2004/070

Rapport

Verzoekers klagen over het optreden van het regionale politiekorps Noord- en Oost- Gelderland met betrekking tot een incident tussen verzoekers onderling dat op 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.

Verzoekers klagen er in dit verband met name over dat een met naam genoemde ambtenaar:

- geen deugdelijk onderzoek heeft ingesteld;

- zich arrogant heeft opgesteld jegens verzoekers door niet te bemiddelen en er bij verzoeker meermaals op aan te dringen om aangifte tegen zijn echtgenote te doen;

Voorts klagen verzoekers erover dat de politie onvoldoende heeft zorggedragen voor hygiëne in de politiecel waarin verzoekster verbleef van 30 maart 2002 tot 3 april 2002, alsmede in de doucheruimte waarvan verzoekster gebruik heeft gemaakt.

Ten slotte klagen verzoekers over de wijze waarop hun klachten door de politie zijn afgehandeld.

In dit verband klagen zij er met name over dat:

- de klachtenbehandelaar geen afschrift van het onderzoeksrapport heeft toegezonden, terwijl dit wel was toegezegd;

- de klachtencommissie hen niet heeft gehoord;

- de klachtencommissie de klacht over de hygiëne in de politiecel en de doucheruimte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Op 30 maart 2002 kwam omstreeks 22.15 uur een melding binnen bij de meldkamer van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland te Y dat er een steekpartij had plaatsgevonden bij verzoekers thuis waarbij verzoekster meldde dat zij haar echtgenoot had gestoken en dat er overal bloed zat. Twee ambtenaren, A. en R., van de surveillancedienst begaven zich direct ter plaatse en werden daar opgewacht door de buurman en de schoondochter van verzoekers, die hen meedeelde dat haar schoonmoeder haar schoonvader met een mes had gestoken. De twee ambtenaren schreven in een dagrapport naar aanleiding van het incident dat verzoekster uit zichzelf verklaarde dat zij haar man meerdere malen had gestoken. De twee ambtenaren stelden vast dat verzoeker verwond was in zijn linker onderarm. Om 22.25 uur arriveerde de hulpofficier van justitie ter plaatse, die van verzoekster het mes kreeg overhandigd waarmee zij verzoeker had gestoken. Twee andere ambtenaren, We. en G., die eveneens ter plekke waren gekomen namen het mes en de met bloed besmeurde trui van verzoeker in beslag. Verzoekster werd aangehouden voor zware mishandeling en vervolgens om 22.55 uur voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Politieambtenaar A. schreef in het dagrapport dat verzoekster bij de insluiting in het cellencomplex te Y aan hem vertelde dat ze haar man meerdere malen had gestoken (zie Bevindingen, onder A.1., A.2., A.3. en A.4.).

2. Ambtenaren M. en B. arriveerden rond 23.25 uur in het huis van verzoekers om een sporenonderzoek uit te voeren en voerden daar een gesprek met verzoeker die net terugkwam uit het ziekenhuis. Zij schreven in een dagrapport dat verzoeker onder invloed van alcohol was en dat hij vertelde dat zijn echtgenote hem met een mes had gestoken nadat zij ruzie hadden gehad. De beide ambtenaren schreven verder dat verzoeker de schuld voor de steekpartij bij zichzelf zocht, maar dat hij hen ook had verteld dat zijn echtgenote hem reeds vaker met een mes had bedreigd (zie Bevindingen, onder A.5.).

3. Op 31 maart 2002 verhoorde betrokken ambtenaar J. verzoekster vanaf 9.00 uur naar aanleiding van het incident op 30 maart 2002. In de middag verhoorde hij verzoeker. Op 1 april 2002 verhoorde hij opnieuw verzoekster, waarna hij de schoondochter, de zoon en de buurman als getuigen verhoorde (zie Bevindingen, onder A.6., A.8.en A.9.).

II. Ten aanzien het onderzoek naar aanleiding van het incident op 30 maart 2002

1. Verzoekers klagen erover dat politieambtenaar J. van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland met betrekking tot het incident tussen verzoekers dat op 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, geen deugdelijk onderzoek heeft ingesteld en zich arrogant heeft opgesteld jegens verzoekers door niet tussen hen te bemiddelen en er bij verzoeker meermaals op aan te dringen aangifte tegen zijn echtgenote te doen. Verzoeker geeft aan te hebben geweigerd om aangifte te doen, waarna ambtenaar J. tegen hem heeft gezegd dat zijn echtgenote waarschijnlijk van hem zou willen scheiden. Volgens verzoekers heeft ambtenaar J. verzoekster tijdens de verhoren proberen bang te maken door met de vuist op tafel te slaan, door haar te provoceren en door haar leugens te vertellen over de verklaring van haar zoon. Verzoekers vinden het niet juist dat getuigen zijn gevraagd een verklaring af te leggen over het incident, omdat geen van hen aanwezig was toen de steekpartij plaatsvond. Verzoekers klagen er ook over dat J. tegen hun zoon en schoondochter bleef vertellen dat het huwelijk voorbij was en dat hij bleef proberen om alleen maar negatieve informatie over verzoekster te verzamelen (zie Bevindingen, onder B.2.).

2.1. De korpsbeheerder verwees in zijn reactie op dit punt naar de interne klachtafhandeling waarbij hij het advies had ingewonnen van de klachtencommissie. Hij bleef van mening dat de klacht op dit punt niet gegrond was, en dat de betrokken ambtenaar een deugdelijk onderzoek had ingesteld (zie Bevindingen, onder A.16. en C.1.).

2.2. De klachtencommissie adviseerde op 24 oktober 2002 dat gezien de ernst van het misdrijf en het ambtshalve vervolgbaar zijn van het misdrijf, de politie een onderzoek kon instellen tegen de verdachte en bevoegdheden ter opsporing kon aanwenden. Het was de klachtencommissie uit niets gebleken dat het onderzoek tegen haar onzorgvuldig zou zijn verricht of dat de betrokken ambtenaar J. verzoekster arrogant zou hebben benaderd (zie Bevindingen, onder A.16.).

2.3. Betrokken ambtenaar J. verklaarde aan de Nationale ombudsman dat hij al op de avond van 30 maart 2002 met verzoeker had gesproken over wat er eerder op de avond was voorgevallen. Volgens J. had verzoeker op dat moment verklaard dat zijn echtgenote hem meerdere malen met meerdere messen had gestoken, maar dat hij weigerde om aangifte tegen haar te doen. J. gaf aan dat hij reeds die avond aan verzoeker had meegedeeld dat het misdrijf ambtshalve zou worden onderzocht, en dat hij aan hem had verteld dat de steekpartij tot een dodelijk slachtoffer had kunnen leiden, als verzoeker zich niet had verweerd.

Toen J. de volgende ochtend verzoekster verhoorde, had hij ook aan haar aangegeven dat het incident slecht had kunnen aflopen. Volgens J. had hij het verhoor met verzoekster uitgevoerd, zoals hij al zijn verhoren doet. Hij ontkende dat hij tijdens het verhoor op de tafel had geslagen en vond dat hij moeilijk kon beoordelen of hij haar bang had gemaakt. Hoe iemand een verhoor ervaart is relatief, aldus J., wél erkennend dat degene die wordt verhoord zeker druk zal voelen.

J. had op 31 maart 2002 in de middag ook een verklaring van verzoeker opgenomen, die herhaalde wat hij de avond tevoren al tegen J. had gezegd. J. gaf aan niet te hebben opgemerkt dat verzoeker vanwege drankgebruik de avond tevoren een kater had, wel dat hij rustig was en pijn had door de verwondingen. Verzoeker gaf ook op 31 maart 2002 aan J. aan dat hij geen aangifte wilde doen tegen zijn echtgenote, J. kon zich niet herinneren of hij tegen verzoeker had gezegd dat het huwelijk tussen verzoekers nu voorbij was. J. kon zich niet voorstellen dat hij was blijven aandringen op een aangifte, omdat het onderzoek reeds ambtshalve was gestart en een aangifte niet vereist was (zie Bevindingen, onder E.).

3. In zijn algemeenheid geldt uit een oogpunt van professionaliteit dat een politieambtenaar bij het verhoor een zakelijke en objectieve houding dient aan te nemen. Voorts geldt dat van iedere verhoorsituatie een zekere mate van druk uitgaat. De politie mag op de verdachte bij diens verhoor ook enige druk uitoefenen en de verdachte confronteren met het strafbare feit waarvan hij of zij wordt verdacht. Ingevolge artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond, onder 1.) mag de politie een verdachte bij het verhoor echter niet onder een zodanige druk zetten dat niet meer kan worden gezegd dat hij of zij de verklaring in vrijheid heeft afgelegd.

4. Eén van de taken van de politie betreft het instellen van een opsporingsonderzoek naar aanleiding van een aangifte van een strafbaar feit. Het staat de politie in beginsel vrij te bepalen welke opsporingshandelingen zij naar een haar bekend strafbaar feit verricht.

5.1. De Nationale ombudsman overweegt in deze als volgt. In het kader van een opsporingsonderzoek is het van belang dat de politie alle relevante feiten boven water haalt met betrekking tot een strafbaar feit. Dat de politie bij dit opsporingsonderzoek zowel de schoondochter als de buurman heeft verhoord, hoewel zij beiden pas na de steekpartij in het huis van verzoekers aanwezig waren, is zeker van belang om een beeld te vormen van hetgeen die avond op 30 maart 2002 was voorgevallen. Ook is de Nationale ombudsman van mening dat de betrokken ambtenaar in redelijkheid heeft kunnen besluiten om vervolgens ook de zoon van verzoekers te verhoren, terwijl deze pas in de ochtend van 31 maart 2002 op de hoogte raakte van de steekpartij. Immers, in het licht van verzoekers verklaring dat zijn echtgenote reeds eerder bedreigingen had geuit, was het voor de volledigheid van het opsporingsonderzoek relevant om ook een verklaring van de zoon op te nemen teneinde een volledig beeld van de situatie thuis te krijgen. De Nationale ombudsman is van oordeel dat hij in zoverre een deugdelijk onderzoek heeft uitgevoerd.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

5.2. Met betrekking tot J.'s bejegening van verzoekers tijdens de verhoren merkt de Nationale ombudsman het volgende op. J. heeft niet ontkend dat hij verzoekers met ieders verklaringen heeft geconfronteerd. Dat J. op een aangifte zou zijn blijven aandringen, achtte hij niet aannemelijk omdat het opsporingsonderzoek reeds ambtshalve plaatsvond en een aangifte daartoe niet vereist was. J. geeft toe dat hij aan alle betrokkenen heeft meegedeeld dat het incident slecht had kunnen aflopen. Hij spreekt echter tegen dat hij jegens verzoekster provocerend of intimiderend is opgetreden, omdat alle verhoren zijn verlopen zoals hij ze altijd voert.

Zoals hiervoor onder 3. is aangegeven, gaat van iedere verhoorsituatie een zekere druk uit. Niet aannemelijk is echter geworden dat de betrokken ambtenaar geen objectieve en zakelijke houding heeft aangenomen bij de diverse verhoren, of dat hij verzoekster zodanig onder druk heeft gezet dat kan worden geoordeeld dat zij haar verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd. Dat J. opmerkingen heeft gemaakt over de mogelijke slechte afloop van het incident, alsmede aan het slachtoffer zou hebben gesproken over verzoeksters opmerking over een eventuele scheiding was evenmin onjuist. De Nationale ombudsman kan hieruit niet afleiden dat J. zich arrogant zou hebben opgesteld.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Ten aanzien van de hygiëne in de politiecel en de doucheruimte

1. Verzoekers klagen erover dat de politie onvoldoende heeft zorggedragen voor hygiëne in de politiecel waarin verzoekster verbleef van 30 maart 2002 tot 3 april 2002, alsmede in de doucheruimte waarvan verzoekster gebruik heeft gemaakt. Volgens verzoekster waren de ruimten, de matrassen en de douche niet schoon, liep het water in de douche niet af omdat het putje verstopt was geraakt door haren. Verzoekster stelt dat ze enkele dagen nadien eczeem aan haar voeten had gekregen.

2.1. De korpsbeheerder acht de klacht niet-ontvankelijk. Hij liet weten dat de staat van hygiëne in een cellencomplex niet herleidbaar is tot een gedraging van een individuele ambtenaar, zodat hij tijdens de interne klachtbehandeling de klacht op advies van de klachtencommissie niet-ontvankelijk heeft verklaard (zie Bevindingen, onder C.1.). Hij voegde in zijn reactie aan de Nationale ombudsman een afschrift van een bericht van de districtschef, waarin deze verklaarde dat er geen onderzoek was ingesteld naar aanleiding van de klacht, maar dat uit gesprekken met arrestantenbewaarders was gebleken dat het schoonhouden van de cellenblokken ook hun zorgen baarde. De klacht was op dit punt dan ook mondeling ter kennis gebracht aan de beheerder van de cellenblokken en aan de leiding van de arrestantenzorg (zie Bevindingen, onder C.2.).

2.2. In een aanvullende reactie liet de korpsbeheerder weten welke stappen op de korte en lange termijn waren genomen om de hygiëne in het cellenblok te bevorderen. Voorts voegde hij bij deze reactie een rapportage van leden van de Commissie Toezicht Politiecellen over de verbeteringen die in het cellencomplex waren doorgevoerd (zie Bevindingen, onder G.).

3.1. De Nationale ombudsman wijst er allereerst op dat het feit dat in de klachtenregeling wordt gesproken over gedragingen van ambtenaren van politie niet betekent dat een klacht slechts kan worden ontvangen wanneer de gedraging is terug te voeren op met naam en toenaam aan te wijzen personen. Ook in het politieklachtrecht dienen de omstandigheden binnen de organisatie die hebben bijgedragen aan het ontstaan van een klacht in de behandeling daarvan betrokken te worden.

3.2. In het algemeen geldt dat de politie de aan haar zorg toevertrouwde personen behoorlijk dient te behandelen. Dit betekent in dit geval onder meer dat ruimten binnen een politiecellencomplex moeten voldoen aan redelijke eisen van reinheid en hygiënische omstandigheden, en geen gevaar mogen opleveren voor de gezondheid van ingeslotenen.

4. Gelet op de aanvullende informatie van de korpsbeheerder dat er inmiddels verbeteringen zijn doorgevoerd en dat er korte en lange termijn acties zijn ondernomen om de hygiënische omstandigheden in de cellen te bevorderen, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de ruimten binnen het cellencomplex ten tijde van verzoeksters inverzekeringstelling niet hygiënisch schoon waren en op dat moment niet voldeden aan redelijke eisen van reinheid.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het niet toezenden van het onderzoeksrapport van de klachtbehandeling

1. Verzoekers klager erover dat de klachtenbehandelaar hen geen afschrift heeft toegezonden van het onderzoeksrapport dat hij had opgesteld voor de behandeling van de klacht, terwijl hij dit wel had toegezegd.

2. De korpsbeheerder liet in reactie op deze klacht weten dat hem niet was gebleken dat de klachtbehandelaar aan verzoekers een afschrift van het onderzoeksverslag had toegezegd. Volgens de korpsbeheerder gebeurt dit ook niet standaard. Wel gaf hij aan dat de klachtbehandelaar na een verzoek daartoe een geanonimiseerd verslag had toegezonden (zie Bevindingen, onder C.1.). Verzoekers ontkennen dit.

