2002/019

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland haar op 20 januari 2000 hebben aangehouden in de Osdorper Ban te Amsterdam.

Verzoekster klaagt verder over de wijze waarop de politieambtenaren haar die dag hebben aangehouden. Zij klaagt er met name over dat de ambtenaren:

- haar niet hebben meegedeeld om welke reden zij is aangehouden;

- haar zonder aanleiding direct hebben geboeid, waarbij zij letsel aan haar polsen en handen heeft opgelopen; en

- haar bij het instappen in de politieauto tegen de dakrand van deze auto hebben geduwd, waarbij zij letsel aan haar neus heeft opgelopen.

Voorts klaagt verzoekster erover dat de politieambtenaren haar hebben overgebracht naar het politiebureau, en haar daar hebben ingesloten.

Ten slotte klaagt verzoekster erover dat politieambtenaren van bovengenoemd korps haar pas na ongeveer drieënhalf uur naar huis hebben gebracht, en haar daarbij verbaal hebben gedwongen om haar woning binnen te gaan.

Beoordeling

I. Met betrekking tot het aanhouden en het niet-meedelen van de reden van aanhouding

1.1 Verzoekster klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland haar op 20 januari 2000 hebben aangehouden in de Osdorper Ban te Amsterdam. Voorts klaagt verzoekster erover dat de politieambtenaren haar de reden van aanhouding niet hebben meegedeeld, en haar hebben overgebracht naar het politiebureau.

1.2 Verzoekster stelt dat zij op 20 januari 2000 rond 21.30 uur in het zwart gekleed in de Osdorper Ban liep, nadat zij uit de auto was gestapt van een man genaamd J., met wie zij een afspraak had via een advertentiekrant. Deze man is hierop gepikeerd weggereden. In de Osdorper Ban werd zij aangesproken door een politieambtenaar, die haar meedeelde dat zij met hem mee moest. Bij de politieauto aangekomen, hoorde zij een andere politieambtenaar over de mobilofoon in de politieauto tegen iemand zeggen: “Hallo, we hebben iemand opgepakt. Zullen we die meenemen?” De andere politieambtenaar vroeg hierop: “Is de vrouw in het zwart gekleed? Oké, J., dat is geregeld.” De beide politieambtenaren hebben verzoekster vervolgens tegen de politieauto geduwd en haar de handboeien omgedaan, waarna zij is meegenomen naar het politiebureau. Doordat de politieambtenaren verzoekster tijdens deze aanhouding tegen de rand van de politieauto hebben geduwd, heeft zij letsel aan haar neus opgelopen.

Verzoekster meent dat J. op een of andere manier in relatie staat tot de politie en wraak op haar wilde nemen door haar te laten aanhouden.

2. De korpsbeheerder deelde mee dat uit de politierapportages is gebleken dat op 20 januari 2000 om 22.47 uur een melding is binnengekomen over een dronken vrouw bij een carnavalsvereniging. Toen de politieambtenaren M. en N. ter plaatse kwamen, troffen zij verzoekster aan, die behoorlijk onder de invloed was van drank. Medewerkers van de carnavalsvereniging, waar op dat moment een avond voor alleenstaanden werd gehouden, deelden de politieambtenaren mee dat verzoekster eerder op de avond in de carnavalsvereniging mannen had lastiggevallen en drankjes van anderen had opgedronken. Later is verzoekster liggend naast de toiletpot aangetroffen. Zij had een wond op haar neus, die waarschijnlijk was veroorzaakt door haar val in het toilet.

Omdat verzoekster hulpbehoevend was, wilden de politieambtenaren haar naar haar woning brengen. Verzoekster was echter niet in staat om haar adres op te geven. De politieambtenaren M. en N. hebben toen om assistentie verzocht. De politieambtenaren L. en P., die hierop ter plaatse kwamen, hebben verzoekster vervolgens in het kader van de hulpverlening op het politiebureau ondergebracht om zo haar identiteit te kunnen achterhalen. Verzoekster is tijdens het voorval niet geboeid, aldus de korpsbeheerder.

3. In de politiemutatie van 21 januari 2000 naar aanleiding van het voorval en in de verklaringen die tijdens de interne klachtbehandeling bij de Commissie voor de politieklachten te Amsterdam door de politieambtenaren zijn afgelegd (zie Bevindingen, onder A.6 en C.2) is eveneens opgenomen dat in de nacht van 20 op 21 januari 2000 een melding is binnengekomen over een dronken vrouw bij een carnavalsvereniging. De vrouw, verzoekster, was erg dronken en bevond zich in het toilet. Verder had zij een wond op haar neus. Het personeel van de vereniging liet de ambtenaren weten dat het had besloten om verzoekster de toegang te ontzeggen. Om te voorkomen dat verzoekster in dronken toestand alleen op straat zou achterblijven en dat haar onrecht zou worden aangedaan in deze lichamelijke en geestelijke toestand, hebben de politieambtenaren L. en P. getracht om haar naar huis te brengen. In de politieauto wist verzoekster niet meer waar zij woonde. Omdat op dat moment een spoedeisende opdracht binnenkwam, hebben de politieambtenaren verzoekster naar het politiebureau gebracht om op het bureau haar adres te achterhalen. Op het politiebureau werd verzoekster opstandig, waarop zij in een dagverblijf is geplaatst om uit te razen. Toen het adres van verzoekster bekend was, hebben de politieambtenaren haar een uur later alsnog naar huis gebracht, aldus de mutatie en de verklaringen.

Uit de mutatie en de verklaringen blijkt niet dat verzoekster is aangehouden of geboeid.

4. De medewerkers van de betreffende carnavalsvereniging verklaarden dat verzoekster op 20 januari 2000 waarschijnlijk rond 22.00 uur de vereniging binnenkwam (zie Bevindingen, onder E.). De medewerkers herkenden verzoekster, omdat zij zich twee weken eerder tijdens een avond voor alleenstaanden vervelend had gedragen. Op 20 januari 2000 gedroeg verzoekster zich weer vervelend door drankjes van anderen op te drinken en door zich brallerig te gedragen. Tussen 22.00 en 23.00 uur is verzoekster vervolgens beneveld door de drank gevonden op het toilet. Zij bloedde uit een wond aan haar neus, en sprak onsamenhangend. Bij binnenkomst in de vereniging had verzoekster nog geen wond aan haar neus.

Omdat verzoekster dronken was en niet goed aanspreekbaar, besloten de medewerkers de politie te bellen. De twee politieambtenaren die vervolgens ter plekke kwamen, verzochten verzoekster om haar adres te noemen. Dit wilde zij niet. Ook wilde zij niet met de politie mee.

Nadat assistentie was ingeroepen, hebben twee andere politieambtenaren verzoekster, aan haar bovenarmen vasthoudend, meegenomen. Zij stribbelde verbaal tegen, maar hoefde niet te worden gedwongen om mee te lopen. Verzoekster is, voor zover de medewerkers hebben gezien, niet geboeid.

5. Verzoekster blijft tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman bij haar standpunt. Zij heeft sterk de indruk dat er een spelletje met haar wordt gespeeld en dat het hier wellicht gaat om een uit de hand gelopen grap.

Tijdens het onderzoek gaf zij voorts het telefoonnummer van J., die zij had ontmoet via een contactadvertentie. Een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman heeft getracht de man als getuige te horen, maar het telefoonnummer bleek te zijn afgesloten. De medewerker heeft dit aan verzoekster meegedeeld.

6. Tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat politieambtenaren verzoekster in de nacht van 20 op 21 januari 2000 hebben meegenomen naar het politiebureau.

Wat betreft de aanleiding daartoe en de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden, staat de lezing van verzoekster lijnrecht tegenover de verklaringen van de korpsbeheerder, de betrokken ambtenaren en de medewerkers van de carnavalsvereniging.

Nu tijdens het onderzoek geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die voldoende grondslag bieden om de lezing van verzoekster meer aannemelijk te achten dan de verklaringen van de korpsbeheerder, de betrokken ambtenaren en de medewerkers van de carnavalsvereniging, wordt aan de verklaringen van laatstgenoemden, dat verzoekster onder invloed van alcohol is aangetroffen bij de carnavalsvereniging en in het kader van hulpverlening is meegenomen naar het politiebureau, meer waarde gehecht dan aan de lezing van verzoekster dat zij in de Osdorper Ban is aangehouden.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

7. Nu de Nationale ombudsman aannemelijk heeft geacht dat de politieambtenaren verzoekster niet hebben aangehouden, maar ter hulpverlening hebben overgebracht, mist de klacht over het niet-meedelen van de reden van aanhouding feitelijke grondslag.

De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.

8. Verzoekster klaagt vervolgens over de wijze waarop de politieambtenaren haar hebben aangehouden.

Nu de Nationale ombudsman heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is dat de aanhouding heeft plaatsgevonden, worden de hierop volgende klachtenonderdelen over de wijze waarop de politieambtenaren hebben gehandeld, los van de vermeende aanhouding getoetst en wordt ervan uitgegaan dat de politieambtenaren hebben opgetreden naar aanleiding van een melding van de carnavalsvereniging.

II. Met betrekking tot het boeien

1. Verzoekster klaagt er voorts over dat de politieambtenaren haar zonder aanleiding direct hebben geboeid, waarbij zij letsel aan haar polsen en handen heeft opgelopen.

De huisarts in Amsterdam heeft op 21 januari 2000 vastgesteld dat verzoekster kneuzingen aan haar polsen en aan haar arm had. Deze kneuzingen zijn ook waar te nemen op een door verzoekster toegestuurde foto van haarzelf.

2. Zowel de korpsbeheerder als de betrokken ambtenaren en de medewerkers van de carnavalsvereniging ontkennen dat verzoekster op 20 januari 2000 is geboeid.

De korpsbeheerder deelde voorts mee dat verzoekster zich op het politiebureau agressief heeft gedragen. Om die reden is besloten verzoekster in te sluiten in een dagverblijf. In het dagverblijf werd verzoekster nog agressiever. Zij begon te schreeuwen, schoppen en slaan tegen de deur. Op de bewakingscamera zag de politie ook dat zij vreemd deed met haar sjaal. Hierop is besloten haar sjaal, haar tas en haar schoenen af te nemen. Omdat verzoekster zich verzette, was het nodig om haar bij haar armen beet te pakken. De korpsbeheerder erkent dat verzoekster rode plekken heeft opgelopen aan haar polsen, aan haar hand en aan haar arm, maar verzoekster heeft eerder tegenover de politie verkaard dat de verwondingen aan haar hand en arm waren veroorzaakt door het slaan tegen het interieur van het politiebureau, aldus de korpsbeheerder.

