2002/047

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop het regionale politiekorps Kennemerland heeft gehandeld naar aanleiding van zijn melding op 14 augustus 2000 dat zijn geparkeerd staande auto was aangereden door een auto, die daarna de plaats van het ongeval had verlaten zonder dat de bestuurder zijn identiteit had bekendgemaakt. Verzoeker klaagt er met name over dat de politie:

- ondanks het feit dat hij het kenteken van de doorgereden auto had doorgegeven, hem vrijwel direct heeft meegedeeld dat er weinig kans bestond op een goede afloop;

- geen reconstructie van de aanrijding heeft uitgevoerd toen een mogelijke verdachte bekend was geworden;

- het onderzoek heeft gestaakt terwijl verfresten, die de auto van de veroorzaker van de aanrijding had achtergelaten op verzoekers auto, nog niet waren onderzocht.

Voorts klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Kennemerland zijn klacht van 16 augustus 2000 over het voorgaande niet volgens de geldende procedure heeft afgehandeld. Hij klaagt er in dit verband met name over dat de politie:

- hem geen ontvangstbevestiging van zijn klachtbrief heeft gestuurd;

- hem niet heeft uitgenodigd voor een bemiddelingsgesprek;

- hem geen informatie heeft toegestuurd over de klachtbehandelaar, waardoor hij geen toelichting heeft kunnen geven op zijn klacht;

- de klacht heeft afgedaan zonder dat is ingegaan op zijn klachtbrief, zonder dat de resultaten van het klachtonderzoek aan de korpschef zijn voorgelegd en zonder dat de korpschef een beslissing heeft genomen over de klacht.

Beoordeling

Inleiding

Verzoeker klaagt over de wijze waarop het regionale politiekorps Kennemerland heeft gehandeld naar aanleiding van zijn melding op 14 augustus 2000 dat zijn geparkeerd staande auto was aangereden door een auto, die daarna de plaats van het ongeval had verlaten zonder dat de bestuurder zijn identiteit had bekendgemaakt. De politiemeldkamer deelde de ter plaatse gekomen politieambtenaar mee dat het kenteken dat verzoekers zoon van de mogelijke veroorzaker had genoteerd, was afgegeven voor een Mercedes. Verzoekers zoon had echter het voertuig van de veroorzaker omschreven als een kleine driedeurs auto met grote vierkante achterlichten. Later bleek op het politiebureau dat het opgegeven kenteken was afgegeven voor een Mitsubishi van iemand uit dezelfde woonplaats als verzoeker. De politie sprak met de gebruiker van de Mitsubishi en is met de gebruiker en met de auto langs verzoekers woonadres gegaan, maar dit leidde niet tot een verdenking jegens die persoon.

I. Ten aanzien van de aanrijding

1.1. In de eerste plaats klaagt verzoeker erover dat, ondanks het feit dat het kenteken van de doorgereden auto was doorgegeven, een ter plaatse gekomen politieambtenaar hem vrijwel direct heeft meegedeeld dat er weinig kans bestond op een goede afloop. Verzoekers zoon had het kenteken van de doorgereden auto genoteerd, alsmede dat het een kleine driedeurs auto betrof met grote vierkante achterlichten. Ter plaatse deelde de politieagent mee dat het kenteken was afgegeven voor een Mercedes, waarop hij meedeelde dat hij nog verder zou zoeken maar dat hij weinig kans zag op een goede afloop, aldus verzoeker.

1.2. De korpsbeheerder achtte verzoeker klacht op dit punt niet gegrond, omdat achteraf was gebleken van een communicatiestoornis over de tenaamstelling van het kenteken. De betroken ambtenaar had de opmerking geplaatst op grond van het gegeven dat het kenteken een Mercedes zou betreffen en niet, zoals de zoon van verzoeker had aangegeven, een kleine driedeurs auto, aldus de korpsbeheerder

1.3. Politieambtenaar H. liet weten dat verzoekers zoon hem had meegedeeld dat hij die dag omstreeks 19.45 uur buiten een geluid hoorde dat leek op het geluid van een aanrijding. Toen verzoekers zoon naar buiten had gekeken, zag hij een auto wegrijden bij de auto van zijn vader. Hij had daarop het kenteken van die auto genoteerd. Voorts liet verzoekers zoon de politieambtenaar weten dat die auto een kleine driedeurs auto met grote vierkante achterlichten had betroffen. Meer bijzonderheden, zoals kleur, merk en type van de auto kon verzoekers zoon niet meedelen, aldus H. De meldkamer liet vervolgens H. weten dat het kenteken was afgegeven voor een Mercedes. Verzoekers zoon bleef erbij dat hij het juiste kenteken had genoteerd. Gelet op het verschil tussen de informatie van de meldkamer over het kenteken en de informatie die verzoekers zoon had gegeven, deelde H. verzoeker mee dat hij niet te veel van het onderzoek moest verwachten.

1.4. In beginsel mag een politieambtenaar uitgaan van de juistheid van de informatie die hem door de politiemeldkamer wordt verstrekt.

Het staat vast dat de beschrijving die verzoekers zoon gaf van de auto die vermoedelijk de aanrijding had veroorzaakt, niet overeenkwam met het type voertuigen van het merk Mercedes.

Voorts staat vast dat politieambtenaar H. zich op grond van dit verschil in informatie negatief heeft uitgelaten over de afloop van een eventueel in te stellen opsporingsonderzoek.

In dit geval is gebleken dat politieambtenaar H. op het moment dat hij twijfels had over de juistheid van de door verzoekers zoon verstrekte gegevens, verzoekers zoon nog een aantal malen heeft gevraagd of hij zeker was van de verstrekte informatie. Toen verzoekers zoon daarbij bleef, had H. ervoor kunnen kiezen de meldkamer nogmaals naar het kenteken, merk en type van de auto te vragen om iedere twijfel op dit punt weg te nemen. Gegeven het uitgangspunt dat een politieambtenaar in beginsel mag afgaan op de informatie die hem door de politiemeldkamer is verstrekt, rekent de Nationale ombudsman het politieambtenaar H. niet aan dat hij dit in de onderhavige situatie heeft nagelaten. Het is dan ook niet onjuist dat H. op grond van de hem door de meldkamer verstrekte informatie uitlatingen heeft gedaan over de eventuele uitkomst van een opsporingsonderzoek.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

2.1. In de tweede plaats klaagt verzoeker er over dat er een reconstructie van de aanrijding had moeten worden uitgevoerd toen een mogelijke verdachte bekend was geworden. De dag na de aanrijding bezocht H. verzoekers woning samen met een man, Bn., en met de door hem gebruikte auto. Verzoekers echtgenote was alleen thuis. Verzoeker was niet thuis en had zijn auto bij zich. Ook verzoekers zoon was niet aanwezig. De auto die Bn. in gebruik had, bleek het door verzoekers zoon opgegeven kenteken te hebben en van het merk Mitsubishi te zijn, aldus verzoeker. H. deelde verzoekers echtgenote mee dat Bn. had verklaard niets met de schade te maken te hebben en dat hij ook niet op het tijdstip van de aanrijding op de betreffende plaats met die auto had gereden. H. liet verzoekers echtgenote weten dat de partner en familieleden van Bn., alsmede enkele onafhankelijke getuigen daarover gelijkluidend hadden verklaard. H. had verzoeker later meegedeeld dat hij een reconstructie dan ook niet nodig achtte.