3. De lezingen van verzoekers en de korpsbeheerder lopen uiteen. Tijdens het onderzoek is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere lezing.

Op dit punt moet de Nationale ombudsman zich derhalve onthouden van een oordeel.

V. Ten aanzien van het niet horen

1. Verzoekers klagen erover dat de klachtencommissie hen niet heeft gehoord, maar de korpsbeheerder heeft geadviseerd op basis van de onderzoeksrapportage van de klachtbehandelaar.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Hij verwijst in zijn reactie naar artikel 10 lid 3 van de regionale klachtenregeling, waarin staat voorgeschreven dat de klachtencommissie klagers niet hoeft te horen, wanneer zij over voldoende informatie beschikt om tot een afgewogen oordeel te komen.

3. Op grond van artikel 10 van de regionale klachtenregeling heeft de klachtencommissie de mogelijkheid om klager, getuigen, beklaagden of anderen te horen voor zover zij dit noodzakelijk acht om tot een afgewogen advies te komen (zie Achtergrond, onder 2.).

4. Een zorgvuldige klachtbehandeling dient aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie. Zo moet het beginsel van hoor en wederhoor worden toegepast. Het beginsel van hoor en wederhoor houdt in dat elk van de bij een klacht betrokken partijen de gelegenheid krijgt zijn standpunt naar voren te brengen, en dat vervolgens elke partij de mogelijkheid wordt geboden om te reageren op hetgeen de andere partij over de klacht naar voren heeft gebracht. Dit beginsel is neergelegd in artikel 8 van de klachtenregeling van politie Noord- en Oost-Gelderland.

5. De Nationale ombudsman overweegt hier als volgt. Verzoekers geven in hun klachtbrief aan de politie duidelijk aan op welke punten hun klacht betrekking heeft. Voorts zijn zij tijdens het gesprek op 25 juli 2002 met de klachtbehandelaar in de gelegenheid gesteld mondeling een toelichting te geven op hun standpunt. Hiermee is voldaan aan het beginsel van hoor en wederhoor. Gelet op het advies van de klachtencommissie, waaruit blijkt dat het gehele politiedossier, het onderzoeksverslag van de klachtbehandelaar en verzoekers' klachtbrief in overweging is genomen ter beoordeling van de klacht, heeft de klachtencommissie in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat verzoekers niet behoefden te worden gehoord. De korpsbeheerder kon, gelet hierop, vervolgens het advies van de klachtencommissie overnemen; hem treft op dit punt geen verwijt.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

VI. Ten aanzien van het niet-ontvankelijk verklaren van de klacht over de hygiëne

1. Verzoekers klagen erover dat de politie de klacht over de hygiëne in de politiecel en de doucheruimte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2. De korpsbeheerder liet in reactie op dit punt weten dat hij de klacht op advies van de klachtencommissie tijdens de interne klachtbehandeling niet ontvankelijk had verklaard omdat de gedraging niet herleidbaar was tot een individuele ambtenaar (zie Bevindingen, onder C.1.).

3. Zoals hiervóór onder III.3.1 is aangegeven brengt het feit dat in de klachtenregeling wordt gesproken over gedragingen van ambtenaren van politie niet mee dat een klacht slechts kan worden ontvangen wanneer de gedraging is terug te voeren op met naam en toenaam aan te wijzen persoon. Bovendien is op basis van de Regeling politiecellencomplex (zie Achtergrond, onder 3.) de korpsbeheerder verantwoordelijk voor de gang van zaken in een politiecellencomplex. Een klacht over het cellencomplex kan dan ook zonder meer worden toegeschreven aan de korpsbeheerder. Verzoekers klacht is dan ook ten onrechte niet ontvankelijk verklaard.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), is niet gegrond, behalve op het punt van de hygiënische omstandigheden in het politiecellencomplex en op het punt van het niet ontvankelijk verklaren van de klacht over de hygiëne; op die punten is de klacht gegrond, terwijl ten aanzien van de klacht over het toezenden van het onderzoeksverslag geen oordeel wordt gegeven.

Onderzoek

Op 30 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer W. te Y, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met haar verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar haar oordeel reden was. Zij maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tevens werd een betrokken ambtenaar gehoord. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoekers gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 30 maart 2002 kreeg de meldkamer van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland rond 22.15 uur een melding over een steekpartij. Een ambulance werd ter plekke gezonden. Uit het gespreksverslag van de meldkamer blijkt dat er diverse mensen met de telefoniste hebben gesproken, waaronder verzoekster.

"Centralist: "Ja".

De vrouw: "En gekomen, eeh en mijn man begon, en denk ik wel, maar weet eeh nou de vader van de zoon van de vriend van, (iets onverstaanbaars), weet zeker dat ik een verhouding aan, tegen schreeuwde hij allemaal, op een gegeven moment, dat ging aan zijn, sloeg mij op door de kamer, en zo".

Centralist: "Hij sloeg u door de kamer…"

Vrouw: "Ja, en wat er gebeurt, ik weet niets daarvan, en dat ik z'n -nou… ik weet niet waar, ik geraakt heb, ieder geval, maar dat ik weet ik niet, maar in ieder geval ik zit zelf onder het bloed".

Centralist: "Ja, maar u hebt hem met een mes gestoken?"

Vrouw: "Ik wel (ik wou)…".

Centralist: "Ja, in zijn armen?"

De vrouw: "Ja, ik weet het niet waar"."

2. Om 22.20 uur arriveerden onder andere politieambtenaren A. en R ter plekke. Zij schreven in een proces-verbaal onder meer het volgende:

"Zaterdag 30 maart 2002, omstreeks 22.15 uur, waren wij belast met de surveillancedienst te Y (…). Daarbij maakten wij gebruik van een opvallend dienstvoertuig en waren wij gekleed in het politie-uniform.

Mobilofonisch kregen wij het verzoek van de centralist van de meldkamer om te gaan naar het X (verzoekers adres; N.o.) (…). Ter plaatse zou er "een bloedbad" zijn. Wij begaven ons direct naar de opgegeven plaats. Onderweg deelde de centralist van de meldkamer mobilofonisch mede dat er "gestoken" zou zijn.

Wij waren op zaterdag 30 maart 2002, te 22.20 uur ter plaatse op voornoemde locatie. Voor de woning van perceel X sprak een vrouw ons aan. Deze vrouw riep in verwarde toestand: "Mijn schoonmoeder heeft mijn schoonvader met een mes gestoken".

(…)

Wij verbalisanten zagen dat er een vrouw in de woning liep en met schoonmaakwerkzaamheden bezig was. Wij konden dit via het keukenraam zien. Wij zagen dat deze vrouw de vloer aan het dweilen was. Ook konden wij zien dat deze vrouw een witte trui droeg waarop veel bloed zat. Ook zagen wij dat haar gezicht gedeeltelijk bebloed was.

Nadat wij hadden aangebeld werd de voordeur door een manspersoon geopend. Naderhand bleek dit de buurman van de eerder genoemde schoondochter te zijn.

In de woning zagen wij een man op de bank zitten. Deze man vertelde dat zijn vrouw hem had gestoken. Wij zagen dat deze man een donkere trui droeg die onder het bloed zat. De man toonde ons een steekwond in zijn linker onderarm en riep daarbij: 'Kijk dan wat ze doet'.

Hierop vroeg ik, verbalisant R., aan de man om de trui even uit te doen om naar de overige verwondingen te kijken. De man weigerde dit te doen. Tijdens dit gesprek bleek ons verbalisanten dat de man in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde. Hij praatte met dubbele tong en was nauwelijks te verstaan.

De aanwezige vrouw bleef op dat moment gewoon doorgaan met de schoonmaakwerkzaamheden. Wij zagen dat er in de L-vormige woonkamer/keuken nagenoeg geen bloedsporen meer te zien waren. Er lagen ook geen messen meer voorhanden.

Deze vrouw verklaarde uit zichzelf dat zij haar man meerdere malen met een mes had gestoken. Volgens haar had zij weer met haar man ruzie gehad en was dit vandaag "de druppel" geweest.

(…)

Vervolgens werd de vrouw op zaterdag 30 maart 2002 te 22.25 uur, aangehouden terzake poging doodslag c.q zware mishandeling. Hiervan werd eveneens afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De verdachte werd in de gelegenheid gesteld om zich op te frissen en om een andere trui aan te trekken.

De besmeurde trui en het mes werden door de collega's We. en G. in beslag genomen.

De verdachte gaf op te zijn genaamd:

W2 (…)

Tijdens de insluiting in het cellencomplex te Y hoorde ik dat de verdachte W2 (verzoekster; N.o.) tegen mij, verbalisant A., begon te praten en te huilen. De verdachte vertelde dat ze deze avond samen met haar schoonzoon en schoondochter en haar man naar 'De Q' in (…) was geweest. Tijdens de terugreis in de auto had ze al ruzie gekregen met haar man. Deze ruzie was in de woning verder gegaan waarna ze een mes had gepakt en meerdere malen had gestoken.

Ik, verbalisant A., hoorde dat de verdachte zei: "Ik weet dat ik dit niet had moeten doen maar dit was de druppel die de emmer deed overlopen"."

3. Hulpofficier van justitie, S., arriveerde rond 22.25 uur. Hij schreef in een proces-verbaal van bevindingen onder meer als volgt:

"Door de dienstdoende collega's van de surveillance-eenheid (…), werd ik, verbalisant, bijgepraat over de situatie die in huis was aangetroffen. Er werd mij verteld dat de vrouw des huizes, de man, haar echtgenoot had gestoken en dat de vrouw het bloed wat overal in huis lag, in de woonkamer aan het wegnemen was met schoonmaakspullen.

Direct nadat ik mij in de woonkamer had begeven zag ik dat een man op de bank in de huiskamer onder het bloed zat. Ik zag dat de twee broeders van de GG en GD deze man verzorgden. Ik zag dat een collega, bij de vrouw des huizes op de eerste verdieping stond. Ik zag dat de vrouw zich in de douchecel aan het wassen was. Ik verbalisant, begaf mij naar de bovenverdieping en zag dat de vrouw in de badkamer haar gezicht aan het opfrissen was. Ik zag dat de witte trui die de vrouw droeg geheel onder het bloed zat. Ik hoorde dat de vrouw zei: 'Ik heb gestoken met een mes. Ik weet niet meer waar het mes is gebleven'.

Nadat de man door personeel van de ambulance was afgevoerd naar het (…)ziekenhuis te Y, bracht ik de vrouw naar de benedenverdieping.

Ik, verbalisant, vertelde deze vrouw dat ik als hulpofficier van justitie in de woning was om het verder onderzoek te coördineren.

Ik, verbalisant, vroeg als hulpofficier aan deze vrouw:

'Als u gestoken heeft, weet u ook waar het mes ligt. U hoeft het mij niet te vertellen, maar ik ben wel ambtelijk nieuwsgierig en wil het graag weten'.

Ik, verbalisant, zag dat de vrouw uit zichzelf naar het keukenblok liep en voor een lade van de aanrecht bleef staan. Ik zag dat deze vrouw de lade opentrok en ik zag dat hier een zogenaamde bestekbak in liggen. Bovenop de bestekbak lag een ontbijtmes met het mesgedeelte ophoog liggend en geheel diagonaal op de bestekbak liggen. Ik verbalisant zag dat zowel de keukenlade als het mes bloedsporen hadden.

Ik, verbalisant, hoorde dat de vrouw zei: 'Dit is het mes waarmee ik mijn man heb gestoken'. Direct hierna liep de vrouw de huiskamer weer in en pakte een schoonmaakmob.

Ik zag dat deze vrouw met deze mob de vloer nat en tegelijkertijd schoonmaakte.

Het mes werd hierna door dienstdoende collega's inbeslaggenomen."

4. De verdachte van de steekpartij werd vervolgens aangehouden en om 22.55 uur op het politiebureau te Y voorgeleid aan een hulpofficier van justitie.

5. Om 23.25 uur arriveerde ambtenaren M. en B. in het huis van verzoekers. Zij hadden een gesprek met het slachtoffer. Zij schreven hierover onder meer het volgende in een proces-verbaal:

"Het slachtoffer van deze steekpartij, bewoner W1 (verzoeker; N.o.), was aan zijn verwondingen behandeld in het (…)ziekenhuis te Y en zou nu onderweg zijn naar zijn woning. Aangezien er nog technisch onderzoek in de woning moest plaatsvinden naar sporen van de steekpartij, zijn wij naar de woning gegaan teneinde te voorkomen dat verdere sporen vernietigd zouden worden.

Op aanbellen werden wij vrijwillig de woning binnengelaten door bewoner W1, die net thuis was gekomen. Wij zagen dat de linker onderarm van W1 in het verband zat en dat hij een pleister om zijn rechter duim had. Hij vertelde dat hij diverse wonden had, die in het ziekenhuis gehecht waren. Wij roken dat zijn uitgeademde lucht rook naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Ook hoorden wij dat hij enigszins met dubbele tong sprak. Wij zagen dat W1 een blauwe spijkerbroek droeg met hierop een wit T-shirt. Wij zagen dat de voorzijde, met name de linker broekspijp, onder, zeer waarschijnlijk, bloed zat. In de woning waren verder nog een man en vrouw aanwezig. De vrouw sprak hem aan met pa. De man en de vrouw lieten de, in de woning aanwezige, twee hondjes uit. Hierna zijn de man en vrouw vertrokken.

Nadat wij W1 hadden uitgelegd dat er nog technisch onderzoek moest plaatsvinden in de woning en de situatie in de woning zo diende te blijven als het was, vertelde hij ons wat er was gebeurd.

Hij vertelde dat hij de gehele dag, met meerdere stratenmakers, bij zijn zoon geholpen had met het bestraten van diens erf. Nadien had hij daar ongeveer 8 pijpjes bier gedronken. Hierna waren ze met een groep naar een café in (…) gegaan. Daar was ook zijn vrouw gekomen. Hier had hij ongeveer 8 glazen bier gedronken en zijn vrouw ongeveer 5 glazen bier. Hij vertelde dat zijn vrouw tegen een andere stratenmaker had gezegd dat ze hem leuk vond. Ook had ze gezegd dat hij een leuk staartje had en zij hem leuker vond dan de andere stratenmakers. Volgens hem was zij met hem aan het flirten geweest. W1 vertelde dat hij onderweg naar huis hierover ruzie had gekregen met zijn vrouw. Zijn vrouw had gereden.

Thuisgekomen was zijn vrouw naar de keuken gelopen en was teruggekomen met een mes in haar hand. Met dit mes had zij gestoken. Hij vertelde dat hij het mes had kunnen afpakken. Hierop was zij weer teruggelopen naar de keuken en had weer een mes gepakt. Zij was weer naar hem toegekomen en had hem weer gestoken. Ook dit mes had hij haar afhandig kunnen maken. Wederom was zij teruggegaan naar de keuken en was weer met een mes in haar hand teruggekomen. Weer had zij hem met dit mes gestoken. Ook dit mes had hij haar afhandig gemaakt.