3. Verzoekster is van mening dat al bij binnenkomst op het politiebureau haar jas en haar tas zijn afgenomen. Zij ontkent verder niet dat zij in het dagverblijf van het politiebureau tegen het interieur heeft geschopt en geslagen. Zij had stellig de indruk dat het om een aanhouding ging, terwijl zij niets had gedaan wat daartoe aanleiding had kunnen geven. Dat dit bij haar tot een woedende reactie heeft geleid, lijkt haar niet meer dan normaal. Zeker gezien haar lichte vorm van claustrofobie en de cel waarin zij werd geplaatst, aldus verzoekster.

4. Vast staat dat verzoekster op 21 januari 2000 kneuzingen had aan haar polsen, haar hand en haar arm. Ook is vast komen te staan dat verzoekster op het politiebureau onder meer tegen het interieur heeft geslagen. Wat betreft de oorzaak van de verwondingen aan de polsen staat de lezing van verzoekster tegenover het standpunt van de korpsbeheerder, de verklaringen van de betrokken politieambtenaren en de verklaring van de medewerkers van de carnavalsvereniging.

Gezien het agressieve gedrag van verzoekster en de aannemelijkheid dat zij onder invloed van alcohol verkeerde, wordt meer waarde gehecht aan het standpunt van de korpsbeheerder, de verklaringen van de betrokken politieambtenaren en de verklaring van de medewerkers van de carnavalsvereniging dan aan de lezing van verzoekster. Om die reden wordt aangenomen dat verzoekster niet is geboeid, maar haar verwondingen heeft opgelopen vanwege haar eigen gedrag op het politiebureau.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

III. Met betrekking tot het letsel aan verzoeksters neus

1. Verzoekster klaagt er verder over dat de politieambtenaren haar bij het instappen in de politieauto tegen de dakrand van deze auto hebben geduwd, waarbij zij letsel aan haar neus heeft opgelopen.

2. Nu tijdens het onderzoek aannemelijk is geworden dat verzoekster onder invloed van alcohol is gevallen in het toilet van de carnavalsvereniging waarbij zij waarschijnlijk haar neus heeft beschadigd, wordt geen waarde meer gehecht aan de lezing van verzoekster dat zij tegen de dakrand van de politieauto is geduwd.

De onderzochte gedraging is eveneens behoorlijk.

IV. Met betrekking tot het overbrengen naar het politiebureau en het insluiten

1. Verzoekster klaagt er op dit punt over dat de politieambtenaren haar hebben overgebracht naar het politiebureau, en haar daar hebben ingesloten. Zij stelt dat zij tot 01.00 uur is vastgehouden.

2.1 De korpsbeheerder deelde mee dat 'klaagster ter hulpverlening is meegenomen naar het politiebureau'. Verzoekster was in dronken toestand en was niet in staat om haar wil te uiten. Zij was gewond geraakt en was niet in staat om te lopen zonder dat zij werd ondersteund. Doordat verzoekster ook in de politieauto haar adres niet wilde of kon noemen, en de politieambtenaren op dat moment werden opgeroepen voor een spoedeisende opdracht, is verzoekster op het politiebureau ondergebracht.

Omdat zij op het bureau lastig en agressief gedrag vertoonde, is zij in een dagverblijf geplaatst. Verzoekster is na ongeveer een uur thuisgebracht door de politieambtenaren die haar in eerste instantie op het politiebureau hadden ondergebracht. Haar adres was inmiddels bekend.

2.2 In de politiemutatie van 21 januari 2000 is onder meer opgenomen dat de politieambtenaren hebben aangeboden verzoekster naar huis te brengen, maar dat zij dit niet wilde. Ook de medewerkers van de carnavalsvereniging verklaarden dat verzoekster niet met de politie wilde meegaan.

3. De politie heeft onder meer tot taak om hulp te verlenen aan hen die deze behoeven (zie Achtergrond, onder 2.).

De politieambtenaar draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat personen die onder meer door drankgebruik onmiddellijk gevaarlijk zijn voor de openbare orde, veiligheid of gezondheid, hetzij voor zichzelf, op de meest geschikte wijze van openbare plaatsen worden verwijderd. De politieambtenaar draagt deze personen over aan het eigen zorgkader, voor zover de omstandigheden dit toelaten. Zij kunnen bij het ontbreken van opvangmogelijkheden elders, bij wijze van hulpverlening op het politiebureau worden ondergebracht, indien dit nodig is voor hun bescherming en dit niet tegen hun wil geschiedt (zie Achtergrond, onder 3.).

4.1 Nu de Nationale ombudsman de verklaringen van de korpsbeheerder, de betrokken politieambtenaren en de medewerkers van de carnavalsvereniging meer aannemelijk heeft geacht dan de lezing van verzoekster, wordt aangenomen dat verzoekster door drankgebruik een onmiddellijk gevaar vormde voor de openbare orde en voor haar veiligheid en gezondheid. Omdat de medewerkers van de carnavalsvereniging aan verzoekster de toegang wilden ontzeggen waardoor verzoekster 's avonds laat in Amsterdam alleen op straat zou komen te staan, is het, gezien de toestand waarin verzoekster op dat moment verkeerde, juist geweest dat de politieambtenaren er zorg voor hebben gedragen dat verzoekster bij wijze van hulpverlening van de carnavalsvereniging is verwijderd.

4.2 Wat betreft het overbrengen naar het politiebureau is het volgende van belang.

Hoewel aannemelijk is geworden dat verzoekster onder invloed van alcohol verkeerde, is niet komen vast te staan dat zij niet meer in staat was om haar wil te uiten. Gezien de verklaringen van de medewerkers van de carnavalsvereniging en hetgeen in de politiemutatie is opgenomen, had het onderbrengen op het politiebureau geen instemming van verzoekster. Deze overbrenging ter hulpverlening zonder toestemming van de betrokkene, is een vrijheidsbeneming zonder wettelijke basis (zie Achtergrond, onder 1.).

Deze handelwijze is alleen te rechtvaardigen in een situatie van noodtoestand, zoals die zich kan voordoen als gevolg van een conflict van rechtsplichten. Het gaat bij een dergelijk conflict enerzijds om de plicht van de politie om de door de wet beschermde rechten en vrijheden van de burger te respecteren, en anderzijds om plichten die kunnen voortvloeien uit de taak van de politie om hulp te verlenen aan hen die deze behoeven. Voorts doet een noodtoestand zich pas voor indien het beoogde doel de maatregel noodzakelijk maakt en het doel niet op een andere wijze kan worden bereikt.

5. Gelet op de veiligheid van verzoekster was het in ieder geval noodzakelijk om haar op te (laten) vangen. Gelet op het ontbreken van verzoeksters adres en vanwege de spoedeisende opdracht, konden de politieambtenaren op het betreffende moment in redelijkheid overgaan tot het onderbrengen van verzoekster op het politiebureau. In het conflict van plichten dat hier aan de orde was, hebben de betrokken ambtenaren de juiste keuze gemaakt door de plicht tot het verlenen van hulp te laten prevaleren boven de plicht tot het respecteren van de door de wet beschermde rechten en vrijheden van verzoekster.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

6. Uit het meldkamerregistratieformulier is gebleken dat op 20 januari 2000 om 22.47 uur een melding over verzoekster bij de politie is binnengekomen, en dat verzoekster rond 23.30 uur naar het politiebureau is overgebracht. Gezien de verklaringen van de politieambtenaren en de lezing van verzoekster, is het aannemelijk dat verzoekster zich op het politiebureau agressief heeft gedragen. Om die reden is zij ongeveer een uur ingesloten geweest en rond 01.00 uur naar huis gebracht.

Gezien de noodtoestand waarvan sprake was en het gedrag van verzoekster, kan de insluiting van ongeveer een uur in het kader van de orde op het politiebureau de toets der kritiek doorstaan.

De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.

V. Met betrekking tot het naar huis brengen

1. Ten slotte klaagt verzoekster erover dat politieambtenaren van bovengenoemd korps haar pas na ongeveer drieënhalf uur naar huis hebben gebracht, en haar daarbij verbaal hebben gedwongen om haar woning binnen te gaan.

2. Gelet op hetgeen hiervóór, onder IV.6 is gesteld, is verzoekster niet drieënhalf uur, maar ongeveer een uur opgehouden geweest.

Voorts deelde de korpsbeheerder mee dat de politieambtenaren verzoekster naar huis hebben gebracht en haar met klem hebben aangeraden om thuis te blijven.

Omdat de Nationale ombudsman aannemelijk heeft geacht dat verzoekster - ook nog op dat moment - onder de invloed van alcohol verkeerde, is het de politieambtenaren niet te verwijten dat zij verzoekster in het kader van haar veiligheid verbaal hebben gedwongen om haar woning binnen te gaan.

De onderzochte gedraging is ook op deze punten behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 14 november 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw A. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan zes betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar te geven op de klacht. Eén van de ambtenaren maakte van deze gelegenheid gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Verder zijn tijdens het onderzoek twee getuigen gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In de nacht van 20 op 21 januari 2000 namen ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzoekster mee naar het politiebureau Meer en Vaart te Amsterdam, waar zij is ingesloten in een dagverblijf. Enige tijd later brachten twee politieambtenaren haar naar huis.

2. Op 21 januari 2000 consulteerde verzoekster een huisarts in Amsterdam. De huisarts stelde bij brief van 21 januari 2000 de volgende verwondingen vast:

"Mevrouw zegt op 20-1-00 mishandeld te zijn. Bij onderzoek vind ik:

1. neus, onder benig gedeelte gezwollen. Links meer dan rechts; bovendien op neusrug ± 1 cm cm grote grillige wond.

2. haematomen aan re. en linkerpols

3. haematoom re. bovenarm

4 haematoom re. onderbeen..."

3.1 Op 21 januari 2001 diende verzoekster mondeling een klacht in bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland over het optreden van de politie op 20 januari 2000. Politieambtenaar V. legde de klacht van verzoekster schriftelijk vast op een klachtenregistratieformulier. Op het formulier is onder meer het volgende vastgelegd:

"datum en tijdstip voorval : 20-01-2000, 02.30 uur

plaats voorval : bureau Meer & Vaart en op straat

omgeving voorval : op straat (…)

betrokken politieambtenaar : onbekend

korte omschrijving voorval : klaagster is op straat aangehouden door 2 politiemensen.

