2001/322

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat politieambtenaren van het regionale politiekorps Twente op 5 juni 1999 geweld hebben gebruikt tegen haar minderjarige zoon en dochter.

Beoordeling

I. Met betrekking tot het geweld tegen de zoon van verzoekster

1. In de nacht van 5 juni 1999 zijn de echtgenoot en aanstaande schoonzoon van verzoekster aangehouden als verdachten van openlijke geweldpleging. De aanhouding vond plaats naar aanleiding van een conflict tussen bewoners van het flatgebouw, waarvan ook de toenmalige woning van verzoekster deel uitmaakt. Het conflict van die nacht hield verband met geluidsoverlast.

2. Bij het incident kwamen verschillende politieambtenaren van het regionale politiekorps Twente ter plaatse. Nadat de echtgenoot en schoonzoon van verzoekster waren aangehouden en werden overgebracht naar een politieauto, vond op het bordes voor de genoemde woning (zie BIJLAGE) een schermutseling plaats tussen de aanwezige politieambtenaren en verzoekster, haar zoon en haar dochter. Vast staat dat korte tijd na de schermutseling de kinderen van verzoekster een arts hebben bezocht. Bij verzoeksters zoon constateerde de arts een beperkte bloeduitstorting bij het oog (blauw oog) en verder geen afwijkingen. Bij verzoeksters dochter constateerde de arts drukpijn op de linker elleboog en verder geen afwijkingen.

3. Verzoekster heeft tijdens het onderzoek de volgende lezing over de gebeurtenissen naar voren gebracht. Verzoekster en haar dochter spraken de aanwezige politieambtenaren er op grove wijze op aan dat zij het niet terecht vonden dat de echtgenoot en schoonzoon waren aangehouden. Zes of acht ambtenaren stonden op het bordes voor de woning en vijf ambtenaren stonden beneden voor de flat. Op het bordes stond een door verzoekster omschreven ambtenaar. Uit het onderzoek blijkt dit W. te zijn. Verzoekster stond in de deuropening voor haar kinderen die in de gang stonden. W. stond direct voor haar; "neus aan neus". De zoon was net aan komen lopen en riep: "Nee, niet mijn vader." Vervolgens pakte W. de zoon beet en trok hem langs verzoekster heen naar buiten. Op het bordes duwde W. de zoon ruggelings tegen de reling van het bordes. Verzoeksters zoon kwam met zijn benen van de grond. Verzoekster pakte haar zoon bij de kleding, waardoor hij weer met de voeten op de grond kwam. W. bleef de zoon tegen de reling drukken en verzoekster bleef aan haar zoon trekken. Vervolgens viel de zoon met zijn hoofd tegen de reling. Verzoekster trok haar zoon hierna naar binnen. Toen de zoon achter verzoekster stond, gaf W. de zoon een stomp in zijn gezicht. Hierna begon W. smalend te lachen. Eén van de vrouwelijke politieambtenaren schrok er zichtbaar van dat W. de stomp gaf. De zoon was ten tijde van de gebeurtenis 13 jaar. Hij was ongeveer even lang als W. en woog ongeveer 92 kilo. Toen verzoekster zei hoe oud hij was, schrok W. daar zichtbaar van. Tijdens deze gebeurtenis had de zoon verslapte spieren als gevolg van medicijnen. De zoon heeft een autistiforme stoornis. De zoon heeft niet geslagen. Hij heeft geen aanleiding gegeven tot het geven van die stomp. Hij heeft wel gescholden naar de politie. Geen van de ambtenaren kwam met de rug tegen de reling of werd geduwd. De gevolgen voor de zoon zijn groot. Hij had een bloeduitstorting rond zijn rechteroog; een lichte hersenschudding, waarvoor hij drie dagen plat moest liggen en hij was duizelig en heeft veel last gehad van hoofdpijn. Hij deed ook als gevolg van deze gebeurtenis een poging tot zelfmoord en heeft in verband daarmee nog steeds hulp.

De zoon kon W. niet tegen de reling hebben geduwd, omdat er te veel politieambtenaren op het bordes stonden. Al die ambtenaren deden niets. Zij keken alleen maar toe. Zij zagen het gebeuren allemaal wel. Een dikke agent probeerde tijdens het gebeuren W. nog wel tegen te houden. Bij een bezoek later die nacht sprak die dikke agent schande over wat er was gebeurd met de zoon, aldus verzoekster.

4. Verzoeksters zoon heeft een gelijkluidende lezing naar voren gebracht als verzoekster. De zoon verklaarde echter dat W. voor de reling recht tegenover de voordeur stond toen hij naar beneden was gekomen en bij zijn moeder was gaan staan. Hierna kwam W. naar voren en trok hem naar buiten. De zoon verklaarde te zijn blijven staan toen W. hem tegen de reling drukte, maar dat hij wel uit balans stond. De zoon stelde dat W. hem bewust met zijn hoofd tegen de reling heeft geduwd.

5. Verzoeksters dochter heeft eveneens een gelijkluidende lezing naar voren gebracht als verzoekster. Zij verklaarde daarbij dat haar broer naar buiten werd getrokken door W. toen hij zijn hoofd naar buiten stak. Zij verklaarde dat haar broer boos werd na de stomp en begon te duwen, terwijl zij en haar moeder hem in de deuropening tegen hielden.

6. Uit het onderzoek kwam de volgende lezing van politieambtenaar W. van het gebeuren naar voren. Nadat de twee mannen waren aangehouden, stond hij alleen op het bordes. Zijn collega's stonden op de trap naar het bordes of voor de flat. Verzoeksters zoon - die ongeveer even lang was als W. - stormde onverwacht uit de woning. W. stond toen ongeveer 80 centimeter van de deuropening. W. hield hem tegen om verhindering van de aanhouding te voorkomen. Hij hield de zoon tegen door hem met gestrekte armen tegen het bovenlichaam te duwen. De zoon liep naar buiten en W. probeerde hem tegen te houden. Door de snelheid van het naar buiten lopen, duwde de zoon W. achteruit, waardoor hij met zijn onderrug tegen de reling van het bordes tegenover de deur kwam te staan. De jongen bleef met kracht duwen en W. kon geen kracht meer zetten omdat hij uit balans stond. Hij gaf de zoon toen direct een klap met zijn vuist in het gezicht. Hij deed dit om uit de situatie te geraken - zichzelf te ontzetten - omdat hij dreigde achterover te vallen over de reling. Naar zijn gevoel moest hij direct reageren en had hij geen tijd om in te schatten of zijn collega's hem konden helpen. Hij herinnerde zich niet waar zijn collega's op het moment van de klap waren. Na de klap ging de zoon (als gevolg van de klap) direct naar binnen. Er ontstond geen worsteling tussen de zoon en W. en de zoon kwam niet met zijn hoofd tegen de reling, aldus W.

7. De lezing van politieambtenaar M. over het gebeuren luidt als volgt. Op enig moment stond W. alleen met verzoekster en haar kinderen op het bordes. M. stond met ambtenaar Sc. onderaan de trap naar het bordes. W. stond op korte afstand van de voordeur. De zoon werd niet uit de woning getrokken. De zoon vloog W. aan; hij liep gebarend en zwaaiend met zijn armen naar W. Hij was hysterisch. Zij weet niet met welke snelheid de zoon op W. af liep. Zij had het idee dat W. niet weg kon. Zij ging samen met Sc. onmiddellijk via de trap het bordes op. Zij zag niet precies wat W. deed.

Zij zag W. - rechtop - tegen de reling rechts naast de voordeur van verzoekster woning staan. Zij zag niet of de zoon W. duwde en zij zag niet dat W. over een reling hing. Hierna schermde verzoekster haar zoon af. In het proces-verbaal dat M. samen met Sc. heeft opgemaakt (zie FEITEN, onder 9.) vermeldde M. dat zij had gezien dat W. de zoon in het gezicht sloeg. In de eerste verklaring die zij tijdens het onderzoek aflegde, stelde zij niet te hebben gezien dat W. de zoon sloeg. In haar nadere verklaring, stelde zij dat hetgeen in het proces-verbaal is vermeld juist moet zijn, omdat dit korte tijd na het gebeuren is opgemaakt. Zij stelt dat zij zich het gebeuren in november 2000 kennelijk niet meer zo goed kon herinneren.

8. Politieambtenaar Sc. bracht de volgende lezing naar voren. Plotseling was er geschreeuw van verzoeksters en haar dochter. W. stond op het bordes in de hoek tegenover de deur van verzoekster woning. Verzoeksters zoon stond ook op het bordes. Hij was totaal overstuur. Hij vloog met een behoorlijke vaart op W. af. Hij raakte W. en duwde hem. W. kwam met zijn rug tegen de reling en helde achterover. Hoewel zij dit als een niet prettige ervaring beschreef, dreigde W. volgens Sc. niet achterover te vallen.

Sc. zag dit alles terwijl zij samen met haar collega M. gelijktijdig de trap van het bordes op liep. Doordat zij op de trap struikelde, zag zij niet dat W. de zoon een stomp gaf. Tijdens het gebeuren was W. de enige politieambtenaar op het bordes. De zoon is niet door W. naar buiten getrokken en is niet met zijn hoofd op de reling gekomen. Dat had zij zeker moeten hebben gezien, omdat dit gebeurd zou moeten zijn voordat zij struikelde.

