2004/144

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Kennemerland in verband met een bijna aanrijding die verzoeker op 31 maart 2001 heeft gehad met een politievoertuig:

- zich ten tijde van zijn aanhouding niet hebben bekommerd over zijn 69-jarige schoonmoeder en zijn vriendin. Verzoeker klaagt er met name over dat de politie zijn schoonmoeder en vriendin er niet op heeft gewezen dat zij zich te voet richting de aan de gang zijnde voetbalrellen bewogen;

- hem bij zijn aanhouding handboeien hebben omgedaan die zo strak zaten dat hij nog twee dagen last heeft gehad van zijn polsen;

- hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Verzoeker klaagt er met name over dat betrokken ambtenaar H. zijn verklaring heeft afgestemd op die van betrokken ambtenaar S. door in de wandelgangen met elkaar overleg te plegen over hetgeen zich had voorgedaan.

Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de politie hem niet heeft voorgeleid aan een hulpofficier van justitie.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Op 31 maart 2001 reed verzoeker als bestuurder van een personenauto over de Rijksstraatweg te Haarlem. Bij hem in de auto zaten zijn 69-jarige schoonmoeder en zijn vriendin. De weg was in twee rijbanen verdeeld, gescheiden door een onderbroken streep. Op de westelijke rijstrook reed het verkeer in zuidelijke richting en op de oostelijke rijstrook reed het verkeer in noordelijke richting. Verzoeker reed op de oostelijke rijstrook in noordelijke richting. Vanuit deze richting kwam, op de westelijke rijstrook, een politiebus aangereden. Toen verzoeker op een afstand van ongeveer vijf meter van de politiebus verwijderd was, maakte hij een plotselinge stuurmanoeuvre naar links, waardoor hij op de weghelft van de politiebus terechtkwam. Betrokken ambtenaar S. was, als bestuurder van de politiebus, genoodzaakt om een krachtige ruk aan zijn stuur te geven en naar rechts uit te wijken. Verzoeker stuurde zijn voertuig onmiddellijk weer terug en reed door in de door hem gevolgde rijrichting.

2. De betrokken ambtenaren besloten de politiebus te keren en achter verzoeker aan te rijden. Toen verzoeker stilstond bij een kruising hielden zij verzoeker aan (omstreeks 21:00 uur) in verband met een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet (WVW; zie Achtergrond, onder 1.). Verzoeker werd geboeid en meegenomen naar het politiebureau. De auto werd in beslag genomen. Verzoekers schoonmoeder en vriendin gingen te voet verder.

3. Omstreeks 22:00 uur werd verzoeker op het politiebureau verhoord door betrokken ambtenaren H. en Vo. Verzoeker verklaarde dat hij middels zijn stuurmanoeuvre de politiebus had proberen te waarschuwen, omdat de bus over het midden van de weg was gereden en op zijn weghelft terecht was gekomen. Verzoeker had dit ervaren als een gevaarlijke situatie en had gemeend op deze wijze hier een einde aan te maken.

Nadat zijn verklaring was opgenomen, werd verzoeker, omstreeks 22.45 uur, heengezonden.

4. Verzoeker werd opgeroepen om voor de kantonrechter te Haarlem te verschijnen. Ter terechtzitting van 21 mei 2002 werd verzoeker - zonder op schrift gestelde motivering - vrijgesproken van overtreding van artikel 5 WVW.

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de wijze waarop de betrokken ambtenaren hem (en de inzittenden van zijn voertuig) ten tijde van zijn aanhouding op 31 maart 2003 hadden bejegend. Hij diende hierover een klacht in bij de Nationale ombudsman.

6. Alvorens de klacht van verzoeker wordt behandeld wordt het volgende overwogen. Ingevolge artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan iemand als verdachte worden aangemerkt indien jegens hem sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan enig (concreet) strafbaar feit. Dit vermoeden van schuld moet steunen op feiten en omstandigheden en moet naar objectieve maatstaven redelijk zijn (zie Achtergrond, onder 5.).

7. Uit de door de betrokken ambtenaren opgemaakte processen-verbaal blijkt dat de aanhouding op heterdaad van verzoeker heeft plaatsgevonden op basis van artikel 5 WVW. Op grond van hetgeen de betrokken ambtenaren hebben waargenomen kon verzoeker in redelijkheid worden aangemerkt als verdachte van dit strafbare feit. De ambtenaren waren gelet op het bepaalde in artikel 53, eerste lid Sv (zie Achtergrond, onder 5.), in dit geval bevoegd om tot aanhouding van verzoeker op heterdaad over te gaan. Het feit dat verzoeker, zoals achteraf is gebleken, door de kantonrechter is vrijgesproken van het telastegelegde strafbare feit, doet aan de rechtmatigheid van de aanhouding niet af.

II. Ten aanzien van verzoekers schoonmoeder en zijn vriendin

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politieambtenaren zich ten tijde van zijn aanhouding niet hebben bekommerd over zijn 69-jarige schoonmoeder en zijn vriendin. Volgens verzoeker hadden de betrokken ambtenaren zijn schoonmoeder en zijn vriendin er op moeten wijzen dat zij zich te voet richting voetbalrellen bewogen.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Volgens de korpsbeheerder zijn de schoonmoeder en de vriendin van verzoeker weggelopen, zonder dat zij om advies of hulp hebben gevraagd. De korpsbeheerder gaf te kennen dat er, gelet op het feit dat de voetbalrellen reeds ten einde waren, met betrekking tot eventuele bescherming van de vrouwen geen aanbod is gedaan. De openbare orde ter plaatse (nabij het voetbalstadion) was dusdanig dat het niet noodzakelijk was om de weglopende vrouwen een dergelijk aanbod te doen, aldus de korpsbeheerder.

3. Vast staat dat de schoonmoeder en de vriendin van verzoeker op eigen initiatief, zonder verzoek om hulp of advies, in noordelijke richting (de richting van het voetbalstadion) zijn gelopen. Ook staat vast dat de betrokken ambtenaren de vrouwen niet hebben aangesproken toen zij wegliepen. Echter, niet is komen vast te staan dat het niet veilig was voor de vrouwen om de noordelijke kant op te lopen. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat de voetbalrellen reeds teneinde waren, terwijl verzoeker heeft aangeven dat er nog steeds een zeer vijandige sfeer hing. De lezingen lopen wat dit betreft dan ook uiteen.

4. Uit het onderzoek zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen die aannemelijk maken dat de vrouwen in de richting van een onveilige plek zijn gelopen. De vrouwen is bovendien niets overkomen. Alle stukken overziend is de Nationale ombudsman van oordeel dat het in dit geval niet onjuist is geweest dat de betrokken ambtenaren de vrouwen niet hebben geattendeerd op een eventueel gevaar.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Ten aanzien van de handboeien

1. Tevens klaagt verzoeker erover dat de betrokken ambtenaren hem bij zijn aanhouding handboeien hebben omgedaan die zo strak zaten dat hij nog twee dagen last heeft gehad van zijn polsen.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Volgens de korpsbeheerder is uit het onderzoek niet gebleken dat de handboeien te strak waren aangelegd. De korpsbeheerder benadrukte dat verzoeker noch bij zijn voorgeleiding, noch tijdens zijn verhoor, heeft geklaagd over te strakke handboeien. Pas in zijn klachtbrief van 27 april 2001 deed verzoeker hier melding van. Ook gaf de korpsbeheerder te kennen dat over het algemeen gesteld kan worden dat handboeien nogal gauw pijnlijk zijn wanneer de betrokken arrestant zijn handen en/of polsen beweegt en dat dusdanige pijn wordt veroorzaakt door ongedurige, dan wel recalcitrante arrestanten.