Reden aanhouding niet meegedeeld. 1 uur vastgehou-

den op bureau. Disproportioneel geweld volgens

klaagster.

(…)

schade/letsel : verwondingen aan neus, voorhoofd, polsen, been."

3.2 Op 25 januari 2000 deelde verzoekster telefonisch aan politieambtenaar V. mee dat het voorval niet had plaatsgevonden op 20 januari 2000 om ± 02.30 uur, maar op 20 januari 2000 tussen 21.00 en 22.00 uur. Zij was op het politiebureau vastgehouden tot 01.00 uur.

4. Op 29 maart 2000 vond een gesprek plaats tussen verzoekster, haar toenmalige gemachtigde S., betrokken politieambtenaar H. en klachtbehandelaar van de politie Ho. Naar aanleiding van dit gesprek maakte Ho. een verslag op. In het verslag is onder meer het volgende opgenomen:

“De klachtpunten van mw. A. (verzoekster; N.o.) zijn:

- zij werd op 20 jan. '2000 door de politie aangehouden

- haar werd niet meegedeeld waarom

- zij werd naar het bureau gebracht en op hardhandige wijze de cel ingeduwd

- waar zij van kort na 21.30 u tot 01.00 u heeft gezeten zonder verzorging, terwijl er sprake was van letsel aan haar neus tgv het bij haar aanhouding door de politie geduwd zijn tegen de dakrand van de politieauto, haar neus bloedde als gevolg daarvan; tevens waren er rode plekken aan haar linker pols, hand en arm, mede als gevolg van handboeiengebruik

- na ongeveer drieëneenhalf uur is zij door de politie naar huis gebracht

- daar werd zij verbaal gedwongen haar woning in te gaan, terwijl zij het plan had opgevat eerst naar de EHBO te gaan, dit laatste had zij overigens de pol. niet meegedeeld.

Haar aanvullende reactie op de klacht (nav tussentijds reageren ip. H.):

- zij had bij café La. om 21.00 u met iemand gesproken; wie deze manspersoon was is haar niet bekend;

- zij is uit de auto van die persoon gestapt terwijl deze nog op de Osdorper Ban stond

- zij stelt nadrukkelijk niet in O. (een aan de achterzijde van de Osdorper Ban gelegen horecagelegenheid =.aanvulling rapporteur.= ) geweest te zijn, maar te

- 21.30 omstreeks op straat staande en voornemens zijnde naar huis te lopen, te zijn aangeroepen door een man, die politieagent bleek te zijn;

- er werd over de mobilofoon kennelijk overlegd met ene J. aangaande de vraag of 'het die mevrouw in het zwart' moest zijn, met welke aanduiding zij kennelijk werd bedoeld, daar zij direct daarop aangehouden werd;

- zij had overigens wel 2 of 3 pilsjes gedronken, maar ontkent daardoor toen onder invloed te zijn geweest

- aangaande het eerder gemelde letsel laat door mw S. een kleurenfoto overleggen, waarop het gemelde letsel zichtbaar is; attenderend op de op de foto zichtbare rode plek halfrond haar pols dicht zij die toe aan handboeiengebruik (opm verslaglegger: ook haar onderarm en zijkant (pinkzijde) van de betreffende hand zijn eensgelijk rood gekleurd, alsmede deels haar voorhoofd. Klaagster stelt n.a.v. de opmerking van Ho., dat de overige verkleuringen aan de hand het gevolg zijn van haar slaan tegen het interieur;

- gehoord de inhoud van de reactie van politiezijde op haar klacht, verklaart zij die te handhaven.

- Overigens had zij op dat punt al bij aanvang van het gesprek te kennen gegeven niet voor bemiddeling te voelen.

Samenvatting reacties ip. H.:

- spreekt de teleurstelling van politiezijde uit: hij had eerder een taart verwacht dan een klacht, dit vanwege het naar zijn mening zeer hulpvaardig optreden, waarmee de visie van klaagster over het optreden absoluut buiten de realiteit is.

- zowel hijzelf als zijn medewerkers hadden nachtdienst, die te 23.00 uur aanving: het is onmogelijk dat mw. al om 21.30 uur door zijn mensen werd benaderd; hij geeft uitleg hoe de melding aangaande klager bij het wijkteam kwam en zal behalve dat gegeven, nu klager haar standpunt volhoudt, tevens de onderbouwing van de exacte tijdstippen van de melding en de afwikkeling van de zaak uitzoeken;

- geeft uitleg over de bevindingen en het handelen van de betrokken politiemensen, primair vanuit de meldrapport mutatie, die overigens pas later, na ontvangst van de klacht, door hemzelf werd uitgebreid met zijn nadere info.

- Hij blijft er bij, dat klaagster pas na elf uur 's avonds door de politie bij O. onder invloed van alcohol werd aangetroffen en dat de betrokken ambtenaren oordeelden, dat het niet verantwoord was haar in die toestand op straat alleen te laten. Zij had bij haar aantreffen al een bloedende neus. Hij licht toe wat er over haar bekend was geworden en/of gebleken mbt tot haar kennelijke verblijf in O., voordat de politie ter plaatse had moeten komen op verzoek van de bedrijfsvoering daar. Een en ander had tot gevolg gehad, dat zij de zaak werd uitgestuurd.

- Juist om te voorkomen dat de vrouw buiten haar wil onder invloed alleen op straat zou gaan verblijven, was het de bedoeling van de betrokken politieambtenaren haar - niet als verdachte maar als hulpbehoevende - naar haar woning te brengen. Eenmaal in de politieauto bleek zij haar adres niet op te kunnen geven. Zij gedroeg zich overigens in die situatie niet lastig en gelet op het laatste was er dan ook geen sprake van handboeiengebruik.

- Haar naar de politie aanvankelijk redelijk rustige gedrag veranderde echter kort nadat zij het bureau was binnengebracht. Het was H. daarbij opgevallen, dat de vrouw nogal tussen de twee - grote - agenten meer in hing dan zelfstandig meeliep.

- Zij moest wel naar het bureau, enerzijds vanwege het niet bekend worden van haar woonadres, anderzijds vanwege het gegeven, dat er urgentere opdrachten vanwege de meldkamer kwamen.

- Aan het bureau kon nader onderzoek worden gedaan naar haar adres. Omdat zij recalcitrant en beledigend werd, kon zij niet in de kantine worden geplaatst, maar besloot H. haar - onder toezicht van de arrestantenwacht - in een dagverblijf te plaatsen. Haar sjaal en haar tas zijn buiten het verblijf, maar in haar zicht geplaatst.

- In afwachting van het bekend worden van haar adres, heeft zij koffie verstrekt gekregen en opgedronken.

- Het haar aanbieden van een pleister voor de verwonding aan haar neus, voor welke verwonding zij een papieren zakdoekje gebruikte, leverde een weigering van haar kant op; daarnaast gebruikte zij scheldwoorden naar de politie. Haar recalcitrante opstelling werd door de politieambtenaren verklaard vanuit haar onder invloed zijn. Er werd verder geen aandacht aan besteed omdat dat verder niet als bezwaarlijk werd ervaren,

- toen haar adres bekend was geworden is klaagster zo spoedig mogelijk daarop naar huis gebracht. Het is niet ongebruikelijk dat een thuisgebrachte daarbij met nadruk wordt geadviseerd voorlopig even thuis te blijven.

Tot zover de samengevatte reactie van de ip. H., aangevend, dat de visie van klaagster op cruciale punten onjuist is. Als vervolg op zijn toezegging vanwege de nu gebleken opstelling van klaagster verder navraag en onderzoek te zullen doen ter verduidelijking en ondersteuning van zijn uitleg, wordt door hem van hetgeen verder wordt bevonden afzonderlijk rapport opgemaakt.

Ondergetekende vraagt aan klaagster om een nadere uiteenzetting over de periode tussen het moment indertijd (21.30 uur) waarop zij zegt de op de Osdorper Ban staande auto verlaten te hebben en het moment -en dat zou volgens H. na 23.00 uur geweest moeten zijn- waarop de politie haar aanriep. Zij blijft er bij dat de politie haar dadelijk na het uit de auto stappen, dus om 21.30 uur die avond heeft aangesproken en bejegend conform de inhoud van haar klacht. De door H. gegeven uitleg acht zij beslist onjuist.

Ho. heeft tussentijds uitgelegd, hoe wellicht de situatie is ontstaan, dat, bij het aan het bureau Meer en Vaart laten doen van navraag door een kennis van haar, deze persoon door betrokken politieman (mogelijk dhr. B.) meegedeeld kreeg, dat noch zijzelf noch het incident in de administratie was terug te vinden. Aannemelijk is dan ook, dat bij het doen van de navraag over mevrouw A. slechts gezocht is in de arrestantenadministratie vanwege de -weliswaar onjuiste- veronderstelling, dat zij de status van arrestant had gehad. Van dat laatste is echter geen sprake geweest daar het voorval rondom mevrouw als hulpbehoevende in het lopende meldrapport werd verwoord. Dat klaagster vervolgens vanwege de door de politie gegeven reactie de zaak verder is gaan wantrouwen, is weliswaar begrijpelijk maar op zich niet juist.

H. leest aan mw. A. en mw. S. ten slotte de inhoud van de betreffende meldrapportmutatie voor. Daarmee zijn beiden volledig op de hoogte van zowel de aanvankelijk door betrokken rapporteurs gestelde mutatie in het meldrapport als de daaraan -na het bekend worden van de klacht- de door H. gekoppelde aanvulling.”

5. Gemachtigde Se., die de zaak inmiddels van S. had overgenomen, berichtte naar aanleiding van het verslag aan klachtbehandelaar Ho. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland onder meer het volgende:

"Uit het verslag dat mijn collega mevrouw S. mij heeft gedaan van het overleg op 29 maart jl. begrijp ik dat cliënte en de betrokken agenten van de gebeurtenissen op 20 januari 2000 een geheel verschillende lezing geven. Cliënte wenst uitdrukkelijk aan haar lezing vast te houden, zodat ik geen andere mogelijkheid zie dan dat haar klacht wordt uitgezocht en daarover ook getuigen worden gehoord. Ik verzoek u daarom het ertoe te leiden dat in deze zaak het nodige onderzoek wordt verricht. Ik neem aan dat u van uw bevindingen te zijner tijd de Commissie voor de Politieklachten in kennis zult stellen."