2.2. De beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland laat op dit punt weten dat hij van mening is dat verzoekers klacht niet gegrond is. Hij deelt mee dat het opsporingsonderzoek zorgvuldig is verricht en dat H. het onderzoek heeft gestaakt op het moment dat bleek dat de gebruiker van de Mitsubishi niet als verdachte kon worden aangemerkt.

2.3. Politieambtenaar H. berichtte dat hij op het politiebureau tot de ontdekking was gekomen dat er een vergissing was gemaakt bij het doorgeven van het merk en type auto. Het kenteken dat verzoekers zoon had opgegeven bleek te zijn afgegeven voor een Mitsubishi en hoorde in Haarlem thuis. Naar aanleiding daarvan heeft H. de gebruiker van de Mitsubishi, Bn., uitgenodigd om een verklaring te komen afleggen. Bn. deelde H. mee dat hij niets van de aanrijding wist. H. liet weten dat hij bij een onderzoek aan de Mitsubishi geen sporen had aangetroffen die duidden op het veroorzaken van de aanrijding bij verzoekers auto. Voorts verklaarde een zus van de partner van Bn. dat hij ten tijde van de aanrijding in de woning van zijn vrienden aanwezig was geweest. Ook de partner van Bn. en diens ouders waren daar aanwezig geweest. H. is vervolgens met Bn. en met zijn auto naar verzoekers woning gegaan met het doel om na te gaan of de Mitsubishi voldeed aan de omschrijving die verzoekers zoon had gegeven. Verzoekers zoon werd echter niet thuis aangetroffen en verzoekers echtgenote werd op de hoogte gesteld van de stand van zaken.

Tijdens het onderzoek deelde H. mee dat hij bij zijn onderzoek had gezien dat de schade op verzoekers auto op een lagere plaats aanwezig was dan op de hoogte van de bumper van de Mitsubishi. Hieruit concludeerde H. dat de Mitsubishi de schade aan verzoekers auto niet kon hebben veroorzaakt.

2.4. Nadat H. op de hoogte was gekomen van de juiste tenaamstelling van het opgegeven kenteken, heeft hij juist gehandeld door alsnog een onderzoek in te stellen naar de mogelijke betrokkenheid van dat voertuig bij de aanrijding. Bij dit onderzoek heeft hij de mogelijke bestuurder Bn., zijn familie en zijn kennissen over de mogelijke betrokkenheid van hem bij de aanrijding gesproken. Op basis hiervan heeft H. eveneens juist gehandeld door te besluiten om met (vrijwillige) medewerking van Bn. mét de auto bij verzoeker langs te gaan.

Het had echter in de rede gelegen om - vóórdat verzoekers woning zou worden bezocht - te informeren of verzoeker met zijn auto en zijn zoon thuis zouden zijn. Een bezoek zou bij afwezigheid van genoemde personen en de auto zinledig zijn. Het is niet juist dat H. geen afspraak heeft gemaakt met de overige betrokkenen over het af te leggen bezoek.

Gelet hierop had het in de rede gelegen om - bij aanwezigheid van verzoeker, zijn zoon en de auto van verzoeker - op de plaats van de aanrijding een reconstructie uit te voeren om vast te stellen of de Mitsubishi al dan niet bij de aanrijding betrokken was geweest. Hieraan doet niet af dat H. van mening was dat de hoogte van de bumper van de Mitsubishi niet overeenkwam met plaats van de schade aan verzoekers auto.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

3.1. Ten slotte klaagt verzoeker er in dit verband over dat de politie het onderzoek naar de aanrijding had gestaakt, zonder dat de verfresten die op zijn auto aanwezig waren zijn onderzocht. Politieambtenaar H. had verzoeker meegedeeld dat een dergelijk onderzoek veel geld zou kosten en niet de moeite waard zou zijn.

3.2. De korpsbeheerder berichtte dat hij geen reden had te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek dat H. had ingesteld. Omdat gebleken was dat de tenaamgestelde (kennelijk bedoelt de korpsbeheerder de gebruiker Bn.) niet als verdachte kon worden aangemerkt, is het onderzoek naar de aanrijding gestaakt. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht op dit punt niet gegrond.

3.3. Politieambtenaar H. deelde mee dat hij een lichte deuk in het linkervoorportier van verzoekers auto had aangetroffen. Volgens H. was de schade zo gering dat het zeer wel mogelijk was dat de veroorzaker niet had gemerkt dat hij die schade had veroorzaakt. Voorts trof H. ter hoogte van deze deuk een veeg lichte verf/lak aan. Bij onderzoek aan de auto van Bn. trof H. geen sporen aan die konden duiden op het veroorzaken van de schade aan verzoekers auto. Voorts berichtte H. dat hij verzoeker had meegedeeld dat het afnemen van de verf/lak op zijn auto een kostbare zaak was en dat het tevens niet mogelijk was om dat te doen zonder de originele lak van de auto te beschadigen. Bij het onderzoek deelde H. mee dat het een zeer geringe schade betrof en dat het voor hem vaststond dat de schade niet door de Mitsubishi kon zijn veroorzaakt. Hij had om die reden besloten het lakspoor niet af te nemen.

3.4. Gelet op hetgeen hiervóór onder 2. is geoordeeld had de beslissing om al dan niet een lakspoor af te nemen eerst genomen kunnen worden nadat een reconstructie als bedoeld onder 2.4. had plaatsgevonden. Voor zover de reconstructie tot de conclusie had geleid dat de Mitsubishi bij de aanrijding betrokken had kunnen zijn, had de lakproef een rol kunnen spelen bij de vaststelling of de Mitsubishi daadwerkelijk bij de aanrijding betrokken was geweest.