3. Het boeien van een persoon betekent een inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, welk recht in artikel 11 van de Grondwet is neergelegd. Bij of krachtens de wet kunnen beperkingen op dit grondrecht worden gemaakt (zie Achtergrond, onder 2.). Ten aanzien van personen aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen is in artikel 15 lid 4 van de Grondwet meer in het algemeen bepaald dat zij kunnen worden beperkt in de uitoefening van hun grondrechten voorzover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt (zie Achtergrond, onder 2.). Ook in artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) is bepaald dat een inbreuk op ieders recht op respect voor zijn privéleven - waaronder mede wordt verstaan zijn lichamelijke integriteit - moet zijn voorzien bij wet (zie Achtergrond, onder 3.).

4. In artikel 22 van de Ambtsinstructie (Ai; zie Achtergrond, onder 4.) is bepaald dat personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd ten behoeve van het vervoer door een politieambtenaar kunnen worden geboeid, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of derden.

5. In het proces-verbaal van bevindingen (zie Bevindingen, onder A.2.) staat vermeld dat verzoeker is geboeid "vanwege de onbekendheid met de verdachte en diens agressieve verkeersgedrag". In het proces-verbaal van aanhouding (zie Bevindingen, onder A.3.) staat vermeld dat verzoeker is geboeid vanwege zijn "eigen veiligheid". Bij brief van 10 juli 2001 (zie Bevindingen, onder A.5.) geeft de korpschef aan dat verzoeker is geboeid "op grond van interne voorschriften". Tijdens het verhoor bij de klachtencommissie hebben betrokken ambtenaren P. en H. verklaard dat "bij geweldsdelicten standaard handboeien worden aangebracht" en dat "ook bij agressief gedrag daarvoor aanleiding kan zijn". De korpsbeheerder geeft uiteindelijk aan (zie Bevindingen, onder C.) dat "het hanteren van handboeien bij een aangehouden verdachte, die overgebracht dient te worden naar een politiebureau, gebruikelijk en rechtmatig" is.

6. In artikel 22 Ai ligt besloten dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.

7. Niet is gebleken dat in dit geval een dergelijke afweging is gemaakt. De korpsbeheerder geeft er zelfs geen blijk van of er in het onderhavige geval wel een afweging is gemaakt. Zijn standpunt doet vermoeden dat hij van oordeel is dat een aangehouden verdachte ten behoeve van het vervoer naar het politiebureau "standaard" mag worden geboeid. Dit is echter in strijd met artikel 22 Ai en derhalve afkeurenswaardig.

8. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het in dit geval gerechtvaardigd zou zijn geweest verzoeker handboeien om te leggen. Zo is niet gebleken dat de politie ten tijde van de aanhouding van verzoeker moest vrezen voor de veiligheid van verzoeker, hun eigen veiligheid of die van derden. Betrokken ambtenaren P. en H. hebben tegenover de klachtencommissie verklaard dat verzoeker niet agressief was en aan zijn aanhouding meewerkte (zie Bevindingen, onder E.).

9. Op grond van het vorenstaande komt de Nationale ombudsman tot de conclusie dat het niet juist is dat verzoeker is geboeid.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

10. Ten aanzien van het (te) strak aanbrengen van de handboeien wordt nog het volgende opgemerkt.

11. Volgens betrokken ambtenaar H. verliep zowel het aanbrengen van de handboeien als het transport rustig en had verzoeker niet aangegeven dat de handboeien te strak zaten. Bij aankomst op het politiebureau zijn de handboeien meteen afgedaan (zie Bevindingen, onder E).

12. Of de handboeien al dan niet te strak zaten, kan achteraf niet meer worden vastgesteld. Er staat slechts vast dat verzoeker heeft aangegeven dat hij nog twee dagen last heeft gehad van zijn polsen. Korpschef Vi. heeft tijdens het onderzoek te kennen gegeven dat hij het betreurt dat de handboeien pijnlijke gevolgen voor verzoeker hebben gehad (zie Bevindingen, onder A.5.). De Nationale ombudsman is van oordeel dat verzoeker hiermee voldoende tegemoet gekomen is.

IV. Ten aanzien van de verklaringen

1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de betrokken ambtenaren H. en S. hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd door in de wandelgangen met elkaar overleg te plegen over hetgeen zich had voorgedaan. Volgens verzoeker hebben de betrokken ambtenaren hun weergave van de gebeurtenissen afgestemd op zijn verklaring (zie Bevindingen, onder A.4.).

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Volgens de korpsbeheerder is niet gebleken dat de betrokken ambtenaren, met betrekking tot hetgeen zich op 31 maart 2001 heeft voorgedaan, de verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Dat er met betrekking tot de zaak is gecommuniceerd tussen de betrokken ambtenaren, acht de korpsbeheerder redelijk en wenselijk.

3. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aannemelijk maken dat er van een onoorbare afstemming van de verklaringen sprake is geweest. Uit de stukken komt naar voren dat verzoeker dit vermoedt omdat de betrokken ambtenaren "in de wandelgangen" overleg met elkaar hebben gepleegd. Dat de betrokken ambtenaren onderling overleg hebben gepleegd over de gebeurtenissen die avond is echter meer dan logisch en zelfs wenselijk, nu zij gezamenlijk een proces-verbaal van bevindingen hebben opgemaakt.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

V. Ten aanzien van de voorgeleiding

1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de politie hem niet heeft voorgeleid aan een hulpofficier van justitie.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. De korpsbeheerder gaf te kennen dat uit het onderzoek is gebleken dat verzoeker is voorgeleid aan hulpofficier van justitie P. Ook hulpofficier P. had aangegeven dat hij verzoeker gesproken had. De korpsbeheerder gaf aan dat het uiteraard mogelijk is dat de voorgeleiding, gelet op de (veelal) korte duur ervan, bij verzoeker niet duidelijk is overgekomen. Er mag echter geen twijfel over bestaan dat deze ambtshandeling wel degelijk heeft plaatsgevonden, aldus de korpsbeheerder.

3. Een aangehouden verdachte moet ten spoedigste voor de officier van justitie of een van diens hulpofficieren worden geleid (zie Achtergrond, onder 5.), zo dat deze (hulp)officier van justitie de verdachte kan (doen) horen.

4. Bij de stukken bevindt zich het proces-verbaal van aanhouding van verzoeker van 31 maart 2001 (zie Bevindingen, onder A.3.), op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt door de betrokken ambtenaren L., H. en M. In dit proces-verbaal staat vermeld dat verzoeker op 31 maart 2001 om 21:20 uur is voorgeleid aan hulpofficier van justitie P. Hulpofficier P. heeft dit tegenover de klachtencommissie bevestigd. Zo heeft P. verklaard dat hij met verzoeker heeft gesproken en hem de cautie heeft gegeven (zie Bevindingen, onder E.).

5. De Nationale ombudsman is van oordeel dat, nu drie betrokken ambtenaren in een proces-verbaal vermelden dat verzoeker is voorgeleid en dit door de betrokken hulpofficier wordt bevestigd, het voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker is voorgeleid.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Kennemerland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het omleggen van handboeien bij verzoeker; op dit punt is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 30 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te Haarlem, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Kennemerland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Haarlem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voorzover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op zaterdag 31 maart 2001 werd verzoeker, bestuurder van een personenauto, aangehouden door drie ambtenaren van het regionale politiekorps Kennemerland. Hij werd er van verdacht een overtreding op grond van de Wegenverkeerswet te hebben begaan. Verzoeker werd geboeid meegenomen naar het politiebureau. Zijn auto werd in beslag genomen. De 69-jarige schoonmoeder en de vriendin van verzoeker, die bij verzoeker in de auto zaten, verlieten te voet de plaats van de aanhouding.