Hij wilde dat zijn vrouw direct zou thuiskomen. Hij wilde niet dat zij op het politiebureau moest blijven. Volgens hem was het grotendeels zijn schuld van wat er gebeurd was.

Hij vertelde ongeveer 30 jaar met haar getrouwd te zijn en dat het in die periode al zeker 5 keer was voorgevallen dat zij hem met een mes bedreigd had en ook dat zij hem met een mes gestoken had. Tot nu toe had hij zich nog niet onder doktersbehandeling hoeven stellen. Volgens hem knapte er af en toe wat bij haar, waardoor zij zo reageerde."

6. Op 31 maart 2002 verhoorde betrokken ambtenaar J. verzoekster als verdachte eerst rond 9.00 uur en daarna vanaf 9.30 uur. Verzoeksters verklaring werd onder meer als volgt opgenomen in een proces-verbaal:

"Wij stapten in onze auto. Mijn man reed terug naar Y. Ik wilde rijden, maar dat wilde mijn man niet hebben. In de auto begon mijn man vervelend te worden. Hij begon mij te beledigen. Hij verweet mij dat ik te intiem met die stratenmaker was geweest. Ik was volgens hem een hoer. Ik wilde met hem naar bed. Ik viel op zijn kapsel en zijn snor. Al deze verwijten maakte mijn man mij in de auto. Hij haalde mij echt het bloed onder de nagels vandaan. Ik probeerde de zaak te sussen. Thuis stapten wij uit en W1 maakte de deur open. Wij zijn naar binnen gegaan en daar begon mijn man weer. Hij begon mij weer te beledigen. Op een gegeven moment waren wij in de kamer. Mijn man begon mij te slaan, schoppen en te duwen. Ik ben vanwege mijn heupen slecht ter been en kan weinig hebben. Ik weet dat ik zo in de gang terechtkwam. Ik bleef zelfs nog met mijn kleren aan de kapstok hangen. Ik heb een poosje gelegen en was helemaal afwezig. Toen ik weer bij kwam, ben ik opgestaan. Ik ben naar de kamer gegaan. Ik liep zo de kamer in en wilde naar de keuken. Mijn man dacht dat ik een mes wilde pakken. Hij pakte mij vast en begon weer te slaan en te schoppen. Daardoor kwam ik op de grond terecht tussen de bank en de tafel. Mijn man lag toen bovenop mij. Hij is veel groter dan ik. Mijn man stond op en ik ben ook voorzichtig opgestaan. Mijn man was maar aan het mopperen en zo. Ik ben toen naar de keuken gelopen en heb een mes gepakt. Ik pakte een mes uit de keukenla. Dat was een biefstukmes met kartels. Ik ben terug gelopen naar mijn man. Hij was in de buurt van het bankstel. Hij zag dat ik een mes had. Hij pakte mijn hand vast en probeerde mij het mes afhandig te maken. Wij vielen toen allebei. Hoe het allemaal ging, weet ik niet eens precies meer. Ik snap niet dat ik zo sterk kon zijn. Ik kon mijn arm, met daarin het mes, draaien. Daarna heb ik mijn man met dat mes gestoken.

Ik weet niet waar ik mijn man heb geraakt met het mes. Ik heb mijn man 1 keer gestoken. Daarna zag ik ineens bloed. Er was overal bloed. Ik zat zelf onder het bloed. Het vechten was toen ineens afgelopen. Ik weet niet wat ik met het mes gedaan heb. Ik ben naar de wc gegaan om even rustig te zitten en bij te komen. Ik hoorde toen dat mijn man belde met mijn zoon. Mijn zoon was niet meer wakker. Mijn man kreeg mijn schoondochter aan de lijn. Ik hoorde dat mijn man tegen haar zei dat er heel veel bloed was. Mijn schoondochter is ook gekomen. Zij kwam samen met een buurman van haar. Ik weet niet hoe die buurman heet. Ik zat toen nog op de wc. Er is toen met de politie gebeld. Ik weet niet wie er gebeld heeft. Ik denk de buurman, want hij is beroepsmilitair. Ik ben op de wc blijven zitten tot de politie kwam. Ik kon horen dat de politie er was. Ik ben van de wc af gekomen. Ik heb toen het verhaal verteld aan de politie. Daarna ben ik naar boven gegaan en heb mijn gezicht gewassen. Ik heb op het bed gezeten met een agent en heb hem ook verteld wat er gebeurd was. Hij maakte mij duidelijk dat ik met hen mee moest gaan. Ik heb dat ook gedaan. De politie heeft mij nog gevraagd waar het mes was gebleven. Ik kon daar geen antwoord op geven. De politie vroeg toen aan mij wat voor een mes het was geweest. Ik ben toen naar de keukenlade gelopen. Toen ik die open trok zag ik dat er bloedspetters op een mes zaten. Dat was hetzelfde mes als waarmee ik heb gestoken. Ik denk dat mijn man dat mes in de keukenlade heeft gedaan. Ik zag ook ineens een emmer met een dweil staan. Waar die vandaan kwam, weet ik niet. Ik denk dat mijn man het bloed wilde opruimen voordat mijn schoondochter kwam. Dat heeft hij dus niet kunnen redden. Toen de agenten er waren heb ik zelf nog wat bloed opgeruimd. Ik wilde niet dat de honden er doorheen zouden lopen.

U vraagt mij of het wel vaker is voorgekomen dat ik met een mes tegenover mijn man heb gestaan. Dat is niet zo. Het kan best zijn dat we ruzie hadden, maar waar er 2 vechten, hebben er 2 schuld. Mijn man kan dat wel verteld hebben, maar dat is niet zo. Ik heb wel eens vaker gezegd dat ik van mijn man weg zou gaan. Hij beloofde dan beterschap en ik ben gebleven. Mijn man had gisteren heel veel gedronken.

Nu ik even wat tijd heb gehad om na te denken, kan ik me herinneren dat mijn man en ik tegen 20.00 uur bij het café in (…) zijn weg gegaan. Ik kan niet zeggen hoeveel mijn man heeft gedronken. Het ging ontzettend hard met het drinken. Hij pakte zelfs een glas bier van mijn zoon.

Ik heb het mes gepakt om mijzelf te verdedigen tegen het slaan en schoppen van mijn man. Ik wilde hem laten schrikken zodat hij op zou houden. Hij hield echter niet op. Ik wilde mijn man niet dood maken op dat moment. Ik wilde alleen maar dreigen zodat hij op zou houden. Ik weet dat ik iemand kan verwonden als ik hem bedreig of steek met een mes. Ik verdedigde mij en heb al veel meegemaakt. Zodoende heb ik dat gedaan. Ik weet zeker dat als mijn man hier zou zijn, hij op de knieën zou vallen en om vergiffenis zou vragen. Ik kan hem nu niet meer vergeven. Er is nu teveel gebeurd.

Ik weet dat ik mijn man had kunnen doden met dat mes. Ik zie het steken van mij met het mes echter als een kleinigheid in vergelijking met dat wat mijn man mij heeft aangedaan. Hij heeft mij regelmatig geslagen en geschopt. Dat terwijl ik zo kwetsbaar ben. Dat weet hij en hij is ook heel gek op mij."

7. Op 31 maart 2002 besloot de hulpofficier van justitie om verzoekster in verzekering te stellen.

8. Op 31 maart 2002 verhoorde politieambtenaar J. verzoeker. In het proces-verbaal van verhoor staat hierover onder meer het volgende geschreven:

"Toen we daar (in het café; N.o.) kwamen, zat mijn zoon al binnen. De stratenmakers en een kennis waren er ook. Daar hebben we aan de bar gezeten en hebben wat gepraat en gedronken. Verder is daar niets bijzonders gebeurd. Het was daar reuze gezellig. Ik dacht dat we daar tegen 21.30 uur zijn weg gegaan. Op dat moment ging iedereen naar huis. Mijn vrouw reed terug naar huis. In de auto heb ik mijn vrouw het verwijt gemaakt dat ik vond dat ze wat te intiem met die stratenmaker omging. Daarover werd mijn vrouw ontzettend boos.

Toen we thuis kwamen hadden we daarover eerst nog een woordenwisseling. Ik wilde de ruzie uit de weg gaan en besloot met de honden te gaan lopen. Ik wilde dat mijn vrouw zo tot rust kwam en dat we dan konden gaan slapen. Opeens stond mijn vrouw ineens met een mes voor me. Die had ze uit de keukenlade gepakt. Mijn vrouw begon mij met dat mes te steken. Ze stak onderhands met het mes in mijn richting. Ik heb geprobeerd om haar dat mes afhandig te maken. Ik heb mijn vrouw daarbij op de grond gelegd om zo het mes van haar af te pakken. Dat lukte op een gegeven moment. Ik heb 1 mes in de garage gegooid. Mijn vrouw is toen naar de keuken gelopen en heeft een ander mes gepakt. Ook daarmee begon ze in mijn richting te steken. Ook dat mes heb ik weer afhandig gemaakt. Wederom pakte vrouw uit de keukenlade en begon naar mij te steken. Tijdens de worstelingen moet mijn vrouw mij geraakt hebben met het mes.

Ik kan niet zeggen of dat de eerste, de tweede of de derde keer is geweest. Op een gegeven moment zag ik dat ik helemaal onder het bloed zat. Kennelijk schrok mijn vrouw daarvan. Ze stond op en ging naar boven toe. Ik heb toen mijn schoondochter gebeld. Ik hoorde dat mijn zoon al sliep. Ik heb tegen mijn schoondochter gezegd dat het uit de hand gelopen was. Ik heb haar gevraagd naar ons toe te komen. Ik heb haar ook gezegd dat overal het bloed zat.

Mijn schoondochter is ook gekomen. Zij was in gezelschap van haar buurman. Ik weet niet hoe hij heet. Vanaf het moment dat ik belde tot het moment dat mijn schoondochter kwam, was mijn vrouw boven. Zomaar ineens stond er ook politie in de woning. Later kwam zelfs de ambulance. Op aandringen van de politie en het ambulancepersoneel ben ik mee gegaan naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis bleek dat ik meerdere steekverwondingen op onderarm en hand had. Er is wat gehecht, maar ik kan niet zeggen hoeveel.

In het ziekenhuis hoorde ik al dat mijn vrouw inmiddels door de politie was meegenomen.

Ik wil geen aangifte doen tegen mijn vrouw. Ik leg de schuld ook wat bij mezelf neer. Waar er 2 vechten zijn er ook 2 fout. Ik zal best een opmerking gemaakt hebben waarmee ik haar kwaad gemaakt heb. Daar ben ik stellig van overtuigd.

Het is vaker voorgekomen dat mijn vrouw, als wij ruzie hadden, met een mes voor mij stond. Ik denk dat het zeker een keer of 4 tot 5 is geweest. Die keren heeft zij mij nooit zo gestoken als nu. Ik liep dan wel eens een schrammetje op als ik haar het mes afpakte. Meer eigenlijk niet. Mijn vrouw kan namelijk op een gegeven moment ontzettend kwaad worden. Vanwege haar karakter grijpt ze dan eerder naar een mes. Mijn vrouw is dan zo kwaad dat ze niet meer weet wat ze precies doet. Ze heeft dan heel gauw de neiging om een mes te pakken. Dat is altijd al zo geweest en niet iets van de laatste jaren.

Nogmaals: ik zal best iets gedaan of gezegd hebben tegen mijn vrouw waardoor ze zo kwaad is geworden. Ik leg dus de schuld ook bij mij neer.

U vraagt mij of ik mijn vrouw heb uitgescholden voor hoer. Ik kan mij niet herinneren dat ik dat heb gezegd. Ik weet namelijk dat wanneer ik zoiets zeg, dat ik haar dan heel kwaad krijg."

9. Op 1 april 2002 legde verzoekster nogmaals een verklaring af tegenover J., waarbij hij haar confronteerde met de verklaring van haar man. Zij volhardde bij haar eerdere verklaring en zei onder meer het volgende:

"Ik hoor wat mijn man aan u heeft verklaard. Ik vind dat heel erg lullig en gemeen. Ik vind het heel erg dat mijn man zoiets vertelt. Mijn man moet eerlijk zijn. Wat hij vertelt, klopt niet. Ik heb niet 3 keer een mes gepakt. Ik heb maar 1 mes gepakt. Dat is het mes waar bloed aan zat. De andere messen heb ik niet aangeraakt. Ik heb ook niet boven gezeten, maar op de wc.

Het was een klein mesje wat ik had gepakt. Ik heb ook niet naar mijn man gestoken. Als ik dat had gedaan, had ik dat gezegd. Mijn man had mijn hand vast en draaide die zo dat ik hem met het mes raakte. Mijn man wilde dat ik het mes zou los laten. Zodoende heb ik hem dus beschadigd. Echt gestoken heb ik hem niet. Echt niet.

Het is ook absoluut niet waar dat ik 4 of 5 keer eerder met een mes tegenover hem heb gestaan. Ik heb nog nooit eerder met een mes voor mijn man heb gestaan. Als het vaker voorgekomen was, had ik toen wel het besluit genomen om bij mijn man weg te gaan. Nu is het wel gebeurd en daarom heb ik besloten om weg te gaan.

Wat ik gisteren aan u heb verklaard, dat klopt. Ik zweer dat dat de waarheid is."

10. Op 1 april 2002 legden verzoekers' zoon, schoondochter en de buurman een verklaring af tegenover politieambtenaar J.

11. Op 2 april 2002 legde de verdachte een verklaring af tegenover politieambtenaar Sm. In het proces-verbaal van verhoor staat onder meer het volgende beschreven:

"Bij ons huis aangekomen in Y, probeerde mijn man de sleutel in het slot te steken. Dat lukte hem wel, maar met grote moeite.

Binnen gekomen begon mijn man weer met ruzie te maken. Ik trok mijn jas uit en ging naar de kamer. In de kamer begon hij weer verwijten te maken dat ik me intiem had gedragen met die stratenmaker. Hierna gaf hij mij een paar schoppen en kwam ik te vallen. Vervolgens werd ik door hem de gang in getrokken. In de gang kreeg ik een duw van W1 en kwam ik tegen de kapstok te vallen en bleef ik aan een haak van de kinderkapstok hangen met mijn trui. Door deze val was ik even beduusd. Ik heb daar even gelegen en kwam weer overeind. Ik ben via de kamer naar de keuken gelopen om water te pakken.

In de kamer werd ik weer door mijn man vastgepakt en sleurde mij mee tot de bank en viel ik voor de bank. Ik stond weer op en ik kreeg weer een schop van mijn man. Ik viel toen weer, maar stond meteen weer op.

Ik liep direct naar de keuken en pakte een mes uit de keukenla. Dat was een biefstukmes. Ik wilde met dit mes hem dreigen dat hij mij met rust zou laten. Ik zag geen andere mogelijkheid om hem rustig te krijgen.

Ik wilde hem bang maken, dat hij zou stoppen met ruzie maken.