9. Politieambtenaar Sw. bracht naar voren dat hij W. tijdens het gebeuren niet heeft teruggetrokken - hij stond niet op het bordes - en dat hij later die nacht tegenover verzoekster geen uitspraken heeft gedaan over de stomp die W. de zoon had gegeven, terwijl hij wel aangaf dat verzoekster hem moet hebben bedoeld in haar verklaring over deze punten. Hij zag op het moment dat de aangehouden mannen werden weggeleid drie collega's op het bordes staan en enkele collega's voor de flat staan, waaronder hijzelf. Hij zag niet wat er zich voor de deur van verzoeksters woning afspeelde.

10. Politieambtenaar L. bracht naar voren dat hij samen met Sw. ter plaatse was geweest op het tijdstip van het gebeuren en later die nacht. Toen de aangehouden mannen werden weggeleid ontstond er tumult op het bordes. Hij ging vervolgens ook het bordes op en heeft met collega's voorkomen dat de aanhouding werd belet door verzoekster en haar kinderen. Verzoekster en haar kinderen gingen door het lint; zij duwden en sloegen van zich af. Verzoekster moest haar zoon in bedwang houden, omdat hij de ambtenaren wilde aanvliegen. Hij zag niet of de zoon daadwerkelijk een collega aanvloog en zag niet wat W. deed. Hij herinnerde zich niet of hij later die nacht bij een bezoek aan verzoekster Sw. iets over die klap van W. hoorde zeggen.

11. Verzoeksters echtgenoot en de ter plaatse aanwezige ambtenaren O., P. en Wi. vermeldden dat zij tijdens het gebeuren niet op het bordes voor de woning aanwezig waren. Zij en politieambtenaar Sm. brachten verder niets ter zake dienende naar voren.

12. De beheerder van het regionale politiekorps Twente heeft laten weten dat hij de klacht als niet gegrond aanmerkt, omdat W. zich heeft proberen te ontzetten en tevens ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf zorgvuldig, correct en beheerst te werk is gegaan.

13. Politieambtenaren zijn onder omstandigheden bevoegd geweld te gebruiken (zie Achtergrond, onder 1.). Daarnaast kan een politieambtenaar een beroep doen op noodweer indien omstandigheden hem gebieden door noodzakelijke verdediging van bijvoorbeeld eigen lijf geweld te gebruiken tegen een burger (zie Achtergrond, onder 3.). Nu W. de stomp aan verzoeksters zoon heeft gegeven om te voorkomen dat hij over de reling zou vallen, kan dit niet anders worden opgevat dan als een beroep op noodweer. Om gedragingen van betrokken ambtenaren te kunnen beoordelen, is het noodzakelijk vast te stellen wat er feitelijk heeft plaatsgevonden. Zeker de beoordeling of de klap in dit geval noodzakelijk was ter verdediging van het eigen lijf, dient uit de feiten en omstandigheden te kunnen worden vastgesteld.

14. De lezingen van verzoekster en haar kinderen staan echter tegenover de lezingen van politieambtenaren W., Sc. en M. De lezingen van de overige politieambtenaren zijn onvoldoende ter zake dienende. Zowel de lezingen van verzoekster en haar kinderen als de lezingen van de politieambtenaren vertonen onderling enige inconsistenties. Hoewel het door verzoekster naar vorengebrachte letsel van haar zoon niet wordt gedragen door de opgemaakte medische verklaring, kunnen ook voor het overige in dit geval uit het onderzoek de relevante feiten en omstandigheden onvoldoende worden vastgesteld. Uit het onderzoek zijn ook onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan aan één van beide lezingen meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere. Dit leidt ertoe dat de Nationale ombudsman met betrekking tot dit punt geen oordeel kan geven.

II. Met betrekking tot het geweld tegen de dochter van verzoekster

1. Verzoekster heeft de volgende lezing over het geweld tegen haar dochter naar voren gebracht. Haar dochter schold tegen de politie na de aanhouding van verzoeksters echtgenoot en schoonzoon. Nadat haar zoon was geslagen, stond haar dochter stil. Zij zag dat een vrouwelijke politieambtenaar met blond opgestoken haar, haar dochter een trap gaf. Zij zag en hoorde haar dochter daarop reageren. Zij weet niet hoe haar dochter aan de kneuzingen aan haar elleboog en arm kwam.

2. Verzoeksters dochter bracht naar voren dat nadat haar broer was geslagen er twee vrouwelijk politieambtenaren op het bordes stonden, terwijl zijzelf in de deuropening stond. Eén van de vrouwen duwde haar ineens en zij schopte tegen haar knie. Hierdoor viel zij de gang in tegen haar moeder en broer. Hoe zij werd geduwd, weet zij niet meer precies, maar zij denkt dat zij tegen haar arm werd geduwd, omdat zij behoorlijk veel pijn had aan haar elleboog, onderarm en knie. Zij stelt dat haar arm was gekneusd en dat zij af en toe last had van haar knie.

3. Politieambtenaar M. bracht op dit punt naar voren dat zij na het voorval met verzoeksters zoon onder meer samen met haar vrouwelijke collega Sc. verzoekster en haar kinderen naar binnen dirigeerde. Zij liepen met de armen wijd richting de deuropening waar verzoekster en haar kinderen stonden. Hierbij ontstond wel lichamelijk contact met hen, maar de ambtenaren duwden, sloegen of schopten niet. Uit de beschrijving die verzoekster had gegeven over de vrouw die zou hebben geschopt, maakte M. op dat zij daarmee werd bedoeld. Volgens M. kon verzoeksters dochter door haar hysterisch gedrag zelf haar elleboog hebben bezeerd.

4. Politieambtenaar Sc. bracht naar voren dat nadat verzoeksters zoon was geslagen W., M. en zij samen rustig met de armen wijd op verzoekster en haar kinderen afliepen zodat zij naar binnen gingen. Daarbij gebruikte Sc. geen kracht of geweld. Sc. trapte verzoeksters dochter niet. Zij zag ook dat M. niet trapte. Sc. hield M. bij het optreden in de gaten, omdat Sc. de mentor van M. was.

5. Politieambtenaar L. verklaarde dat verzoekster en haar kinderen behoorlijk door het lint gingen. Zij sloegen en duwden van zich af, terwijl de politieambtenaren hen de woning in probeerden te krijgen.

6. De overige politieambtenaren brachten op dit punt niets ter zake dienende naar voren.

7. De beheerder van het regionale politiekorps Twente heeft laten weten dat hij de klacht als niet gegrond aanmerkt.

8. In deze zaak ontstond na de aanhouding van de echtgenoot en schoonzoon van verzoekster en nadat de zoon van verzoekster was geslagen door W. een onoverzichtelijke situatie. De twee betrokken vrouwelijke ambtenaren verklaarden niet (met kracht) te hebben geduwd. L. verklaarde dat verzoekster en haar kinderen van zich af sloegen en duwden. In een situatie zoals zich in dit geval voordeed, dient de politie er zorg voor te dragen dat de rust weerkeert. Daarbij is het niet onjuist om betrokkenen in hun woning te dirigeren. Het is ook niet onjuist om daarbij de betrokkenen in de juiste richting te duwen. Daarbij kan op een klein oppervlak als het bordes voor verzoeksters woning de situatie ontstaan dat ledenmaten worden bezeerd, zonder dat iemand met buitenproportioneel veel kracht wordt geduwd. Verzoeksters dochter stelt wel te zijn geduwd en daardoor te zijn gevallen, maar niet dat zij met buitenproportioneel veel kracht is geduwd. Uit het onderzoek is ook niet gebleken dat één van de politieambtenaren buitenproportioneel hard heeft geduwd tegen verzoeksters dochter. Gelet hierop is de onderzochte gedraging in zoverre behoorlijk.

9. Met betrekking tot het schoppen van verzoeksters dochter staan de lezingen van verzoekster en haar dochter en de lezingen van de ambtenaren M. en Sc. tegenover elkaar. Hoewel het door verzoekster en haar dochter naar vorengebrachte letsel van de dochter niet wordt gedragen door de opgemaakte medische verklaring zijn voor het overige uit het onderzoek geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan één van beide lezingen méér aannemelijk is dan de andere. Dit leidt ertoe dat de Nationale ombudsman met betrekking tot dit punt geen oordeel kan geven.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Twente, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enchede), is niet gegrond ten aanzien van het duwen tegen verzoeksters dochter. Ten aanzien van het slaan van verzoeksters zoon en het schoppen van verzoeksters dochter wordt geen oordeel gegeven.

Onderzoek

Op 1 december 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw V. te Enschede, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Twente.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd aan vijf betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betrokken ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Almelo over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Verzoekster, de zoon en dochter van verzoekster en zes betrokken ambtenaren hebben tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman een verklaring afgelegd.

Medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman hebben op 7 juli 2000 de plaats waar de gedraging plaatsvond bezocht en hiervan foto's gemaakt. Deze foto's zijn in BIJLAGE 2 opgenomen.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder, de hoofdofficier van justitie te Almelo en twee betrokken ambtenaren deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoekster en de overige betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In de nacht van 6 juni 1999 werden de echtgenoot en aanstaande schoonzoon van verzoekster aangehouden als verdachten van openlijke geweldpleging. De aanhouding vond plaats naar aanleiding van een conflict tussen bewoners van het flatgebouw, waarvan ook de woning van verzoekster deel uitmaakt. Het conflict van die nacht hield verband met geluidsoverlast.

2. Op 6 juni 1999 maakten zeven betrokken ambtenaren een mutatie op in het dag- en nachtrapport van de politie, die onder meer inhield:

"(Verzoeksters echtgenoot; N.o.) en B. waren ondertussen naar binnengegaan in de woning maar zijn op verzoek naar buitengekomen en vervolgens aangehouden. Bij de aanhouding werd 1e verbalisant door 1 van de bewoners van perceel X, vermoedelijk een zoon des huizes, tegen de balustrade geduwd, kennelijk om de aanhouding te verhinderen. Nadat ik vergeefs had geprobeerd hem weg te duwen heb ik hem een lichte klap in het gelaat gegeven waardoor hij in de woning belandde.

Gezien het ontbreken van een last en de hysterie alom in de woning hem niet aangehouden, wel melding geweld.

De honkbalknuppel werd niet afgegeven, geen moeite voor gedaan, was door alle collega's gezien. B. (verzoeksters schoonzoon; N.o.) en (verzoeksters echtgenoot; No.) zijn voorgeleid en ingesloten.

aanvulling R.:

(…)

Ook was zij (verzoekster; N.o.) niet te spreken over een vrouwelijke collega (vermoedelijk S.) die haar dochter aan de kant had gezet."

3. Betrokken ambtenaar W. maakte op 6 juni 1999 een “melding aanwenden geweld” op over zijn optreden in de nacht van 6 juni 1999 ten aanzien van de zoon van verzoekster. Deze rapportage hield onder meer in:

"5. Omschrijving van gebeurtenis: Bij aanhouding van verdachten B. en (verzoeksters echtgenoot; No.) werd getracht door 1 van de medebewoners de verdachten te ontzetten, waarbij rapporteur klem werd geduwd tegen de balustrade voor de voordeur van perceel X.

Nadat rapporteur eerst had getracht deze medebewoner weg te duwen heb ik deze persoon een lichte vuistslag op zijn gelaat gegeven waardoor hij stopte met duwen en achteruit de woning in liep.

6. Vermelding van gevolgen: onbekend"

4. Een arts van het ziekenhuis Enschede maakte op 6 juni 1999 om 01.00 uur een medische verklaring op van de dochter van verzoekster. Deze verklaring hield de volgende diagnose in:

"Drukpijn op de linker elleboogpunt. Geen zwelling en geen gestoorde functie. Verder geen afwijkingen geconstateerd."

5. Dezelfde arts van het ziekenhuis Enschede maakte op 6 juni 1999 om 01.00 uur een medische verklaring op van de zoon van verzoekster. Deze verklaring hield de volgende diagnose in:

"Beperkte bloeduitstorting aan de rechter oogkasonderrand. Geen dislocatie. Geen sprake van dubbel zien. Gevoeligheid intact. Sluitingstaak goed. Verder geen afwijkingen."

6. Verzoekster diende op 7 juni 1999 bij klachtformulier van die datum een klacht in over het optreden van de politie in de nacht van 6 juni 1999. Het klachtformulier hield onder meer in:

"… is het dus gigantisch uit de hand gelopen, met als gevolg dat de agenten, mijn man en schoonzoon mee moesten naar het bureau en tijdens 't aanhouden van onze familie zijn onze 2 kinderen mishandeld door 1 manlijke agent en een vrouwelijke agente, het gaat om mijn zoon 13 jaar en hij is pddnos (Pervasive Devellopment Disorder Nos, een autistiforme stoornis; N.o.), dat hij toch een lichte verstandelijke handicap heeft, die hebben echt mishandeld o.a. eerst in de houdgreep genomen en van de drempel naar buiten getrokken en vervolgens over de reling gedrukt en ook nog eens zijn hoofd tegen de reling geslagen hebben. Toen ik dat zag heb ik de kinderen naar binnen geprobeerd te duwen, zelfs toen kon een agent het niet laten om hem alsnog een harde klap met zijn vuist in zijn gezicht te slaan, oftewel stompen. Vervolgens is gelijktijdig met dochter van 15 zo geduwd door een vrouwelijke agente, dat ze haar arm en elleboog goed gekneusd had en om het maar even af te maken kreeg mijn dochter ook nog eens een trap tegen haar benen en dat terwijl wij niets deden"

(…)

Bij deze dien ik een aanklacht in tegen de door 2 agenten die zich schuldig hebben gemaakt aan kindermishandeling dit laten wij dus niet toe. Zoals u wel zult begrijpen, we zijn nog rond 1.00 's nachts met de kinderen naar de poli gegaan en wij zullen hiervan de verklaring van de behandeling op de poli kopieën meesturen."

7. Betrokken ambtenaren O. en P. maakten op 9 juni 1999 een proces-verbaal op dat onder meer inhield:

"Op datzelfde moment gingen alle personen welke op straat stonden naar binnen in perceel X. Na enige ogenblikken kwamen de collega's Wi. en W. weer naar beneden en deelden ons mede, dat de man met de honkbalknuppel en zijn zoon (schoonzoon) aangehouden konden worden voor openlijke geweldpleging. Daarop hebben wij verbalisanten aangebeld bij perceel Y. Aldaar werd opengedaan door een oudere vrouw. Wij hebben de vrouw medegedeeld dat zij haar man en zoon (schoonzoon) op moest halen. Daarop kwamen beide personen naar buiten. De verdachte (verzoeksters echtgenoot; No.) (…) en zijn naar later bleek schoonzoon, B. (…).

Wij verbalisanten hebben daarop de verdachte (verzoeksters echtgenoot; No.) tussen ons ingenomen en onderweg naar ons dienstvoertuig zagen wij dat er een schermutseling ontstond tussen collega's en mensen welke in perceel X aanwezig waren. Wat er precies gebeurd is, hebben wij niet gezien daar wij onderweg waren naar ons dienstvoertuig met een verdachte. Meer ter zake dienende kunnen wij niet verklaren."

8. Betrokken ambtenaar W. maakte op 9 juni 1999 een proces-verbaal op dat onder meer inhield:

"Ik ben vervolgens samen met collega Wi. naar beneden gegaan.

Daar zag ik dat (verzoeksters echtgenoot; No.) en zijn schoonzoon niet meer voor de woning stonden.

Mij werd door collega's verteld dat zij waren binnengegaan in de woning perceel X (…).

Ik deelde de collega's mede dat beide personen verdacht waren van mishandeling, vernieling en openlijk geweld en dat zij dienden te worden aangehouden.

Ik heb vervolgens aangebeld bij perceel X.

Ik, verbalisant merk op dat de voordeur van genoemd perceel alleen bereikbaar is via een bordes met daaromheen een hekwerk. Aan de zijkant van het bordes leidt een stenen trap naar het maaiveld.

De deur werd geopend door mevrouw (verzoekster; No.).

Ik deelde haar mede dat wij haar man en haar schoonzoon wensten aan te houden in verband met het gebeurde.

Ik zag dat de beide verdachten vrijwillig naar buiten kwamen.

Zij liepen vervolgens langs mij heen naar de trap die vanaf het bordes naar het maaiveld leidt.

Plotseling zag ik dat een mij onbekende jongeman uit de gang van de woning kwam. Ik zag dat hij hard liep en ik hoorde dat hij zei; "nee, niet m'n vader", althans woorden van die strekking, kennelijk wilde hij de aanhouding van de verdachten verhinderen. Toen ik hem trachtte tegen te houden duwde hij mij met kracht met mijn rug tegen het hekwerk om het bordes.

Toen het mij niet onmiddellijk lukte deze persoon van mij af te duwen heb ik het me mijn tot vuist gebalde rechterhand een klap tegen zijn gelaat gegeven.

Ik zag dat de persoon door deze klap achteruit liep en in de gang stond. Ik zag en hoorde dat hij onmiddellijk werd afgeschermd door mevrouw (verzoekster; No.) die hysterisch tegen mij begon te schreeuwen.

Ik heb de mij onbekend gebleven persoon in eerste instantie tegengehouden om te voorkomen dat hij zich kon bemoeien met de aanhouding van de beide verdachten.

Ik heb hem vervolgens een klap gegeven om mijzelf te ontzetten en om te voorkomen dat ik over het hekwerk rond het bordes zou worden geduwd.

De jongeman is door mij niet aangehouden voor ambtsbelemmering omdat ik op dat moment niet de beschikking had over een machtiging tot het betreden van de woning ter aanhouding in combinatie met het feit dat mijn doel reeds was bereikt, namelijk de aanhouding van de beide verdachten, (verzoeksters echtgenoot; No.) en zijn schoonzoon."