6.1 In het kader van hoor en wederhoor tijdens de klachtbehandeling stuurde de Commissie voor de politieklachten Amsterdam-Amstelland aan de gemachtigde van verzoekster bij brief van 17 juli 2000 afschriften van verklaringen van de politieambtenaren D., L. en P., M. en N., en H.

In de ongedateerde verklaring van politieambtenaar D. is onder meer het volgende opgenomen:

“In de nachtdienst van donderdag 20 januari op vrijdag 21 januari 2000 kwam ik in mijn functie van dienstdoende arrestantenverzorger in aanraking met een vrouw van vermoedelijke Marokkaanse afkomst. Ik kan mij deze vrouw specifiek herinneren omdat zij een redelijk vers uitziende wond op haar neusbrug had. Later begreep ik dat het ging om mevrouw A.

Deze vrouw maakte vanaf het begin af aan al op mij een zeer agressieve dronken indruk. Deze indruk kwam voort uit de sterk hangende alcohollucht om haar heen en het verwensen en uitschelden van mij en mijn collega's.

Na overleg met de inspecteur van dienst hebben we besloten om mevrouw in het dagverblijf te plaatsen omdat het ons niet verantwoord leek om mevrouw in de kantine te plaatsen in afwachting van het achterhalen van haar adres e.d. Het was niet mogelijk om mevrouw een veiligheidsfouillering te geven omdat wij op dat moment geen vrouwelijke collega's tot onze beschikking hadden.

In het dagverblijf begon mevrouw steeds agressiever gedrag te vertonen door ook nog eens te gaan beginnen met schreeuwen, trappen en slaan tegen de deur van het dagverblijf. Pogingen van mijn kant om mevrouw te kalmeren door middel van koffie aan te bieden of met haar een rustig en vriendelijk babbeltje aan te knopen waarin ik aangaf haar bv. een pleister te willen verstrekken voor haar neuswondje draaiden uit op scheldpartijen en verwensingen mijn kant op. Als ik haar de situatie wou uitleggen schroomde mevrouw ook niet om te spugen in mijn richting.

Na verloop van tijd zag ik op de camera die geplaatst en gericht is op het dagverblijf en die bevestigd is aan de plot van Meer en Vaart dat deze mevrouw vreemd bezig was met haar sjaal. Tevens was mevrouw non stop aan het trappen tegen de deur van het dagverblijf, dit gaf een behoorlijk lawaai. Omdat we vreesden voor de veiligheid van mevrouw heb ik in overleg met de inspecteur van dienst besloten om de tas, de sjaal en schoenen van mevrouw tijdelijk af te nemen en buiten het dagverblijf te bewaren.

Toen wij mevrouw verzochten om dit verzoek in te willigen gaf zij aan dat zij hieraan niet zou meewerken en dat wij het maar met geweld moesten afpakken. Mevrouw duidelijk gemaakt dat dit absoluut niet de bedoeling was en dit alleen maar voor haar eigen veiligheid was. Mevrouw bleef maar uitdagen en een steeds dreigender houding aannemen. Ik heb dit verzoek meerdere malen gedaan. Omdat het niet de bedoeling was om de boel te laten escaleren hebben wij de tas naast haar alvast gepakt.

Mevrouw kwam toen in opstand en toen hebben we haar met lichte dwang, hieronder versta ik het vasthouden van haar armen vanwege zwaaiende bewegingen onze kant op, op een snelle manier van haar schoenen en sjaal ontdaan. Het scheelde weinig of ik had een schop gehad van haar voortdurende trappende benen.

Na het verwijderen van schoenen e.d. begon mevrouw te spugen en ons te verwensen. Wij hebben haar tas, sjaal en schoenen toen buiten het dagverblijf geplaatst.

Mevrouw begon hierna verder te gaan schelden, trappen en slaan tegen de deur van het dagverblijf. Toen na verloop van tijd haar woonadres e.d. was vastgesteld is mevrouw die nog steeds zeer vervelend was door collega's uit het dagverblijf gehaald en richting huis gebracht.

Naar mijn inzicht heb ik of mijn collega's die ik heb bezig gezien met haar, haar uiterst correct behandeld. Ik heb de nodige ervaring met moeilijke personen en weet er normaal gesproken toch een beetje tot door te dringen maar deze mevrouw was behoorlijk onmogelijk.

Ik betreur dat deze mevrouw niet open stond voor een normaal gesprek maar ik denk dat dit komt door haar vermoedelijk overmatig alcoholgebruik.”

6.2 In de verklaring van de politieambtenaren L. en P. van 27 april 2000 is onder meer het volgende opgenomen:

“Naar aanleiding van de klacht en het daarop gevolgde bemiddelingsgesprek van Mevrouw A. kunnen wij het volgende opmerken.

De punten welke zijn aangegeven door de klaagster zijn ons inziens zeer onterecht.

Rapporteurs hebben Mevrouw A. een dienst verleend ten einde te voorkomen dat haar verder enig onrecht zou worden aangedaan in verband met haar lichamelijke en geestelijke toestand.

Het in de klacht gemelde letsel is absoluut niet door rapporteurs veroorzaakt. Wij zijn van mening dat dit een zeer grove beschuldiging is aan het adres van rapporteurs, welke op een leugen berust.

Wij hebben al het mogelijk werk gedaan om, een naar ons inzicht hulpbehoevende, zorgvuldig te helpen.

Voor de tijdstippen en de gebeurtenissen ter plaatse verwijzen wij naar de reeds eerder opgemaakte dagrapportmutatie (zie hierna, onder C.2; N.o.).”

6.3 In de verklaring van M. en N. van 7 mei 2000 is onder meer het volgende opgenomen:

“Naar aanleiding van de klacht en het daarop volgende bemiddelingsgesprek van Mevrouw A. kunnen wij het volgende opmerken.

Op 21 januari 2000 omstreeks 00:30 uur werd onze assistentie gevraagd in carnavalsvereniging O. te Osdorp (Amsterdam).

Aldaar troffen wij een vrouw aan op een bankje in de gang. De vrouw was duidelijk onder invloed van drank. Zij probeerde meerdere malen op te staan, wat niet lukte en sprak met dubbele tong. Wij zagen dat de vrouw een verwonding aan haar neusbrug had. Deze verwonding zag er niet dermate ernstig uit dat er een arts naar moest kijken. Het bloeden was al gestopt en het leek op een schaafwondje.

Aldaar aanwezig waren ook enkele verenigingsmedewerkers van O. Deze vertelden ons dat de vrouw, met haar verwonding aan haar neus, naast de toiletpot op het toilet was gevonden.

De vrouw zou tijdens haar aanwezigheid mannen hebben lastiggevallen en andermans drankjes hebben opgedronken. Daar zij niet wisten wie zij was of waar zij woonde hebben zij de hulp van de politie ingeroepen. Hen was wel bekend dat de vrouw al zeker 2 keer eerder aanwezig was geweest op een feestje van O. en daarbij ook teveel drank had genuttigd en vervelend tegen andere bezoekers deed. Haar zou vanaf heden de toegang worden ontzegd.

Wij, rapporteurs, probeerden de vrouw te laten uitleggen waar zij woonde. De vrouw wilde niet meewerken en begon mij, rapporteur N., diverse malen uit te schelden voor trut en kutwijf.

Daar er met geen mogelijkheid achter was te komen wie de vrouw was, of waar zij woonde, hebben wij onze collega's erbij laten komen. Dit hebben wij gedaan omdat de vrouw niet meer op haar eigen benen kon staan dan wel lopen en wij haar toch hulp wilden bieden, in de zin dat wij aan het politiebureau wilden uitzoeken wat de identiteit en woonadres van de vrouw zijn.

Door de ter plaatse gekomen collega's is de vrouw ondersteund naar de politieauto gebracht en hebben zij haar meegenomen naar het politiebureau.

Wij, rapporteurs, zijn van mening dat een dergelijke grove beschuldiging totaal uit de lucht gegrepen is, daar wij alleen de helpende hand geboden hebben om deze vrouw op veilige wijze weer in haar woning te krijgen.”

6.4 In de verklaring van H. van 8 mei 2000 is onder meer het volgende opgenomen:

”Het gestelde gerapporteerd in de dagrapportmutatie (zie hierna, onder C.2; N.o.), het verslag van het oriëntatiegesprek (welke in mijn aanwezigheid heeft plaatsgevonden) opgemaakt door de heer Ho., alsmede de rapportages cq verslagen van de collega's N., M., D., P. en L., zijn overduidelijk. Behalve de opmerking dat de klacht gebaseerd is op leugens van de zijde van klaagster en er mijns inziens juridisch gezien sprake is van smaad cq smaadschrift gepleegd door klaagster jegens alle genoemde betrokkenen inclusief mijzelf, heb ik hieraan niets meer toe te voegen.

Ik heb gemerkt dat alle betrokkenen aan de zijde van de politie, door het indienen van deze klacht en de beschuldigingen daarin geuit, zich ernstig in hun eer en goede naam voelen aangetast, juist na een gewetensvol optreden in het kader van artikel 2 van de Politiewet (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.), welke onder mijn leiding heeft plaatsgevonden.”

7. Bij brief van 16 augustus 2000 stuurde gemachtigde Se. aan de Commissie voor de politieklachten te Amsterdam een afschrift van de reactie van verzoekster van 14 augustus 2000 op de verklaringen. De reactie hield onder meer het volgende in:

“Met stijgende verbazing de verklaringen van de betrokken politieambtenaren gelezen. Indien dit de gang van zaken was geweest, had ik uiteraard nooit een klacht ingediend.

Betr. rapport M. en N. krijg ik de indruk dat dit 2 vrouwelijke politieagenten zijn. Ben echter aangehouden door 1 mannelijke en 1 vrouwelijke politieagent. Zij hebben zich niet bekend gemaakt, noch reden voor aanhouding noch mijn naam of adres gevraagd.

Datum, tijdstip, plaats onjuist. Ben niet bij O. geweest.

(…)

Rapport D.:

Mooi rapport. Echter, deze coördinator arrestantenzorg in het geheel niet gezien. Laat staan vriendelijk babbeltje koffie of pleister. Spugen vind ik vies, ik zal dus nooit spugen.

Wel heb ik tegen de deur geschopt omdat niemand mij verteld had waarom ik daar zat en hoe lang ik moest blijven.

Mijn tas en jas werden bij aankomst bureau door vrouwelijke politieagente afgenomen. Schoenen werden niet afgenomen, sjaal zat overigens in mijn tas.