2. In het door de betrokken ambtenaren H., S., en L. opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 7 april 2001 staat onder meer het volgende vermeld:

"ONDERWERP:

Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 gevolgd door invordering rijbewijs en inbeslagname voertuig.

Gepleegd door: G. (...)

(...)..) op : zaterdag 31 maart 2001

DIENSTVERRICHTING

Op zaterdag 31 maart 2001, omstreeks 21.03 uur, surveilleerden wij, na een inzet in verband met de naleving van en het toezicht op de openbare orde tijdens een voetbalwedstrijd in het Haarlem-Stadion, gekleed in uniform en per herkenbaar politiebusje over de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Rijksstraatweg te Haarlem.

Ik, S., reed hierbij als bestuurder van het dienstvoertuig terwijl ik, H., mij als passagier rechts voorin bevond.

BESCHRIJVING WEG

De Rijksstraatweg te Haarlem is gelegen binnen de bebouwde kom in de richting van noord naar zuid vice versa. De Rijksstraatweg bestaat ter plaatse van de te beschrijven overtreding uit 1 rijbaan. Deze rijbaan is verdeeld in 2 rijstroken die door middel van een op het wegdek aangebrachte en in de denkbeeldige wegas gelegen onderbroken streep van elkaar zijn gescheiden. De meest westelijk gelegen rijstrook is bestemd voor het verkeer rijdend in zuidelijke richting over de Rijksstraatweg, terwijl de meest oostelijk gelegen rijstrook bestemd is voor het verkeer rijdend in noordelijke richting over de Rijksstraatweg.

Aan de meest oostelijke zijde van de oostelijke rijstrook is een door middel van een verhoogde geleider van deze rijstrook gescheiden busstrook gelegen. Het beginpunt van deze verhoogde geleider is gelegen na de kruising van de Rijksstraatweg met de Minahassastraat te Haarlem, en wel noordelijk ten opzichte van deze kruising. Op genoemde datum, tijd en plaats was de openbare straatverlichting ter plaatse in werking en functioneerde naar behoren. Omstreeks genoemde tijd was inmiddels de duisternis ingetreden. Het uitzicht was ter plaatse vrij en onbelemmerd en door de straatverlichting ter plaatse was sprake van een goed zicht en een overzichtelijke wegsituatie.

CONSTATERING GEDRAGING

Terwijl wij reden in de richting van zuid naar noord over de westelijke rijstrook van de Rijksstraatweg zagen wij dat ons een personenauto tegemoet kwam rijden over de meest oostelijke rijstrook van de Rijksstraatweg. Wij waren op dat moment de kruising van de Rijksstraatweg met Planetenlaan gepasseerd en reden over het weggedeelte van de Rijksstraatweg gelegen tussen de Planetenlaan en de Sillemstraat te Haarlem.

Wij zagen dat dit voertuig werd bestuurd door een man en dat zich in dit voertuig passagiers bevonden. Naar later bleek betrof het hier een personenauto van het merk Volkswagen, type Corado, kleur wit en voorzien van het kenteken: xx-xx-xx. Wij zagen dat de bestuurder van dit voertuig op het moment dat deze met het door hem bestuurde voertuig ons dienstvoertuig tot op een afstand van ongeveer 5 meter was genaderd plotseling een felle stuurbeweging naar links maakte. Wij zagen namelijk dat het voertuig waarmee deze bestuurder reed de denkbeeldige wegas overschreed en hierbij, en terwijl hij ons aldus tegemoet reed, op onze weghelft terechtkwam. Ik, S. schrok enorm van deze plotseling stuurmanoeuvre van de verdachte en ook ik H. schrok hiervan enorm. Wij hadden in sterk mate het gevoel op basis van de aldus door ons gedane waarneming dat een aanrijding zou volgen.

Ik, S., was genoodzaakt reflexmatig een krachtige ruk aan het stuur van het dienstvoertuig te geven en sterk naar rechts weg te sturen om een aanrijding met het voertuig van de verdachte te voorkomen. Wij zagen dat de verdachte zijn voertuig onmiddellijk na het vorenstaande weer terugstuurde naar de westelijke rijbaan van de Rijksstraatweg en doorreed in de door hem gevolgde rijrichting. Gelet op de wijze waarop de verdachte uitvoering gaf aan bovenbeschreven stuurmanoeuvre rees bij ons het zeer sterke vermoeden dat de verdachte dit kennelijk opzettelijk als zodanig deed.

Wij merken op dat op en rond de kruising van de Rijksstraatweg met de Planetenlaan-Jan Gijzenkade het verkeer langere tijd was gestremd/vertraagd ten gevolge van voetbalongeregeldheden. Gelet op de handelingen van verdachte in de gegeven omstandigheden rees bij ons het vermoeden dat hij kennelijk handelde uit een gevoel van irritatie omtrent het vorenstaande.

Door bovenbeschreven overtreding gedroeg de verdachte zich naar het oordeel van ons verbalisanten zich zodanig op de weg dat het verkeer daadwerkelijk in gevaar werd gebracht in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Ten einde de verdachte te kunnen achterhalen heb ik, S. het door mij bestuurde dienstvoertuig gekeerd en ben ik aldus achter het voertuig van de verdachte aangereden.

Wij zagen dat de verdachte stilstond op de openbare weg de Rijksstraatweg en wel in de file voor de verkeerslichten van de kruising van deze weg met de Jan Gijzenkade te Haarlem.

AANHOUDING VERDACHTE

Op zaterdag 31 maart hielden wij de verdachte ter plaatse aan op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Voor de gegevens betrekking hebbend op de aanhouding van de verdachte wordt verwezen naar het afzonderlijk daartoe opgemaakte en in dit dossier gevoegde proces-verbaal van aanhouding.

Vanwege de onbekendheid met de verdachte en diens agressieve verkeersgedrag heb ik, H., de verdachte na zijn aanhouding geplaatst in de transportboeien. Wij, H. en L., bevonden ons op het moment van aanhouding van de verdachte in onmiddellijke nabijheid van de bestuurdersplaats van het voertuig van de verdachte. Wij hoorden dat een vrouwelijke passagier van het voertuig van de verdachte, die overigens rechts voorin zat, zei: "Doe nou eens een keer normaal, dit hebben wij nog nooit aan de hand gehad" (of woorden van soortgelijke strekking). De personalia van deze vrouw werden ter plaatse niet door ons vastgesteld daar de inzittenden van de auto vanaf de plaats van de aanrijding wegliepen.

Ik, L., merk op dat ik mij tijdens het in dit proces-verbaal beschrevene in de dienstbus bevond en wel achterin dit voertuig. Ik L. voelde wel dat de bestuurder van de dienstbus plotseling sterk naar rechts stuurde maar nam met betrekking tot de overtreding van de verdachte niets concreets waar doordat ik mij achterin dit voertuig bevond en derhalve op dat moment niet op de weg lette.

INBESLAGNAME VOERTUIG

De bovenbeschreven personenauto van de verdachte namen wij ter plaatse in beslag. Dit vanwege beschreven overtreding en de daarmee gepaard gaande gevaarzetting (…). De verdachte werd overgebracht naar het bureau van Politie te Haarlem, (…).

VERHOOR VERDACHTE

De verdachte werd bij afzonderlijk proces-verbaal gehoord. Voor de verklaring van de verdachte wordt verwezen naar het in dit dossier gevoegde proces-verbaal van verhoor met dit zaaknummer.

HEENZENDING VERDACHTE

Op zaterdag 31 maart 2001 werd de verdachte na verhoor heengezonden op last van de hulpofficier van justitie, de inspecteur van regiopolitie Kennemerland, P. De heenzending vond plaats te 22.45 uur.