9. Betrokken ambtenaren Sc. en M. maakten op 10 juni 1999 een proces-verbaal op dat onder meer inhield:

"Na enige ogenblikken kwamen de collega's Wi. en W. weer naar beneden en zij deelden ons mede dat de man met de honkbalknuppel en zijn schoonzoon aangehouden konden worden ter zake openlijke geweldpleging. Wij verbalisanten zijn onder aan de trap gaan staan terwijl de rest van de collega's aanbelden bij perceel X. Wij verbalisanten zagen dat een vrouw de deur opende en dat even later twee mannen uit de woning kwamen en werden aangehouden. Op het moment dat de collega's met de aangehouden verdachten tussen hen in de trap afliepen hoorden wij verbalisanten hysterisch geschreeuw en wij zagen dat een jonge man collega W. aanvloog die op dat moment nog alleen voor de woning stond. Ook stonden er twee vrouwen hysterisch te schreeuwen. Wij verbalisanten zijn toen onmiddellijk de trap opgerend om collega W. te assisteren. Ik tweede verbalisant (M.; N.o.) zag dat collega W. deze man een klap in zijn gezicht gaf. De jonge man werd vervolgens door een oudere vrouw afgeschermd. De vrouw hield de jonge man, die door de dolle heen was, achter haar. De twee vrouwen en de jonge man waren enorm aan het schreeuwen omdat ze het niet eens waren met de aanhoudingen. Wij verbalisanten hebben de twee vrouwen en de man rustig naar achteren geduwd met de bedoeling om ze zo hun woning in te krijgen.

Bij dit duwen behoeften wij geen kracht te gebruiken. De vrouwen boden geen lichamelijk verzet. Het gelukte de twee vrouwen en de man zonder verdere geweldsaanwending in de woning te krijgen. Op het moment dat de drie personen in hun woning stonden hebben wij verbalisanten de deur van de woning dichtgetrokken. Na het dichttrekken van de deur hebben wij nog even afgewacht of de voordeur weer zou worden geopend, hetgeen niet het geval was.

Hierna hebben wij verbalisanten een van de aangehouden verdachten overgebracht naar het districtsbureau."

10. De chef van het regionale politiekorps Twente deelde bij brief van 28 oktober 1999 aan de hoofdofficier van justitie te Almelo onder meer het volgende mee:

"Ad 2.

Tijdens de aanhouding werd klaagsters 13-jarige zoon door een politiefunctionaris in een houdgreep genomen, uit de woning naar buiten getrokken, vervolgens tegen een reling aan gedrukt en werd zijn hoofd ook nog tegen de reling geslagen. Toen klaagster haar zoon naar binnen stuurde heeft volgens haar de politiefunctionaris hem nog in het gezicht gestompt.

De politiefunctionaris verklaarde dat klaagsters zoon rennend uit de woning was gekomen en de aanhouding van beide verdachten had willen voorkomen. Hij werd door de politiefunctionaris tegengehouden. De politiefunctionaris werd hierna met kracht tegen het hekwerk van de galerij van de flat geduwd. Het gelukte de politiefunctionaris niet klaagsters zoon van zich af te duwen. Hij heeft hierop hem een lichte klap in zijn gezicht gegeven. De politiefunctionaris deed dit omdat hij zich wilde ontzetten en dat hij bang was door klaagsters zoon over het hekwerk van de galerij te worden geduwd. Andere politiefunctionarissen hebben verklaard dat klaagsters zoon maar één klap heeft gekregen.

De politiefunctionaris heeft zich proberen te ontzetten en tevens ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf, klaagsters zoon een lichte klap in het gezicht gegeven. Dat verklaart naar mijn mening ook de verwonding die hij in zijn gezicht had. Ik ben van mening dat de politiefunctionaris onder deze omstandigheden zorgvuldig, correct en beheerst te werk is gegaan.

Ad 3.

Klaagster stelde dat ook haar 15-jarige dochter tijdens de aanhouding is mishandeld. Bij deze schermutseling is haar dochter door een vrouwelijke politiefunctionaris geduwd en daarbij heeft haar dochter haar arm en elleboog gekneusd. Tevens werd haar dochter door een vrouwelijke politiefunctionaris tegen de benen getrapt.

Uit het klachtonderzoek bleek dat er bij de aanhouding een hectische situatie ontstond waarbij enkele vrouwen, waaronder klaagster, begonnen te schreeuwen en de aanhouding probeerden tegen te houden.

De vrouwelijke politiefunctionarissen die ter plaatse zijn geweest verklaarden afzonderlijk dat zij de dochter van klaagster niet hadden getrapt of geslagen. Zij verklaarden dat klaagster en haar dochter zich hysterisch gedroegen en zij hebben beide vrouwen met lichte drang tegengehouden en teruggeduwd en daarbij tevens aan hen verzocht de woning binnen te gaan.

De politiefunctionarissen waren bezig met een aanhouding en zij werden hierbij gehinderd. De beide politiefunctionarissen hebben verklaard dat zij klaagsters dochter niet hadden getrapt of geslagen. Ik ben van mening dat dit aspect niet aan de politiefunctionarissen verweten kan worden. Ik zou mij kunnen voorstellen dat de verwondingen van haar dochter zijn opgelopen door handelingen verricht door haar toen zij de aanhouding probeerde tegen te houden.

Ik adviseer u de klacht als ongegrond aan te merken."

11. De plaatsvervangend hoofdofficier van justitie te Almelo deelde de chef van het regionale politiekorps Twente bij brief van 5 november 1999, onder verwijzing naar de brief van de korpschef van 28 oktober 1999, mee dat hij zich kon vinden in de wijze van afdoening van de klacht.

12. De beheerder van het regionale politiekorps Twente deelde verzoekster bij brief van 17 november 1999 mee dat hij de klacht als niet gegrond aanmerkte. In deze brief herhaalde de korpsbeheerder voor zover van belang letterlijk de woorden van de brief van de chef van het regionale politiekorps Twente die onder 10 staat vermeld.

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht en is verder te lezen onder FEITEN en VERKLARING VERZOEKSTER.

C. Standpunt korpsbeheerder

De beheerder van het regionale politiekorps Twente verwees in zijn reactie op de klacht bij brief van 9 maart 2000 naar zijn oordeel in eerste instantie op de klacht (zie FEITEN, onder 12.). Hij deelde mee dat zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hadden voorgedaan die zouden moeten leiden tot een heroverweging van dat oordeel.

D. Reactie HOOFDofficier van justitie te almelo

De hoofdofficier van justitie te Almelo deelde in reactie op de klacht bij brief van 15 maart 2000 mee dat hij zich kan verenigen met de afdoening van de klacht door de korpsbeheerder.

E. verklaring verzoekster

Verzoekster verklaarde op 7 juli 2000 tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende, mede in reactie op het standpunt dat de korpsbeheerder bij brief van 9 maart 2000 naar voren bracht:

"Op 6 juni 1999 rond 00.20 uur kwam de politie bij ons aan de deur. Enige uren daarvoor was de politie ook al geweest nadat ik had gebeld, omdat de bovenburen geluidsoverlast veroorzaakten.

De politie had daar toen niets aan gedaan. Nadat er weer geluidsoverlast werd veroorzaakt, waren mijn man en mijn schoonzoon naar de bovenburen gegaan en daar is toen gevochten. Ik belde hierna de politie.

De politie kwam met elf tot dertien agenten. Daaronder waren twee vrouwen. Ik had de politie gebeld, omdat de situatie met de bovenburen uit de hand liep. Mijn man, ik, mijn schoonzoon en mijn dochter stonden bij ons voor de deur op het moment dat de politie kwam. De bovenburen bekogelden ons op dat moment met flessen. Een politieman met blonde stekeltjes sprak mij aan. Ik zei hem dat de politie alleen kwam als ik onder mijn meisjesnaam belde, omdat mijn man een slechte naam heeft bij de politie. Ook zei ik dat ik had al eerder had gebeld, maar dat de politie toen niet wilde optreden. Ik zei ook dat mijn man erg ziek was. De politie wilde pas na 12.00 uur optreden, maar volgens mij moet dat al vanaf 10.00 uur. Ik zei tegen de politie dat zij pas kwamen als het uit de hand was gelopen. Die agent met stekeltjes begon toen te lachen. Dat was de man die later mijn zoon in zijn gezicht sloeg. Hij zei dat het altijd weer (verzoeksters familie; N.o.) was. Hij begon over dingen van twee jaar daarvoor, waar mijn man bij betrokken was geweest. Ik zei dat hij geen oude koeien uit de sloot moest halen. Hij keek heel minachtend.

Een paar agenten waren naar boven gegaan. Ik sprak niet met de andere politieagenten. De agenten gingen meteen om mijn man heen staan. Wij gingen daarop met zijn vieren weer naar binnen. Er vond verder geen confrontatie met de politie plaats. Mijn zoon was op dat moment binnen. Hij lag op bed.