Alsdan zouden de daaraan verbonden kosten geen rol hebben mogen spelen. Zulks zou alleen anders zijn indien verzoeker zou hebben aangegeven dat vanwege gevaar voor (extra) beschadiging van zijn voertuig van een lakproef moest worden afgezien.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van de klachtbehandeling

1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Kennemerland zijn klacht van 16 augustus 2000 over het voorgaande niet volgens de geldende procedure heeft afgehandeld. Hij klaagt er in dit verband met name over dat de politie hem geen ontvangstbevestiging van zijn klachtbrief heeft gestuurd, hem niet heeft uitgenodigd voor een bemiddelingsgesprek, hem geen informatie heeft toegestuurd over de klachtbehandelaar, waardoor hij geen toelichting heeft kunnen geven op zijn klacht en dat de klacht is afgedaan zonder dat is ingegaan op zijn klachtbrief, zonder dat de resultaten van het klachtonderzoek aan de korpschef zijn voorgelegd en zonder dat de korpschef een beslissing heeft genomen over de klacht.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland laat weten dat verzoekers brief van 16 augustus 2000 en de daarop gevolgde rappelbrief door het personeel van de postkamer niet als klachtbrieven zijn aangemerkt. Zij zijn om die reden in de administratie ingeboekt als een verkeersaangelegenheid, aldus de korpsbeheerder. Indien verzoekers brieven wel als klachtbrieven waren aangemerkt, zouden die zijn doorgezonden naar het Bureau Interne Zaken van de regiopolitie Kennemerland en daar als klacht zijn behandeld. Voorts laat de korpsbeheerder weten dat verzoeker nooit heeft geïnformeerd bij het Bureau Interne Zaken naar de behandeling van zijn brief.

Volgens de korpsbeheerder kon verzoekers brief van 16 augustus 2000 zowel als een klachtbrief worden beschouwd danwel als een brief waarop een nadere reactie wordt verwacht met betrekking tot de afhandeling van een aanrijding.

3. Gelet op de Klachtenregeling politie Kennemerland (zie Achtergrond), staat vast dat verzoekers brief van 16 augustus 2000 had moeten worden aangemerkt als een klacht. Verzoeker uitte namelijk in zijn brief onvrede over dan wel kritiek op het optreden van politieambtenaar H. bij de afhandeling van de aanrijding. Voorts was de brief gericht aan het regionale politiekorps Kennemerland en vroeg verzoeker om een reactie op de brief. Het regionale politiekorps Kennemerland had verzoekers brief dan ook als een klacht dienen te behandelen waarbij de onder 1. vermelde procedure zou zijn gevolgd. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd.

Voorts treft het kennelijke verwijt van de korpsbeheerder aan het adres van verzoeker dat hij zelf niet bij het Bureau Interne Zaken had geïnformeerd naar de behandeling van zijn brieven, geen doel. Het staat namelijk vast dat verzoeker op geen enkele wijze, bijvoorbeeld via een ontvangstbevestiging, op de hoogte is gebracht van de wijze van behandeling van zijn brief. Hij kon derhalve niet op de hoogte zijn van het organisatieonderdeel waar hij kon informeren naar de behandeling van zijn brieven.

De onderzochte gedraging voor wat betreft de klachtbehandeling is op alle punten niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Kennemerland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), is niet gegrond ten aanzien van de verstrekte informatie en is gegrond wat betreft het achterwege laten van een reconstructie. Wat betreft het achterwege laten van een lakproef is de klacht in zoverre gegrond dat de beslissing daaromtrent eerst genomen had kunnen worden na een reconstructie van de aanrijding. Wat betreft de klachtbehandeling is de klacht op alle onderdelen gegrond.

Onderzoek

Op 24 november 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Haarlem, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Kennemerland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Een van hen maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Haarlem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd een betrokken ambtenaar gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en de betrokken ambtenaar deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 14 augustus 2000, omstreeks 19.56 uur, meldde verzoeker het regionale politiekorps Kennemerland dat zijn auto, die voor zijn woning stond geparkeerd, zojuist was aangereden. Nadat de politie een onderzoek had ingesteld naar de toedracht van de aanrijding, werd van de aanrijding een registratieformulier opgemaakt waarin onder meer het volgende staat vermeld:

"Voertuig 14.2 stond geparkeerd in een parkeervak aan de noordzijde van de N.straat met de voorzijde in westelijke richting.

Meer dan vermoedelijk is betrokkene 14.1 uit de Mi.weg gekomen en heeft deze de bocht naar links niet goed genomen, waardoor hij met het geparkeerde voertuig 14.2 in aanrijding kwam lichte deuk- en krasschade tot gevolg. Na de aanrijding heeft 14.1 de plaats van de aanrijding verlaten zonder de gelegenheid te geven tot vaststelling van zijn personalia of diens voertuig.

Betrokkene 14.1 is weggereden in westelijke richting over de N.straat.

(…)

De zoon van betrokkene 2 heeft een kenteken opgenomen van de auto die mogelijk als tegenpartij aan te merken is: XX-00-YY Na onderzoek is de persoon achterhaald die dit voertuig ten tijde van de aanrijding onder zich had: Bn. (…)

Deze persoon verklaart ten tijde van de aanrijding bij zijn vriendin geweest te zijn, terwijl de auto voor de deur stond. Van zijn aanwezigheid zijn 4 getuigen. Bn. verklaart in het geheel niet in de (omgeving van) de N.straat geweest te zijn.

Een onderzoek aan het voertuig van Bn. heeft geen sporen van de aanrijding opgeleverd."

2. Verzoeker was het met de afhandeling van de aanrijding niet eens en liet in een brief aan het regionale politiekorps Kennemerland, met een kopie aan burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, bij brief van 16 augustus 2000 onder meer het volgende weten:

“Onderwerp: politieonderzoek, bij doorrijden naar aanrijding.

(...)

Maandag 14 augustus 2000, omstreeks 19.45 uur, is mijn auto, vermoedelijk bij een keermanoeuvre op de kruising N.straat/Mi.weg aangereden en is de veroorzaker na de aanrijding doorgereden.

Mijn zoon die op dat moment op zijn slaapkamer was, hoorde een geluid dat leek op een aanrijding. Direct daarop keek hij uit het raam en zag een auto wegrijden ter hoogte van mijn geparkeerde auto en noteerde vervolgens het kenteken XX-00-YY en nog een aantal gegevens, waar ik later in dit schrijven op terug kom. Hij ging naar beneden, om te kijken of mijn auto ook daadwerkelijk was beschadigd. Zijn constatering was een deuk in het linkervoorportier met zilvergrijze verf (de verf is tot op heden nog steeds op mijn auto aanwezig).

Na ca 15 minuten was de politie ter plaatse en controleerde het door mijn zoon opgegeven kenteken. In eerste instantie werd ons door Agent H. van de politie (...) te kennen gegeven dat het een Mercedes betrof, waarop mijn zoon reageerde dat dit niet kon. Hij was er van overtuigd, dat het om een kleine driedeurs auto ging, met grote vierkante achterlichten. De kleur kon hij niet omschrijven, daar hij zich hoofdzakelijk had gefixeerd op het kenteken, wat hij op dat moment belangrijker vond.

De agent gaf aan, nog wat verder te zoeken, maar gaf mij weinig kans op een goede afloop (naar mijn mening een snelle conclusie. (...)

Dinsdag 15 augustus omstreeks 16.00 uur - ik ben op dat moment, met mijn auto op Amsterdam Airport Schiphol voor werkzaamheden - brengt de agent een bezoek aan mijn huisadres in de N.straat (...), samen met een verdachte. De agent vertelt mijn vrouw, dat deze man heeft verklaard, niets met deze schade te maken (te hebben; No), noch in de N.straat te hebben gereden op 14-08-00, omstreeks 19.45 uur. Hier zouden zijn vriendin en familieleden en nog een aantal onafhankelijke getuigen over zijn gehoord door de agent. De agent doet als laatste de mededeling dat voor hem de zaak is afgesloten.

