toen botsten ze.

(...)

5. Wat was de snelheid van ieder der betrokkenen?

A. km/u B. km/u

geen idee geen idee

(...)

7. Wie handelde er foutief volgens u?

De auto! Hij reed veel te hard en sneed de scooter de bocht af.

8. Waarop baseert u die mening?

Omdat hij de scooter de weg afsneed en te hard reed."

C. Standpunt korpsbeheerder

Bij brief van 23 juni 2004 aan de Nationale ombudsman liet de korpsbeheerder weten bij zijn standpunt te blijven van de oorspronkelijke klachtbehandeling en verwees naar zijn brief van 17 juni 2003 (zie Bevindingen, onder A.17).

D. VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR

Op 1 juli 2004 legde betrokken ambtenaar H. de volgende verklaring af tegenover de Nationale ombudsman:

"Op 6 oktober 2002 kregen wij bij de meldkamer de melding dat er op het parkeerterrein van de A&P te Venlo een straatrace werd gehouden met auto's en brommers. Een dergelijke melding hadden we al vaker gehad. Met meerdere collega's zijn we ter plekke gegaan, waarbij ik in een onopvallende auto het parkeerterrein ben opgereden, terwijl een stuk of 6-8 collega's in opvallende politievoertuigen het terrein op afstand omcirkelden. De bedoeling van onze actie was dat we de straatracers staande zouden houden en verbaliseren.

Ik heb in eerste instantie zo'n 15-20 minuten op de parkeerplek gestaan. Er stonden nog wel andere auto's geparkeerd, maar het was een zondagavond, de winkels waren dicht, dus er waren niet veel andere voertuigen, behalve de auto's van enkele straatracers en vele brommers. Terwijl ik daar geparkeerd stond, zijn er enkele jongeren langs mijn auto gelopen en die hebben in mijn auto gekeken en gezien dat ik geüniformeerd was. Op dat moment wisten ze al dat er politie in de buurt was.

Daarna werd mijn aandacht getrokken door een jongen op een bromfiets die met grote snelheid reed. Ik ben rustig op hem afgereden, en toen ik vlak bij hem was stapte ik uit de auto. Hij ontsnapte maar op dat moment was uiteraard helemaal duidelijk dat ik politieagent was. Er werd toen ook hard geroepen: 'politie, politie', en de brommers vertrokken direct alle richtingen uit. Een groepje van drie bleef op dat moment achter onder de overkapping bij de A&P, en ze keken wat ik deed. Uit hun gedrag leidde ik af dat er iets mis kon zijn met hun brommers, want ze bleven angstvallig kijken. Toen ik vervolgens hun richting opreed, stoven ze weg, twee van hen in één richting, de derde reed weg over het trottoir richting de L.straat. Ik heb in mijn verklaring omschreven dat hij zich provocerend gedroeg. Ik ervoer dit zo, omdat hij was blijven kijken, dan weer stilhield ter hoogte van de emballage, en dan weer met snelle vaart ervandoor ging. Inmiddels had ik mijn collega's al gemeld dat de bromfietsers waren vertrokken, en dat ik een van hen volgde en in welke richting hij ging.

Met de auto kon ik het trottoir niet oprijden. Hij reed na enkele meters van het trottoir af, de weg op richting de L.straat. Wij reden eerst langs elkaar op het parkeerterrein, met grote snelheid. Dit was zeker meer dan 50 km per uur. Omdat ik wist dat aan het einde van het parkeerterrein trottoirbanden loodrecht op de weg zijn geplaatst, wist ik dat hij gevaar liep als hij daar met grote snelheid op zou botsen. Dus ik hield wat ruimte vrij voor hem, zodat hij naar links kon uitwijken en tussen de band door kon ontsnappen. Ik weet nog dat hij omkeek om te zien of hij die ruimte had.

Hierna ging hij de weg op en maakte de bocht naar rechts. Ik kon weer naast hem komen. Maar we namen beiden de bocht met grote snelheid. Ik denk zeker wel 60 km per uur. Door mijn snelheid en om hem te ontwijken, reed ik volledig op de linkerhelft van de weg. Door zijn snelheid belandde hij ook op de linkerhelft van de weg. Op ongeveer 15 meter vanaf het parkeerterrein, iets na de bocht, is hij op mijn rechterspatbord gebotst. Naar mijn mening heb ik hem zoveel mogelijk ontweken. Meer naar links had ik ook niet echt gekund, want er lag een trottoir. Door zijn grote snelheid is hij tegen mij aan gereden.