W1 zag dat ik een mes in mijn hand had en kwam op mij aflopen. Hij pakte mijn beide handen vast en draaide mijn armen om. Ik viel weer op de grond tussen de bank en de salontafel. W1 ging vervolgens bovenop mij zitten en hield nog steeds mijn handen vast. Ik denk dat het zijn bedoeling was, dat ik het mes los zou laten. Door de bewegingen van zijn handen en armen werd mijn arm zo gedraaid dat het mes automatisch in de richting van zijn arm kwam, waardoor hij zichzelf verwondde. Ik bedoel daarmee dat W1 zichzelf door zijn eigen schuld verwond heeft aan zijn linkerarm. Ik heb nooit de bedoeling gehad om mijn man te steken. Ik zeg nogmaals dat ik het mes alleen gepakt heb om hem bang te maken en hem te laten stoppen met ruzie te maken.

Ik zweer op mijn kleindochter, dat W1 door mijn arm om te draaien zichzelf verwond heeft. Plotseling voelde en zag ik bloed op mijn lichaam. W1 hield toen direct op en stond op. Ik heb nog even op de grond gelegen. Na een paar minuten ben ik opgestaan en ben naar de wc gegaan. Ik heb de deur niet afgesloten. Ik wilde alleen maar bijkomen. W1 kwam niet achter mij aan naar de wc. Ik heb niet gezien waar W1 het mes gelaten heeft. Ik heb het mes niet weggelegd. Later toen de politie kwam, vroegen deze wat voor soort mes het was geweest. Ik heb toen de keukenla open gedaan en zag ik dat er een mes in deze lade lag met bloedspatjes erop. Ik neem aan dat hetzelfde mes was, dat ik in de hand had gehad. Ik weet niet hoe dit mes in de lade is terechtgekomen. Ik heb het niet in de la gelegd.

Ik wil nog verklaren, dat als mijn man verklaard heeft dat ik nog andere messen gepakt zou hebben, dit absoluut niet waar is. Ik kon daar niet eens bijkomen, omdat deze messen in een lage lade lagen. Als er messen in de garage zijn gevonden, weet ik niet hoe deze daar terecht zijn gekomen. Ik heb in elk geval geen mes in de garage gelegd of gegooid. Het enige mes dat er tijdens deze ruzie door mij gepakt is, is het biefstukmesje dat in de besteklade lag. Dit is de waarheid en ik heb eergisteren hierover ook al verklaard en volgens mij heb ik toen hetzelfde gezegd als nu."

12. Op 6 april 2002 schreef verzoeker een brief aan de advocaat van zijn echtgenote. Hij liet hierin onder meer het volgende weten:

"Dan wil ik het met U graag hebben over de beschuldigingen en het gedrag van de politie in dezen en de gang van zaken uit mijn standpunt met deze politie.

Rechercheur J. van de recherche Y, heeft vanaf het begin van het voorval hier een mooie zaak van willen maken. Vanaf het eerste gesprek met hem, na mijn terugkeer uit het ziekenhuis, heeft deze zeer veelvoudig op mij in gesproken van poging tot doodslag en poging tot beroving van leven. En dat terwijl hij wist dat ik op dat moment toch veel drank in mijn lichaam en zeker in mijn hoofd had en daarbij niet nuchter kon denken, laat staan antwoorden.

De volgende ochtend, met een kater in je hoofd, begint deze op het bureau opnieuw met de beschuldigingen aan het adres van mijn vrouw. Ik stel hem duidelijk dat ik geen aangifte wil doen tegen mijn vrouw, en laat hem duidelijk weten dat de fout bij dit incident net zo goed bij mij kan liggen, omdat ik zwaar onder invloed van drank ben geweest.

Maar heer J. doet dit af met dat ik op deze zaak geen invloed meer heb, en dat de zaak in handen van de politie is en blijft.

Steeds weer sloeg de heer J. de weg in naar de agressiviteit die mijn vrouw zou hebben. En steeds weer mij voor de voeten gooiend, dat ik wel onder de grond had kunnen liggen.

Ook in het gesprek met onze zoon en onze schoondochter, sloeg hij deze weg in. Alles leek er op dat hij met geweld een slachtoffer wou hebben, waar hij een paar dagen aan kon werken.

Ook zijn uitspraak tegen mijn vrouw, dat mijn zoon zou hebben verklaard dat zijn moeder vaak agressief gedrag vertoont, is door hem volledig uit de lucht gegrepen, want onze zoon heeft dit nooit verklaard, en is zo woest op deze uitspraak van hem tegen mijn vrouw, dat mijn zoon overwoog om stappen tegen deze rechercheur te ondernemen.

Als er toch iemand op deze wereld is die zo'n hechte en goede band met elkaar hebben, dan zijn dat toch wel mijn vrouw en haar zoon. Er is niemand die tussen deze twee kunnen komen, en ze hebben alles voor elkaar over en gaan voor elkaar door het vuur.

Ik heb altijd gedacht, dat de politie ook een sociale en maatschappelijke taak hadden, maar daar hebben wij ons sterk in vergist. Had deze rechercheur deze taak maar op zich genomen, dan was de zaak binnen een uur opgelost geweest. Maar in plaats van deze taak op zich te nemen, heeft hij een misdadiger geschapen. Heeft hij mijn vrouw vastgezet en totaal gebroken. Hij heeft er een wrak van gemaakt. Ik zie nu mijn vrouw bij mij hier thuis is, wat voor een werk deze rechercheur heeft geleverd. In 30 jaar dat ik mijn vrouw ken en wij samen zijn, heb ik mijn vrouw nog nooit zo gezien.

Zo gebroken -zo kapot -zo op.

In huilbuien uitbarsten als de bewaringstelling ter sprake komt. Totaal geen honger hebbend omdat het eten weer naar buiten komt en ze alleen op dit moment leeft van thee en water.

Ik kan me dit ergens wel voorstellen, ook al heb ik niet in de situatie van mijn vrouw gezeten, want het gedrag van heer J. was verre van normaal, tegen mij, mijn zoon en mijn schoondochter. Wij, mijn zoon, schoondochter en ikzelf spreken dan ook van arrogant, ik ben hier de baas, en van wie-doet-me-wat-gedrag.

Als ik dan de beschuldigingen lees, weet ik zeker dat hij een zaak wilde hebben.

Lekker voor hem een bijna moordenares, dat heb je niet alle dagen in zo'n klein plaatsje als in Y.

Hoe haalt die man dat allemaal in zijn hoofd. Had hij maar de volgende morgen maar naar mijn zoon geluisterd en een bemiddelende rol op zich genomen, dan had hij beter werk verricht dan iemand mentaal, geestelijk en psychisch kapot te maken. Een wrak is teruggekeerd in ons huis. Van mij mag hij die politiepet ergens in steken, want die pet past hem totaal niet.

Kort samen gevat is deze: dat hier meer is kapot gemaakt door hem dan hij zichzelf ooit kan beseffen."

13. Op 9 april 2002 legde het slachtoffer tegenover politieambtenaar Sl. een aanvullende verklaring af. Hij verklaarde onder meer als volgt:

"Omstreeks 17.00 uur van die dag zijn mijn vrouw en ik gezamenlijk naar een café in (…) gegaan. We hebben daar met de stratenmakers en mijn zoon gezamenlijk bier gedronken. Mijn vrouw heeft twee pilsjes gedronken en daarna alleen nog frisdrank.

Ikzelf heb toen ongeveer 15 tot 20 glazen bier gedronken. Tijdens het verblijf in dat café dacht ik dat mijn vrouw toenadering zocht tot een van de stratenmakers. Dat maakte mij kwaad, want ik werd jaloers. Ik deed daar echter in het café niets op uit. Geleidelijk aan ging iedereen naar huis op een bepaald moment en wij dus ook.

Het was toen volgens mij ongeveer 21.00 uur of 21.15 uur geworden. Ik kan mij herinneren, dat ik toen behoorlijk dronken was geworden. Buiten gekomen heb ik geweigerd de autosleutels aan mijn vrouw af te geven en ben vervolgens zelf met de auto naar Y gereden. Mijn vrouw vond dit absoluut niet goed maar moest wel mee om thuis te komen. Onze zoon was inmiddels namelijk ook al weggegaan. In de auto ben ik begonnen opmerkingen tegen mijn vrouw te maken, over het geval dat zij in het café met die stratenmaker had zitten praten waardoor ik, zoals ik reeds zei, jaloers was geworden.

Ik moet achteraf gezien in de auto al minder mooie opmerkingen tegen mijn vrouw gemaakt hebben. Thuis gekomen ben ik daarmee doorgegaan. Ik heb mijn vrouw van alle kanten beledigd. Zij moet zich volgens mij op dat moment door mij erg bedreigd gevoeld hebben en in het nauw gedreven gevoeld hebben. Vervolgens wilde zij een eind aan de ruzie maken. Ik bleef echter doorgaan met beledigen van mijn vrouw. Zij stond in de keuken en heeft om zich heen gekeken, hoe ze een eind aan de ruzie kon maken.

Achteraf heeft ze gekeken of ze iets kon vinden om mij te imponeren, opdat ik zou stoppen met ruzie maken. Op een gegeven moment zag ik, dat mijn vrouw een steakmesje in de hand had. Ik schrok daar hevig van en wilde haar direct daarop dat mesje afhandig maken. Er ontstond een worsteling waarbij ik mijn vrouw op de grond heb gelegd en haar heb beetgepakt om haar het mesje afhandig te maken.

Tijdens deze worsteling en het pakken van het mes moet ik mijzelf in de hand en in de arm verwond hebben.

Toen wij vervolgens allebei bloed zagen was de ruzie direct daarop afgelopen. Mijn vrouw heeft zich teruggetrokken in het toilet en ik heb mijn zoon opgebeld en hem gevraagd direct naar onze woning te komen. Vervolgens kwam onze schoondochter. In die tijd is er niets meer gebeurd. Mijn schoondochter belde vervolgens 112 waarop even later de politie en de ambulance ter plaatse kwamen. Ik ging met de ambulance naar het ziekenhuis om mij te laten behandelen. In het ziekenhuis hoorde ik van mijn schoondochter, dat mijn vrouw W2 door de politie was aangehouden en was meegenomen (…).

Ik zei toen al direct, dat dat niet nodig was, omdat het een uit de hand gelopen ruzie was.

Ik heb deze verklaring afgelegd, omdat ik van mening ben, dat mijn vrouw W2 geen enkele blaam treft en dat ik geheel alleen verantwoordelijk ben voor het gebeurde. Ik wijt het een en ander aan overmatig drankgebruik."

14. Op 4 juli 2002 dienden verzoekers een klacht in bij het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland. In hun brief schreven zijn onder meer het volgende:

"Nu mijn bevindingen over de heer J. van de recherche.

Vanaf het eerste moment dat hij met mij ging zitten praten, en toch duidelijk kon zien dat ik behoorlijk onder invloed was van alcohol, begon hij dat ik aangifte moest doen van poging tot moord tegen mijn vrouw. Ik heb toen meteen gezegd dat ik geen aangifte wilde doen en dat het een uit de hand gelopen ruzie was.

De volgende dag belde hij mij op met het verzoek om op het bureau te komen om een verklaring af te leggen. Bij dit gesprek kwam van de kant van de heer J. meteen weer de vraag om aangifte te doen, hij onderbouwde dat met dat ik dood had kunnen zijn en dat het weer zou gebeuren als ik geen aangifte zou doen. Ik heb hem toen duidelijk laten weten dat ik geen aangifte wilde doen.

Ook op dit moment had de heer J. moeten weten dat als iemand totaal bezopen is geweest dat er de dag erna een flinke kater door zijn hoofd gaat en dat helder nadenken niet van toepassing is. Maar het doordrammen over leven en dood en dat aangifte het beste was om te doen, heb ik afgebroken met dat ik er niet over prakkiseer om aangifte tegen mijn vrouw te doen. De verklaring die hij toen afnam, is in mijn toestand van hoofdpijn en niet duidelijk kunnen nadenken op papier gezet. Mijn indruk van de heer J. was dat hij zeer arrogant en drammerig overkwam, omdat ik het vermoeden had dat hij op papier wilde hebben wat hem het beste uitkwam.

Ook onze zoon en schoondochter werden geroepen op het bureau. Ten eerste is onze zoon bij het gehele voorval niet aanwezig geweest en onze schoondochter alleen nadat het was gebeurd, dus ook zij weet niet wat er precies is voor gevallen. Tegenover hun beiden is de heer J. ook zeer arrogant over gekomen en is steeds weer over de dood en leven beginnen te praten en dat het het beste zou zijn geweest dat de vader aangifte zou doen tegen zijn vrouw. Toen mijn zoon tegen de heer J. vertelde dat hij dit anders had moeten oplossen, door b.v. zijn maatschappelijke taak op zich te nemen, werd dit met een lachertje afgedaan.

Onze conclusie over de heer J. (die van mezelf, onze zoon en schoondochter) is:de heer J. heeft een zaak willen hebben en heeft alles er aan gedaan om een zaak te krijgen, hij heeft verzuimd om een maatschappelijke en sociale taak op zich te nemen, en eens met betrokkene te gaan praten van hoe alles is gelopen en hoe tot een oplossing te komen. Een goed gesprek tussen de partijen had meer oplossing gebracht dan het hoog opspelen naar justitie toe. Hij heeft hier meer kapot gemaakt dan hij zich zelf bewust is geweest. Wat ons betreft past hem die politiepet in zijn totaal niet.

(…)

Ook de gesprekken die de heer J. met mijn vrouw voerde, waren zeer arrogant en wat hij ermee beoogde om steeds weer tegen mijn vrouw te zeggen dat ook onze zoon vond dat zijn moeder zeer agressief was, kunnen wij niet begrijpen. De relatie tussen onze zoon en de moeder is zo hecht daar komt geen mens op de wereld tussen, en onze zoon verklaart dan ook tegen ons dat hij nooit en te nimmer een uitspraak heeft gedaan omtrent zijn moeder dat deze agressief zou zijn.

In de cel komen allerlei mensen die voor een of meerdere dagen worden vastgehouden. Maar als mijn vrouw zich wil douchen en daar toestemming voor krijgt, komt ze erachter hoe smerig de cellen en de douche wordt schoongemaakt. Toen ze onder de douche stond liep het water niet af en stond ze tot haar knieën in het water, toen ze ging kijken waarom het water niet afliep haalde ze uit het afvoerputje zo veel haren dat het water niet af kon lopen. Ze heeft dit laten zien aan een van de vrouwelijke bewaaksters en die sloeg de handen voor de ogen en schaamde zich dat er zo'n rotzooitje in de douche was. Opvallend is dat mijn vrouw kort na thuiskomst eczeem aan haar voeten kreeg, waarschijnlijk opgelopen door de hygiëne in de douche van het cellenblok. Ook hier wil ik bij zeggen dat er ook wel eens mensen komen die er eigenlijk niet thuis horen en dan op een plastic matras moeten slapen die zo smerig en vervuild is, waar wie dan ook al op geslapen heeft en vervuild heeft, dat daar geen rekening mee gehouden wordt. Men vertelt wel eens over de hygiëne in buitenlandse gevangenissen, maar Y kan daar flink aan tippen."