(…)

OPMERKING VERBALISANTEN

De verdachte verklaarde tijdens zijn verhoor onder andere het volgende. Volgens verklaring van de verdachte zou hij de door ons geconstateerde gedraging hebben gepleegd omdat de dienstbus op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terechtkwam. De verdachte gaf aan de aandacht van de bestuurder van de dienstbus te willen trekken door naar links te sturen.

Ik, S., merk op dat ik als bestuurder van de dienstbus gewoon rechtdoor reed in de door mij gevolgde rijrichting en derhalve de voor mij geldende rijstrook op de voorgeschreven en gebruikelijke wijze volgde.

Ik, S., had inmiddels gezien dat mij een tegenligger, naar later bleek de verdachte met het door hem bestuurde voertuig, tegemoet kwam rijden. Van hetgeen de verdachte beweerde was in verband met het bovenbeschrevene dan ook geen sprake.

Ik, H., bevond mij zoals eerder beschreven als passagier rechts voorin de dienstbus en nam dit alles eveneens waar.

De verdachte beweerde dat de dienstbus stadsverlichting voerde in plaats van dimverlichting aan de voorzijde van het voertuig.

Ik, S., merk op dat de dimverlichting van de dienstbus in werking was gesteld. Door ons werd achteraf gecontroleerd of de verlichting van de dienstbus naar behoren functioneerde. Hierbij bleek dat de linkerkoplamp van de dienstbus stadslicht uitstraalde en de rechterkoplamp dimlicht. Dit doordat de linkerkoplamp defect was. Ter plaatse van de door de verdachte gepleegde gedraging was het zicht vrij en onbelemmerd. De openbare straatverlichting functioneerde naar behoren en verlichtte het betreffende weggedeelte waardoor dit goed zichtbaar was. Het voertuig van de verdachte voerde deugdelijke en goed functionerende verlichting aan de voorzijde. Tevens is de door ons gebezigde dienstbus aan de voorzijde voorzien van de bekende retroreflecterende politiestriping ten einde een optimale waarneming van dit voertuig zowel bij dag als bij nacht mogelijk te maken.

De locatie waar de door ons door de verdachte gepleegde overtreding werd geconstateerd is gelegen voor de verhoogde geleider die de busbaan scheidt van de rijbaan. Gelet op het vorenstaande was het voor de verdachte mogelijk met het door hem bestuurde voertuig naar rechts uit te wijken in plaats van naar links in te sturen, indien het door de verdachte beweerde op juistheden gebaseerd zou zijn."

3. In het terzake door L., H. en M. opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 31 maart 2001 staat onder meer het volgende vermeld:

"De verdachte is aangehouden op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Voor verdere bijzonderheden zie het afzonderlijk opgemaakte proces-verbaal van bevindingen.

Zijn er handboeien gebruikt : ja

Reden van gebruik handboeien : eigen veiligheid

Veiligheidsfouillering kleding : nee

Veiligheidsfouillering lichaam : nee

Reden fouillering : n.v.t.

Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, werd de verdachte onverwijld overgebracht naar het bureau van politie te hoofdbureau Haarlem. Na aankomst op genoemd bureau op zaterdag 31 maart 2001 te 21:20 uur, werd de verdachte op 31 maart 2001 te 21:25 uur voorgeleid aan: P. hoofdinspecteur van politie regio Kennemerland, hulpofficier van justitie."

4. Bij brief van 27 april 2001 diende verzoeker een klacht in bij korpschef Vi. van het regionale politiekorps Kennemerland. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Ik reed die avond op de Rijksstraatweg van zuid naar noord. Bij mij in de auto op de achterbank mijn vriendin, op de passagiersstoel mijn schoonmoeder van 69 jaar oud. Ter hoogte van het Haarlem stadion reed mij een politiebus tegemoet met alleen zijn stadslichten aan. Deze politiebus reed over de doorgetrokken streep en kwam steeds meer op mijn weghelft terecht. Ik raakte hiervan lichtelijk in paniek. Ik kon niet uitwijken omdat er zich rechts van mij een hoge stoeprand van de bussluis bevond. Ik heb toen een korte slingerbeweging gemaakt, mijn koplampen zouden dan heel even de politiebus inschijnen. Dit alles enkel en alleen om de aandacht van de bestuurder van de politiebus te trekken. Ik hoopte dat hij hierdoor weer naar zijn eigen weghelft zou terugsturen. Gelukkig werd ik opgemerkt en kon de bestuurder van de politiebus met moeite een aanrijding met mij voorkomen.

Aangekomen bij het stoplicht voor de Planetenlaan dat voor mij op rood stond, werd mij het rijgedrag van de politiebus duidelijk. Het Haarlem stadion liep uit na een voetbalwedstrijd, en het busje volgde een groep voetbalsupporters. Hierdoor had de bestuurder waarschijnlijk wat meer aandacht voor de supporters dan voor het verkeer. Terwijl ik stond te wachten voor het stoplicht werd mijn portier geopend en werd ik door 3 politieagenten uit mijn auto getrokken. Dit terwijl zij stonden te schreeuwen of ik het leuk vond om op politieauto's in te rijden. (NB zij reden op de verkeerde weghelft, niet ik). Zij waren denk ik in de veronderstelling dat ze te maken hadden met een voetbalsupporter. Deze vergissing kan ik mij nog voorstellen, maar toen mijn schoonmoeder van 69 hevig geschrokken uitstapte en vervolgens ook nog mijn vriendin, hadden ze zich toch moeten realiseren dat ik geen voetbalsupporter was. Desondanks werd ik gearresteerd en werd mijn auto in beslag genomen.

Ik teken bezwaar aan tegen de volgende feiten:

Terwijl ik werd afgevoerd naar het bureau heeft geen van de aanwezige agenten zich bekommerd om mijn schoonmoeder van 69 jaar oud en mijn vriendin. Deze bleven daar achter in een zeer vijandige sfeer. Er was niet voor niets zoveel politie aanwezig.

De handboeien waren zo strak omgedaan dat ik nog 2 dagen last heb gehad van mijn polsen. Dit lijkt mij volstrekt overbodig bij iemand die totaal geen verzet biedt tijdens de arrestatie.

Nadat ik weer uit de cel was gehaald (na een blaastest die negatief was) had ik de hoop dat de gemoederen nu wel eens bedaard zouden zijn. Maar helaas, ik werd in een kamertje gezet en 5 agenten liepen nog immer zenuwachtig voor de openstaande deur van dit kamertje te discussiëren. Een van de agenten meldde vrijwillig dat hij mij dan gearresteerd zou hebben. Toen moest er nog beslist worden wat het strafbare feit zou worden. Gekozen werd voor artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Brigadier H. heeft mij vervolgens een verhoor afgenomen wat u uiteraard zelf kunt opvragen en lezen.

Tijdens het verhoor gaf brigadier H. aan dat hij ook in de politiebus zat. Hij vertelde mij dat de bestuurder een flinke ruk aan het stuur had moeten geven om een aanrijding met mij te voorkomen. Ik vertelde hem nogmaals dat dit aangaf dat zij dus niet op de goede weghelft reden, immers als de bestuurder van de politiebus een dergelijke manoeuvre op zijn eigen weghelft gedaan zou hebben, zou een aanrijding met de daar geparkeerde auto's niet te vermijden zijn geweest. Toen werd brigadier H. zenuwachtig. Hij liep vervolgens het kamertje uit en ging overleg plegen met de bestuurder van de politiebus, die een kamertje verder zijn verhaal aan het schrijven was. Dit lijkt mij niet een goede gang van zaken. Een ieder doet onafhankelijk van elkaar zijn verhaal. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat er overleg gepleegd wordt om zodoende het verbaal van de verbaliserende agent af te stemmen op het verbaal van de arrestant.

(...)