Mijn vrouw verbaasde zich over het feit, dat het nu om een Mitsubishi ging en niet om een Mercedes. Afgezien van het feit, dat de politie met een verdachte ons huisadres bezoekt, bevreemdt het mij dat hij een conclusie kan trekken, terwijl mijn auto op Schiphol staat. Waarom niet beide auto's op het Hoofd Bureau van Politie ontbieden en naast elkaar zetten voor een soort reconstructie. Uit een telefoongesprek met de agent blijkt dat hij na 7 jaren ervaring dit eenvoudig kan constateren en hij dit niet nodig acht. (Bijzonder! (...)

Ook een verzoek mijnerzijds, (...) of de zilvergrijze sporen op mijn auto, vergeleken konden worden met de zilvergrijze bumpers van de verdachte zijn auto was niet mogelijk. Dit onderzoek zou veel geld kosten en niet de moeite waard. (ach wat maakt het uit dat ik een geschatte schade heb van 2000,- en voor de derde keer een soortgelijke schade heb gehad. (...)

ZEER OPMERKELIJK IS, dat mijn zoon een opgave doet van een kenteken, dat behoort bij een auto, die nota bene thuis hoort in Haarlem en achteraf alsnog aan het signalement voldoet. (IS DIT TOEVAL??? (...)

Conclusie:

Zaken die naar mijn mening, voor een goed rechercheonderzoek van essentieel belang zijn, worden op onverklaarbare wijze achterwege gelaten, of is het dan toch zuinig omgaan met het Politie-budget.

Het gezegde. DIE PET PAST ONS ALLEMAAL, gaat blijkbaar niet op. Ik denk dan ook niet, dat ik hem ooit nog eens op zal zetten, want tenslotte komt de liefde nooit van één kant.

Dat er in dit schrijven, voor mij een aantal zaken onbegrijpelijk zijn, behoeft geen betoog.

Ondanks het feit, dat agent H. de zaak heeft gesloten, daar hij naar zijn zeggen, er al veel meer aan heeft gedaan dan nodig was, zou het voor ons plezierig zijn, als U de zaak nog eens door een andere agent zou laten onderzoeken. Mogelijk dat mij de pet dan ook weer past, en er van beide kanten tevredenheid ontstaat.

Misschien krijg ik dan weer een hoge pet op van de politie.

Ik ga er vanuit U voldoende te hebben geïnformeerd en zie uw reactie gaarne tegemoet.”

3. Nadat verzoeker bij brief van 29 oktober 2000 had gerappelleerd, deelde de chef van Basisteam Noord van het District Haarlem van het regionale politiekorps Kennemerland, K., verzoeker bij brief van 10 november 2000 onder meer mee:

"Op het politiebureau Haarlem noord, (...) te Haarlem, is op 01 november 2000 een brief aangekomen waarin u klaagt over de afhandeling van een eerder door u verzonden brief. Ikzelf heb geen kennis genomen van de inhoud van deze brief, maar heb begrepen dat u het niet eens bent over de afhandeling van een aanrijding.

Ik heb uit de opgemaakte stukken begrepen dat u het niet eens bent over het feit dat de politie het onderzoek heeft gestaakt m.b.t. tot de aanrijding waarbij uw personenauto was betrokken. Ik kan u mededelen dat de politieambtenaar die uw zaak heeft behandeld conform de richtlijnen heeft gehandeld. De tegenpartij kon niet als verdachte worden aangemerkt waardoor de zaak niet verder in behandeling kan worden genomen.

Er is door de politieambtenaar wel een zogenaamde registratieset opgemaakt waaruit blijkt dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden. Deze registratieset wordt gezonden naar de Nederlandse vereniging van assuradeuren. Uw verzekeringsmaatschappij kan daar een afschrift verkrijgen van deze aanrijdingsregistratieset. Mogelijk dat via het waarborgfonds de schade aan uw voertuig kan worden verhaald. Uw verzekeringsmaatschappij kan u daarover verder inlichten."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en staat voorts weergegeven onder A. FEITEN, onder 2.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland

1. De beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland deelde in reactie op verzoekers klacht bij brief van 3 april 2001 onder meer het volgende mee:

"De heer B., voormeld, heeft op 16 augustus 2000 en vervolgens op 29 oktober 2000 (een reactie op zijn eerste brief), een brief gericht aan: Politie Kennemerland, Koudenhorn 2, 2011 JC Haarlem.

Als `onderwerp' stond in de brieven vermeld: `politieonderzoek, bij doorrijden naar aanrijding', waarmee schrijver kennelijk bedoelt: `doorrijden na aanrijding'. Kopieën van die brieven waren door u bij de toegezonden bescheiden gevoegd. Uit onderzoek is gebleken dat de eerstgenoemde brief op 18 augustus 2000 bij de administratie van de Regiopolitie Kennemerland te Haarlem is ingeboekt (…) en dat deze brief vervolgens, ter behandeling, is doorgezonden naar het politiebasisteam Haarlem-Noord.

De heer B. gaf in die brief aan dat hij het niet helemaal eens was met het door de politie ingesteld onderzoek met betrekking tot de aanrijding met zijn voertuig. De tweede brief is op een later tijdstip doorgezonden naar vermeld bureau `Haarlem-Noord'.

Bij de administratie van de politie Kennemerland zijn de brieven van de heer B. echter niet als klachtbrieven (in de zin van de Klachtenregeling Politie Kennemerland) aangemerkt, doch ingeboekt als `een verkeersaangelegenheid'. Zodoende zijn de brieven dan ook niet (eerder) bij het Bureau Interne Zaken terechtgekomen en aldus niet als `klachtbrieven' behandeld. Door de heer B. is echter ook nooit bij het Bureau Interne Zaken van de politie Kennemerland geïnformeerd naar de afhandeling van de door hem veronderstelde ingediende klacht.

Indien dat wel was gebeurd dan was reeds eerder duidelijk geworden dat zijn brieven niet als `klachten' waren behandeld.

Indien door personeel van de postkamer van de politie Kennemerland de brieven WEL als klachtbrieven waren aangemerkt en als zodanig ingeboekt, dan waren zij doorgezonden naar het Bureau Interne Zaken van de Politie Kennemerland.

Wanneer bij personeel van laatstgenoemde afdeling twijfel bestaat omtrent de intentie met betrekking tot het geschrevene, dan wordt bij de schrijver (klager) hieromtrent geïnformeerd. In zo'n geval wordt dan aan de schrijver van een brief overgelaten of hij zijn brief als `klachtbrief' behandeld wil zien, dan wel dat hij anderszins een reactie wenst naar aanleiding van zijn brief.