15. Bij brief van 9 augustus 2002 zond inspecteur Gr. een verslag van onderzoek naar de districtschef Be. Hij schreef onder meer het volgende:

"Klacht

Samengevat luidt de klacht:

1. Door het arrogante optreden van een rechercheur is er geen deugdelijk onderzoek ingesteld naar hetgeen tussen ons, klagers, is voorgevallen..

2. De slechte hygiënische toestand in de cellenblokken.

Uit het schrijven van de klagers blijkt dat punt 1 van de klacht gericht is tegen:. , hoofdagent van politie (…).

Punt 2 van de klacht betreft geen concrete gedraging van een of meer ambtenaren van politie. Dit punt betreft dus niet een klacht als bedoeld in artikel 1 sub g van de klachtenregeling.

Onderzoek

In het bedrijfsprocessensysteem bleek dat een aantal mutaties en een dossier waren geregistreerd, betreffende de klagers. (…)

Uit de mutaties en het dossier blijkt dat tussen de klagers een vechtpartij had plaatsgevonden, waarbij een der klagers gewond was geraakt door messteken. Naar aanleiding van deze vechtpartij was mevrouw W2, als verdachte aangehouden en overgebracht naar het politiebureau te Y, alwaar zij gedurende het onderzoek drie dagen ingesloten is geweest.

De heer W1 werd als slachtoffer gehoord. Hij wilde geen aangifte doen.

Na de voorleiding bij de rechter-commissaris werd de verdachte, mevrouw W2, in vrijheid gesteld.

Noch uit de mutaties noch uit het dossier blijkt van enig arrogant optreden of gedrag van de in de klacht genoemde hoofdagent J.

In de klacht is er sprake van dat een brief, opgesteld door de klagers, doorgespeeld is aan de superieur van hoofdagent J. Bij het lezen van het klad-dossier bleek dat deze brief hierin opgenomen was. (…).

Genoemde brief, d.d. 6 april 2002, is gericht aan advocaat van de verdachte. In de brief wordt uitleg gegeven omtrent de toedracht van de ruzie tussen de klagers. Ook wordt in de brief gewag gemaakt van het arrogante gedrag van genoemde hoofdagent.

Daarnaast wordt in de brief aangegeven dat klager W1 een drankprobleem heeft en dat het drankgebruik de oorzaak van alle narigheid was. Niet bekend is wat de advocaat met deze brief gedaan heeft.

Bij informatie bij de administratief coördinator bleek dat bedoelde brief op 9 april 2002 door W1 overhandigd was aan brigadier/rechercheur Sl. (…). De administratief coördinator had de brief intern besproken met de teamleiding en besproken met de officier van justitie. Naar aanleiding van de besprekingen had men de brief opgelegd en niet gereageerd naar W1, omdat de brief niet gericht was aan de leiding van de recherche of aan de korpsleiding.

Daarnaast had genoemde Sl., W1 geadviseerd contact op te nemen met de officier van justitie, hetgeen W1 gedaan heeft. De officier van justitie adviseerde W1 om een nadere verklaring af te leggen bij de politie. W1 heeft die verklaring op 9 april 2002 afgelegd.

In deze verklaring wordt wederom nadrukkelijk aangegeven dat W1 overmatig gedronken had en dat hij de schuld van de vechtpartij op zich nam. Bovendien vreest hij dat door vervolging van zijn vrouw, zijn huwelijk opnieuw in de problemen wordt gebracht. (…)

Hoor klagers

Op donderdag, 25 juli 2002, omstreeks 10.00 uur, had ik een gesprek met beide klagers. De kernpunten van het gesprek heb ik hieronder weergegeven.

Zij vonden de ruzie, die zij hadden gehad op zaterdag 30 maart 2002, een uit de hand gelopen woordenwisseling. De oorzaak daarvan was het overmatige drankgebruik van W1. Dat bij de vechtpartij een mes was gebruikt en dat er bloed was gevloeid, was ook in hun ogen niet goed te praten. Maar zij vonden dat de rechercheur J. de zaak te veel opgeblazen had.

Daarbij kwam dat mevrouw W2 drie dagen in een smerige cel had doorgebracht als schuldige, terwijl de schuld eigenlijk bij W1 lag.

Dit gedeelte van de zaak was naar hun mening niet goed onderzocht. Daar kwam nog bij dat de rechercheur J. bij W1 steeds maar weer aangedrongen had op een aangifte, terwijl hij al diverse malen geweigerd had aangifte te doen. Volgens W1 was J. uit geweest op een mooie zaak en had hij alleen het belang van de politie gediend en niet gekeken naar de belangen van hen als dader en slachtoffer. J. had oogkleppen op en dacht steeds maar in een richting. Hij had geen enkel begrip getoond voor de situatie waarin zij, als echtpaar, verkeerden. Daarom verweten zij J. arrogant gedrag.

Daarnaast had W1 verwacht dat de leiding zou reageren op de brief die hij aan rechercheur Sl. had gegeven. De leiding had echter niet gereageerd. Daarom ook had hij een klacht ingediend bij de korpsbeheerder.

Mevrouw W2 was als verdachte wel goed behandeld, maar het cellenblok, de matrassen en de douche waren niet schoongemaakt en ook de rest was allemaal vies geweest.

Wederhoor

Op dinsdag 6 augustus 2002, omstreeks 16.00 uur, had ik een gesprek met J., hoofdagent (…). Ik stelde hem in kennis van de klachtenprocedure. Hij verklaarde:

'In het weekend van 30 en 31 maart 2002, had ik de piketdienst bij de recherche. Op de avond van 30 maart 2002 vond er te Y een vechtpartij plaats, op het adres X te Y, tussen een echtpaar. Waarbij de vrouw de man gestoken had met een mes. De man moest voor verzorging van de wonden naar het ziekenhuis, de vrouw werd aangehouden en voorgeleid.

Op zaterdagavond werd ik bij de zaak betrokken. Omdat het weekend was kreeg ik, als rechercheman, de leiding over de zaak.

Ik heb het onderzoek geleid en met de hulpofficier van justitie, de officier van justitie overleg gevoerd omtrent de voortgang van het onderzoek.

De verdachte werd op 3 april 2002 voorgeleid voor de rechter-commissaris en in bewaring gesteld. Onder bepaalde voorwaarden werd, dezelfde dag, de inbewaringstelling geschorst, in afwachting van de terechtzitting.

Ik heb tijdens het onderzoek zowel met de verdachte als met het slachtoffer contact gehad. Voor mij, maar ook voor de officier van justitie, was de steekpartij een serieuze zaak. Hoewel nu de verwondingen van het slachtoffer meevielen, had hij ook dood kunnen zijn. Dat is ook de reden dat ik het onderzoek grondig gedaan heb.

Ik heb, tijdens het onderzoek, beide gewezen op hun verschoningsrecht. De klager heb ik ook uitgelegd dat hij geen aangifte hoefde te doen, maar dat wij toch onderzoek deden, omdat het een ernstig feit was en omdat het feit ambtshalve vervolgbaar was. De klager wilde geen aangifte doen maar heeft wel een verklaring afgelegd. Ik heb de brief van de klager, gericht aan zijn advocaat, gelezen toen ik het onderzoek al overgedragen had aan het verhoorteam (…). Ik weet niet wat er met de brief is gebeurd.'

Gesprek

Op donderdag, 8 augustus 2002, omstreeks 11.30 uur, had ik een gesprek met de klagers en de teamchef van de recherche, de hoofdinspecteur van politie H. Het gesprek was georganiseerd naar aanleiding van het verzoek van de klagers. Zij hadden geen respons gehad op hun schrijven omtrent het optreden van de rechercheur J. (…)

Om iedereen in de gelegenheid te stellen om zijn of haar visie toe te lichten en standpunten te verhelderen werd het gesprek gehouden.

Het gesprek duurde ruim een uur. Helaas bleven de klagers van mening dat de rechercheur J. geen goed onderzoek had ingesteld, terwijl de teamchef van mening was dat dit wel het geval was geweest.

Klagers bleven dus bij hun klacht.

Samenvatting

Uit de rapportages in het Bedrijfsprocessensysteem en uit het opgemaakte dossier is mij niet gebleken dat onvoldoende onderzoek zou zijn ingesteld. Justitie dan wel de rechter-commissaris zou dan ongetwijfeld de zaak terug naar de politie verwezen hebben. Ook is niet gebleken dat de beklaagde, de rechercheur J., op een verwijtbare of niet-professionele manier met de klagers contacten heeft gehad.

Gedurende enkele dagen is onder zijn leiding het onderzoek ingesteld, waarbij hij getracht heeft de waarheid aan het licht te brengen. Van enige arrogantie is mij niet gebleken.

Bij informatie bij de rechtbank (…) bleek dat de verdachte vermoedelijk in oktober 2002 gedagvaard wordt ter terechtzitting.

De klacht omtrent de hygiëne van de cellen is niet een klacht zoals bedoeld in de klachtenprocedure. Ik heb, over dit gedeelte van de klacht, de beheerder van het cellenblok geïnformeerd."

16. Bij brief van 16 september 2002 liet de politie aan verzoekers weten dat de termijn voor de klachtafhandeling zou worden overschreden. Bij brief van 24 oktober 2002 liet de secretaris van de klachtencommissie hen weten wat het resultaat was van de klachtbehandeling. De korpsbeheerder achtte op basis van het advies de klacht deels niet gegrond en deels niet ontvankelijk. Het advies van de klachtencommissie omvatte onder meer het volgende:

"De feiten

Uit de inhoud van de verklaringen en de overige stukken van bovengenoemd onderzoek is voor de commissie het volgende komen vast te staan:

Op 30 maart 2002 is door de politie te Y assistentie verleend op het woonadres van klagers. Uit het ter plaatse ingestelde onderzoek bleek, dat klaagster, mevrouw W2 klager de heer W1 met een mes had gestoken, waardoor klager gewond was geraakt. Direct daarna is klaagster aangehouden als verdacht van zware mishandeling.

Klaagster is overgebracht naar het bureau van politie te Y en vervolgens in verzekering gesteld. Klaagster heeft vier dagen in een politiecel in het bureau van politie te Y verbleven. Naar de mening van klaagster was haar cel en haar omgeving in het cellencomplex niet hygiënisch schoon. Klager wilde geen aangifte doen tegen zijn vrouw. Door de politie te Y is echter een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het misdrijf. Het proces verbaal zal worden doorgezonden naar de officier van justitie.

Overwegingen

De commissie stelt, op grond van de hierboven vastgestelde feiten, dat tussen beide klagers zich een incident heeft voorgedaan, waarbij klaagster W2 klager W1 met een mes zou hebben mishandeld. Na een melding daartoe gingen politieambtenaren ter plaatse en na kennisname van het strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit was gepleegd, hielden ze klaagster aan als verdacht van overtreding van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, zware mishandeling. Klaagster is vervolgens overgebracht naar het bureau van politie te Y en daar ingesloten. Tijdens haar inverzekeringstelling heeft klaagster in dit bureau verbleven. Nadat ze is voorgeleid bij de Rechter Commissaris (…) is klaagster in bewaring gesteld, waarna deze onmiddellijk ook weer is geschorst, waardoor klaagster, onder bepaalde voorwaarden, in vrijheid is gesteld.

De commissie neemt kennis van het feit, dat klager als benadeelde door betrokken politieambtenaren enkele malen is verhoord over de toedracht van het misdrijf. Klager heeft de politieambtenaren gezegd, dat hij geen aangifte tegen zijn echtgenote wenste te doen. Betrokken politieambtenaren hebben klager gewezen op zijn verschoningsrecht voor wat betreft het afleggen van een verklaring.

De commissie overweegt, dat het onderhavige artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht het misdrijf zware mishandeling inhoudt en dat dit misdrijf ambtshalve vervolgbaar is. De politie is derhalve bevoegd, ook zonder dat er een aangifte tegen de verdachte is gedaan, een onderzoek tegen de verdachte in te stellen en bevoegdheden ter opsporing aan te wenden. Gezien de ernst van het misdrijf en het ambtshalve vervolgbaar zijn van het misdrijf van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, is de commissie van oordeel, dat de politie op terechte gronden het onderzoek heeft ingesteld. Uit niets, ook niet uit de door de zoon van klager en klaagster afgelegde verklaring, is het de commissie gebleken dat het onderzoek tegen klaagster niet zorgvuldig zou zijn verricht en dat betrokken politieambtenaar klager en klaagster op een arrogante wijze zou hebben benaderd.

Dat klager geen aangifte tegen zijn echtgenote wenst te doen, is, naar de mening van de commissie, voor de betrokken politieambtenaren geen reden om minder aandacht aan het onderzoek te besteden.

Het uitbrengen van een advies over de klacht van klaagster over de onhygiënische situatie in het cellencomplex van het politiebureau te Y is, naar het oordeel van de commissie, niet tot haar competentie. De commissie neemt kennis van de aanbeveling van de districtschef (…) om dit klachtonderdeel onder de aandacht te brengen van de verantwoordelijke chef van het arrestantencomplex.

Conclusie en advies

De commissie komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de politie te Y een voldoende zorgvuldig en op terechte gronden uitgevoerd, onderzoek hebben ingesteld. De commissie acht dit onderdeel van de klacht ongegrond.

Voor wat betreft het klachtonderdeel over het cellencomplex adviseert de commissie de klacht niet ontvankelijk te verklaren."

B. Standpunt verzoeker

1. Verzoekers standpunt staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Ter onderbouwing van zijn standpunt deelde verzoeker aan de Nationale ombudsman bij brief van 29 oktober 2002 onder meer het volgende mee:

"Graag zou ik het volgende onder uw aandacht willen brengen. Wij (mijn vrouw en ik) zijn het totaal niet eens met de uitspraak van de Klachtencommissie van het stafbureau korpsbeheerder van de Politie Noord- en Oost-Gelderland. Het een en ander waarom wij het niet eens zijn, zal ik u uitleggen.

Naar aanleiding van de door ons ingediende klacht, zijn we met z'n tweeën uitgenodigd door de agent die voor het korpsbeheer de klachten mondeling toegelicht wil hebben. Dit gesprek heeft plaats gevonden op het politiebureau te Y. In dit gesprek is de totale gang van zaken nog eens doorgesproken. Het gesprek begon door de agent dat hij het over de hygiëne van de cellen en de douche wilde hebben en deed ons meteen de mededeling dat hij dit al door gegeven had aan de verantwoordelijke over de cellen, omdat er meerdere klachten waren binnen gekomen. Daarmee was het gesprek over deze hygiëne al meteen van de baan, want het was doorgegeven, dus geen reden meer om te klagen.

Maar zie nu de uitspraak van de klachtencommissie. Zo, geachte ombudsman, kan ik ook iets van tafel vegen, als de zaak al is geregeld onderling in Y.

Over de behandeling van de recherche van Y, werd door ons en de behandelend agent flink van discussie gewisseld. Hij kon ons aanhoren en had tussendoor nog wel enkele opmerkingen zo van: 'als ik dat zo allemaal hoor, had ik deze zaak ook heel anders behandeld'. Dat zijn nu precies dezelfde woorden die ook rechercheur Sl. deed aan ons beide. Met deze rechercheur hadden mijn vrouw en ik een gesprek enkele dagen na het voorval, en jammer dat deze man geen dienst had, want dan was de gang van zaken geheel anders geweest.