Conclusie: bij lezing van deze rapporten wist ik absoluut niet hoe ik moest reageren, omdat dit totaal niet overeenkomt met wat er echt gebeurd is.

Voor het overige blijf ik bij mijn verklaring, zoals beschreven in `reacties tijdens gesprek d.d. 29 maart 2000 n.a.v. klacht politieoptreden van hr. H. d.d. 12 april 2000!!

De volgende punten zijn mij ook niet duidelijk.

In mijn idee (afmetingen) zat ik in een cel, maar ik weet niet hoe een dagverblijf eruit ziet.

Waarom waren tijdens het gesprek van 29 maart 2000 de 2 mij aanhoudende politieagenten niet aanwezig? Dit had misverstanden over plaats, datum en tijdstip kunnen voorkomen.

Ten slotte wil ik nog opmerken dat de eerste keer dat de politie naar mijn naam en adres vroeg ca 01.00 uur was toen ik het celletje mocht verlaten en naar huis mocht. Toen kreeg ik ook nog een schouderklopje.”

8. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland liet bij brief van 5 oktober 2000 aan de gemachtigde Se. van verzoekster weten dat hij over verzoeksters klacht heeft geoordeeld conform het advies van de Commissie voor de politieklachten te Amsterdam van 13 september 2000. Een afschrift van dit advies voegde hij bij. In het advies is onder meer het volgende opgenomen:

De feiten

De verklaringen van klaagster en de betrokken politieambtenaren over de gebeurtenissen die in de avond van 20 januari en/of in de nacht van 20 op 21 januari 2000 hebben plaatsgevonden, lopen zeer uiteen.

Uit de politierapportage blijkt dat er op 21 januari 2000 rond 00:30 uur een melding binnen is gekomen dat er een dronken vrouw in een pand van carnavalsvereniging O. zat. M. en N. kwamen ter plaatse. Zij troffen daar klaagster aan, die behoorlijk onder invloed was van drank. Medewerkers van O. vertelden hen dat klaagster op het toilet, liggend naast de toiletpot, was aangetroffen. Zij had een wond aan haar neus die waarschijnlijk was veroorzaakt door haar val in het toilet. Klaagster had in O. mannen lastig gevallen en drankjes van anderen opgedronken. Omdat klaagster hulpbehoevend was, wilden de politieambtenaren klaagster naar haar woning brengen. Klaagster was echter niet in staat om uit te leggen waar zij woonde. De politieambtenaren hebben daarom assistentie gevraagd. P. en L. hebben klaagster naar het bureau overgebracht om daar haar identiteit en adres te achterhalen. Volgens de politie zijn er geen handboeien gebruikt.

Klaagster verklaart dat zij om 21:00 uur bij café La. met iemand heeft gesproken. Op de Osdorper Ban is zij uit de auto van die persoon gestapt. Klaagster zegt dat zij twee of drie pilsjes gedronken had, maar niet onder invloed was. Toen zij rond 21:30 uur naar huis wilde lopen, werd zij door een politieman geroepen. De politieman heeft over de mobilofoon overlegd en haar meteen daarna aangehouden. Aan haar werd niet medegedeeld wat de reden van haar aanhouding was. Bij haar aanhouding is klaagster tegen de dakrand van de politieauto geduwd, waardoor zij aan haar neus verwond werd. Ook had zij, mede door het gebruik van handboeien, rode plekken aan haar linkerpols, hand en arm. De politie erkent dat klaagster rode plekken had rond haar pols. De rapporteur merkt echter op dat er op een foto die klaagster tijdens het gesprek van 29 maart 2000 liet zien, ook plekken op haar hand, arm en voorhoofd te zien waren. Klaagster heeft verklaard dat de verwondingen aan haar arm en hand veroorzaakt zijn door het slaan tegen het interieur.

De Commissie volgt de lezing van mevrouw M. en N., daar zij door de verklaringen van P. en L. wordt ondersteund. De klacht met betrekking tot het handboeiengebruik en het veroorzaken van letsel bij aanhouding acht de Commissie dan ook feitelijk ongegrond.

Op het bureau werd klaagster volgens de politie recalcitrant en beledigend. Daarom heeft H. samen met arrestantenverzorger D. besloten om klaagster in het dagverblijf te plaatsen. In het dagverblijf werd klaagster nog agressiever. Zij begon volgens de politie te schreeuwen en te slaan en te trappen tegen de deur. D. heeft haar koffie en een pleister voor haar neuswond aangeboden. Klaagster schold hem echter uit en spuugde in zijn richting. Via de camera zag D. dat klaagster 'vreemd bezig was met haar sjaal'. In overleg met H. heeft hij besloten klaagster haar tas, sjaal en schoenen af te nemen. Klaagster verzette zich daartegen door te schoppen en te slaan. Het was daarom nodig om haar armen vast te houden. De tas, sjaal en schoenen zijn buiten het dagverblijf geplaatst. Klaagster ging verder met schelden en schoppen en slaan tegen de deur van het dagverblijf. Toen het adres van klaagster bekend was, heeft de politie haar naar haar woning gebracht. Volgens de politie was het gedrag van klaagster te wijten aan een overmatig gebruik van alcohol. Alle betrokken politieambtenaren verklaren dat klaagster dronken was. Volgens D. had zij een sterke alcohollucht om zich heen hangen en H. zegt dat zij ondersteund door twee politiemannen het bureau binnenkwam.

Klaagster verklaart dat zij naar het bureau is overgebracht en daar hardhandig een cel is ingeduwd.

Een vrouwelijke politieambtenaar heeft bij binnenkomst haar jas en haar tas afgenomen. Volgens klaagster heeft zij van kort na 21:30 uur tot 01:00 uur zonder verzorging in de cel gezeten. D. heeft zij helemaal niet gezien. Klaagster erkent dat zij tegen de deur geschopt heeft, omdat zij niet wist waarom zij daar zat en hoe lang zij daar moest blijven. Zij ontkent dat ze gespuugd heeft. Rond 01:00 uur mocht klaagster haar cel verlaten, waarna zij door de politie naar huis is gebracht. Volgens klaagster heeft de politie haar pas op dat moment naar haar naam en adres gevraagd. Thuis werd zij verbaal gedwongen haar woning binnen te gaan. Klaagster had naar de EHBO willen gaan. Zij heeft dit de politie echter niet medegedeeld. Volgens H. is het niet ongebruikelijk dat een thuisgebrachte persoon (de Commissie neemt aan 'een onder invloed verkerende thuisgebrachte persoon') met nadruk wordt geadviseerd voorlopig even thuis te blijven. De Commissie volgt de lezing van de politie. Zij gaat ervan uit dat klaagster ten gevolge van haar dronkenschap agressief gedrag vertoonde en dat D. en H. toen hebben besloten klaagster in het dagverblijf te plaatsen totdat haar adres achterhaald zou zijn. De Commissie neemt ook aan dat D. heeft getracht klaagster te kalmeren door koffie en een pleister aan te bieden en met haar te praten. Aannemelijk is tenslotte dat klaagster dringend is aangeraden voorlopig thuis te blijven.

De behoorlijkheid

De politieambtenaren hebben klaagster meegenomen naar het bureau. Het ging echter niet om een aanhouding, maar om hulpverlening. Volgens artikel 25 van de Ambtsinstructie (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.) dienen politieambtenaren personen die door drankgebruik onmiddellijk gevaarlijk zijn voor de openbare orde, veiligheid of gezondheid of voor zichzelf, van openbare plaatsen te verwijderen. Voor zover de omstandigheden dit toelaten, draagt de politieambtenaar de betrokken persoon over aan het eigen zorgkader. Als er geen andere opvangmogelijkheden zijn, kan een dronken persoon bij wijze van hulpverlening op het politiebureau worden ondergebracht, als dat nodig is voor zijn bescherming en dit niet tegen zijn wil gebeurt. Klaagster bevond zich in een dronken toestand en was, naar de Commissie aanneemt, niet in staat haar wil te uiten. Zij was gewond geraakt en zij was niet in staat te lopen zonder dat zij ondersteund werd. De betrokken politieambtenaren vonden het niet verantwoord om haar alleen op straat achter te laten. Daarom besloten zij haar naar huis te brengen. Omdat klaagster ook niet in staat was haar adres te noemen, heeft de politie haar naar het bureau gebracht om haar adres en identiteit te achterhalen. Toen het adres van klaagster bekend was geworden, heeft de politie haar naar huis gebracht. De Commissie acht dit politieoptreden behoorlijk.

Op het politiebureau vertoonde klaagster lastig en agressief gedrag. D. en H. hebben daarom besloten haar in een dagverblijf te plaatsen, totdat haar adres bekend zou zijn. D. heeft getracht klaagster te kalmeren door haar koffie aan te bieden en met haar te praten. Hij heeft haar ook via de camera in de gaten gehouden en een pleister aangeboden voor haar neuswond. Niet is gebleken dat de politie disproportioneel geweld heeft gebruikt bij het afnemen van goederen van klaagster. De Commissie acht dit optreden behoorlijk.

De politie heeft klaagster naar huis gebracht en haar met klem aangeraden thuis te blijven. Aangezien klaagster zich in een dronken toestand bevond en zij niet heeft aangegeven dat zij naar de EHBO wilde, acht de Commissie ook dit optreden behoorlijk.

Het advies

De Commissie adviseert u de klacht ongegrond te verklaren.”

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Verder deelde verzoekster in haar verzoekschrift van 13 november 2000 onder meer het volgende mee:

“Dit is het verhaal waar het mee begon op 20 januari 2000.

Ik had een afspraak met iemand van uit advertentiekrant (…) die zich J. noemt. We hebben een half uur met elkaar gesproken.

Rond 9.30 ben ik in zijn auto gestapt. Hij zei: kan ik je niet beter naar huis brengen. Ik zei: nee, we zouden naar O. gaan. Toen ben ik uit zijn auto gestapt. Stukje verder gelopen. Hoorde ik politiewagen. Ik achterom kijken en dacht voor iemand anders. Ik wou verder lopen, hoor ik politie roepen: `Mevrouw!' Ik liep naar ze toe en zei `wat is er aan de hand?'

`Je moet mee.' `Waarom?' zei ik. Geen antwoord. Vrouwelijke agente zei via de telefoon: `hallo we hebben iemand opgepakt. Zullen we die meenemen?'

Mannelijke agent zei: `is mevrouw in het zwart gekleed? Oké J. dat is geregeld.'

Toen hebben ze gelijk mijn handen omgedraaid en tegen auto geduwd, handboeien omgedaan.