Mijns inziens kan de door de heer B., d.d. 16 augustus 2000, ingezonden brief met betrekking tot de afhandeling van zijn aanrijding zowel als klachtbrief - in de zin van de Klachtenregeling Politie Kennemerland- als een brief, waarop hij een nadere reactie verwacht met betrekking tot de afhandeling van de aanrijding, worden beschouwd.

Om de brief, c.q. brieven, van de heer B. alsnog als `klachtbrief' te laten behandelen door de Politie Kennemerland lijkt mij onwenselijk; de uitslag van het onderzoek is immers bekend, zij het dan op een andere wijze dan de heer B. had verondersteld.

Het bovenstaande kunt u beschouwen als een reactie op het gestelde in uw brief met betrekking tot het gedeelte waarin door de heer B., voormeld, wordt geklaagd over het gegeven dat de politie zijn `klacht' van 16 augustus 2000 niet volgens de geldende procedure heeft afgehandeld.

Aan het begin van uw brief heeft u vermeld dat verzoeker (de heer B.) klaagt over de wijze waarop het regionale politiekorps Kennemerland heeft gehandeld naar aanleiding van zijn melding op 14 augustus 2000 inzake de aanrijding met zijn voertuig en dat verzoeker met name klaagt over het de gegevens dat de politie:

- ondanks het feit dat hij het kenteken van de doorgereden auto had doorgegeven, hem vrijwel direct heeft meegedeeld dat er weinig kans bestond op een goede afloop;

- geen reconstructie van de aanrijding heeft uitgevoerd toen een mogelijke verdachte bekend was geworden;

- het onderzoek heeft gestaakt terwijl verfresten, die de auto van de veroorzaker van de aanrijding had achtergelaten op verzoekers auto, nog niet waren onderzocht.

Uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat de zoon van de heer B. (klager), nadat hij vanaf de eerste etage van de ouderlijke woning het `geluid' van een aanrijding had gehoord, naar buiten heeft gekeken en het kenteken van een wegrijdende auto heeft genoteerd. Bedoelde zoon was aldus geen getuige van een aanrijding. Het genoteerde kenteken is opgegeven aan de ter plaatse gekomen politiemedewerker, de heer H.

De heer H. heeft vervolgens het kenteken opgegeven aan de regionale meldkamer van de politie Kennemerland en kreeg als reactie daarop dat het hier een Mercedes betrof.

Waarschijnlijk is er een communicatiestoring geweest want achteraf bleek het onderhavige kenteken opgegeven te zijn voor een zwarte Mitsubishi Colt 1500 CLX. Kennelijk op grond van het gegeven dat het een `Mercedes' zou betreffen en niet een kleine driedeurs auto, zoals de zoon van klager aangaf, heeft de heer H. richting klager gereageerd dat er weinig kans zou bestaan op een `goede afloop' met betrekking tot het onderzoek.

In het door de heer H. opgemaakte proces-verbaal, dat in kopie is bijgevoegd, staat vermeld hoe mogelijk de informatie omtrent de `Mercedes' gegeven is. Tevens heeft de heer H. in dat proces-verbaal omschreven hoe zijn onderzoek met betrekking tot de `aanrijding' is verlopen. Gelet op de inhoud van voormeld proces-verbaal heb ik geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek.

Gebleken is dat de tenaamgestelde van de Mitsubishi niet als verdachte kon worden aangemerkt, reden waarom het onderzoek van de aanrijding is gestaakt. Mijns inziens heeft de heer H. dan ook niet onbehoorlijk gehandeld inzake het onderzoek.

De schriftelijke reactie op de afhandeling van de aanrijding, voormeld, van de inspecteur van politie, de heer K., is mijns inziens correct en kan ook hem geen onbehoorlijk handelen worden verweten.

Het door de heer K. verwijzen naar het zogenaamde `Waarborgfonds' lijkt mij in deze dan ook een correcte suggestie.

Dit laat onverlet dat klager B. het niet eens behoeft te zijn met de afhandeling van zijn zaak.

De klachten van de heer B. acht ik in deze dan ook niet gegrond. Gelet op het bovenstaande heb ik geen reden om enige maatregel te nemen ten behoeve van verzoeker.

(...)

In het onderzoek van de `onderhavige aanrijding' van de heer B. was de mogelijke verdachte (de heer Bn.) op een bepaald moment geen `verdachte' meer, waarna het onderzoek door de politiemedewerker H. contra de heer Bn. (eigenaar van de Mitsubishi Colt) is gestaakt. Uit onderzoek is gebleken dat de heer K. in zijn brief van 10 november 2000 met het gegeven `dat door de heer H. volgens de richtlijnen is gehandeld', bedoelt dat hij (H.) het verdere onderzoek contra de op dat moment aanwezige `betrokkene Bn.' heeft gestaakt omdat er geen sprake meer was van een verdachte.

Er wordt niet gedoeld op eventuele schriftelijk vastgelegde richtlijnen met betrekking tot afhandeling van aanrijdingen."

2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie onder meer een proces-verbaal van bevindingen, dat politieambtenaar H. naar aanleiding van verzoekers klacht op 21 oktober 2000 had opgemaakt en gesloten. Hier staat onder meer het volgende vermeld:

"Naar aanleiding van het schrijven van de heer B., eigenaar van de personenauto met het kenteken (…), betreffende het door mij gevoerde onderzoek naar de toedracht van de aanrijding op 14 augustus 2000, waarbij dit voertuig werd aangereden door een verder onbekend gebleven voertuig, verklaar ik het volgende.

Op maandag 14 augustus 2000 omstreeks 19:59 kregen collega L. en ik de opdracht te gaan naar de (…)-straat te Haarlem, alwaar ter hoogte van de kruising van deze weg met de (…)-weg een personenauto zou zijn aangereden door een andere personenauto. Deze laatste personenauto zou na de aanrijding zijn doorgereden.

Ter plaatse aangekomen konden wij geen sporen van een aanrijding ontdekken. Eerst nadat wij de meldkamer om nadere gegevens hadden gevraagd bleek dat ter hoogte van perceel 72 drie personen op straat stonden die kennelijk op een of andere manier bij de aanrijding betrokken zouden zijn.

Nadat wij deze drie personen hadden aangesproken bleek ons dat dit betroffen de heer B., zijn echtgenote en zijn zoon.

De heer B. was kennelijk nogal ontdaan van de aanrijding en vertelde ons direct dat dit reeds de derde maal was dat zijn auto op die plaats was aangereden. De beide voorgaande keren was geen tegenpartij bekend geweest en had hij zelf voor de kosten op moeten draaien.

Deze keer zou de schade voor hem echter wel te verhalen zijn want zijn zoon had het kenteken van de veroorzaker van de schade kunnen noteren.

De zoon deelde mij mee dat hij in zijn kamer op de eerste verdieping zat te studeren. Omstreeks 19:45 uur hoorde hij een geluid dat leek op het geluid van een aanrijding. Toen hij daarop naar buiten keek zag hij een auto wegrijden bij de auto van zijn vader. Het kenteken van deze auto had hij genoteerd.