Het gesprek met de agent eindigde dat hij de zaak serieus zou nemen en dat er de mogelijkheid in zat dat wij nog een keer uitgenodigd werden voor een gesprek en dan met de betrokken rechercheur er bij. Nu geachte ombudsman, dit gesprek kwam, maar niet met de betrokken rechercheur maar met het hoofd van de recherche er bij.

Verwonderlijk was dat de agent die het onderzoek in deze deed opeens zeer zwijgzaam was en hier duidelijk de kant van de politie aan het kiezen was. Ook bij deze bespreking kon ik het hoofd van recherche niet van de verkeerde gang van zaken overtuigen. Nu begrijp ik dat wel, omdat deze hoofdrechercheur ook de assistent van de officier van justitie is en op zijn bevel mijn vrouw drie dagen is vast gehouden. Dan kun je een fout niet toegeven en dan moet je de poot stijf houden. Dat deed hij dan ook, geachte ombudsman.

Het gesprek eindigde dan ook voor beide partijen in ontevredenheid. De agent van onderzoek deelde mee dat hij een rapport van de zaak ging opmaken, en deze zou hij naar het Stafbureau korpsbeheerder sturen. Mijn vraag was meteen of ik een afschrift van dit rapport kon ontvangen. Dat werd enigszins toegezegd, maar ontvangen heb ik deze nooit.

Ook (…) is nooit contact gezocht met onze zoon, die net als wij zeer ontevreden was over de gang van zaken van de behandelende rechercheur, en wij hebben dat ook in onze klacht en in de gesprekken duidelijk aangegeven.

Wel kreeg ik een brief van het stafbureau dat deze zaak op 26 september behandeld zou worden door een onafhankelijke klachtencommissie. Inmiddels heb ik de uitslag van deze ontvangen, en U kunt zien wat daar de uitspraak van is.

Waarom wend ik mij tot U. Ik heb bij deze zaak een heel raar gevoel en wel om het volgende:

1: Waarom was de onderzoeksagent bij het tweede gesprek zo anders; was dat omdat een meerdere van hem er bij zat, en hij daarom niet zo praatte zoals de eerste keer, en partij aan het kiezen was voor de hoofdrechercheur.

2: Waarom mag ik het rapport niet inkijken dat de onderzoeksagent heeft opgemaakt; is het niet zo hier in Nederland dat het achterkamertjespolitiek eindelijk is afgelopen, ik denk dat dat in Y nog niet zo is.

Of staat er iets in waar ik misschien helemaal niet mee eens ben of dingen die misschien helemaal niet zijn besproken, of onderlinge afspraken van onderzoeksagent met hoofdrechercheur, van wat te vermelden en wat niet.

3: Hierdoor krijg ik het gevoel dat hier onder één politiepet wordt gespeeld en de een de ander in bescherming neemt ( dat vermoeden is zeer sterk); zie maar wat er door de onderzoeksagent wordt gezegd dat hij dat van de hygiëne al doorgespeeld had en dat er meerdere klachten al van geweest zijn.

4: De commissie neemt een beslissing volgens ons naar aanleiding van het rapport van de onderzoeksagent. Waarom niet een uitnodiging van deze commissie aan ons adres om het een en ander mondeling tijdens deze zitting toe te lichten.

Daarom wend ik mij tot u, geachte ombudsman, omdat deze gang van zaken en hoe de uitspraak tot stand komt GEENSZINS een democratisch iets is geweest en diegene die de aanklacht heeft ingediend het gevoel heeft dat hier sprake is van elkaar de hand boven het hoofd houden.

Ik hoop dat u voor ons deze zaak eens wil nagaan, zodat wij een eerlijk uitspraak krijgen, zonder dat er verstoppertje gespeeld wordt en wij niet mogen zien wat de tegenpartij voor een rapport opgesteld heeft en niet weten wat er aan de commissie is gerapporteerd is en wij er maar van uit moeten gaan dat dit naar eer en geweten is gegaan."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. Bij brief van 21 februari 2003 liet de korpsbeheerder zijn reactie weten op de klacht van verzoekers. Hij schreef in zijn brief onder meer het volgende

"Klagers, de heer en mevrouw W., hebben op 4 juli 2002 bij mij een klacht ingediend (…).

Samengevat kwam deze klacht er op neer dat door de politie geen deugdelijk onderzoek zou zijn ingesteld naar het incident tussen klagers onderling op 30 maart 2002 en dat klaagster verblijf had gehad in een cel die in slechte hygiënische staat zou verkeren.

Vervolgens is de klacht door mij in behandeling genomen en ter advisering voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie. Op basis van het onderzoeksverslag (…) heeft de commissie mij het advies gegeven de klacht deels ongegrond en deels niet ontvankelijk te verklaren. Dit advies heb ik overgenomen in mijn besluit d.d. 24 oktober 2002 (…). (…)

Uw brief met bijlagen heb ik gezonden aan de districtschef (…). In zijn aan mij gerichte brief d.d. 20 januari 2003 heeft hij mij meegedeeld dat:

Ten aanzien van de hygiëne in het cellencomplex te Y de klacht - naast ook andere interne signalen - aanleiding heeft gegeven tot maatregelen ter verbetering.

Ten aanzien van de klacht over de wijze waarop het toenmalige strafrechtelijk onderzoek tegen klaagster werd verricht, hij geen aanleiding ziet tot het treffen van maatregelen. (…).

Met betrekking tot de overige in uw brief aangehaalde klachtonderdelen over de gevolgde klachtprocedure, merk ik het volgende op:

Het mij niet is gebleken dat de klachtbehandelaar aan klagers een afschrift van het onderzoeksverslag heeft toegezegd. Het ook niet gebruikelijk is, dat dit standaard gebeurt. In dit verband merk ik wel op, dat aan een verzoek daartoe van klagers aan de secretaris van de klachtencommissie, zou zijn voldaan. Een geanonimiseerd onderzoeksverslag wordt dan aan klagers ter beschikking gesteld.

Dat klagers door de klachtencommissie niet zijn gehoord, vindt haar grondslag in artikel 10 lid 3 van de regionale klachtenregeling. De commissie heeft het niet noodzakelijk geacht om klagers te horen, daar zij over voldoende informatie beschikte om tot een afgewogen advies te komen.

Aangezien de staat van hygiëne in een cellencomplex niet is te herleiden tot een gedraging van een individuele politieambtenaar, hetgeen is voorgeschreven in de regionale klachtenregeling, heb ik dit onderdeel van de klachtbrief, op advies van de klachtencommissie niet ontvankelijk verklaard.

Buiten een geringe overschrijding van de termijn van afhandeling, ben ik van mening dat ook overigens de klacht van de heer en mevrouw W. op voldoende zorgvuldige wijze en conform de vastgestelde klachtenregeling is afgehandeld, reden waarom ik volhard in mijn eerder genomen besluit om deze klacht deels ongegrond en deels niet ontvankelijk te verklaren."

2. Ter informatie voegde hij een brief van de districtschef van 20 januari 2003 bij.

"Ten aanzien van de hygiëne van de cel en de hygiëne van de douche in het cellenblok te Y is geen onderzoek ingesteld. Wel is uit gesprekken met leden van de arrestantenzorg gebleken dat het schoonhouden van het cellenblok ook hun zorgen baarde. Mondeling is de klacht ten aanzien van de hygiëne van het cellenblok ter kennis gebracht aan de beheerder van de cellenblokken en aan de leiding van de arrestantenzorg. Een en ander is vermeld in de klachtenrapportage.

Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de manier waarop het onderzoek is verricht ter zake de doodslag c.q. zware mishandeling heb ik geen maatregelen getroffen. Uit de rapportage van het klachtenonderzoek bleek mij dat een deugdelijk onderzoek was ingesteld.

Voor zover mij bekend heeft de betreffende klachtenbehandelaar, de inspecteur Gr., klagers geïnformeerd over de gang van zaken ten aanzien van het beheer en verantwoordelijkheid over het cellenblok en heeft hij hen ingelicht omtrent de gang van zaken van het klachtenonderzoek.

Ook heeft hij klagers medegedeeld dat zij een kopie zouden krijgen van de zienswijze van de klachtencommissie, onderbouwd met argumenten. Het toezenden van een kopie van het onderzoeksrapport is niet gebruikelijk en is volgens genoemde inspecteur ook niet toegezegd."

D. Reactie verzoeker

Verzoekers reageerden op het standpunt van de korpsbeheerder bij brief van 12 maart 2003. Zij schreven als volgt:

"…Pagina 2: Hoe men de klacht over hygiëne, door de commissie ook aan de kant geschoven, in het schrijven van de korpsbeheerder toch duidelijk staat vermeld dat hij maatregelen heeft getroffen tot verbetering, en dat niet alleen mijn vrouw die slechte hygiëne had waargenomen maar deze ook intern bij de politie Y al was vastgesteld.

Ik weet voor 100 % zekerheid dat dit gebeurd is door onze klacht en dat de klachtbehandelaar dit heeft doorgespeeld, om het zo niet naar buiten te brengen. Zie brief politie Y aan bureau Integriteit en veiligheid. De commissie zegt dus dat de klacht niet ontvankelijk is, maar er wordt toch toegegeven dat er met de hygiëne duidelijk het een en ander mis is. Dat men dit intern wil houden, geloof ik dan ook meteen, maar nu dat de Nationale ombudsman er in betrokken is, wordt dit wel toegegeven.

Pagina 7: Niet wij hadden een gesprek met de hoofdinspecteur gevraagd, maar de onderzoeker heeft ons voorgesteld om in gesprek te gaan met de hoofdinspecteur. Daar zijn wij op ingegaan omdat wij dachten dat de klacht tegen de arrogantie van rechercheur van politie daar behandeld zou gaan worden. Maar mis: deze hoofdinspecteur was hulpofficier van justitie die bij zaak was betrokken en die zijn rechercheur flink de hand boven het hoofd probeerde te houden. Op veel punten waren wij het eens ook hoe een rechercheur een zaak moet onderzoeken en waar voorarrest voor is, om de zaak goed te onderzoeken, en daar heeft rechercheur gefaald.

Pagina 9: Dat wij geen afschrift van het onderzoeksrapport zouden krijgen, is een leugen; de behandelende agent heeft toegezegd deze ons toe te sturen. Ondanks dat dit niet gebruikelijk is, wilde hij een uitzondering maken en het ons toe laten komen, dit nog wel in bijzijn van hoofdinspecteur, tevens hulpofficier van justitie.

Alle pagina's waarin klacht wordt besproken, weet men steeds weer niet hoe snel men van de hygiëne wil afstappen en overstappen op de DAAD die gepleegd is. Niet de daad is onze klacht, want die staat er, maar de hygiëne van het cellenblok en de arrogantie van een rechercheur van politie. Men weet dan ook niet anders in verweer te brengen dan wat er zich die avond heeft afgespeeld in ons huis. Daar gaat onze klacht niet over, we weten wat er zich heeft afgespeeld, en die voorvallen is aan de rechter om te beslissen.

Het gedeelte van de klacht omtrent het gedrag van rechercheur:

Dat men zegt dat de rechercheur geen arrogant gedrag vertoonde, is een kwestie van eigen mensen de hand boven het hoofd houden.

Niet de korpsbeheerder, niet de hoofdinspecteur van politie, niet de hulpofficier van justitie, niet de officier van justitie en niet de klachtenbehandelaar, waren de mensen die de gesprekken met deze rechercheur hebben gevoerd in deze zaak, maar het zijn DE VERDACHTE, HET SLACHTOFFER (volgens rechercheur) DE GETUIGEN (zoon en schoondochter) die allemaal klagen over het gedrag van rechercheur. Dus niet de collega's die op het bureau werken, maar de mensen die met deze rechercheur te maken kregen tijdens verhoren die hij hield.

De verdachte: mijn vrouw klaagt niet voor niets over het gedrag van deze rechercheur. Hij heeft nog geen vriendelijk woord gevoerd met mijn vrouw (is hij niet verplicht). Hij probeerde mijn vrouw te overdonderen door met vuist op tafel te slaan als hij geen bevredigend antwoord kreeg. Bang maken was zijn motto, tegen over een vrouwtje van 1.55 meter. Hij heeft een heel erg grote kloof geslagen tussen haar en haar enige zoon, dit door GROVE LEUGENS te vertellen, dat onze zoon had verklaard tegenover hem "dat zijn moeder zeer agressief is". Hij bracht haar tot huilens toe door geprovoceerd tegenover haar te zijn, en met verbaal geweld iets uit haar wilde halen. Hij las zogenaamd de verklaring van onze zoon voor, en zij moest hem maar geloven dat dat er ook daadwerkelijk stond. En wat het ergste van alles is: 'de familie uit elkaar te gaan trekken door leugens over haar zoon zijn verklaring te vertellen'.

Toen na twee dagen de rechercheur kwam die normaal deze zaken doet, was mijn vrouw al zo gebroken dat deze rechercheur erg schrok. Hij begreep tenminste het gehele voorval. Het was dan ook jammer dat deze man geen dienst had toen het zich heeft afgespeeld. En dat alles al door rechercheur J. in werking was gezet samen met de hoofdinspecteur (hulpofficier van justitie). Want dan had de zaak een heel andere wending gehad, dat verklaarde deze rechercheur ook tegen over ons in een gesprek dat wij later nog een keer met hem hebben gehad. Het zijn jonge honden die zich willen bewijzen en nog een carrière voor zich zien, was zijn gezegde. Dat is een echte rechercheur die een maand voor zijn pensioen stond, en al zo veel zaken had gehad dat hij kijk op mensen en zaken heeft.