Nog geen vijf minuten later belde die agent met stekeltjes aan. Hij vond dat mijn man en mijn zoon naar buiten moesten komen. Mijn man en mijn schoonzoon gingen meteen rustig mee. Zij gaven helemaal geen commentaar meer. Ik stond op de drempel bij de voordeur, mijn dochter stond rechts naast mij. Ik was heel erg boos. Er waren tussen de vijf of zeven agenten op het bordes, waaronder de agent met stekeltjeshaar. De andere agenten stonden beneden op straat.

Die agent met stekeltjeshaar is een man met een normaal postuur, ongeveer 1.75 meter lang en ik schat dat hij ongeveer 38 jaar is. Mijn man werd in het verleden eerder door die agent aangehouden.

Mijn man werd door vijf agenten beneden in de handboeien geslagen. Mijn schoonzoon werd door twee agenten - een man en een vrouw - meegenomen en mijn man werd door drie agenten meegenomen. De andere agenten zijn boven op het bordes voor onze voordeur blijven staan.

Ik zei heel boos en grof dat ik het onterecht vond dat de politie mijn man meenam. Mijn dochter had ook een grote mond tegen de agenten. Ik sprak niet tot één agent in het bijzonder. Van de elf of dertien agenten waren er vijf beneden en de rest stond boven op het bordes. Een blonde vrouw en de agent met stekeltjes stonden boven op het bordes.

Op een gegeven moment kwam mijn zoon uit zijn slaapkamer naar beneden. Hij kwam op het lawaai af. Hij vroeg mij wat er aan de hand was. Ik ging breed in de deuropening staan. Mijn zoon stond links achter mij en mijn dochter stond rechts achter mij. Mijn zoon zag mijn man beneden staan. Mijn zoon kent zijn grenzen soms niet. Het kan zijn dat mijn zoon heeft gezegd: "Nee niet mijn vader."

De man met het stekelhaar pakte mijn zoon vast en trok hem langs mij heen naar buiten. Hij gooide mijn zoon met zijn rug tegen de reling langs het bordes naast de voordeur. Mijn zoon hing ruggelings helemaal over de reling heen met zijn benen van de grond. Ik probeerde mijn zoon te pakken. Ik pakte hem bij zijn pyjama zodat hij weer op de grond kwam met zijn voeten. De politieman bleef mijn zoon tegen de reling drukken. Ik trok aan mijn zoon. Wij hadden hem samen vast. Mijn zoon viel vervolgens zodat hij met zijn hoofd tegen de reling kwam. Mijn zoon kwam met zijn gezicht op de reling. Door het duwen en trekken aan hem is hij vermoedelijk gedraaid. Ik kan niet zeggen of die agent mijn zoon bewust tegen de reling heeft aangeduwd, maar het was wel zijn schuld, omdat hij niet aan mijn zoon had mogen komen. Als die agent mijn zoon niet had vastgepakt en naar buitengetrokken, was dit nooit gebeurd.

Ik zag hierna kans mijn zoon toch naar binnen te trekken. Hij stond hierna achter mij. De agent stompte met zijn rechtervuist vervolgens mijn zoon in zijn gezicht, langs mij heen. Die agent had op dat moment een handschoen aan. Nadat die agent met stekeltjeshaar mijn zoon in het gezicht had gestompt begon hij weer smalend te lachen. Eén van de vrouwen schrok ervan dat mijn zoon een stomp in zijn gezicht kreeg, dat zag ik aan de uitdrukking op haar gezicht. Mijn zoon kreeg daarop een woedeaanval, hij wou naar buiten. Hij viel in de gang op de grond. Ik schermde hem af, zodat hij niet naar buiten kon. Ik had inmiddels met veel moeite de deur dichtgedaan.

Tijdens dit gebeuren probeerde een stevige/dikke agent nog die agent met stekeltjeshaar weg te trekken van mijn zoon, nadat hij hem tegen de reling had geduwd. Alle andere agenten deden niets. Zij stonden allemaal boven op het bordes toe te kijken. Mijn man en schoonzoon zaten alleen in de auto. Daar waren geen agenten meer bij. Alle agenten hebben het gezien, want ook de agenten die bezig waren mijn man en schoonzoon in de auto te zetten, waren inmiddels weer boven.

Die stevige agent is na het gebeuren nog met een andere agent bij mij binnen geweest. Die forse agent heeft mij gezegd dat dit "niet kon". Hij sprak schande over wat er met mijn zoon was gebeurd. Ik weet niet meer wie die andere agent was of hoe hij er uit zag. Ik heb de agenten die binnen waren nog gezegd dat alleen omdat mijn man een slechte naam had, mijn kinderen daaronder moesten lijden.

Mijn zoon heeft de agent niet tegen de reling geduwd. Hij kon er niet eens bij, omdat er zoveel agenten tussen stonden op het bordes. Zonder enige aanleiding of reden heeft die agent mijn zoon uit huis getrokken en tegen de reling geslagen en een stomp gegeven. Hij zei daarbij niets. Mijn zoon gebruikte op dat moment medicijnen, wat als gevolg had dat zijn spieren verslapten. Hij heeft wel met zijn armen geprobeerd af te weren, maar dat lukte niet. Hij heeft niet geslagen. Hij heeft wel gescholden.

Omdat mijn zoon met zijn hoofd tegen de reling was aangekomen, ben ik met hem naar het ziekenhuis gegaan. Daar constateerde de arts een bloeduitstorting rond zijn rechteroog en een zwelling aan de onderrand van zijn oog. Hij had dus een flink blauw oog. De behandelend arts zei ook dat hij een lichte hersenschudding had. De arts maakte de verklaring die u heeft diezelfde nacht op. De arts zei tegen mijn zoon dat hij drie dagen plat moest liggen. Mijn zoon is ook duizelig geweest en heeft heel veel last gehad van hoofdpijn.

Ten aanzien van mijn dochter heb ik gezien dat zij van de vrouwelijke agent die op het bordes stond een trap kreeg. Dit gebeurde nadat mijn zoon tegen de reling was gegooid. Ik had mijn zoon toen vast en ik stond met één voet buiten de deur. Mijn dochter schold tegen de politie. Zij stond stil. Zij is geen vechtersbaas. Ik zag de voet van de vrouwelijke agent een trappende beweging maken in de richting van mijn dochter. Mijn dochter is daarbij geraakt. Ik zag dat vanuit mijn ooghoek. Ik hoorde dat mijn dochter tegen haar zei: "kutwijf, blijf met je poten van mij af", of iets dergelijks. De vrouwelijke agente die trapte had blond haar dat was opgestoken. Ik weet nu niet meer hoe mijn dochter aan kneuzingen aan haar elleboog en aan haar arm is gekomen. Ik was continu met mijn zoon bezig en zag daardoor niet precies wat er met mijn dochter gebeurde. De andere agenten hebben niets tegen mijn dochter gedaan.

In het ziekenhuis is bij mijn dochter drukpijn aan de elleboog geconstateerd. De arm is toen verbonden. Ik denk dat dit een drukverband is geweest, maar dat weet ik verder niet.

In juni 1999 woog mijn zoon 92 kilo. Nu weegt hij veel minder. Mijn zoon was in juni 1999 even lang als die agent. Ik heb nog gezegd, durf je wel tegen een kind van 13. "Dertien?" zei die agent toen vragend. Hij schrok er duidelijk van dat mijn zoon nog maar 13 was, omdat hij er kennelijk ouder uitzag.

Deze hele zaak heeft grote gevolgen gehad voor ons. Mede als gevolg van deze situatie heeft mijn zoon geprobeerd zelfmoord te plegen. Hij heeft daar nu hulp voor. Hij gebruikt nu medicijnen, daardoor herinnert hij zich niet veel meer. De medicijnen onderdrukken ook de herinneringen. Het is mijn zoon niet aan te zien dat hij medicijnen gebruikt.

Ik heb de verklaring gelezen van de twee aanwezige agentes. De verklaring van deze twee vrouwen dat die ene agent alleen op het bordes stond en dat zij kwamen aanrennen, is niet juist. Het stond al helemaal vol met agenten.

Ik heb later op die dag in juni 1999 in het politiebureau de medicijnen van mijn man gebracht, nadat de huisarts naar het bureau had gebeld. De huisarts werd niet toegelaten, omdat er een politiearts moest komen. Ik mocht wel de medicijnen komen brengen. Ik voelde mij toen erg vernederd op het bureau. Met drie agenten namen zij de medicijnen in ontvangst. Daar was die agent met stekeltjeshaar ook weer bij. Ook steekt die agent nog steeds zijn middelvinger omhoog als hij mij ergens tegenkomt. Hij houdt gewoon niet op."

F. verklaring echtgenoot van verzoekster

De echtgenoot van verzoekster, verklaarde op 7 juli 2000 tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik heb op 6 juni 1999 omstreeks 00.20 uur helemaal niet gezien wat er is gebeurd rond de kinderen. Toen dat gebeurde, was ik al geboeid door de politie weggevoerd".