Ik heb op die avond niemand gezien, alleen die twee agenten. Tegen 1 uur 's nachts hoor ik andere stemmen en toen mocht ik pas naar huis. Zoals u kunt zien op foto dat mijn gezicht beschadigd is en ook op papier van gezondheidscentrum Osdorp en dat ik op beide polsen blauwe plekken heb. Wat zijn advertentie betreft, die heb ik en ook zijn mobiel telefoonnummer.”

3. Verzoekster legde bij haar verzoekschrift een foto over van haarzelf. Op deze foto zijn een verwonding aan de neus, en kneuzingen aan de linkerpols, -hand, en -onderarm waar te nemen.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland nam bij brief van 29 januari 2001 onder meer het volgende standpunt in:

“Met betrekking tot de klacht van verzoekster blijf ik bij mijn oordeel op basis van het advies van de Commissie voor de politieklachten.

Uw vraag om welke reden er op het politiebureau geen medische bijstand is ingeroepen, wordt beantwoord in het rapport van agent N. en agent M. d.d. 7 mei 2000. De verwonding van verzoekster zag er niet dermate ernstig uit dat er een arts naar moest kijken; het bloeden was al gestopt en het leek op een schaafwondje. Gezien de verklaring van de huisarts dat het wondje op de neus ongeveer 1 cm groot was, acht ik dit aannemelijk.”

2. Bij zijn standpunt voegde de korpsbeheerder onder meer een afschrift van een door de politieambtenaren Ha., L., M., N. en P. opgemaakte mutatie over het voorval met verzoekster in de nacht van 20 op 21 januari 2000. De mutatie is gedateerd 28 januari 2000. In deze mutatie staat onder meer het volgende vermeld:

“Titel : DRONKEN VROUW

(...)

Tijdstip Kennisname : vrijdag, 21 januari 2000 te 00:33 uur

Gepleegd tussen : donderdag, 20 januari 2000 te 23:35 en vrijdag,

21 januari 2000 te 00:30 uur

(...)

Lokatie : (horecabedrijf) (…) te Amsterdam

(...)

BETROKKEN PERSONEN:

(...)

Naam : A.

(…)

ROL : Betrokken

(...)

Naam : I.

(...)

ROL: : Melder

TOELICHTING:

Melding dat er een dronken vrouw in O. zou zitten. Ter plaatse bleek dat de vrouw in de toilet was gevonden en hartstikke dronken was.

Rapps hebben aangeboden haar naar huis te brengen, maar dat wilde ze niet. De 614 heeft mevrouw naar het buro gebracht, aangezien zij niets bij zich had waar haar naam op stond.

Vrouw heeft enige tijd in het dagverblijf gezeten en nadat haar naam bekend was, naar huis gebracht.

Ze was niet vervelend, maar wel errrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrrug dronken.

Melder vertelde dat de vrouw al drie keer eerder binnen was geweest en daar mannen lastigvalt, bier van anderen opdrinkt en dus erg vervelend is.

Personeel van O. heeft besloten de vrouw in het vervolg de toegang te ontzeggen.

Aanvulling rapporteur M., 4 februari 2000:

Vrouw was door personeel van O. liggend in het toilet gevonden. Vrouw had een wond op de brug van haar neus, waarschijnlijk als gevolg van de val in het toilet, veroorzaakt door het overmatig gebruik van alcohol.

Om te voorkomen dat de vrouw op straat zou achterblijven in verlaten toestand, is door rapporteurs P. en L. van de 614 getracht de vrouw naar huis te brengen. Vrouw had toen al reeds eerder genoemd letsel aan het gelaat. In het voertuig bleek zij niet meer te weten waar zij woonde. Vanwege een spoedeisende opdracht is de vrouw langs het bureau gebracht teneinde door het bureau uit te laten zoeken wat haar woonadres was en de 614 hun opdracht naar behoren te kunnen laten vervullen.

Aan het bureau bleek zij dusdanig recalcitrant dat zij op last van de ip van dienst tijdelijk in het dagverblijf is geplaatst, teneinde haar uit te laten razen. Tevens wilde zij niet verzorgd worden dmv pleister en dergelijke. Na onderzoek bleek de vrouw te wonen op de (…) te Amsterdam. Na ongeveer een uur is de vrouw door bovengenoemde rapporteurs alsnog thuis gebracht.

De vrouw is niet aangehouden geweest. Aan het bureau heeft zij de normale verzorging, in de vorm van koffie etc, genoten. Teneinde achter de identiteit van de vrouw te komen is haar kleding en handtas doorzocht.”

D. Reactie betrokken ambtenaar h.

Betrokken ambtenaar H. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland reageerde bij brief van 21 januari 2001 onder meer als volgt:

“Aan de rapportages die inmiddels in deze, door mij en mijn collega's zijn gedaan heb ik niets meer toe te voegen. Ook het oordeel van de commissie voor politieklachten is voor mij overduidelijk. Mijn bedenkingen over de handelwijze van deze mevrouw zijn inmiddels wel genoegzaam bekend.

Volledigheidshalve deel ik U mede dat ik wederom kontact op zal nemen met de Juridische dienst van regiopolitie Amsterdam/Amstelland, om, namens alle betrokken collega's te informeren om eventueel juridische stappen te ondernemen tegen klaagster wegens smaad of smaad bij geschrift.”

E. VERKLARING GETUIGEN i. EN st.

1. Op 22 januari 2001 verklaarden de heer I., vice voorzitter van de vereniging O., en mevrouw St., vrijwilligster verantwoordelijk voor de bardienst in verenigingsgebouw O., tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"I. en St.: Wij waren de avond van 20 januari 2000 aanwezig in het gebouw O. (…) te Amsterdam. Wij hebben dit nagekeken in onze agenda's.

St.: Op donderdag 20 januari 2000 was ik verantwoordelijk voor de bardienst. Er waren nog zo'n vijf à zes vrijwilligers. Als u dit wilt, kan ik nog nakijken wie dit waren. Er was die dag een avond voor alleenstaanden georganiseerd. Dergelijke avonden vinden iedere week plaats in O.

I.: Ik was aanwezig in verband met een bestuursvergadering van O.

St.: Gedurende de avond kwam een vrouw binnen die ik herkende van een vorige avond voor alleenstaanden, twee weken eerder. Ik heb niet gezien hoe laat de vrouw binnenkwam, maar waarschijnlijk is het rond 22.00 uur geweest. Het betreft een kleine, tengere vrouw met zwart haar en een licht getinte huid. Waarschijnlijk is het een Marokkaanse vrouw. We kennen haar verder niet en weten niet waar ze woont. We weten alleen dat zij A. heet. Twee weken eerder had de vrouw zich vervelend gedragen; zo had zij ondermeer andermans drankjes opgedronken. Op 20 januari 2000 gedroeg de vrouw zich weer vervelend. Zij dronk weer drankjes van andere mensen op. Verder zag zij er verhit uit en gedroeg zij zich brallerig. Zij leek aangeschoten te zijn. De vrouw had zelf bij de bar 2 of 3 glazen bier gekocht en genuttigd. Omdat ik problemen verwachtte met de vrouw, ben ik naar het bestuur gegaan. Het bestuur vergaderde op dat moment in een andere zaal. De vergaderingen duren meestal tot ongeveer 23.00 uur.

I.: Ik kan mij herinneren dat mevrouw St. tijdens de vergadering kwam melden dat zij waarschijnlijk later de hulp van het bestuur nodig zou hebben om iemand de zaal uit te zetten. Even later heeft mevrouw St. het bestuur inderdaad te hulp geroepen. Dit omdat iemand de bewuste vrouw voorover liggend op de vloer van het damestoilet had aangetroffen en mevrouw St. had gewaarschuwd. Ik ben met de penningmeester van O. meegelopen naar het damestoilet.

I. en St.: De vrouw lag vóór de toiletpot op de grond, met haar gezicht opzij. De deur van het toilet was open. De vrouw bloedde uit een wond op haar neusrug; het was geen bloedneus. De panty van de vrouw was kapot. De vrouw leek buiten westen te zijn of geheel beneveld door de drank.

Wij hebben haar op een houten bank - die op de gang bij het damestoilet staat - gehesen. De vrouw begon onsamenhangend te praten, dronkemanstaal. Zij was niet recalcitrant. Zover wij weten heeft niemand de vrouw zien vallen.

I.: Omdat de vrouw dronken was en niet goed aanspreekbaar, leek het niet verantwoord om haar zo op straat te zetten. Daarom heb ik, direct nadat de vrouw op het bankje was gehesen, de politie gebeld. Ik weet niet meer precies hoe laat ik de politie heb gebeld. Het was in ieder geval voor middernacht. Dit omdat ik door mevrouw St. uit de bestuursvergadering was weggeroepen en deze vergaderingen altijd omstreeks 23.00 uur zijn afgelopen. Ik weet niet of het voor of na 23.00 uur was toen ik de politie belde.

St.: Ik heb het wondje op de neus van de vrouw schoongemaakt en er een pleister opgeplakt. De verwonding bleek mee te vallen. Toen de vrouw liggend op de vloer van het toilet werd aangetroffen leek het ernstig doordat er bloed op de witte tegelvloer lag. Vóórdat de vrouw op het toilet werd gevonden, had zij geen verwonding aan haar gezicht. Even later heb ik de vrouw geholpen toen zij weer naar het toilet wilde. We zijn naar het gehandicapten-toilet gegaan. De vrouw heeft toen over haar eigen blouse geplast. Ze had een lange blouse aan.

I. en St.: De vrouw is waarschijnlijk met haar gezicht ergens tegenaan gevallen, bijvoorbeeld de deurkruk, de toiletpot of de wastafel van het damestoilet. Nadat de vrouw naar het gehandicapten-toilet was geweest, sprak zij nog steeds dronkemanstaal en ze was aanhankelijk.