Het slachtoffer: ikzelf was op de avond van het voorval al door deze rechercheur ondervraagd, en dat in een totaal bezopen toestand (…). Veel mensen liepen om me heen, nadat ik uit het ziekenhuis was gekomen. De volgende ochtend werd ik door deze rechercheur gebeld met de vraag of ik op het bureau wilde komen. Met een kater van hier tot aan ik weet niet waar, ben ik daar heen gegaan. Rechercheur J. ontving mij en nam mij mee naar een kamertje. Hier werd mij als eerste medegedeeld dat wat ik ook zou verklaren, ik er rekening mee moest houden dat mijn vrouw van mij zou gaan scheiden. Hij vroeg mij of ik aangifte wilde doen, toen ik zei dat ik dat niet wilde, heeft hij veel voorbeelden gegeven van wat er allemaal met mij had kunnen gebeuren die avond en dat het beste was om toch maar aangifte te doen. Dit wilde ik onder geen beding (zie ook verklaringen die ik gegeven heb dat ik steeds wilde dat mijn vrouw gewoon naar huis zou komen). Maar ik was volgens hem dom dat ik geen aangifte deed en steeds weer voor de voeten gooiend dat het huwelijk toch kapot was en zij toch niet bij me terug zou komen, en dat ik daar heel goed rekening mee moest houden in mijn verklaring. Door de kater die in mijn hoofd zat en het niet helder kunnen denken heb ik een verklaring afgegeven, veel met woorden die door deze rechercheur mij in de mond werden gelegd. De avond tevoren had rechercheur J. iets opgevangen van een man onder invloed (zie pagina 18, waar staat dat ik in kennelijke staat van dronkenschap verkeerde en dat ik met dubbele tong sprak en nauwelijks te verstaan was). Gek dat ik nu in mijn eigen verklaring van toen lees dat ik toen al verklaard heb dat het ook mijn fout geweest is. Ik kon met alles merken dat deze rechercheur niet blij was dat ik geen aangifte deed en dat hij dat zeer dom van mij vond. Toen ik dagen na de tijd over het gehele voorval nagedacht had, zag ik in dat mijn verklaring helemaal niet goed was geweest en ik veel op zijn aanwijzingen heb verklaard wat hij zo graag wilde horen. Daarom na een tijd contact met de officier van justitie gezocht om te vragen wat te doen als men vindt dat de verklaring niet waarheidsgetrouw is. Dit advies opgevolgd en een nieuwe verklaring afgelegd bij rechercheur Sl., nu met de waarheid. Het doordrammen van J. en het in de mond leggen van antwoorden en het zinspelen van dat als het huwelijk toch kapot is, krijg ik een mooie verklaring, vind ik onder arrogant gedrag vallen. Geen greintje menselijkheid, alleen maar een zaak maken of iets gemaakt en niet terug durven draaien, doordat hij zijn werk niet goed gedaan had. Niet alleen in mijn verklaring tegenover hem staat dat ik schuld heb, maar ook in een verklaring van een agent staat reeds dat het grotendeels mijn schuld is (…). Als de rechercheur deze stukken had doorgenomen, had bij hem een bel moeten rinkelen van heb ik het wel goed, heb ik wel de juiste persoon opgepakt. Maar nee hoor vasthouden aan zijn eerste gedachten 'van wie bloedt, heeft nooit schuld'.

Getuige zoon: onze zoon, die totaal niet bij het voorval aanwezig is geweest, hij lag thuis te slapen, en heeft over het gehele voorval pas de andere ochtend gehoord, werd door rechercheur J. uitgenodigd om op het bureau te verschijnen. Niet omdat hij ergens getuige van is geweest, maar omdat de rechercheur hem uitspraken wilde ontlokken omtrent zijn moeder. Onze zoon verklaarde dan ook tegenover ons dat deze rechercheur een zeer arrogant iemand is en geen gedrag vertoonde. Hij probeerde onze zoon steeds weer woorden in de mond te leggen die hij zou kunnen gebruiken om mijn vrouw te kunnen afschilderen als een zeer agressieve vrouw. Onze zoon is dan ook kwaad op hem geworden en heeft hem medegedeeld dat hij zijn eigen verklaring wil geven omtrent zijn moeder en niet een verklaring wil afgeven die rechercheur J. zo graag wil horen. Maar ook tegenover onze zoon was het de rechercheur, die elke keer weer aanvoerde, wat er allemaal wel niet had kunnen gebeuren die avond en dat het huwelijk tussen zijn vader en moeder toch voorbij was. Onze zoon is bij zijn eigen verklaring gebleven en vertelde ons dat hij nog nooit met iemand heeft zitten praten die zo zijn wil wil doordrijven en totaal geen greintje menselijkheid in zich heeft. Wat is de bedoeling van deze rechercheur geweest, vraagt onze zoon zich af, zijn moeder in een kwaad daglicht plaatsen, zoveel mogelijk negatieve informatie verzamelen van zijn moeder.

Schoondochter: onze schoondochter heeft samen met haar man, onze zoon, bij rechercheur J. gezeten, en haar verklaring afgegeven aan deze rechercheur waar onze zoon bijzat.

Ook zij heeft dezelfde mening als haar man over deze rechercheur, zeer arrogant iemand zonder gevoel voor de gehele situatie. Een ding maar voor ogen, het krijgen van negatieve informatie over haar schoonmoeder. Onze zoon en schoondochter zijn dan ook bereid dit tegenover de ombudsman te gaan bevestigen, als de ombudsman hier over vragen heeft aan hun adres. Voor de rest sluit onze schoondochter zich volkomen aan bij wat onze zoon hierover heeft verteld.

Buurman: dat deze buurman op het bureau wordt geroepen, kunnen wij begrijpen. Hij is na de gebeurtenis op ons adres aanwezig geweest. Maar dat rechercheur J. aan hem zijn mening vraagt over mijn vrouw is toch iets dat de spuigaten uit loopt. Wij kennen deze man nog geen 2 weken, hij is buurman van onze zoon, zij hebben de sleutel van hun huizen 2 weken ervoor gekregen, en wij hebben hem toen voor het eerst gezien. Wij wisten toen het gebeurde nog niet eens zijn naam, laat staan dat hij onze naam wist, blijkt ook wel uit zijn verklaring, waarin hij steeds praat over 'die man en over die (voornaam W2; N.o.)'; ergens de naam van mijn vrouw opgevangen en dan zo gebruikt. Hoe kan hij een mening geven over mijn vrouw terwijl hij haar niet eens kent. Lees zijn verklaring maar eens door en u zult zien dat daar dingen staan die rechercheur J. ook graag van ons had willen horen. Zoeken naar negativiteit over de persoon die hij vastgezet had. Wij denken dan ook dat hij bij deze getuige iemand heeft gevonden die vertelt wat rechercheur graag wil horen, want deze man is makkelijk te beïnvloeden, daar wij gezien hebben tijdens bestraten van de tuin van onze zoon, hoe hij afgeblaft wordt door zijn vrouw, en in zijn schulp kruipt tegenover haar.

Geachte ombudsman, door toedoen van deze rechercheur is NU NOG het leven van mijn vrouw kapot. Elke keer als er thuis over de zaak wordt gesproken, of als er iets op TV is waarover politie wordt gesproken en hun werkwijze, barst mijn vrouw in tranen uit. Mentaal is zij door de behandeling van deze rechercheur kapot gemaakt. Een man die leugens vertelt tegenover haar. Een man die zijn visie gerealiseerd wil hebben, koste wat kost. Zijn arrogante gedrag tegen over 4 personen, wel gek dat alle 4 hetzelfde oordeel hebben en dat oordeel als eerste aanvoerden nadat ze bij hem waren geweest.

Een rechercheur die zijn taak niet uitgevoerd heeft, als hij de rapporten van zijn collega's had gelezen, had er bij hem een lampje moeten gaan branden, zo van: waarom neemt de man de schuld op zich, zit ik wel goed dat ik de vrouw vasthoud.

Geachte ombudsman, de 3 dagen hechtenis zijn er toch voor om een zaak te onderzoeken. En dat had deze rechercheur moeten doen en rapporten moeten lezen van zijn collega's en niet alleen op zoek gaan naar negativiteit van een persoon.

Dat de rechercheur in het gelijk is gesteld door de commissie en door de regiochef kan ik begrijpen. Ook ik werk, en als er iets mis gaat op het bedrijf steunen wij als collega's elkaar ook en houden we elkaar de hand boven het hoofd.

Vaak, als ik over het geheel nadenk, komt er bij mij een naar gevoel naar boven, een gevoel dat mijn vrouw van buitenlands komaf is en ook nog een die van Servische komaf is, deze mensen zijn al door de gehele wereld gepakt, dat ik heel erg voel dat dat de oorzaak is dat er zo tegenover mijn vrouw is opgetreden. Bewijzen kan ik dit natuurlijk nooit, het is een gevoel in mij die dat vermoed.

Dit is mijn reactie op al het schrijven dat u heeft ontvangen van de regiochef. En ik heb duidelijk gescheiden gehouden wat onze klacht is n.l.: de hygiëne in het cellenblok en de arrogantie van een rechercheur die zijn werk daarbij niet goed heeft gedaan…"

E. VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR J.

Betrokken ambtenaar J. legde op 6 juni 2003 telefonisch onder meer de volgende verklaring af tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:

"Afgelopen 1 januari 2003 was ik 25 jaar in politiedienst. (…) Op het moment dat de zaak W. speelde, was ik rechercheur zedenzaken in Y.

Over 30 maart 2002 kan ik het volgende verklaren. Ik had die avond piketdienst. Er kwam een melding binnen van een steekpartij, en eerst is een collega van mij van de reguliere dienst, Sa., met anderen naar de woning van de familie W. gegaan. Zij heeft vervolgens besloten om mij bij de zaak te betrekken, vanwege de aard van het incident. Ik heb mij toen ook naar het huis van de familie W. begeven. De verdachte was op dat moment al in hechtenis genomen, sommige collega's waren ook alweer terug op het bureau om een ambtelijk verslag op te stellen. Ik heb toen de technische recherche erbij gehaald. Op het moment dat ik bij de woning arriveerde, was ik al door mijn collega Sa. ingelicht over hetgeen was voorgevallen. Korte tijd later arriveerde ook de heer W1 nadat hij in het ziekenhuis was behandeld voor zijn verwondingen. Hij was behoorlijk dronken en erg emotioneel. Hij vertelde wat er was gebeurd, namelijk dat ze ruzie hadden gehad, en dat zijn vrouw de keuken was ingelopen en met een mes was teruggekeerd. Hij had haar het mes afhandig gemaakt, en zij had daarna weer een mes gepakt. Dit had hij wederom afhandig gemaakt, waarna zij een derde mes had gepakt. Hij was gewond geraakt. Voor ons was het nog niet duidelijk hoeveel steekwonden hij had, we hadden nog geen bericht van het ziekenhuis gehad, en door het verband konden we het niet zien. Het waren in ieder geval meerdere steekwonden.

Ik heb aan W1 gevraagd of hij aangifte wilde doen, maar dat wilde hij per se niet. We hebben hem toen uitgelegd dat het ook niet noodzakelijk is, omdat het feit ambtshalve vervolgbaar is, en we al hadden besloten om onderzoek te gaan doen. Ik heb hem die avond wel duidelijk gemaakt dat als hij zich niet verweerd had, dat het misschien heel anders voor hem was afgelopen. En ik heb hem erop gewezen dat een dodelijk slachtoffer een reële mogelijkheid was geweest. Hij wilde alleen maar dat zijn vrouw thuiskwam.

Zelf heb ik die avond geen ambtelijk verslag gemaakt. Andere collega's hadden dat reeds gedaan.

Op 31 maart 2002 heb ik in de ochtend de verdachte verhoord. Ik weet niet meer hoe lang dit verhoor heeft geduurd, tegenwoordig zetten we begin- en eindtijd erbij, maar vorig jaar was dit nog niet aan de orde. Ik schat dat het niet meer dan anderhalf uur is geweest.

Ik meen dat zij veel te vertellen had, maar het verhoor vond wel plaats via een vraag en antwoord methode. Het verhoor is naar mijn mening op dezelfde wijze verlopen zoals ik al mijn verhoren doe. Door mijn ervaring met zedenzaken, weet ik dat het belangrijk is om de mensen tegenover je in hun waarde te laten en met respect te behandelen. Anders krijg je nooit informatie uit ze. Ik heb wel aan alle partijen aangegeven dat het incident heel anders had kunnen aflopen.

Naar aanleiding van de verklaring van verdachte dat haar man haar geschopt en geslagen had, heb ik een vrouwelijke collega gevraagd te kijken of er blauwe plekken waren. Zij heeft die niet gevonden.

Als mevrouw W2 zegt dat ik met de vuist op tafel sloeg als zij geen bevredigend antwoord gaf, kan ik zeggen dat dit absolute onzin is. Zoiets is niet gebeurd.

Als zij zegt dat ik haar bang heb gemaakt, kan ik zeggen dat dit heel relatief is. Een politieverhoor is nooit zonder enige vorm van druk, de één wordt er bang van, de ander ervaart het weer anders. Ik kan er niet veel over zeggen hoe iemand dit ervaart.

Over hetgeen zij zegt met betrekking tot de confrontatie met een verklaring van haar zoon, dat zij zeer agressief zou zijn, kan ik het volgende zeggen. Als ik mensen confronteer met verklaringen van anderen, dan lees ik ook letterlijk op wat er staat. Als hij niet heeft gezegd dat zij zeer agressief was, dan heb ik dat ook niet gezegd.

Ik kan hier nog het volgende over opmerken.

De volgorde van de verhoren op 1 april 2002 is zodanig dat ik eerst de verdachte heb gehoord, vervolgens de schoondochter, de zoon en de buurman. Na de verklaring van de buurman heb ik de zaak overgedragen aan de gewone recherche. Nu dat zo is, dan heb ik haar niet meer verhoord na de verklaringen van deze drie personen. Misschien dat ik nog even haar cel ben binnengelopen, maar als ik haar geconfronteerd zou hebben met een dergelijke verklaring van haar zoon, dan was dat vastgelegd in een proces-verbaal van verhoor. Nu er geen verder proces-verbaal van verhoor is, leid ik daar uit af dat ik haar niet meer heb verhoord.

Met betrekking tot het verhoor van het slachtoffer kan ik volgende opmerken.

Wat betreft de duur van het gesprek, is dit ook niet precies aan te geven. In ieder geval tussen 14.00 uur en 15.30, het tijdstip dat ik een mutatie schreef.

Hij heeft tijdens dit verhoor gewoon zijn verhaal gedaan, het was een herhaling van hetgeen hij reeds de avond tevoren aan mij had verteld. Ik had geen reden om te twijfelen aan wat hij zei. Hij was veel minder emotioneel, en hij was heel rustig. Als hij zegt dat hij een kater had van hier tot ginder, dan heb ik dat niet gemerkt. Hij was in ieder geval nuchter. Ik merkte wel dat hij pijn had door zijn verwondingen.

Hij gaf aan dat hij zijn vrouw terug wilde. Hij wilde ook geen aangifte tegen haar doen, maar had er niets op tegen om een verklaring af te leggen. Als hij dit niet had gedaan, had ik alsnog een ambtelijk verslag opgesteld van hetgeen hij mij de avond tevoren had verteld.

Ik weet niet meer of ik hem geconfronteerd heb met haar beschuldigingen dat hij haar geschopt en geslagen had.

Als hij zegt dat ik hem voor de voeten bleef gooien dat het huwelijk toch kapot was en dat zij niet bij hem zou terugkomen, dan kan ik me dat niet herinneren. Ik kan die conclusie niet trekken.

Als hij zegt dat ik door dat soort opmerkingen heb lopen aandringen op een aangifte, dan lijkt me dat niet mogelijk. Ik heb hem nogmaals uitgelegd dat hij aangifte kon doen, maar dat we dat niet nodig hebben omdat we al ambtshalve een onderzoek hadden gestart. Een dergelijk aandringen op een aangifte is dan ook niet logisch.

Als hij zegt dat ik zou hebben aangegeven dat hij er rekening mee moest houden dat zijn vrouw niet bij hem terug zou komen, en dat hij zijn verklaring daarop moest aanpassen, dan kan ik daarop het volgende zeggen. Als zij inderdaad in haar verklaring heeft aangegeven dat zij van hem af wilde, kan ik misschien gezegd hebben dat hij er rekening mee moest houden dat zij niet bij hem zou terugkomen. Maar waarom zou dit gevolgen hebben voor zijn verklaring? Zulk een opmerking heb ik niet gemaakt. Het is zijn verklaring, niet de mijne.