Ik heb in de week volgende op dit weekend een afspraak gemaakt met de heer V., hoofd van Bureau oost zoals u zult weten. Dit om met hem deze zaak door te spreken, hopende dat een brief als deze dan niet nodig zou zijn. In deze week heb ik ook een gesprek gehad met een advocaat van mijn rechtsbijstandsverzekering. Toen werd mij duidelijk dat men ook verzuimd had mij voor te leiden aan de hulpofficier van justitie, zoals een juiste procedure vereist.

Ook tijdens het gesprek met de heer V. d.d. 10-04-2001 kwam dit ter sprake. De heer V. had die avond 31-03-2001 van de heer P. te horen gekregen dat ene heer G. was gearresteerd, maar dat deze vóór middernacht weer op vrije voeten gesteld zou worden. De heer P. was blijkbaar die avond hulpofficier van justitie. De heer V. zou die avond namelijk de dienst van de heer P. overnemen, zo heb ik begrepen. Ik heb de heer V. mijn verhaal verteld en dus ook aangegeven dat ik de heer P. achteraf tot mijn spijt, nooit gesproken heb. Wellicht had hij de agenten tot rust kunnen brengen.

NB: Als je van plan bent om op politievoertuigen in te rijden om wat voor reden dan ook, lijkt het mij niet logisch je schoonmoeder van 69 jaar oud mee te nemen. Wellicht was de heer P. tot de conclusie gekomen dat er iets niet klopte: "Hier doen wij iets fout. We hebben hier niet te maken met een voetbalvandaal".

De heer V. zou op mijn verzoek contact opnemen met de heer P. om te verifiëren of hij mij gesproken heeft. Het heeft vervolgens 2 weken geduurd vóór er een antwoord hieromtrent kwam van de heer P. Wie schetst mijn verbazing; De heer P. beweert nu dat hij mij gesproken heeft.

Geachte heer Vi., ik krijg steeds meer het gevoel dat de betrokken agenten zich realiseren dat zij een fout hebben gemaakt en dat zij, door elkaar de hand boven het hoofd te houden, de zaak in de doofpot proberen te stoppen. Met als resultaat dat ondergetekende over enkele maanden voor de rechter mag verschijnen en een flinke boete zal krijgen. Het is immers mijn woord tegenover dat van 3 agenten en een hulpofficier van justitie. Kansloos dus."

5. Bij brief van 10 juli 2001 reageerde korpschef Vi. onder meer als volgt op de klacht van verzoeker:

"De klacht werd door de inspecteur van politie, de heer V. (…) nader onderzocht. Voordat u de klacht schriftelijk indiende heeft u zowel in een persoonlijk gesprek als telefonisch met de heer V. over de inhoud van uw klacht gesproken.

Met betrekking tot "de verkeersovertreding", waarna uw aanhouding en het tegen u opgemaakte proces-verbaal volgden, moet ik u meedelen dat ik daar inhoudelijk niet op in kan gaan. De beoordeling of u strafbare handelingen verricht heeft, is ter competentie van de officier van justitie in het arrondissement Haarlem en in een later stadium van de kantonrechter. (…)

Voor wat betreft het politieoptreden deel ik u naar aanleiding van de bevindingen van de heer V. het volgende mede:

U geeft in uw klachtbrief aan dat geen van de agenten zich ter plaatse heeft bekommerd om uw schoonmoeder en uw vriendin. Dat is inderdaad juist. De politiemedewerkers bevestigen dat zij dat niet hebben gedaan omdat uw schoonmoeder en uw vriendin ter plaatse van uw aanhouding zich lopend verwijderden in onbekende richting. Kennelijk bestond er aan de zijde van uw schoonmoeder en uw vriendin geen behoefte aan politiebemoeienis ter plaatse.

Na uw aanhouding werden u handboeien omgedaan. De betreffende politieambtenaren hebben dit ook in hun proces-verbaal vermeld. U werd geboeid op grond van interne voorschriften. Dat dit voor u pijnlijke gevolgen heeft gehad, betreur ik.

In het politiebureau (…) bent u niet, zoals door u vermeld, ingesloten in een cel maar in een daartoe bestemde opvangkamer geplaatst. Dit in afwachting van de voorgeleiding bij een hulpofficier van justitie. Het is mogelijk dat een persoon in afwachting van de komst van de hulpofficier van justitie onderworpen wordt aan een blaastest in het kader van onderzoek conform de alcoholwetgeving.

U schrijft vervolgens dat de politiemedewerkers zenuwachtig heen en weer liepen en dat vooralsnog onduidelijk was welk strafbaar feit door u was gepleegd. Op het moment van uw aanhouding was u medegedeeld dat u naar aanleiding van uw rijgedrag (Wegenverkeerswetgeving) was aangehouden. Het was u dus al grotendeels bekend. Er is nadien een artikel gekozen. Dat artikel is, zoals wettelijk voorgeschreven, u ten laste gelegd.

U bent vervolgens bij de hulpofficier van justitie, de hoofdinspecteur van politie, de heer P., voorgeleid. Deze heeft naderhand bij zijn dienstoverdracht uw aanhouding en voorgeleiding bij zijn opvolger, de heer V., voormeld, gemeld. Waarom u zich dat niet als zodanig kunt herinneren is zowel de heer P. als de heer V. niet bekend. U bent echter wel degelijk voorgeleid. (…)

Tijdens het verhoor van de brigadier H. is bij u de indruk ontstaan dat de verklaringen van u en de overige politiemedewerkers op elkaar werden afgestemd. Uit het proces-verbaal blijkt dit absoluut niet en in deze trek ik de integriteit van de betrokken politiemedewerkers dan ook niet in twijfel. Uw rijgedrag wekte bij uw aanhouding kennelijk ook verbazing bij de door u genoemde in uw voertuig aanwezige passagiers, zoals dit gerelateerd is in het proces-verbaal.

(…)

Ter afronding van uw klachtbrief deel ik u mee dat ik uw klacht (…) ongegrond verklaar.

Niet is kunnen blijken dat de betrokken politiemedewerkers overigens onrechtmatig en/of onbehoorlijk gedrag kan worden verweten."

6. Bij brief van 27 juli 2001 maakte verzoeker bezwaar tegen de klachtafdoening door korpschef Vi. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Mijn klacht omtrent het niet omkijken naar mijn schoonmoeder van 69 jaar oud en mijn vriendin wordt afgedaan met het feit dat deze wegliepen. Ik kan u vertellen dat zij richting Noord zijn gelopen, de richting waar naar we met de auto onderweg waren. Dit was juist waar de ongeregeldheden plaatsvonden. Dit hebben politieagenten dus gezien volgens hun eigen verklaring. Het was beter geweest als politie agenten ze over deze foute keuze wat betreft de richting hadden geïnformeerd en ze hulp hadden aangeboden.

Vervolgens het omdoen van de handboeien. Ik heb geen klacht ingediend over het feit dat mij handboeien zijn omgedaan. Wel dat deze veel te strak zijn aangebracht zonder enige aanleiding. Dat de handboeien te strak waren aangebracht wordt betreurd door de heer Vi. De agent die de handboeien te strak heeft omgedaan is hierover echter niet aangesproken.

Het afstemmen van de verklaring van de verbaliserende agent op mijn verklaring wordt afgedaan met het feit dat er in zijn verklaring niets van terug te vinden is. We zullen nu echter nooit meer weten wat de echte verklaring zou zijn geweest. Wellicht hadden hier gegevens ingestaan welke mijn onschuld verder gestaafd zouden hebben bij een nog te volgen rechtszaak. Ik begrijp dat u niet op een dergelijke rechtszaak vooruit wilt of kunt lopen. U zult echter met mij eens zijn dat een rechter dit "overleg" tussen de agenten een vreemde gang van zaken zal vinden.