Toen twee vrouwelijke agenten arriveerden, hebben wij hun meegedeeld dat wij het - gezien de staat waarin de vrouw verkeerde - niet verantwoord vonden om haar zomaar op straat te zetten. De twee agentes hebben de vrouw naar haar naam en adres gevraagd. De vrouw wilde haar naam en adres niet noemen. Ook wilde zij niet met de agentes meegaan. De vrouw begon zich agressief te gedragen richting de politie. Zij wilde niet met hen meegaan. De politie wilde in het tasje van de vrouw kijken of haar adres ergens in stond vermeld, maar de vrouw vond dit niet goed. De twee agentes waren in een VW Golf naar O. gekomen. Omdat de vrouw niet met hen mee wilde gaan en de vrouw vies was (zij had immers over haar blouse geplast), hebben de agentes om assistentie gevraagd. De GGD is niet gebeld omdat het bloeden van de verwonding op de neus al was gestopt. Vervolgens kwamen er twee grote mannelijke agenten in een politiebusje. Toen één van de politiemensen tegen de vrouw zei dat zij een nachtje op het politiebureau zou moeten slapen als zij haar adres niet noemde, heeft de vrouw gezegd dat zij op de X huisnummer Y woonde. Wij hebben de politie meegedeeld dat de X geen huisnummer Y kent. Vervolgens hebben de politiemensen de vrouw meegenomen naar buiten. Ze hebben haar bij haar bovenarmen vastgepakt. De vrouw liep zelf; zij stribbelde verbaal tegen maar hoefde niet te worden gedwongen. Wij zijn tot de buitendeur meegelopen. De politie heeft de vrouw niet geboeid. Wat er buiten is gebeurd hebben wij niet gezien. De vier politiemensen zijn tegelijk met de vrouw naar buiten gegaan. Als u ons vraagt op welke wijze de politie de vrouw heeft benaderd, kunnen wij u zeggen dat de politiemensen de vrouw niet op een machowijze hebben benaderd; de vrouw is op een normale toon aangesproken.

I.: Terwijl de politiemensen in O. waren, heb ik de vrouw verboden om nog een keer naar O. te komen. Ik weet niet of dit tot de vrouw is doorgedrongen, omdat zij dronken was. Ik heb de vrouw na 20 januari 2000 niet meer gezien. O. is op de avond van 20 januari 2000 - net als op andere avonden - om 01.00 uur gesloten. Ruim voor 01.00 uur is de politie met de vrouw vertrokken.

I. en St.: Op de foto die u ons toont, herkennen wij verzoekster als de vrouw die op 20 januari 2000 op de vloer van het damestoilet in O. werd aangetroffen en later door de politie is meegenomen. Ook de verwondingen op haar neus herkennen wij. De op de foto zichtbare beurse plekken aan handen en polsen herkennen wij niet. De vrouw is in O. niet geboeid door de politie.

I.: Vanwege mijn werk weet ik hoe handboeien werken. Ik werk er zelf soms ook mee en ik heb een geweldsinstructie gehad. Door deze instructie weet ik uit ervaring dat handboeien niet prettig zitten. Als je tegenstribbelt kun je plekken op je polsen krijgen. De plekken op de foto zouden volgens mij door het gebruik van handboeien kunnen zijn veroorzaakt. Maar als verzoekster is geboeid, is dit in ieder geval niet in O. gebeurd.

I. en St.: Wij hebben het incident op 20 januari 2000 als zeer vervelend ervaren. Normaliter zijn er weinig of geen problemen in O. Na 20 januari 2000 is er geen contact meer geweest met de politie over het incident op die avond.

De politiemensen die op 20 januari 2000 ter plaatse kwamen kennen wij niet. Wij hebben die avond geen tijden of namen genoteerd omdat wij dachten dat de zaak opgelost was toen de vrouw was meegenomen door de politie."

2. In aanwezigheid van de twee medewerkers van Bureau Nationale ombudsman belde de heer I. de voorzitter van O. om hem te vragen of hij nog wist hoe laat het bewuste voorval had plaatsgevonden. Hoewel de voorzitter ook niet precies kon zeggen hoe laat dit was geweest, deelde hij de heer I. wel mee dat het in ieder geval voor middernacht was geweest.

f. Reactie verzoekster

1. In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder, de reactie van politieambtenaar H. en de verklaring van I. en St. reageerde verzoekster bij brief van 21 februari 2001 onder meer als volgt:

“Mogelijke tegenstrijdigheden en leemtes in de rapportages:

Verslag D. 07 05 2000

Het verslag geeft aan dat er bij binnenkomst geen vrouwelijke collega aanwezig was om een veiligheidsfouillering uit te voeren en nadat mevrouw in het dagverblijf was geplaatst in overleg met de inspecteur werd besloten om de tas, sjaal en schoenen af te nemen. Ik ben van mening dat bij mijn binnenkomst vlak na 21.30 mijn jas en tas zijn afgenomen door een vrouwelijke agente. De camera en de daaraan verbonden videoregistratie kan naar mijn mening uitsluitsel geven van mijn bezittingen op dat moment en ik vraag mij af of voor de wisseling van de nachtdienst (voor 23.00) er wel een vrouwelijke agente aanwezig was.

Er is naar mijn mening niet alleen een verwarring tussen mij en de politie met betrekking tot de tijdstippen maar ook met de verklaringen van de door u gehoorde getuigen. De getuigen van O. verklaren dat zij de politie rond 23.00 hebben gebeld. De politieverklaring geeft aan dat er rond 00.30 een melding is geweest. Een uur later zou ik weer naar huis zijn gebracht, echter mijn buren zijn bereid te getuigen dat ik reeds om 1.00 naar huis ben gebracht daar zij gealarmeerd door het geschreeuw van de politieambtenaren zijn gaan kijken wat er gaande was.

Het moet mij trouwens van het hart dat alhoewel ik maar drie biertjes had gedronken de ambtenaar constateerde dat ik het bureau binnen werd gedragen door twee grote politieambtenaren, maar dat ik een uur later door dezelfde ambtenaren in staat werd geacht om 6 trappen op te lopen om woning te bereiken zonder begeleiding. Een wonderbaarlijk herstel.

De rapportage vermeldt niet hoe mijn adresgegevens zijn herleid. Ik ben pas naar huis gebracht nadat mijn gegevens bekend waren melden de rapportages. In mijn herinnering heb ik pas in de politieauto mijn adres opgegeven.

Mogelijk scenario van de gebeurtenissen die avond.

Om aan mijn alleenzijn zo nu en dan een einde te maken heb ik behoefte aan een avondje uit. Tijdens het lezen van de Westerpost zag ik een contactadvertentie van J., zoekt een leuke vriendin voor een avondje uit. Ik heb contact met hem opgenomen en afgesproken in café La. (…), om 21.00. Na ongeveer een half uur zouden wij richting O. gaan voor het maken van een dansje. In de auto bleek echter dat J. liever met mij naar huis wilde zodat ik op dat moment besloot om verder mijn eigen weg te gaan en ik uit de auto ben gestapt om naar huis te lopen.

Gepikeerd reed J. weg. Een paar minuten later bij de brug aan de Osdorperban kwam de politieauto met gierende banden aan en sprake mij aan. Ik denk dat J. op een of andere manier gerelateerd is aan de politie en dat hij wraak wou nemen door mij zogenaamd te laten oppakken en daarvoor zijn collega's heeft ingeschakeld.

Dit vermoeden wordt bij mij versterkt door dat J. vertelde dat hij in Hoofddorp woonde en in Osdorp werkte plus de conversatie door de mobilofoon: `Is mevrouw in het zwart gekleed, oké J.'

Daarna is de situatie uit de hand gelopen mede door mij van handboeien te voorzien en mij hardhandig de wagen in te duwen waarbij mijn hoofd tegen de dakrand stootte.

Ook op het bureau is de situatie uit de hand gelopen. Ik had die avond stellig de indruk dat het om een aanhouding ging, terwijl ik niets had gedaan wat daar aanleiding toe zou kunnen geven. Dat dit bij mij tot een woedende reactie heeft geleid lijkt mij niet meer dan normaal. Zeker gezien mijn lichte vorm van claustrofobie en de cel waarin ik werd geplaatst.

Toen men mij thuis heeft gebracht dacht men van de hele affaire af te zijn en men heeft ook geen melding gemaakt in de registraties. Dit bleek de volgende dag toen een kennis van mij navraag heeft gedaan. Volgens de geraadpleegde agent geen informatie alhier noch een notitie van wachtcommandant of agenten met betrekking tot aanhouding of vervoer in politiewagen.

Na het indienen van mijn klacht heeft de politie steeds getracht hun gedrag te rechtvaardigen als goedmoedig en mijn gedrag toe te schrijven aan overmatig alcoholgebruik. Als de verklaringen van O. juist zouden zijn dan zijn ook de drie pilsjes waar. In dronken toestand kom je niet O. binnen, was ik dus niet dronken. Het feit dat ik de intentie had om met J. naar O. te gaan en dat ik weet dat verschillende leden van O. politiemensen zijn of gerelateerd zijn aan de politie kan ik mij niet aan de indruk van een samenspel onttrekken.

Toetsingsmogelijkheden voor de waarheid

- De camera en de ongetwijfeld gemaakte videoregistratie kunnen op tal van vragen antwoord geven. Zowel over tijdstippen als de actie die verantwoordelijk zou zijn voor de verwonding aan mijn polsen.

- Het tijdstip en de aard van de melding van O. moeten naar mijn mening geregistreerd zijn op band met tijdscodering. Ook dit geeft de mogelijkheid om de waarheid boven water te brengen.

- Het horen van J. en diens mogelijke relatie met het bureau Meer en Vaart zouden meer duidelijkheid kunnen brengen ook over mogelijke tijdstippen.

- Zijn telefoonnummer is 06 - (…)

(...) ik heb sterk de indruk dat er een spelletje met mij wordt gespeeld en dat het hier wellicht om een uit de hand gelopen grap gaat. Echter de permanente beschadiging aan mijn neus en het geestelijk leed dat mij niet alleen die avond kwelden maar mij ook de rest van het jaar heeft bezig gehouden maken dit voor mij een very bad joke. Ik verlang naar de waarheid en openbaarheid en ik laat mij zeker niet tegenhouden door dreigingen met een aanklacht voor smaad zoals diverse malen in de diverse rapportages wordt gesuggereerd."

2. Op 14 maart 2001 heeft een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman getracht om telefonisch contact op te nemen met J. Het door verzoekster opgegeven telefoonnummer bleek echter te zijn afgesloten. De medewerker heeft dit diezelfde dag nog gemeld aan verzoekster.

G. reactie korpsbeheerder

1. In antwoord op de reactie van verzoekster en in antwoord op vragen van de substituut-ombudsman reageerde de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland bij brief van 26 juni 2001 onder meer als volgt:

“Vraag 1. Om welke reden is de mutatieregistratie over het betreffende voorval pas op 28 januari 2000 opgemaakt?

Vraag 2. Nu u geen afschriften van mutaties van 21 januari 2000 hebt toegestuurd, ga ik ervan uit dat op 21 januari 2000 door de politieambtenaren geen mutaties zijn opgemaakt. Waarom niet?