Wat betreft de verklaringen die haar zoon en schoondochter hebben afgelegd kan ik het volgende verklaren. In eerste instantie heb ik met hen beiden een gesprek gevoerd. Vervolgens heb ik hen gevraagd of ze ook een verklaring wilden afleggen. Ik geloof dat ik ze toen afzonderlijk heb verhoord. Het is best mogelijk dat ik in het gesprek heb aangegeven dat de moeder vond dat het huwelijk voorbij was. Als zij dat zo in haar verhoor heeft aangegeven, dan kan dat zijn dat ik dat aan de zoon en schoondochter heb verteld.

Als de schoondochter aangeeft dat ik alleen maar negatieve informatie wilde verzamelen, dan kan ik daarover het volgende stellen. Als de huwelijkssituatie zo wordt geschetst dat het slachtoffer verklaart dat de verdachte al vaker met een mes tegenover hem heeft gestaan, dan is dit relevant voor het onderzoek. Ik moet een zo objectief mogelijk onderzoek doen, en daarbij niet alleen negatieve informatie verzamelen, maar ook positieve, zodat de rechter zo goed mogelijk een beslissing kan nemen. Je bent in zo'n onderzoek bezig met waarheidsvinding.

Ik heb in de ochtend en aan het einde van de dag (1 april 2002) vóór de beslissing tot inverzekeringstelling overleg gehad met de hulpofficier. Dit was een telefonisch overleg. Hierna heb ik de zaak overgedragen aan de gewone recherche."

F. Nadere reactie verzoekerS

Verzoekers reageerden bij brief van 18 juli 2003 op de nadere verklaring van de betrokken ambtenaar. Zij lieten onder meer het volgende weten aan de Nationale ombudsman:

"Maar eerst even over de hygiëne in het cellenblok. Dat daar zogenaamd aandacht aan besteed is door het cellenhoofd, dat is ook maar een gezegde om de zaak af te doen. (…) Maar het schijnt nog steeds een beestenbende te zijn.

In de verklaring van de heer J. staat dat de man op de avond van het voorval al aangaf dat hij wilde dat zijn vrouw naar huis moest komen. En als de heer J. de ambtelijke verslagen van zijn collega's had doorgelezen, had hij hierin ook kunnen lezen dat de man al aangaf dat hij de schuldige van het voorval was en rechercheur J. had daar zondermeer op in moeten springen en onderzoek moeten doen of dat inderdaad het geval was en dat het misschien zo was dat mevrouw zich op die avond zichzelf verdedigd heeft tegen de aanvallen van haar man, zodat dit een noodweerzaak was voor de vrouw.

Dat rechercheur J. meerdere dingen niet meer zeker weet wat hij in deze zaak heeft gedaan en niet gedaan, komt hier duidelijk naar voren en wel door de volgende citaten van hem die ik nog zal aanhalen en mijn commentaar daar op zal geven.

Citaat: Op 31 maart 2002 heb ik in de ochtend de verdachte verhoord, ik weet niet meer hoelang dit verhoor heeft geduurd.

Antwoord: de rechercheur weet niet dat hij 3 maal een verhoor heeft uitgevoerd.

Citaat: Het verhoor is naar mijn mening op dezelfde wijze verlopen zoals ik al mijn verhoren doe.

Antwoord: Het is dan schijnbaar normaal met zijn verhoren dat hij mentaal geweld gebruikt, met vuisten op tafel slaat, leugens tegen verdachte vertelt over verklaringen die door andere zijn afgegeven, haar verklaringen onder de neus schuift van anderen wetend dat mijn vrouw geen bril op heeft en deze toch niet kan lezen en hij kan vertellen wat hij wil. Een beetje rechercheur geeft de arrestant haar bril als hij haar iets wil laten lezen zodat zij dat ook kan lezen en niet op gezegden en leugens van de rechercheur hoeft af te gaan.

Citaat: Op 31 maart 2002 heb ik in de ochtend de verdachte verhoord, ik weet niet meer hoe lang dit verhoor heeft geduurd. Ik schat dat het niet meer dan anderhalf uur is geweest.

Antwoord: Het geheugen van rechercheur J. is zeer goed, zo goed zelfs dat hij niet weet dat hij mijn vrouw 3 maal heeft verhoord, en 3 maal flink tekeer tegen haar ging en haar beloog over afgegeven verklaringen van een ander. Een beetje kerel tegenover een vrouwtje van anderhalve meter had haar in haar waarde gelaten en met respect behandeld. Het is geen crimineel tegenover hem, maar een vrouw die voor het eerst in haar leven met de politie te maken kreeg, en dan praat hij over waarde en respect.

Citaat: heb ik een vrouwelijk collega gevraagd te kijken of er blauwe plekken waren.

Antwoord: 2 dagen later kwam er een arts op bezoek. Een vrouwelijke arts, haar naam ken ik niet, maar ze was van Indonesische of Chinese afkomst. Gek dat zij bij onderzoek wel blauwe plekken vaststelde. Maar waar is in het geheel haar rapport gebleven, die komt in alle stukken nooit meer ter sprake en is ook nergens bijgevoegd.

Citaat: Over zoon en schoondochter; ik geloof dat ik ze toen afzonderlijk heb verhoord.

Antwoord: Zeer goed geheugen van de heer J., hij weet niet eens hoe hij het verhoor heeft afgenomen, hij gelooft dat hij...

Citaat: Het is best mogelijk dat ik in het gesprek heb aangegeven dat de moeder vond dat huwelijk voorbij was.

Antwoord: Is rechercheur J. de advocaat van de moeder of vader, van de zoon en schoondochter, dat hij aangeeft of het huwelijk voorbij is. Het is zijn zaak om een zaak serieus te nemen en niet in het huwelijk van zijn verdachte te duiken. Had hij maar het rapport van zijn collega's gelezen dan had hij iets om in te duiken en te onderzoeken waar de schuld lag i.p.v. de kinderen te vertellen dat pa en ma gaan scheiden. Het was ook het eerste dat hij mij vertelde toe ik de andere ochtend op het bureau verscheen om een verklaring af te leggen en hij herhaalde het nogmaals toen hij mij telefonisch benaderde met het verzoek om schone kleding voor mijn vrouw te brengen.

Citaat: Als de schoondochter aangeeft dat ik alleen maar negatieve informatie wilde verzamelen.

Antwoord: 1 maal met schoondochter gesproken en zij geeft al aan dat hij negatief bezig was en zeer arrogant was; hetzelfde wat ook de zoon verklaart.

Citaat: Ik moet een zo objectief mogelijk onderzoek doen, en daarbij niet alleen negatieve verzamelen, maar ook de positieve.

Antwoord: Welke positieve informatie heeft hij dan verzameld. Geen een, alleen maar bezig geweest om een vrouw te intimideren. Misschien wel een afreageren op een vrouw waar hij het elders niet kan of durft.

Citaat: Je bent in zo'n onderzoek bezig met waarheidsvinding.

Antwoord: Hoe komt die man bij dit woord: WAARHEIDSVINDING. Als hij de waarheid wou vinden, had hij verder moeten kijken dan zijn neus lang is. Een collega geeft in een rapport aan dat de man zegt dat hij de schuldige is en de man verklaart in zijn eerste verklaring aan de heer J. zelf nota bene dat de schuld bij de man ligt. Waar blijft dan zijn waarheidsvinding.

Citaat: Hierna heb ik de zaak overgedragen aan de gewone recherche.

Antwoord: Rechercheurs die oplichters, inbrekers, moordenaars, bedriegers, familieruzies, enz enz doen, zijn in zijn ogen maar gewone rechercheurs, toch iets anders van kwaliteit dan als je van de zeden bent. Maar deze gewone rechercheurs (rechercheur Sl.) schrokken toen ze bij mijn vrouw in de cel kwamen en meteen wisten dat hier iets niet goed zat. Maar het was de 3e dag en alles was door J. al in werking gezet samen met de hulpofficier van justitie (die trouwens in het dagelijks doen de chef van heer J. op het bureau is) dat mijn vrouw voor de rechter-commissaris moest verschijnen (dit na telefonisch overleg). Maar de NORMALE recherche verklaarde later tegen mijn vrouw en mij dat ze dit heel anders had aangepakt en dat het NOOIT zo had gelopen als hier was gebeurd, maar de heer J. had de zaak al verkloot.

Tot slot wil ik op het commentaar van de heer J. nog dit kwijt. Een rechercheur die toch wel het denkvermogen en combinatievermogen en zeker het geheugenvermogen moet hebben dat boven het gemiddelde van de normale Nederlander uitsteekt, vind ik dat hier een rechercheur bezig is met uw vragen te beantwoorden heel vaak met: ik dacht...; ik weet niet meer…; ik meen dat zij…; het is naar mijn mening…; ik geloof dat ik... Allemaal uitspraken die mij aan een enquête doen denken over een bouw, iets waar men ook niet meer zeker wist of wel of niet, of ik herinner het me niet meer zo.

Ik vind zijn antwoorden zo onduidelijk en twijfelachtig dat ik denk dat hij ook niet meer weet hoe zijn jeugd of zijn trouwdag er heeft uitgezien. Dit is een afdoenpraat, hetzelfde zoals hij de zaak tegen mijn vrouw afdeed. Alleen jammer dat hij hier niet de hand van zijn meerdere boven zijn hoofd voelt die hem steeds heeft gesteund.

Ik weet zeker dat door nalatig onderzoek van rechercheur J., hij niet weet wat hij heeft aangericht aan de vrouw en het gezin. De vrouw die een voorwaardelijke straf kreeg met een boete van € 500 is nog steeds psychisch totaal kapot en barst nog steeds in tranen uit als er maar over het voorval wordt gesproken. Ook is ze nu al langer dan een jaar onder behandeling van een neuroloog.

Het gaat ons niet om b.v. de € 500 terug te krijgen die tot de uitspraak hoorde, laat de politie die € 500 maar gebruiken om hun zwijnenstal van cellenblok eens een goede beurt te geven."

G. NADERE INFORMATIE KORPSBEHEERDER

1. Bij brief van 30 oktober 2003 reageerde de korpsbeheerder op aanvullende vragen van de Nationale ombudsman over de hygiëne in het cellenblok. Hij schreef onder meer het volgende:

"Ten aanzien van de hygiënische situatie in het cellenblok in Y kan ik u de volgende ontwikkelingen melden.

Korte termijn:

Met ingang van 1 mei 2003 is er weer een groepschef in functie binnen het cellencomplex van Y.

Dit heeft tot gevolg dat de direct dagelijkse leiding weer vorm en inhoud heeft gekregen en dat geconstateerde problemen en onvolkomenheden direct worden opgepakt.

De schoonmaak is aangepakt en wordt nu goed geregeld. Er is een vaste groep van schoonmakers(sters) actief.

Elke (werk)dag wordt er schoongemaakt en er vindt regelmatig overleg over en controle op de uitgevoerde werkzaamheden plaats.

In dringende gevallen (bijvoorbeeld ontsmetting) kan er een beroep worden gedaan op extra schoonmaak.

(…)

Lange(re) termijn:

Door de groepschef is een rapport opgesteld, waarin een groot aantal verbeterpunten staan vermeld met betrekking tot de werkruimtes en het cellencomplex.

Deze punten hebben voor een deel ook betrekking op de hygiëne binnen het cellencomplex. Met name gaat het hier om het onderhoud (stuclaag etc.).

Dit rapport is aangeboden aan de korpsleiding en wordt bekeken op haalbaarheid."

2. In aanvulling op de brief van 30 oktober 2003, voegde de korpsbeheerder een verslag van 14 augustus 2003 van een bezoek aan het cellencomplex te Y door leden van de Commissie Toezicht Politiecellen. Hierin staat onder meer het volgende beschreven:

" Het complex ziet er duidelijk schoner uit. Op diverse aspecten van de bedrijfsvoering is de situatie - na het aantreden van de nieuwe chef (…) - verbeterd. Verder ligt er een plan van aanpak om verdere verbeteringen door te voeren. (…)

Het schoonhouden van het complex is beter geregeld. Er is een andere schoonmaakdienst. Er worden geen klachten meer geuit. De arrestantenbewaarders beschikken over een alarmnummer, dat ze kunnen bellen in geval van een noodzakelijke snelle ontsmetting van een cel.

(…)

De commissieleden hebben een gesprek met een arrestant gehad. Deze persoon was tevreden met de verzorging. De huisregels zijn hem uitgereikt. Hij werd genoeg gelucht. Zijn cel werd iedere dag schoongemaakt."

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

Artikel 29, eerste lid:

"In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhoorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft eene verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht."

2. Klachtenregeling politie Noord- en Oost-Gelderland

Artikel 1, onder g:

"een klacht: een kennisgeving van ontevredenheid over feitelijke gedragingen van een of meer ambtenaren van politie, met de bedoeling daarop een reactie te ontvangen."

Artikel 8, vijfde en achtste lid:

"5. De indiener van de klacht, de ambtenaar van politie op wie de klacht betrekking heeft en eventuele getuigen worden gehoord. Zij worden in de gelegenheid gesteld schriftelijk dan wel mondeling, en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt toe te lichten en op elkaars verklaringen te reageren.

8. Van het horen wordt een verslag gemaakt. De korpschef, district/divisie zendt, binnen 4 weken na de ontvangst van de klacht een onderzoeks-/bemiddelingsverslag naar het stafbureau van de korpsbeheerder. In een begeleidend schrijven bij dit verslag geeft hij zijn bevindingen met betrekking tot de klacht weer."

Artikel 10, derde lid:

"De commissie heeft de mogelijkheid om in bijzondere gevallen en ter hare beoordeling klager, getuigen, beklaagden of anderen te horen, voor zover zij dit noodzakelijk acht om tot een afgewogen advies te komen. De commissie betrekt daarbij onder meer de ernst van de klacht."

3. Regeling politiecellencomplex

Artikel 2, onder b:

"De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat voldoende maatregelen zijn genomen om:

b. de veiligheid van de ingeslotene te waarborgen."

Artikel 12:

"De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat ten aanzien van personen die zijn ingesloten in een politiecellencomplex, onverminderd het bepaalde in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, tenminste de volgende gegevens worden geregistreerd:

a. volledige personalia en aliassen;

b. geboortegegevens, nationaliteit en spreektaal;

c. adresgegevens, telefoonnummer en postcode;

d. de reden van insluiten;

e. datum en tijdstip van aanvang en einde van de insluiting;

f. plaats van de insluiting;

g. diëet of voedselbeperking op medische of levensbeschouwelijke gronden;

h. medicijngebruik en verstrekking van medicijnen;

i. de tijdstippen van het verstrekken van maaltijden, het luchten en het douchen of wassen, en

j. het tijdstip van controle tijdens de nachtelijke uren."

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Optreden van de politie bij incident tussen verzoekers: geen deugdelijk onderzoek ingesteld, arrogant opgesteld door niet te bemiddelen en aan te dringen op het doen van aangifte; over klachten niet gehoord door klachtencommissie.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Cel waarin verzoekster verbleef en doucheruimte onvoldoende hygiënisch gehouden; klachten hierover niet-ontvankelijk verklaard;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Geen afschrift toegezonden van onderzoeksrapport van klachtbehandeling.

Oordeel:

Geen oordeel