Ook weten de agenten te vertellen dat mijn passagiers óók verbaasd waren over mijn rijgedrag. Dit terwijl geen van de agenten ooit heeft gesproken met noch mijn vriendin, noch mijn schoonmoeder. Sterker nog, in het antwoord van de heer Vi. kunt U lezen dat de agenten verklaren dat ze mijn vriendin en schoonmoeder hebben zien weglopen.

(…)

Ook blijft men zich verbazen over het feit dat ik mij de voorgeleiding bij de heer P., hulpofficier van justitie, niet kan herinneren. De heer P. doet zichzelf met deze leugen geen goed. Juist hij is ervoor om de aanhouding te toetsen. Waarom laat hij twee agenten doorgaan met een dergelijk ongeloofwaardig verhaal. Want als ik de heer P. echt gesproken zou hebben zou ik hem zeker het verhaal in het kort verteld hebben. Volgens de heer P. heeft dit gesprek plaatsgevonden en daardoor geeft hij gelijk een bewijs van onvermogen van zichzelf af. Of ik de heer P. nu gesproken heb of niet, in beide scenario's heeft de heer P. gefaald.

U zult begrijpen dat ik nog immer het gevoel heb dat de betrokken agenten zich realiseren dat zij een fout hebben gemaakt en dat zij, door elkaar de hand boven het hoofd te houden, de zaak in de doofpot proberen te stoppen. Ik verzoek u derhalve een onafhankelijke klachtencommissie een onderzoek te laten uitvoeren."

7. Bij brief van 14 november 2001 ontving verzoeker de reactie van de korpsbeheerder op zijn klacht. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"U maakte bezwaar tegen de afdoening van uw klacht in eerste instantie, waarbij dit in feite gericht is op de volgende onderdelen:

- het politievoertuig reed over de streep die beide rijbanen aangeeft;

- de politiemedewerkers hebben geen aandacht besteed aan de vriendin van u en haar moeder;

- de politiemedewerker, die de handboeien te strak heeft aangedaan, is hier niet op aangesproken;

- het verhoor heeft niet op juiste wijze plaatsgevonden;

(…)

Als onderdeel van de vaste procedure bij de afhandeling van klachten in tweede instantie, heb ik over uw klacht advies ingewonnen bij de onafhankelijke Politieklachten-commissie. Deze commissie heeft onlangs u, de heer H. en de heer P. gehoord in een hoorzitting.

Het advies van de commissie is mij vervolgens aangeboden bij brief van 25 oktober 2001. Mijn oordeel ten aanzien van uw klacht is geheel overeenkomstig het advies van vermelde Politieklachtencommissie, waarvan ik ook de motivering onderschrijf en waarnaar ik bij deze verwijs."

8. In het advies van de politieklachtencommissie van het regionale politiekorps Kennemerland van 25 oktober 2001, staat onder meer het volgende vermeld:

"I. De feiten:

Op grond van de stukken en de mondelinge toelichtingen stelt de commissie vast dat van de volgende feiten, waarover partijen niet van mening verschillen, kan worden uitgegaan:

Klager rijdt met zijn auto met daarin zijn vriendin en haar moeder op de Rijksstraatweg in noordelijke richting. Vanuit de tegenovergestelde richting komt een politievoertuig aangereden. Op het moment dat dit voertuig de auto van klager is genaderd, stuurt klager krachtig naar links. De beide politieambtenaren in het politievoertuig schrikken hier hevig van en wijken naar rechts uit. Zij keren om en houden klager aan. Hem worden na zijn aanhouding de handboeien aangedaan. Nadat klager is aangehouden, lopen zijn vriendin en haar moeder weg. Klager wordt op het politiebureau verhoord. Zijn auto wordt in beslag genomen.

II. Ten aanzien van de onderdelen van de klacht:

1. het politievoertuig reed over de streep die de beide rijbanen aangeeft:

De betrokken politieambtenaren S. en H. die beiden in het politievoertuig zaten, hebben in het proces-verbaal van bevindingen verklaard dat zij de voor hen geldende rijstrook op de voorgeschreven en gebruikelijke wijze volgden. Tegenover de commissie hebben zij deze verklaring bevestigd.

Daartegenover heeft klager verklaard, zoals blijkt uit het proces-verbaal van verhoor, dat het politievoertuig over de in het midden van de rijbaan gelegen doorgetrokken streep reed en voor een groot gedeelte op zijn weghelft terechtkwam. Tegenover de commissie heeft klager bevestigd dat het politievoertuig duidelijk over de streep reed die de beide rijbanen aangeeft. De afgelegde verklaringen zijn dus tegenstrijdig. De commissie beschikt niet over andere verklaringen of feiten die duidelijkheid geven over dit onderdeel van de klacht. De klacht kan daarom niet gegrond worden verklaard.

2. de politieambtenaren hebben geen aandacht besteed aan de vriendin van klager en haar moeder:

In het proces-verbaal van bevindingen is melding gemaakt van een opmerking van de moeder van de vriendin van klager en is voorts aangegeven dat de inzittenden van de auto vanaf de plaats van de aanhouding (er staat abusievelijk "aanrijding") wegliepen. Daaruit leidt de commissie af dat betrokkenen op eigen initiatief zijn weggegaan. Niet is gebleken dat zij de betrokken politieambtenaren om advies of hulp hebben gevraagd. Gelet hierop is de commissie van oordeel dat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

3. de agent die de handboeien te strak heeft aangedaan, is hier niet op aangesproken:

De betrokken politieambtenaren hebben tegenover de commissie verklaard dat klager op het moment dat hem de handboeien werden omgedaan en tijdens het transport naar het politiebureau niet te kennen heeft gegeven dat hij last had van de handboeien of dat de handboeien te strak zouden zitten. In het proces-verbaal van verhoor van klager is hierover niets opgenomen. In zijn klachtbrief in eerste instantie van 27 april 2001 maakt klager van dit feit melding. De korpschef heeft in zijn beslissing op de klacht aangegeven dat hij het betreurt dat het aanbrengen van de handboeien voor klager pijnlijke gevolgen heeft gehad.

Naar de mening van de commissie had klager, indien hij last had van de handboeien of indien deze te strak zouden zitten, dit direct kunnen aangeven. De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat klager dit heeft gedaan. Bijgevolg kan naar de mening van de commissie ook niet worden gezegd dat een politieambtenaar in gebreke is gebleven om aan dit aspect aandacht te besteden. Er is derhalve geen aanleiding om een politieambtenaar hierover aan te spreken. De klacht is ongegrond.

4. het verhoor heeft niet op juiste wijze plaatsgevonden:

Klager stelt dat er sprake is geweest van afstemming van zijn verklaring op die van de betrokken politieambtenaren, dat daartoe tijdens zijn verhoor overleg heeft plaatsgevonden en dat hij na zijn aanhouding niet is voorgeleid aan een hulpofficier van justitie.

In de beslissing van de korpschef is aangegeven dat uit het proces-verbaal van verhoor van klager niet blijkt dat sprake is geweest van een afstemming van verklaringen of overleg zoals door klager bedoelt. Voorts is in deze beslissing vermeld dat klager is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie de heer P. Met betrekking tot de afstemming van de verklaringen en het overleg daarover tijdens het verhoor van klager beschikt de commissie niet over aanwijzingen dat dit het geval zou zijn geweest. Dit onderdeel van de klacht kan daarom niet gegrond verklaard worden.