Ik wil nog opmerken dat ik het niet eens ben met de klacht. Ik heb mij niet onverantwoordelijk gedragen. Ik werk inmiddels al 26 jaar bij de politie, en ben Taakaccenthouder Verkeer. Ik heb zelfs nog overwogen om een aangifte te doen tegen de heer S. wegens laster, maar uiteindelijk besloten om dit niet te doen. Ik ben mij juist heel bewust geweest van het gevaar voor de zoon van klager; als ik hem had willen pakken, zoals klager stelt, had ik dat namelijk eenvoudig kunnen doen op het parkeerterrein bij de loodrechte geplaatste trottoirbanden. Ik heb echter zijn veiligheid in het oog gehouden, en hem laten ontsnappen door ruimte te geven. Dat hij vervolgens tegen mijn auto is opgebotst komt omdat hij met te grote snelheid de bocht heeft genomen."

Achtergrond

A. Voertuigreglement

Artikel 5.6.8., eerste lid:

"1. Bromfietsen die zijn geconstrueerd voor een maximum snelheid van ten hoogste 45 km/h, moeten bij voortduring blijven voldoen aan deze door de constructie bepaalde maximum snelheid."

B. Aanpak OM illegale wegraces: zero tolerance en lik-op-stuk

"26/06/2002 - Voor het Openbaar Ministerie geldt ten aanzien van illegale wegraces een zero-tolerance-beleid. Deelnemers aan dergelijke races krijgen te maken met een lik-op-stuk-aanpak. Repressieve instrumenten - zoals aanhouden, invorderen rijbewijs, kennisgeving aan het CBR, in beslag nemen voertuig en snelrecht - zullen waar mogelijk worden ingezet.

De parketten van het Openbaar Ministerie zullen - als dat nog niet is gebeurd - lokaal overleggen met (gemeente-)besturen en regiokorpsen op welke wijze illegale wegraces effectief kunnen worden aangepakt. In de driehoeksoverleggen worden verder de preventieve maatregelen besproken, die kunnen worden genomen om een einde te maken aan illegale wegraces dan wel te voorkomen dat ze binnen gemeentegrenzen worden gehouden.

Het uitgangspunt bij bespreking in de (sub) driehoeksoverleggen is ten eerste dat zowel preventieve als repressieve maatregelen onverkort in een ketenwerking (politie-bestuur-OM) worden toegepast, tot en met het versnelde strafrechtelijk traject. Een tweede uitgangspunt is dat het Openbaar Ministerie telkens het aangewezen wettelijk instrumentarium zal inzetten en alle beschikbare wettelijke mogelijkheden zal benutten om aan de verboden situatie een (onmiddellijk) einde te maken.

Preventieve maatregelen

Preventieve maatregelen die door de driehoek kunnen worden genomen zijn:

Een opvallende aanwezigheid van de politie en het zichtbaar noteren van kentekens. Kenbaar wordt gemaakt dat kentekens van auto's die aanwezig zijn bij races worden genoteerd. Deze gegevens worden bewaard zodat de politie in de gaten kan houden wie zich in de buurt van races ophouden.

De inzet van fysieke middelen zoals het opwerpen van barricades (d.m.v. hekken, containers, zandhopen e.d.), het plaatsen van borden (gesloten verklaring) en het deponeren van betonranden. Dit voorkomt in veel gevallen acute gevaarzetting.

Het OM zal met politie en betrokken departementen overleggen over een nationale publiekscampagne.

Repressieve maatregelen

(…)

Sprint- of racesituatie

Er mag van worden uitgegaan, dat de feitelijk deelnemers aan de sprint- en racesessies zich bewust in deze situaties hebben begeven. Ook hier geldt: geen enkele tolerantie. Aanhouding van betrokkene dient voorop te staan, naast uiteraard invordering en inhouding van het rijbewijs, inbeslagneming van het voertuig en het doen van de mededeling ex art. 130 WVW94 aan het CBR.

(…) "

C. Wegenverkeerswet 1994

Artikel 5:

"Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd."

Artikel 10, eerste en derde lid:

"1. Het is verboden op de weg een wedstrijd met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen.

3. Als deelnemer wordt beschouwd de bestuurder van een voertuig waarmee aan een wedstrijd wordt deelgenomen, en de eigenaar of houder van een voertuig, die daarmee aan een wedstrijd doet of laat deelnemen."

Overtreding van deze artikelen is bij artikel 177 WVW strafbaar gesteld.

Instantie: Regiopolitie Limburg Noord

Klacht:

Meerdere keren ingereden op groep bromfietsers; gesteld dat zoon verzoeker wist dat bestuurder van auto een politieambtenaar was;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Limburg Noord

Klacht:

Bij achtervolging aanrijding met zoon verzoeker veroorzaakt.

Oordeel:

Gegrond