- De mutatie is opgemaakt (in de computer ingevoerd) in de ochtend van 21 januari 2000, maar op 28 januari 2000 door brigadier Ha. opgevraagd en als mutatieformulier uitgedraaid. Daardoor wordt automatisch de naam van brigadier Ha. toegevoegd achter 'korpslid' en wordt automatisch in de rechterbovenhoek de datum van het uitdraaien van het formulier geplaatst.

Vraag 3. Kunt u het verschil verklaren tussen het tijdstip dat de medewerkers van de vereniging O. hebben gebeld met de politie (23:00 uur) en het in de mutatieregistratie opgenomen tijdstip van kennisname (00:33 uur)?

- Het tijdstip dat in de mutatie is opgenomen betreft het tijdstip van muteren op het moment dat klaagster vanaf het politiebureau naar huis werd gebracht.

Vraag 4. Kan het zo zijn dat verzoekster later, nadat zij recalcitrant werd in de politieauto of op het politiebureau, alsnog is geboeid?

- De politie blijft bij haar verklaring dat verzoekster niet is geboeid.

Verzoekster stelt dat de camera die in het politiebureau hangt naar haar mening uitsluitsel kan geven over hetgeen op het politiebureau is gebeurd. Daarover verklaart de politie dat de camera onderdeel is van een toezichtbewakingssysteem zonder videoregistratie. Er is dus geen opname gemaakt van de gebeurtenissen op het bureau.

Voor een reactie op enkele door verzoekster gestelde tegenstrijdigheden in de klachtrapportages verwijs ik u naar de tweede pagina van de bijgevoegde rapportage van de politie.”

2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder onder meer een afschrift van een door commissaris van politie R. opgemaakte brief van 19 juni 2001 aan de Commissie voor de politieklachten te Amsterdam. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:

“Vraag 1

Het mutatieregistratieformulier is niet op 28 januari 2000 opgemaakt maar gelijk na het voorval in de ochtend van 21 januari 2000. In deze mutatie is summier verslag gedaan van de hulpverlening in de veronderstelling dat e.e.a. was afgedaan.

Echter, vanwege het indienen van de klacht is er op verzoek van de inspecteur H. een aanvullende mutatie opgemaakt op 4 februari 2000 om e.e.a. te verduidelijken voor de klachtbehandelaar de heer Ho., hetgeen in zijn rapportage aan de Commissie voor Politieklachten is vermeld.

In deze mutatie is duidelijk aangegeven dat het een aanvulling betrof. Een mutatie op 28 januari 2000 is ons onbekend,

Vraag 2

De veronderstelling dat op 21 januari 2000 geen mutatie is opgemaakt is onjuist.

De mutatieregistratie in uw bezit van 28 januari 2000 met als tijdstip 00.33 kennisname betreft de mutatie opgemaakt op 21 januari 2000. Het feit dat op het formulier de datum vrijdag 28 januari 2000 staat vermeld heeft te maken met het genereren van het formulier in de heliview van het automatiseringssysteem X-pol.

Vraag 3

Ja, dat verschil kunnen wij verklaren. 00.33 uur is het tijdstip van muteren op het moment dat klaagster vanaf het politiebureau naar huis werd gebracht.

Volledigheidshalve bij deze brief gevoegd een kopie van het meldkamerregistratieformulier met de tijden van inzet. Daarin komt het volgende naar voren.

20 januari 2000 22.47 uur melding bij Centrale Meldkamer Politie: dronken vrouw bij Carnaval vereniging O.

20 januari 2000 22.57 uur inzet surveillanceauto (0613) van wijkteam Meer en Vaart.

20 januari 2000 23.03 uur collega's ter plaatse bij Carnavalsvereniging

Via de portofoon vragen de 2 vrouwelijke collega 's er een surveillance auto bij ter assistentie.

20 januari 2000 23.24 uur melding van de surveillanceauto 0613 naar de centrale meldkamer dat klaagster door de 2e surveillanceauto de 0614 naar huis wordt gebracht.

Kort hierop krijgt de 0614 een prioriteit 2 (=spoedeisende) melding en omdat klaagster niet meer weet waar zij woonde en men niet met haar naar deze melding kon rijden wordt zij naar het bureau gebracht. Het vervolg is bekend.

Vraag 4

De klaagster is niet geboeid door de politie ook niet toen zij zich recalcitrant gedroeg. Op dezelfde pagina 2 van het rapport van de Commissie voor Politieklachten verklaart klaagster zelf de verwondingen aan haar arm en hand te hebben veroorzaakt door het slaan tegen het interieur.

Op het verzoek van klaagster dat de camera mogelijk uitsluitsel kan geven over hetgeen heeft plaatsgevonden, kunnen wij u mededelen dat e.e.a. niet mogelijk is omdat het een toezichtbewakingssysteem zonder videoregistratie betreft.

Als reactie op de brief van 21 februari van de klaagster naar de Nationale ombudsman deel ik u het volgende mede als reactie op de gestelde tegenstrijdigheden en leemtes in de rapportages.

Betreffende collega's hadden nachtdienst in de nacht van 21 op 22 februari (bedoeld wordt: de nacht van 20 op 21 januari; N.o.). Deze dienst vangt aan om 22.30 uur met een briefing waarna men omstreeks 23.00 uur met één of meerdere surveillanceauto's de straat op gaat.

Dit tijdstip komt aldus overeen met de tijden genoemd op het meldkamerregistratieformulier, alsook de verklaringen van de twee medewerkers van O.

Dit in tegenstelling tot de beweringen van klaagster omtrent andere tijdstippen en plaats van handeling op de openbare weg. Uit het eerder onderzoek, mede gestaafd door de commissie voor de politieklachten, is ook duidelijk naar voren gekomen dat het 'mogelijk scenario van de gebeurtenissen van die avond van klaagster' in buitengewone mate afwijkt van de bevindingen van de politie en de verklaringen van de medewerkers van O.

Klaagster stelt om 21.30 uur het bureau te zijn binnengekomen en dat haar de jas en de tas door een vrouwelijks agente zijn afgenomen. Dit is onjuist. De dienstdoende vrouwelijke collega's van de nachtdienst waren op dat moment nog bezig bij de locatie waar klaagster vandaan kwam. Klaagster werd omstreeks 23.30 uur door de bemanning van de 0614 het bureau binnengebracht.

Klaagster werd na ongeveer een uur op het bureau te hebben verbleven omstreeks 00.30 uur door de bemanning van de 0614 naar haar woning gebracht nadat in de tussentijd het adres kon worden achterhaald. Zij werd door de desbetreffende collega's naar de voordeur gebracht van de gemeenschappelijke entree van het wooncomplex. Na de mededeling van klaagster aan de collega's dat zij `de tering konden krijgen' heeft zij zich vervolgens de toegang verschaft tot het complex. De collega's hebben gewacht tot zij de deur achter zich had dichtgetrokken.”

3.1 Voorts voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een afschrift van het dienstrooster van de nachtdienst van 20 op 21 januari 2000. Hieruit valt af te lezen dat de politieambtenaren D., H., L., M., N. en P. tussen 22.00 uur en 23.00 uur de nachtdienst hebben aangevangen.

3.2 De korpsbeheerder voegde ook een afschrift van het meldkamerregistratieformulier bij met de tijden van inzet van de politieauto's 0613 en 0614. Hierin zijn de tijden opgenomen zoals hiervóór, in de brief van commissaris van politie R. is meegedeeld.

H. nadere reactie verzoekster

Verzoekster deelde in haar nadere reactie van 31 juli 2001 nog onder meer het volgende mee:

“Hoe meer ik de rapportages en antwoorden lees hoe meer ik word bevestigd in mijn idee dat ik het slachtoffer ben van een 'wraakactie opgezet door collega's van J.' die uit de hand is gelopen (zie mijn mogelijk scenario van de avond, brief 21 februari 2001). Ik baseer mijn idee op enerzijds de tijdstippen anderzijds op de betrokkenen.

Als mijn gedachten juist zijn en ik rond 21.30 ben opgepakt en naar het bureau ben gebracht, waar de situatie uit de hand is gelopen, heeft de politie tot 22.30 de tijd om een alternatief te plannen. Het feit dat J. de intentie had mij mee te nemen naar O. en dat ik daar reeds meerdere malen ben geweest kan een mogelijkheid hebben gegeven.

Het feit dat de voorzitter (…) niet op de bespreking met u is verschenen (…) doet bij mij het vermoeden rijzen dat er een relatie tussen de voorzitter en de politie bestaat.

Ook de totale ontkenning de volgende dag van de dhr B., chef van dienst tegenover de heer Hg. dat er geen enkele informatie over een aanhouding, het brengen naar het bureau, opsluiting in cel, vrijlating en het per politie terugbrengen naar huisadres in de computer aanwezig was, terwijl het mutatieformulier om 0.33 uur zou zijn ingevoerd blijven bijdragen aan mijn gevoel dat er naast die avond ook daarna stappen zijn gezet om mijn verhaal ongeloofwaardig te maken.”

Achtergrond

1. Artikel 15, eerste lid, van de Grondwet:

“Buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen.”

2. Artikel 2 van de Politiewet 1993:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

3. Artikel 25, eerste en tweede lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994):

"De ambtenaar draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat personen die door drankgebruik, dan wel door andere oorzaken, onmiddellijk gevaarlijk zijn, hetzij voor de openbare orde, veiligheid, of gezondheid, hetzij voor zichzelf, op de meest geschikte wijze van openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties, worden verwijderd. Onder openbare plaatsen worden mede verstaan vervoermiddelen die zich bevinden op deze plaatsen, een en ander voor zover niet gebezigd als woning."

"De ambtenaar draagt personen als bedoeld in het eerste lid over aan het eigen zorgkader, voor zover de omstandigheden zulks toelaten. Zij kunnen bij het ontbreken van opvangmogelijkheden elders, bij wijze van hulpverlening, op het politie- of brigadebureau worden ondergebracht, indien dit nodig is voor hun bescherming en dit niet tegen hun wil geschiedt."

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Wijze van aanhouding in Amsterdam: reden van aanhouden niet meegedeeld, zonder aanleiding direct geboeid, bij instappen in politieauto tegen dakrand geduwd, op politiebureau ingesloten, pas na drieënhalf uur naar huis gebracht en daarbij verbaal gedwongen om woning binnen te gaan.

Oordeel:

Niet gegrond