G. verklaring zoon van verzoekster

De zoon van verzoekster, verklaarde op 7 juli 2000 tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Op 6 juni 1999 omstreeks 00.20 uur lag ik boven in bed te slapen. Ik werd wakker door lawaai. Ik ging naar beneden. Ik zag dat mijn vader en de vriend van mijn zus buiten de handboeien om kregen. Volgens mij stonden zij beneden op straat. Mijn moeder stond binnen in de deuropening naast mij. Mijn zus stond in de gang, in de buurt van mij. Ik vroeg aan mijn moeder wat er aan de hand was. Zij zei toen dat ik gauw naar binnen moest gaan. Ik stond toen bij mijn moeder. Ik keek naar buiten. Toen werd ik naar bui-ten getrokken. Ik zag allemaal politieagenten, boven op het bordes ongeveer zes, op het trapje en ook nog beneden op straat. Eén agent had stekelhaar en leren handschoenen aan. Hij was bijna net zo groot als ik. Ik denk ongeveer 1.75 meter. Hij stond voor de reling, recht tegenover de deur. Het kan zijn dat er één of twee vrouwen bij waren. Dat weet ik niet meer.

Die agent met stekeltjeshaar kwam naar voren en pakte mij meteen bij mijn kleding en trok mij naar buiten. Hij duwde mij met mijn rug tegen de reling. Ik was toen niet bang. Hij duwde mij hard tegen de reling. Ik kon nog wel blijven staan, maar hij duwde mij wel uit balans. Ik sloeg ook met mijn hoofd op de reling, volgens mij met de voorkant. Die agent duwde mijn hoofd er tegenaan. Ik kwam eerst met mijn hoofd tegen de reling en daarna duwde hij mij met mijn rug tegen de reling.

Hij trok mij eerst omlaag aan mijn kleding, toen kwam ik met mijn hoofd tegen de reling naast de voordeur. Daarna draaide hij mij om en duwde hij mij met mijn rug tegen de reling tegenover de deur. Ik weet niet meer of dit lang duurde.

Mijn moeder trok mij hierna naar binnen toe. Mijn moeder stond naast mij. Ik stond in de gang. Die agent deed een stap naar voren en gaf mij een stomp in mijn gezicht met zijn vuist. Ik weet niet meer waar ik precies in mijn gezicht werd geraakt.

Ik was boos geworden doordat ik een klap had gekregen, maar mijn moeder hield mij tegen en deed de deur dicht. Wij zijn later die nacht naar het ziekenhuis gegaan. Ik weet niet meer wat er in het ziekenhuis is gebeurd.

Ik heb niets gedaan. Ik heb ook niets kunnen doen. Ik heb wel gescholden tegen de politie. Ik heb niemand geslagen. Het gebeurde allemaal heel snel.

Ik heb niet met mijn achterhoofd de reling geraakt nadat ik met mijn rug tegen de reling werd geduwd.

Het kan wel zijn dat ik heb gezegd, "nee niet mijn vader", maar dat weet ik niet.

Ik heb die agent niet tegen de reling aangeduwd, het was net andersom. Ik was niet eens buiten. Ik zou niet eens buiten zijn geweest als hij mij niet naar buiten had getrokken. Die agent heeft mij bewust met mijn hoofd tegen de reling geduwd. Volgens mij was dat niet door de snelheid waarmee ik naar buiten werd getrokken, maar was dat een bewuste actie.”

H. verklaring dochter van verzoekster

De dochter van verzoekster, verklaarde op 7 juli 2000 tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik zat op 6 juni 1999 omstreeks 00.20 uur binnen in onze woning en ik hoorde dat mijn vader en vriend met de politie mee moesten. Toen ik buiten kwam, werden zij al weggebracht. Mijn broertje kwam naar beneden en werd naar buiten gesleurd. Hij kwam met zijn rug op de reling en kwam daarna met zijn hoofd tegen de reling. Daarna kreeg mijn broertje nog een stomp.

Ik weet niet wie er naar de deur ging toen er werd aangebeld die dag. Ik zat in de keuken. Ik hoorde dat mijn vader en B., mijn vriend, mee moesten. Mijn vader en vriend liepen naar de voordeur. Ik liep ook naar de voordeur. Mijn moeder stond in de deuropening. Ik ging naast haar staan. Er stonden veel agenten voor de deur. Ik weet niet hoeveel agenten mijn vader en (B.; N.o.) meenamen. Zij waren toen al geboeid en ook al beneden. Er stonden zes of zeven agenten op het bordes voor de voordeur. Er waren twee vrouwen bij. Er was een vrouw bij met kort gekruld bruin haar. Zij was ongeveer 1.75 lang. Eén van de mannelijke agenten had blond haar met korte stekeltjes. Hij was van normale lengte. Ik weet niet hoe lang hij was, ik schat normaal postuur. Er was er ook één bij met een grijzige baard.

Ik heb geschreeuwd en gescholden tegen de politie, omdat ik het onterecht vond dat mijn vader en vriend mee moesten. Ik weet niet wat mijn moeder toen deed. Vlak daarop kwam mijn broertje naar beneden. Hij zei: "Ma, wat is er aan de hand." Hij stond dicht bij mij en ook in de buurt van mijn moeder. Hij keek om de hoek, en hij stak zijn hoofd naar buiten. Hij werd toen door die agent met het stekeltjeshaar, naar buiten getrokken. Hij kwam met zijn rug tegen de reling naast de voordeur aan, en hing er achterover overheen. Mijn moeder trok aan hem om hem naar binnen te krijgen. Ook die agent trok aan hem. Mijn broer kwam daardoor met de voorkant van zijn hoofd tegen de reling.

Het lukte mijn moeder hierna mijn broer naar binnen te trekken. Toen mijn moeder hem weer binnen had, haalde die agent uit. Ik zag zijn hand omhoog gaan en ik zag dat hij met zijn rechter vuist een stomp in het gezicht van mijn broer gaf. De agent had een handschoen aan. Die agent stond toen buiten voor de deur. Mijn broer stond binnen in de gang voor de drempel. Mijn broertje werd door die agent geraakt in zijn gezicht boven zijn neus en bij zijn oog.

Mijn broertje werd boos, hij begon te duwen. Hij werd hysterisch. Mijn moeder en ik probeerden hem tegen de houden. Wij stonden binnen in de deuropening. Er stonden twee vrouwen buiten voor de deuropening. De agent met het stekeltjeshaar was toen al weg. Eén van de politievrouwen duwde mij ineens en zij geschopte tegen mijn knie. Ik werd zo verder de gang ingeduwd en viel tegen mijn moeder en broertje aan. Hoe dat precies ging, weet ik niet meer. Ik denk dat ik tegen mijn arm werd geduwd, omdat ik behoorlijk veel pijn had aan mijn elleboog en onderarm en de dokter later zei dat mijn arm was gekneusd. Ook mijn knie deed behoorlijk pijn.

Mijn moeder en ik hebben de deur hierna zo gauw mogelijk dichtgedaan. Dit koste veel moeite. Vermoedelijke heeft er iemand voor gestaan, of heeft iemand er tegenaan geduwd. Ik kan mij niet meer herinneren hoe het kwam dat die deur niet dicht ging.

Wij zijn daarna naar het ziekenhuis gegaan. De arts heeft toen gezegd dat mijn arm was gekneusd. Van mijn knie had ik af en toe last, maar niet zoveel. Ik heb wel een scherpe pijn gevoeld bij de duw, maar ik weet niet of ik ergens tegenaan ben gekomen.

Mijn broer heeft geen enkele aanleiding gegeven om hem te slaan. Ik heb zelf ook niets gedaan, behalve schelden.

Ik weet niet of die agent mijn broer expres met zijn hoofd tegen de reling heeft geduwd. Ik weet honderd procent zeker dat die vrouwen naast de deur hebben gestaan, en dat er meerdere agenten hebben gestaan. Het was niet zo dat er maar één agent heeft gestaan.

Als de agenten verklaren dat mijn broer die agent heeft geduwd, is dit niet juist. Mijn broer werd naar buiten getrokken. Ook is het niet zo dat de agenten de voordeur hebben dichtgedaan. Dat hebben wij zelf gedaan. Ik weet niet of er later nog agenten bij ons binnen zijn geweest."

i. verklaring politieambtenaar sm.

Politieambtenaar mevrouw Sm. verklaarde op 21 november 2000 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"De zaak waarover u mij vragen wilt stellen kan ik mij helemaal niet meer herinneren. Ook mijn collega mevrouw Bi. - met wie ik toen dienst had - zegt zich deze zaak niet meer te herinneren. De woning van verzoekster ligt niet in de wijk waar ik normaal werk. Ik heb de mutatie over deze zaak gelezen, maar toen zei de zaak mij nog niets. Wel blijkt uit het bedrijfsprocessensysteem dat wij ter plaatse zijn geweest. Wij meldden ons ter plaatse en zijn elf minuten daarna weer vertrokken. Ons is nooit verzocht een proces-verbaal of rapport op te maken over deze zaak. Uit de mutatie blijkt dat dit wel aan collega's is gevraagd."

J. verklaring politieambtenaar m.

Betrokken ambtenaar mevrouw M. verklaarde op 22 november 2000 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik kan mij in deze zaak niet meer alle details precies herinneren. Ik kan ook verwijzen naar het rapport dat korte tijd na de gebeurtenis door mij en mijn collega Sc. is opgemaakt.