Hij was vervolgens naar buiten gegaan en had de auto van zijn vader geïnspecteerd. Daarbij trof hij op het linkervoorportier lichte schade aan. De zoon trok vervolgens de conclusie dat de wegrijdende auto tegen de auto van zijn vader aan gereden moest zijn.

Het door hem genoteerde kenteken betrof: (…).

De auto zou een kleine driedeurs auto betreffen met grote vierkante achterlichten. Op mijn vragen naar meer bijzonderheden betreffende deze auto (kleur, merk, type) kon de zoon mij geen antwoord geven. Hij verklaarde mij zich geheel op het kenteken te hebben gefixeerd.

Door mij is dit kenteken doorgegeven aan de meldkamer met het verzoek mij de tenaamstelling van dit kenteken door te geven. Door de meldkamer werd mij vervolgens medegedeeld dat het kenteken was afgegeven voor een Mercedes.

Vervolgens heb ik de zoon nog een aantal malen gevraagd of hij absoluut zeker was van het door hem genoteerde kenteken. Ik heb hem er toen op gewezen dat zelfs de politie regelmatig kentekens verkeerd noteert. De zoon was echter zeer zeker van de juistheid van het kenteken.

Aangezien de informatie die ik van de zoon kreeg niet overeenkwam met de informatie die ik van de meldkamer ontving heb ik de heer B. medegedeeld dat hij, hoe vervelend ik dat ook vond, niet te veel van een verder onderzoek moest verwachten.

De heer B. opperde toen de mogelijkheid dat een auto met een vals kenteken zou rond rijden.

Ter plaatse heb ik nog de schade aan de auto van de heer B. bekeken. Ik constateerde dat de schade bestond uit een lichte deuk in de linkeronderhoek van het linkervoor-portier. Tevens zag ik dat ter hoogte van deze deuk een veeg lichte verf/lak zat.

De schade aan de auto van B. was dusdanig gering dat het zeer wel mogelijk is dat de veroorzaker van deze schade niet heeft bemerkt dat de schade werd toegebracht.

Vervolgens zijn collega L. en ik verder gegaan met onze surveillance.

Aan het bureau bleek bij het opmaken van de aanrijding-statistiek tot mijn verbazing dat het kenteken (…) niet was opgegeven aan een Mercedes maar aan een Mitsubishi Colt, kleur zwart.

Door mij werd nog contact opgenomen met de meldkamer en gevraagd hoe deze verwisseling plaats kon vinden. Mij werd verteld dat mogelijk een verkeerd scherm had open gestaan en dat mij de verkeerde gegevens waren doorgegeven.

Het kenteken (…) bleek sedert 10-03-2000 afgegeven aan:

Kn. (…) Haarlem.

Kn. bleek een telefoonaansluiting te hebben: (…). Ik heb op maandag 14 augustus 2000 omstreeks 23:00 uur nog telefonisch contact met Kn. opgenomen.

Kn. deelde mij mede dat haar personenauto bij haar zoon Bn. in gebruik was. Bn. was echter niet thuis. Ik heb mevrouw Kn. verzocht of zij Bn. wilde verzoeken contact met mij op te nemen, dan wel hem te verzoeken op dinsdag 15 augustus 2000 te 15:00 uur aan politiebureau Haarlem-noord te verschijnen voor het afleggen van een verklaring.

Kennelijk naar aanleiding van dit telefoongesprek meldde Bn. zich op dinsdag 15 augustus 2000 te 00:50 uur bij het hoofdbureau (...) te Haarlem. Tijdens zijn gesprek met collega Br. gaf Bn. aan van geen aanrijding te weten. Collega Br. heeft hem vervolgens naar mij verwezen.

Op dinsdag 15 augustus 2000 te 15:00 uur meldde Bn. (…), wonende te Haarlem, (…), zich vrijwillig bij mij aan bureau Haarlem-Noord.

Daarnaar gevraagd gaf Bn. opnieuw aan niets te weten betreffende een aanrijding.

Door mij werd vervolgens een sporenonderzoek aan de door Bn. meegebrachte personenauto met het kenteken (…) uitgevoerd. Ofschoon de auto rondom beschadigingen vertoonde kon ik geen sporen aantreffen die duiden op het veroorzaken van de schade aan het voertuig van B.

Teneinde te trachten duidelijkheid te krijgen heb ik Bn. gevraagd of hij er bezwaar tegen had even met mij naar de plaats van de aanrijding te gaan. Bn. had hier geen bezwaar tegen.

Op de plaats waar de aanrijding had plaatsgevonden aangekomen verklaarde Bn. mij dat hij daar zeker de voorgaande avond niet was geweest.

Vervolgens vroeg Bn. mij omstreeks welke tijd de aanrijding de voorgaande avond had plaatsgevonden. Nadat ik hem dat had medegedeeld verklaarde hij op dat moment in de woning van zijn vriendin aan het (…)plein te Haarlem te zijn geweest. Behalve hijzelf en zijn vriendin zouden meerdere personen in de woning aanwezig zijn geweest.

Daarnaar gevraagd verklaarde Bn. mij dat hij het voertuig ook de voorgaande avond niet uitgeleend had en dat alleen hij in het bezit was van de portier- en contactsleutel .

Vervolgens heb ik op het adres van B. aangebeld in de hoop dat B. of zijn zoon thuis zouden zijn. Deze zoon zou mogelijk kunnen mededelen of de auto van Bn. voldeed aan zijn omschrijving. Mogelijk had hij ook de inzittende(n) kunnen beschrijven.

Ik was op dat moment inderdaad in gezelschap van Bn., die overigens door mij niet werd gezien als verdachte, maar hooguit als betrokkene bij een aanrijding. De houding van Bn. was zeer meewerkend en ik zag geen beletsel en zeker geen gevaar in het in contact brengen van Bn. met B.

Op mijn aanbellen reageerde de echtgenote van B. Het bleek dat noch de heer B., noch de zoon aanwezig waren. De heer B. bleek met zijn personenauto aan het werk te zijn.

Ik heb met mevrouw B. gesproken en heb haar de auto van Bn. getoond. Ik heb haar medegedeeld dat door mij geen sporen van een (recente) aanrijding waren aangetroffen.

Ik heb getracht mevrouw B. duidelijk te maken het voor mij niet mogelijk was vast te stellen dat het voertuig van Bn. met het voertuig van haar echtgenoot in aanrijding was geweest. Dit ondanks de stellige verklaring van haar zoon.

De verklaring van Bn. was geheel in tegenspraak met de verklaring van de zoon van B. De verklaring van Bn. wordt echter ondersteund door de verklaringen van: M., wonende (…) te Haarlem.

M. verklaarde mij dat Bn. inderdaad ten tijde van de aanrijding in de woning (…) te Haarlem aanwezig was. Behoudens M. waren op dat moment haar zuster (de vriendin van Bn.) en hun beide ouders in de woning.