Met betrekking tot de voorgeleiding van klager aan de hulpofficier van justitie is naar de mening van de commissie voldoende aannemelijk dat klager wel is voorgeleid aan een hulpofficier van justitie, in het proces-verbaal van aanhouding is vermeld dat klager op 31 maart 2001 om 21.25 uur is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie P. De heer P. heeft tegenover de commissie verklaard dat hij met klager heeft gesproken. Omdat het verhoor van korte duur is geweest, is dat mogelijk de reden waarom klager zich dit verhoor niet meer kan herinneren. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

(…)

Advies

De commissie adviseert:

De klacht op alle onderdelen ongegrond te verklaren."

9. Op 21 december 2001 richtte verzoeker zich tot de Nationale ombudsman met onder meer het volgende verzoek:

"De klacht betreft een politieoptreden d.d. 31 maart 2001. Ik ben reeds twee commissies verder maar heb nog steeds geen tevreden antwoord mogen ontvangen. Wel worden de antwoorden steeds vreemder mijns inziens.

Enkele voorbeelden:

(…)

Mijn vriendin en schoonmoeder (leeftijd 68 jaar; die neem je natuurlijk altijd mee als je op politievoertuigen gaat inrijden) liepen weg nadat ik gearresteerd was, dus hebben ze geen behoefte aan hulp beredeneert men nu. Mijn klacht was nu juist dat de agenten ze er niet op attendeerden dat ze richting voetbalrellen liepen. Gelukkig is dit goed afgelopen.

Klacht over de te strakke handboeien. Ik heb wel degelijk geklaagd over te strakke handboeien. Sterker nog, het bewijs dat ze te strak zaten is diezelfde avond geleverd. Ze zaten namelijk zo strak dat men ze met moeite afkreeg.

Men blijft volhouden dat ik ben voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Ik heb al eerder aangegeven dat hij in dat geval dus gefaald heeft. Hij heeft brigadier H. zijn gang laten gaan met "het spel wat nu gespeeld moet worden". Deze opmerking plaatste brigadier H. toen hij tijdens het verhoor doorkreeg dat ze fout zaten. Ik vind het innemen van een rijbewijs plus auto welke ik voor mijn werk nodig heb geen "spel". Ik dacht dat hulpofficieren er voor waren om dit soort onzinpraktijken van de politie te voorkomen."

10. Bij brief van 4 februari 2002 liet de Nationale ombudsman verzoeker weten een eventuele strafrechtelijke procedure te willen afwachten.

11. Op 21 mei 2002 is verzoeker gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de kantonrechter te Haarlem. Aan verzoeker was onder meer het volgende ten laste gelegd:

"hij op of omstreeks 31 maart 2001 te Haarlem als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksstraatweg, niet voldoende rechts van die weg is blijven rijden, doch met dat door hem bestuurde voertuig een (slinger)beweging naar links heeft gemaakt op een moment dat een eveneens op die weg, hem tegemoet rijdend motorvoertuig hem, verdachte, dicht was genaderd, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;"

12. Ter zitting van 21 mei 2002 werd verzoeker door de kantonrechter - zonder op schrift gestelde motivering - vrijgesproken van het hem telastegelegde feit. In de uitspraak staat onder meer het volgende vermeld:

"Uitspraak van de kantonrechter mr. M. van 21 mei 2002, in de zaak tegen de verdachte (…) G. (...) BESLISSING: vrijspraak"

13. In het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 mei 2002, door de Nationale ombudsman ontvangen op 2 april 2003, staat onder meer het volgende vermeld:

"De verdachte verklaart als volgt:

Ik ontken dat hetgeen mij ten laste wordt gelegd te hebben begaan. Ik ging die avond met mijn vriendin en mijn schoonmoeder van 69 jaar naar een verjaardag. Het politiebusje reed mij tegemoet, kwam op mijn weghelft en voerde stadslicht. Ik gaf daarom lichtsignalen. Er was die dag een voetbalwedstrijd, de ene club was Helmondsport, en de politie had veel problemen met supporters. Mijn deur werd opengetrokken en vervolgens werd ik door 3 politieagenten uit mijn auto getrokken. De agenten waren hysterisch en zeer gestresst. Met handboeien om werd ik in hun busje afgevoerd naar het bureau. Ik heb heel lang in een wachtruimte moeten zitten. Ik heb twee dagen blauwe polsen gehad van de te strakke handboeien terwijl ik mij niet eens verzette. Ik ben ook niet voorgeleid aan de officier van justitie. Ik ben verhoord door brigadier H. Het is onbegrijpelijk, ik had helemaal geen motief om op politiebusjes in te gaan rijden, ik ging gewoon gezellig naar een verjaardag. (…)

De verklaringen van H. en S. kloppen niet. Zij moesten een zwiep aan het stuur geven; ik heb juist geprobeerd gevaar af te wenden. Verbalisant L. heeft niets waargenomen van mijn rijgedrag maar wel dat de politiebus plotseling uitweek. Het dimlicht van het busje was inderdaad kapot bleek later. (…)

De kantonrechter sluit het onderzoek ter terechtzitting en zegt terstond mondeling vonnis te zullen wijzen. De kantonrechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.

Beslissing:

Conform aantekening mondeling vonnis ex artikel 395a Wetboek van Strafvordering. Deze aantekening is aan dit proces-verbaal gehecht (zie hierboven onder A.12.)."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en komt onder meer naar voren onder de punten A.4. en A.9.

C. Standpunt korpsbeheerder

Op 30 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman de reactie van de korpsbeheerder op de klacht. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"De heer G. heeft aangegeven dat de betrokken politiemedewerkers zich ten tijde van zijn aanhouding niet hebben bekommerd over zijn 69-jarige schoonmoeder en zijn vriendin en dat beiden er niet op gewezen zijn dat zij zich te voet richting aan de gang zijnde voetbalrellen bewogen.

Gebleken is dat beide vrouwen zonder meer zijn weggelopen vanaf de plaats van aanhouding van de heer G., voormeld. Zij hebben niet om politiebemoeienis gevraagd. Gelet op het feit dat de "voetbalrellen" reeds ten einde waren, is er, met betrekking tot eventuele bescherming van vermelde vrouwen, door de betrokken politiemedewerkers geen aanbod gedaan. De openbare orde ter plaatse (nabij het Haarlemse voetbalstadion) was overigens dusdanig dat het niet noodzakelijk was om de weglopende vrouwen een dergelijk aanbod te doen.

Met betrekking tot het gegeven dat de handboeien bij de heer G. zijn omgedaan en deze dusdanig strak zaten dat hij daarna nog twee dagen last van zijn polsen heeft gehad, zij het volgende opgemerkt.

Het hanteren van handboeien bij een aangehouden verdachte, die overgebracht dient te worden naar een politiebureau, is gebruikelijk en rechtmatig. Uit het ingestelde onderzoek is niet kunnen blijken dat deze handboeien te strak zijn aangelegd door een of meerdere medewerkers van mijn korps. Verzoeker heeft kort na zijn aanhouding, bij zijn voorgeleiding bij een hulpofficier van justitie en tijdens het afgelegde verhoor kennelijk niet geklaagd over te strakke handboeien.

In zijn klachtbrief van 27 april 2001 vermeldt verzoeker het een en ander. Over het algemeen kan gesteld worden dat aangelegde handboeien nogal gauw pijnlijk zijn wanneer de betrokken arrestant zijn handen en/of polsen beweegt en dat dusdanige pijn vaak wordt veroorzaakt door ongedurige, dan wel recalcitrante arrestanten.

Verzoeker G. geeft voorts aan dat de betrokken verbalisanten, de heren H. en S., hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd door in de wandelgangen met elkaar overleg te plegen over hetgeen zich had voorgedaan. Niet is kunnen blijken dat verklaringen, met betrekking tot hetgeen gebeurd is op 31 maart 2001, op elkaar zijn afgestemd.