Bij het aanbellen bij de woning van verzoekster stonden ongeveer 4 tot 5 collega's op het bordes voor de woning. Collega W. stond daar ook bij. Ik en Sc. bleven onder aan de trap naar dat bordes staan. De twee aan te houden mannen kwamen uit de woning en werden aangehouden. Alle collega's liepen met de twee aangehouden mannen mee de trap af. Er werd uit de woning hysterisch geschreeuwd over de aanhouding. Naar mijn idee waren dat de moeder en haar zoon en dochter. Toen de collega's al met de verdachten de trap af waren en naar de auto liepen, gebeurde het volgende. Het volgende deel gaat alleen over mij, Sc. en W. De andere collega's waren meer op afstand. Zij liepen richting de straat met hun rug naar ons en de woning toe.

Op dat moment stond W. op het bordes voor de voordeur van de woning van verzoekster. Ik dacht dat hij wat rechts naast de voordeur stond. Hij stond iets van de deur af; niet pal voor de deur. De moeder en haar kinderen stonden op het bordes. Ik keek heen en weer tussen de weglopende verdachten en het bordes. Dat ging allemaal in een flits. Ik zag dat de zoon druk bewegend en hysterisch richting W. liep. Hij gebaarde/zwaaide met zijn armen. Ik had het gevoel dat W. niet weg kon. Omdat W. daar alleen stond met die mensen gingen ik en Sc. de trap op naar het bordes. Ik weet niet meer of W. door de zoon werd geraakt. Ik zag niet precies wat W. deed. Ik hoorde later dat W. de zoon een klap had gegeven, maar ik heb dat niet gezien. Mijn beeld is dat W. tegen het hek stond rechts van de voordeur. Hij stond rechtop. Ik heb niet gezien dat W. over het hekwerk hing. Ik heb niet gezien dat de zoon W. duwde. Het was een rommelige situatie met vier personen op het kleine bordes. Toen wij de trap opliepen stonden er drie bewegende personen tussen ons en W. Ik liep aan de linkerzijde van Sc. de trap op. Wij liepen ongeveer gelijktijdig naar boven.

Toen ik boven kwam, stond iedereen nog buiten. Wij, de drie politiemensen, probeerden de moeder en haar kinderen, de woning in te dirigeren. In ieder geval wilden wij voorkomen dat zij achter de aangehouden mannen aan zouden gaan. Wij liepen met onze armen wijd in de richting van de moeder en haar kinderen. Zij liepen achteruit de woning in. Daarbij ontstond wel lichamelijk contact in die zin dat wij naar voren liepen en hun wel raakten, maar het was niet echt duwen. Het was zoals je publiek rustig een bepaalde kant op gedirigeerd. Hierbij sloeg of schopte ik niet. Mijn collega's deden hetzelfde als ik. Ik heb gezien dat Sc. ook niet schopte. Ik kon dit goed zien, want zij stond direct naast mij. Nadat de mensen binnen waren gegaan, trokken wij de deur dicht.

U las mij uit de verklaring van de moeder voor. Ik heb daar niets aan toe te voegen. Ik blijf bij mijn verhaal. Mijn collega en ik hadden toen beiden blond haar. Het haar van Sc. was kort en mijn haar was lang. Het is goed mogelijk dat ik mijn haar toen opgestoken had. Ik heb mijn haar altijd vast. Gezien de verklaring van moeder lijkt het erop alsof zij bedoelt dat ik trapte, maar dat is niet juist.

U heeft mij ook uit de verklaring van de zoon en van de dochter voorgelezen. Ik kan daarop zeggen of ik niet zag dat de zoon met zijn hoofd op de reling kwam. De zoon is volgens mij niet uit de woning getrokken. Het hysterische gedrag van de dochter kan misschien hebben veroorzaakt dat de dochter haar elleboog zelf pijn deed. Er is echter door mij niet zo hard geduwd dat dit pijnlijk voor de dochter kon zijn. Ik schopte die dochter zeker niet."

k. verklaring politieambtenaar Sw.

Politieambtenaar Sw. verklaarde op 22 november 2000 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Op de bewuste dag deed ik dienst met mijn collega L. Wij gingen ter plaatse in verband met een geluidsoverlast. Het was de eerste keer dat wij daar ter plaatse gingen. Wij kregen niet de melding, maar reden met andere collega's mee. Ik herinner mij deze zaak niet precies, omdat het optreden weinig indruk op mij maakte. Wel herinner ik mij goed dat ik die dag enige tijd na het optreden samen met L. nog ben terug geweest. Wij hadden toen een goed gesprek met mevrouw in haar woning.

Toen ik ter plaatse kwam, waren er mensen op straat en werd er geschreeuwd. Ik weet niet meer wie dat waren. Er waren toen al ongeveer zes collega's ter plaatse. Ik ging toen niet de trap op naar het bordes voor de woning. Ik stond voor het flatgebouw. Er stonden ongeveer drie collega's op het bordes voor de woning. Er stonden ook enkele collega's onder aan de trap naar het bordes. Er werden toen twee mannen aangehouden. Die mannen werden naar de auto's gebracht. Het zou goed kunnen zijn dat wij één van die mannen naar het politiebureau overbrachten. Ik weet dit niet meer.

Ik zag niet wat er verder bij de voordeur van de woning gebeurde. Ik las dit later wel in de rapportage hierover, maar ik zag dit niet. Ik kende zelf de familie niet. Wel kende ik de familienaam uit het systeem in verband met trammelant. De man was een bekende van vroeger, maar ik had nooit met hem te maken gehad.

Mijn signalement luidt: man, 43 jaar, lengte 1,72 meter, normaal tot fors postuur, kalend blond, geen gezichtshaar. Het signalement van mijn collega L. luidt: man, 45 jaar, lengte 1,72 meter, mager postuur, bruin gedekt haar, snor en mogelijk toen ook een baard.

Enige tijd nadat iedereen weer was vertrokken bij de woning - 15 tot 30 minuten later - ging ik samen met L. terug naar de woning. Daar spraken wij met mevrouw in het bijzijn van haar dochter. Ik denk dat ik de zoon daar niet zag. Wij gingen terug om te vragen naar een honkbalknuppel, waarmee een strafbaar feit was gepleegd. Mogelijk dat wij ook om medicijnen en een paar schoenen vroegen. De knuppel kregen wij niet mee.

Er werd toen ook door mevrouw gesproken over een klap die de zoon van een collega had gehad. Daarover wilde zij een klacht indienen. Ik of L. zei toen dat zij een klacht kon indienen als zij zich onjuist behandeld voelde. Ik herinner mij niet dat L. of ik iets zeiden over die klap.

Nadat u mij heeft geconfronteerd met de verklaringen van moeder, dochter en zoon verklaar ik dat ik niets zag van schoppen of slaan van de zoon of de dochter. Ik was niet op het bordes, behalve toen wij later de woning in gingen voor het gesprek met mevrouw. Ik trok daar dus ook geen collega weg bij de zoon. Als ik dat had gedaan, had ik mij dat zeker herinnerd.

Wat mevrouw verklaarde klopt niet. Ik ben de persoon waarover zij verklaarde in verband met uitspraken over die klap. Ik zei echter niets over die klap. Ik spreek collega's zelf aan en doe nooit uitspraken over collega's tegenover burgers. Hetgeen mevrouw verklaarde, zei ik dus niet. Ik zal zonder meer gezegd hebben dat zij een klacht kon indienen als zij zich onjuist behandeld voelde, maar verder niet. Ik herinner mij ook niet dat L. zo'n soort uitspraak deed over die klap. Ik kan mij dat niet voorstellen."

l. verklaring politieambtenaar wi.

Betrokken ambtenaar Wi. verklaarde op 30 november 2000 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik deed de bewuste dag dienst samen met mijn collega W. Bij een studentenfeest in de flat, waarin ook klaagster woonde, werd geluidsoverlast veroorzaakt. Hierbij escaleerde de zaak op een gegeven moment. Dit was mede doordat klaagster en haar familie zich niet aan de met ons gemaakte afspraken hielden. Naar aanleiding van de escalatie moesten de echtgenoot en schoonzoon van klaagster worden aangehouden.

Toen wij de tweede maal die dag ter plaatse kwamen, waren wij in totaal met ongeveer zes politiemensen ter plaatse. W. en ik gingen in eerste instantie naar de bovenburen, waar het feest was. Daarna gingen wij naar beneden en overlegden met collega's. Wij zeiden dat de echtgenoot en schoonzoon konden worden aangehouden. Voor zover ik mij kan herinneren, stonden de twee verdachten buiten voor de flat en zijn daar ook aangehouden. Ik ging in ieder geval niet de woning binnen.