Gezien deze verklaring moest ik derhalve tot de conclusie komen dat Bn. noch diens voertuig ten tijde van de aanrijding in de N.straat te Haarlem kon zijn geweest en dat deze dus niet bij de onderhavige aanrijding betrokken kon zijn geweest.

Enkele dagen later werd ik door collega Ks. verzocht telefonisch contact op te nemen met de heer B.

Ik heb aan dit verzoek voldaan. De heer B. begon mij direct een aantal zaken te verwijten en gaf mij daarbij niet de kans hem op zijn vragen/verwijten te antwoorden.

De heer B. eiste onder meer van mij dat ik een vergelijkend verfonderzoek tussen de vreemde verf/lak die op zijn auto was aangetroffen en de lak van de auto van Bn. zou laten uitvoeren.

Ik heb B. toen medegedeeld dat dit een kostbare zaak was en dat de verf/lak die op zijn auto was achtergebleven een dusdanige veeg was dat afnemen mijns inziens niet mogelijk was zonder de originele lak op de auto te beschadigen.

De heer B. gaf mij te kennen hier geen genoegen mee te nemen en gaf mij duidelijk te kennen weinig vertrouwen in mijn kennis als politieambtenaar te hebben.

De heer B. gaf verder aan dat hij andere stappen zou ondernemen om zijn recht te vinden.

Door mij is het computerbestand van de Herkenningsdienst en van het bedrijfsprocessensysteem van de regiopolitie Kennemerland geraadpleegd voor wat betreft Bn. en M.

Bn. is in deze systemen geheel onbekend. (…)

Er was voor mij dan ook geen reden om de betrouwbaarheid van Bn. of M. in twijfel te trekken."

D. Reactie betrokken ambtenaar

Bij brief van 2 april 2001 reageerde de bij het optreden betrokken politieambtenaar K. op verzoekers klacht. Hij deelde onder meer het volgende mee:

"Op maandag 14 augustus 2000, omstreeks 20.00 uur, zijn twee collega's van het politiebasisteam Haarlem noord, deel uitmakend van de regiopolitie Kennemerland, ter plaatse gegaan naar de (…)-straat te Haarlem, alwaar ter hoogte van de kruising van die weg, de (…)-weg, een aanrijding zou hebben plaatsgevonden. Een van de partijen zou zijn weggereden zonder zijn of haar identiteit achter te laten.

Ter plaatse gekomen werd de collega H. aangesproken door de heer B. die ontdaan vertelde dat hij voor de derde maal het slachtoffer was geworden van een aanrijding waarvan de tegenpartij was doorgereden. De heer B. verklaarde dat zijn zoon getuige was van deze aanrijding en een kenteken van de betreffende auto had genoteerd. (Volgens het proces-verbaal van bevindingen heeft de zoon vanuit de woning het geluid van een aanrijding gehoord en vervolgens naar buiten gekeken, waarop hij een auto heeft zien wegrijden en waarvan hij vervolgens het kenteken had genoteerd. Dit impliceert dat de getuige, de zoon, de aanrijding niet heeft zien gebeuren).

Het opgegeven kenteken betreft een personenauto, voorzien van het kenteken (…). Het zou een kleine driedeurs auto betreffen met grote vierkante achterlichten. Ter plaatse is via de mobilofoon van het dienstvoertuig de tenaamstelling opgevraagd. De centralist deelde H. mede dat het opgegeven kenteken afgegeven was voor een Mercedes Benz. Op nadere vragen van H., betrekking hebbende op de doorgereden auto, betreffende type, kleur etc, kon de getuige geen antwoord geven daar hij gefixeerd was op het kenteken van het weggereden voertuig.

De door de meldkamer gegeven informatie klopte niet met de verstrekte informatie van de getuige waarna H. deze getuige vervolgens heeft medegedeeld dat nader onderzoek moeilijk zou worden.

Ter plaatse is de schade van het betrokken voertuig gezien door H. en zag dat het om een lichte deuk ging in de linkeronderhoek van het linker portier. Ter hoogte van deze deuk is een lichte streep verf/lak aangetroffen.

Tijdens de administratieve afhandeling van deze aanrijding bleek dat het opgegeven kenteken (…), niet behoorde bij een Mercedes Benz maar bij een Mitsubishi Colt, zwart van kleur. Bij navraag aan het meldcentrum bleek dat er een verkeerd computerscherm open heeft gestaan waardoor een foutief automerk werd doorgegeven door de centralist van het meldcentrum, aan de eenheid die ter plaatse was van de aanrijding.

Door H. is vervolgens direct, dezelfde dag, maandag 14 augustus 2000, omstreeks 23:00 uur, telefonisch contact opgenomen met de eigenaar van de Mitsubishi Colt, deze deelde H. mede dat de Mitsubishi Colt in gebruik was bij haar zoon. Door H. is aan de eigenaar gevraagd of de zoon zich op 15 augustus 2000 te 15:00 uur wilde vervoegen aan het basisteam Haarlem noord teneinde daar een verklaring te komen afleggen over de eerder plaatsgevonden aanrijding.

Op dinsdag 15 augustus 2000, omstreeks 00.50 uur meldde zich Bn. bij de politie Haarlem, kennelijk naar aanleiding van het eerder gevoerde telefoongesprek van H. naar de eigenaar van de Mitsubishi Colt. De dienstdoende ambtenaar heeft Bn. verwezen naar de gemaakte afspraak op dinsdag 15 augustus 2000 te 15.00 uur, aan politiebureau Haarlem noord.

Op hiervoor genoemde tijd en datum vervoegde Bn. zich bij H. op het politiebureau Haarlem noord, waarna Bn. H. mededeelde niets van een aanrijding te weten die plaatsgevonden zou hebben op maandag 14 augustus 2000 in de van Nesstraat te Haarlem. Vervolgens is door H. een sporenonderzoek gedaan aan de door Bn. meegebrachte Mitsubishi Colt. Daar bleek dat de auto rondom lichte schade heeft bekomen door uiteenlopende oorzaken, maar uit dit onderzoek is tevens gebleken dat er geen sporen werden aangetroffen die duiden op een aanrijding die zou zijn veroorzaakt met het voertuig van de heer Bn.

Hierna heeft H. de heer Bn. verzocht mee te gaan naar de plaats van de aanrijding teneinde duidelijkheid te krijgen of het voertuig van Bn. betrokken was bij de aanrijding. Ter plaatse verklaarde Bn. aan H. dat hij ten tijde van de aanrijding niet in deze straat was geweest en op het moment van de aanrijding in de woning van zijn vriendin was, wonende (…)-plein te Haarlem. Behalve hijzelf en zijn vriendin waren er nog meer personen in de woning aanwezig. Ook verklaarde Bn. dat de Mitsubishi Colt niet was uitgeleend aan een ander.