Dat er met betrekking tot de zaak gecommuniceerd is tussen vermelde politiemedewerkers lijkt mij redelijk en wenselijk, doch niet onrechtmatig of onbehoorlijk.

Tenslotte gaf verzoeker aan dat hij niet is voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. Uit het onderzoek is gebleken dat de heer G. is geleid voor de heer P., hoofdinspecteur van politie, rechtmatig werkzaam als hulpofficier van justitie en werkzaam in de politieregio Kennemerland.

De heer P. heeft aangegeven dat hij de heer G. heeft gesproken. Uiteraard is het mogelijk dat vermelde "voorgeleiding", gelet op de veelal korte duur ervan, bij de heer G. niet duidelijk is overgekomen, doch in dezen mag geen twijfel bestaan dat deze ambtshandeling wel degelijk heeft plaatsgevonden.

Gelet op het vorenstaande blijf ik bij mijn reeds eerder gedane uitspraak omtrent de betrokken klachtonderdelen en wel in die zin dat ik deze ongegrond acht en heb geen aanleiding gevonden om ten behoeve van verzoeker, dan wel in algemene zin maatregelen te nemen dan wel actie te ondernemen. Mij is, met betrekking tot de door u geformuleerde klachtonderdelen, niet kunnen blijken van onrechtmatig, dan wel onbehoorlijk handelen van de bij de zaak betrokken politiemedewerkers."

D. Reactie verzoeker

Bij brief van 22 oktober 2003 liet verzoeker de Nationale ombudsman onder meer het volgende weten:

"Ik mag aannemen dat u mijn mening en/of hulp omtrent deze laatste brief (de reactie van de korpsbeheerder; N.o.) niet nodig zult hebben. Het is wederom dezelfde brief. De heer Pop stuurt deze brief nu al twee jaar steevast als antwoord. Alleen de datum wordt veranderd. Ik heb dus niet de indruk dat de heer Pop begrepen heeft wat er nu daadwerkelijk aan de hand is."

E. Reactie korpsbeheerder

Op 6 november 2003 verzocht een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman de korpsbeheerder telefonisch om de afschriften van alle door de betrokken ambtenaren bij de klachtencommissie afgelegde verklaringen. Op 10 november 2003 ontving de Nationale ombudsman de afschriften van de door de betrokken ambtenaren P. en H. tegenover de commissie afgelegde verklaringen. Voorts was de door verzoeker tegenover de commissie afgelegde verklaring toegevoegd. In de verklaringen staat onder meer het volgende vermeld:

"De commissie heeft twee hoorzittingen gehouden. Op de hoorzitting van 13 september 2001 zijn gehoord de heren P. en H. van de regiopolitie Kennemerland. Op de hoorzitting van 4 oktober 2001 is gehoord G.

Zakelijk weergegeven is het volgende gezegd:

De heren P. en H.:

Het politievoertuig reed van noord naar zuid op de eigen weghelft. Er was op dat moment niet zo veel verkeer. Tussen het politievoertuig en de auto van klager was behoorlijk wat ruimte. Klager had voldoende ruimte om naar rechts te sturen. Er was sprake van reëel gevaar voor een aanrijding. Klager is daarom meteen aangehouden wegens agressief rijgedrag. Omdat hij geen bekende was en er geen veiligheidsfouillering had plaatsgevonden, is besloten om hem tijdens het transport uit veiligheidsoverwegingen de handboeien om te doen. Hij is in een politievoertuig vervoerd. Per geval wordt beoordeeld of aanleiding bestaat om de handboeien om te doen. Bij geweldsdelicten worden de handboeien standaard aangebracht. Ook bij agressief gedrag kan daarvoor aanleiding zijn. Klager was bij het staande houden verbouwereerd maar gedroeg zich niet agressief en was meewerkend. Een veiligheidsfouillering vond niet plaats omdat sprake was van een verkeersovertreding. Voor fouillering moet een aanleiding zijn. Het aanbrengen van de handboeien en het transport verliep rustig. De handboeien zijn op slot gezet. Klager heeft niet gezegd dat hij hiervan last had of dat de handboeien te strak zouden zitten.

Klager heeft met de heer P. gesproken. De heer P. heeft zich aan hem voorgesteld en hem de cautie gegeven. (...) Klager was verdachte. Het verhoor heeft ongeveer twee minuten geduurd. Bij aankomst op het politiebureau zijn de handboeien meteen afgedaan. In het politievoertuig waarmee klager is vervoerd, was achter de bestuurdersplaats gaas aangebracht. Naast de persoon die vervoerd wordt, zit altijd een politieagent.

(...)

De heer G.:

Het politievoertuig reed van noord naar zuid en niet in omgekeerde richting zoals in het proces-verbaal is opgenomen. Zijn schoonmoeder zat naast hem, zijn vriendin achterin. Het politievoertuig reed duidelijk over de streep die de beide rijbanen aangeeft. Daarop maakte hij een snelle beweging met zijn stuur naar links. Hij weet niet of hij daarbij ook over de streep ging. De vraag kan gesteld worden of hij voor de mooiste oplossing gekozen heeft. Hij kon niet sterk naar rechts sturen vanwege de aanwezige busbaan. De bestuurder van het politievoertuig heeft niet krachtig naar rechts kunnen sturen vanwege de geparkeerde auto's die daar stonden.

De heer H. heeft letterlijk tegen hem gezegd dat het spel nu maar gespeeld moet worden.

Hij heeft gevraagd waarom het nodig was om de handboeien om te doen. Voor zijn eigen veiligheid was dit zeker niet nodig. Hij is eerst in het ene politievoertuig geplaatst en daarna in een ander politievoertuig. Tijdens het vervoer vloog hij in het politievoertuig van links naar rechts. De handboeien gingen op het politiebureau maar moeilijk los.

Nadat de handboeien waren afgedaan, werd hij in een cel geplaatst. Hem is een ademtest afgenomen. Hij is opgehaald door de heer H. Hem viel op dat verschillende politieambtenaren gestresst waren. Ter plekke is gekozen voor overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Het verhoor is afgenomen door de heer H. en een andere politieambtenaar waarvan hij de naam niet weet. De verhoren zijn niet onafhankelijk van elkaar gedaan. (...)

Degene die het verhoor afneemt, moet bij de betrokkene blijven tot de verklaring is opgetekend. Iemand zou zich als officier van justitie hebben moeten voorstellen. Hij weet zeker dat hij de heer P. niet gezien heeft. Zijn schoonmoeder heeft gezegd dat de politie nooit iets normaal kan doen. Nadat hij was aangehouden, is niet naar zijn schoonmoeder en vriendin omgekeken. Zij zijn juist in de richting gelopen van het voetbalstadion waar zich ongeregeldheden voordeden. Er hebben zich geen problemen voorgedaan."

Achtergrond

1. Wegenverkeerswet 1994

Artikel 5:

"Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd."

2. Grondwet

Artikel 11:

"Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam."

Artikel 15, vierde lid:

"Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt."

3. Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 8:

"1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."

4. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 22:

"1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.

2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."

5. Wetboek van Strafvordering

Artikel 27, eerste lid:

"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

Artikel 53, eerste t/m derde lid:

"1. In geval van ontdekking op heeterdaad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.

2. In zoodanig geval is de officier van justitie of de hulpofficier bevoegd den verdachte, na aanhouding, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.

3. Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid."

Instantie: Regiopolitie Kennemerland

Klacht:

In verband met een bijna aanrijding die verzoeker heeft gehad met een politievoertuig: ten tijde van aanhouding niet bekommerd om schoonmoeder en vriendin, politieambtenaren hebben verklaringen op elkaar afgestemd.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Kennemerland

Klacht:

Bij aanhouding handboeien omgedaan die te strak zaten .

Oordeel:

Gegrond