Vervolgens is aangebeld bij het woonadres van de heer Bn. Ter plaatse werd door de echtgenote medegedeeld dat zowel de heer B. als haar zoon niet aanwezig waren. Mogelijk dat de zoon de inzittende van de betrokken auto zou kunnen herkennen of het aanwezige voertuig zou kunnen herkennen. Aan de echtgenote van de heer B. is medegedeeld dat er geen sporen van een recente aanrijding waren terug te vinden op het voertuig van Bn.

Om na te gaan of Bn. inderdaad tijdens het tijdstip van het ongeval in de woning van zijn vriendin aanwezig was heeft H. daar een onderzoek naar ingesteld. Hij heeft de vriendin van Bn. gehoord en zij verklaarde dat Bn. inderdaad ten tijde van de aanrijding bij haar was, samen met haar zuster en haar ouders.

H. heeft hierna contact gehad met de heer B., die H. in dat gesprek verweet geen kennis van zaken te hebben. Volgens H. kon er niet op normale wijze worden gecommuniceerd met B., H. heeft B. uitgelegd dat er voor de politie geen aanleiding was het onderzoek te continueren daar er geen verdachte in deze zaak kon worden aangewezen. B. eiste echter dat H. een verf/sporenonderzoek in zou stellen. H. is hierop niet ingegaan daar naar zijn deskundig oordeel als specialist verkeer geen resultaten van te verwachten viel, met name de veegschade op B. zijn voertuig zou geen verfresten bevatten. B. verklaarde hier geen genoegen mee te nemen en had geen vertrouwen in H. ondanks zijn specialistische kennis op verkeersgebied hij zou andere stappen ondernemen teneinde mogelijk zijn gelijk te krijgen.

In aansluiting hierop heb ik, K., inspecteur, werkzaam als uitvoerend teamchef van het basisteam Haarlem noord, in een schriftelijke reactie op een schrijven van de heer B. de dato 01 november 2000 hem medegedeeld dat er conform de richtlijnen is gehandeld en dat er geen verdachte kon worden aangewezen in deze zaak. Verder heeft de heer B. het advies gekregen via zijn verzekeringsmaatschappij de schade te verhalen bij het waarborgfonds. Verder heb ik de heer B. aangeboden indien er nog vragen zijn contact met mij op te nemen. Hier heeft de heer B. geen gebruik van gemaakt. De schriftelijke reactie is kort geweest met name omdat H. aan B. had uitgelegd waarom het onderzoek in deze zaak is gestaakt.

Ik ben mij bewust van het feit dat de heer B. boos is, met name omdat de heer B. al voor de derde keer het slachtoffer is geworden van een zogenaamde doorrijden na een aanrijding, waarbij de heer B. financieel is gedupeerd. Mede door dit gegeven heeft H. de zaak mijns inziens goed opgepakt en naar vermogen afgehandeld. Ik ben ook van mening dat de heer Bn. niet als verdachte kon worden aangemerkt, zoals ook het voertuig van de heer Bn. niet kon worden aangezien als auto die recentelijk betrokken was geweest bij een aanrijding, de sporen ontbraken aan dit voertuig, zoals ook geen zwarte verfsporen op de auto van de heer B. zijn aangetroffen."

E. Verklaring betrokken ambtenaar

Op 17 april 2001 verklaarde politieambtenaar H. telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Naar aanleiding van de klacht van de heer B. vraagt u mij of ik nog weet welke kleur de Mitsubishi van de mogelijke verdachte ten tijde van de aanrijding had. Ik weet mij dat niet meer te herinneren.

De schade die ik aan de auto van de heer B. heb geconstateerd kwam niet overeen met de schade aan de Mitsubishi, waarmee ik bedoel dat de schade op de auto van de heer B. op een lagere plaats aanwezig was dan de hoogte van de bumper van de betreffende Mitsubishi. Ik concludeerde daaruit dat de Mitsubishi de schade niet kon hebben veroorzaakt aan de auto van de heer B.. De auto van de heer B. stond ten tijde van de aanrijding geparkeerd in een parkeervak op het verhoogde kruisingsvlak van een T-kruising.

Bij mijn beoordeling of de Mitsubishi de schade kon hebben veroorzaakt aan de auto van de heer B., heb ik deze situatie meegenomen.

Aangezien de auto van de heer B. niet ter plaatse aanwezig was op het moment dat ik met de Mitsubishi op de plaats van de aanrijding kwam kon op dat moment geen reconstructie plaatsvinden. Gezien mijn bevindingen heb ik besloten geen reconstructie op een later tijdstip te laten plaatsvinden.

Over het aangetroffen lakspoor op de auto van de heer B. kan ik u meedelen dat dit een zeer gering spoor betrof, dat alleen met verdere beschadiging van de auto van de heer B. had kunnen worden afgenomen. Daar de schade aan de auto van de heer B. een zeer geringe schade betrof en het voor mij vaststond dat de schade aan de auto van de heer B. niet door de Mitsubishi veroorzaakt kon zijn, heb ik besloten om het lakspoor niet af te nemen.

Voorts kan ik u mededelen dat ik van mening ben dat ik voldoende onderzoek heb verricht naar aanleiding van de melding van de aanrijding. Indien geen tegenpartij bekend is wordt een dergelijke aanrijding doorgaans slechts afgedaan met een registratieformulier, zonder verder onderzoek zoals ik in dit geval heb verricht."

F. Reactie verzoeker

Verzoeker deelde op 21 mei 2001 onder meer schriftelijk mee:

"Ik ben van mening dat wanneer beide betrokken auto's op het politiebureau waren ontboden er hoogstwaarschijnlijk meer duidelijkheid was geweest omtrent de mogelijke betrokkenheid van de eigenaar van de Mitsubishi en hadden nadien de vele briefwisselingen achterwege kunnen blijven.

Ook het gegeven dat mijn zoon een kenteken signaleert van een auto nota bene afkomstig uit Haarlem, is blijkbaar gelijk als een winnend lot in een loterij."

Achtergrond

Klachtenregeling politie Kennemerland

Artikel 1:

“Klacht: elke door een burger onder woorden gebrachte uiting van onvrede of kritiek omtrent het ambtshalve optreden of nalaten van één of meer politie-ambtenaren, gericht aan de regiopolitie Kennemerland of aan één van haar leden, danwel aan de korpsbeheerder, één van de burgemeesters in de regio of aan de hoofdofficier van justitie, waarbij de adressant kennelijk vraagt om een reaktie van een besturingsverantwoordelijke...“

Instantie: Regiopolitie Kennemerland

Klacht:

Wijze van handelen n.a.v. verzoekers melding van aanrijden van zijn geparkeerd staande auto: vrijwel direct meegedeeld dat weinig kans bestond op goede afloop, hoewel verzoeker kenteken van bestuurder had doorgegeven.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Kennemerland

Klacht:

Geen reconstructie van aanrijding uitgevoerd, onderzoek gestaakt terwijl verfresten op verzoekers auto nog niet waren onderzocht; klacht over bovenstaande niet volgens geldende procedure afgehandeld.

Oordeel:

Gegrond