De schoonzoon stond voor de deur op het bordes. Ik ben naar hem toegelopen en zei hem dat hij was aangehouden. Ik weet niet meer waar de echtgenoot toen was. Ik liep vervolgens met de schoonzoon de trap bij de voordeur af. Ik was onderweg naar de auto's. Halverwege de trap bleef ik staan, omdat er tumult was op het bordes. Ik zag ook dat er collega's naar boven liepen. Ik zag wel dat er werd geduwd en getrokken en zo, maar ik zag alles niet goed, omdat ik op die trap de meeste tijd met mijn rug naar de woning stond. Ik hield ook die schoonzoon in de gaten. Ik zag niet of er werd geslagen. Ik bleef met die schoonzoon wachten, omdat ik hem moest overdragen aan collega's. Hij kon niet bij ons in de auto worden vervoerd, omdat achter in de auto een politiehond zat.

Ik weet niet meer hoeveel collega's er tijdens of voor het tumult op het bordes stonden. Ik weet alleen dat W. daar stond. Ik dacht dat collega's O. en P. naar boven naar het tumult waren gelopen. Zij namen, voor zover ik mij herinner, de schoonzoon van mij over. Nadat de verdachten in de politieauto's waren vertrokken, vertrok ik samen met W.

Ik kan mij geen bijzondere dingen herinneren van het optreden. Ik hoorde later in de auto van W. wel dat hij iemand van de familie had geslagen, toen de familie trachtte te beletten dat de echtgenoot werd aangehouden. Wij spraken er toen nog over waarom die personen dan niet waren aangehouden voor het verhinderen van de aanhouding. W. zei toen dat de emoties hoog waren opgelopen en dat hij niet de hele familie wilde aanhouden.

Ik kan mij niet meer herinneren dat er vrouwelijke collega's ter plaatse zijn geweest. Als de klaagster zegt dat de schoonzoon door een man en een vrouw is aangehouden, dan klopt dat niet. Ik hield de schoonzoon alleen aan. Hij was ook heel rustig. Ook de echtgenoot was rustig. Klaagster was heel boos. Met haar viel niet te praten. De dochter zag ik niet."

M. verklaring politieambtenaar w.

Betrokken ambtenaar W. verklaarde op 5 december 2000 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Nadat ik en mijn collega Wi. bij de bovenburen waren geweest en beneden de verdachten niet zagen, zeiden wij de collega's dat de twee mannen konden worden aangehouden. Toen ik beneden kwam, stonden er collega's voor de flat. Ik herinner mij niet meer hoeveel collega's dat waren. Ik gok dat het er ongeveer zes waren. Ik weet wel dat Sc. en Wi. bij het optreden waren. Toen ik beneden kwam stonden er geen collega's op het bordes voor de woning van klaagster en de deur van haar woning was dicht.

Ik liep vervolgens de trap naar het bordes op. Ik stond toen alleen op het bordes. Sc. stond boven aan de trap links van mij. De andere collega's stonden op de trap of voor de flat. Ik belde aan. Nadat de deur werd geopend deelde ik mee - ik dacht aan klaagster - dat haar echtgenoot en schoonzoon waren aangehouden en mee moesten. De heren gingen rustig mee. Zij liepen gewoon de woning uit. Toen de echtgenoot de trap afliep en de schoonzoon op het punt stond om van het bordes de trap op te stappen, stormde een jongen uit de woning.

De jongen was ongeveer net zo groot als ik: 1,70 - 1,75 meter. Ik weet niet hoe oud hij was. Hij was helemaal over de rooie. Dit verwachtte ik niet, omdat de verdachten zo rustig meewerkten. Die jongen stormde de woning uit en ik hield hem tegen om te zorgen dat hij de aanhouding van de verdachten niet kon verhinderen. Ik hield hem tegen door met beide armen gestrekt tegen zijn bovenlichaam te duwen. Hij liep naar buiten en ik probeerde hem tegen te houden. Ik stond op het moment dat hij naar buiten liep ongeveer 80 centimeter van de deuropening. De jongen liep het bordes op toen ik hem trachtte tegen te houden. Hij kwam uit de gang lopen en door de snelheid die hij al had, duwde hij mij achteruit. Hierdoor kwam ik met mijn onderrug tegen de reling tegenover de voordeur. Ik kon toen geen kracht meer zetten, omdat ik achterover over de reling hing. Ik stond uit balans. De jongen bleef tegen mij aan duwen, terwijl ik uit balans stond. Ik gaf hem toen direct een klap. Ik sloeg met mijn rechtervuist in zijn gezicht. Ik weet niet waar ik hem raakte. Ik sloeg omdat ik dreigde achterover over de reling te vallen. Ik sloeg om uit deze situatie te raken.

Ik kan mij niet herinneren waar mijn collega's op dat moment waren. Ik was op dat moment druk met mijzelf. Er waren dacht ik wel twee collega's op het bordes, maar dat weet ik niet zeker. Ik kan ook geen inschatting maken of collega's mij direct konden helpen. Op dat moment had ik geen tijd om daarbij stil te staan. Naar mijn gevoel moest ik direct reageren. Veel collega's zagen niet dat ik die klap gaf. Ik weet niet wie het wel zag.

Er deed zich geen worsteling voor tussen mij en die jongen. Na de klap ging de jongen direct naar binnen. Klaagster begon enorm te schreeuwen en wij gingen weg. Buiten is die jongen zeker niet met zijn hoofd tegen de reling gekomen.

U las mij delen voor uit de verklaringen van klaagster en haar kinderen. Hierover verklaar ik het volgende.

Ik heb stekeltjes haar. Ik draag mijn haar altijd in stekeltjes. De omschrijving die de moeder gaf van de persoon die haar zoon sloeg, slaat op mij. Ik had bij het optreden handschoenen aan. Dit deed ik omdat ik mogelijk geweld verwachtte. Bij de melding werd vermeld dat studenten met een honkbalknuppel waren mishandeld. Ik doe dan handschoenen aan in verband met mogelijke beschadiging van mijn hand en mogelijke ziektes. Ik heb eerder een ontstoken hand daardoor gehad.

Er stonden in ieder geval geen zeven agenten op het bordes. Ik herinner mij niet meer of klaagster en haar dochter in de deuropening stonden te schelden voordat die jongen de deur uitstormde. Ik trok die jongen niet uit het huis. Alles wat de klaagster en haar kinderen hierover verklaren is gelogen. Ik sloeg die jongen ook niet terwijl hij in de woning stond. Ook dat is gelogen.

Ik zag niets van een trap die door collega's zou zijn gegeven. Ik was niet betrokken bij het sluiten van de voordeur. Wel ging ik als één van de laatste weg."

N. verklaring politieambtenaar L.

Betrokken ambtenaar L. verklaarde op 12 januari 20001 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"In de zaak waar dit over gaat, was volgens mij al eerder die avond politie ter plaatse geweest. Ik denk dat toen wij daar heen gingen het de tweede keer was dat de politie ter plaatse ging. Ik weet niet meer wat de melding was. Ik was samen met mijn collega Sw. Toen wij ter plaatse kwamen, waren er al veel collega's ter plaatse. Voor zover ik mij dat herinner, waren dit twee vrouwelijke collega's, Sc. en M. en de heer W. en nog één koppel collega's. Dat koppel weet ik niet meer zeker.

Toen wij ter plaatse kwamen, stonden W., Sc. en M. op het bordes voor de woning. Ik weet dit niet meer zeker. Sw. en ik stonden voor de flat. Er werd op dat moment geschreeuwd door verzoekster en haar familie en de bovenburen. Ik denk dat op enig moment verzoekster en haar familie weer binnen waren. Toen kwam de mededeling dat verzoeksters echtgenoot kon worden aangehouden. Ik weet niet meer of ook de zoon of schoonzoon kon worden aangehouden. Ik weet niet meer precies hoe een en ander ging. Er is geen deur ingetrapt. De echtgenoot werd aangehouden en liep met collega's naar een dienstauto. Ik weet niet meer welke collega's bij hem waren.

Toen ontstond er tumult op het bordes. Ik weet niet meer waar verzoekster, haar zoon en haar dochter stonden. Ze stonden op het bordes of in de gang van de woning. Er ontstond duw en trekwerk omdat de familie trachtte te voorkomen dat de echtgenoot werd meegenomen. Ik liep toen het bordes op. Ik denk dat Sw. ook naar boven liep. Ik weet dat niet meer zeker. Toen ik boven kwam, probeerden wij te voorkomen dat de aanhouding werd belet. Verzoekster en haar kinderen gingen behoorlijk door het lint. Ze duwden en sloegen van zich af. Ik herinner mij niet meer wie wat deed. Wij probeerden hen in de woning te krijgen.

Ik zag niet wat andere collega's deden. W. zei achteraf dat hij had geslagen. Ik weet niet meer wie. Ik zag niet of collega's in het nauw waren gekomen. Het was hectisch en druk en ik kon niet alles zien. Ik concentreerde mij op de moeder en de kinderen. Ik weet dat de zoon helemaal over zijn toeren was. Hij schreeuwde en sloeg en zijn moeder moest hem in bedwang houden, omdat hij ons wilde aanvliegen. Ik zag niet of hij een collega aanvloog. Ik zag niet wat W. deed of hoe hij stond. Ik zag ook niet waar W. ten opzichte van mijzelf stond.

Nadat u mij een stuk hebt voorgelezen uit de verklaring van W. kan ik u zeggen dat er wat gevochten is, maar ik zag niet of W. tegen de reling stond en of hij had geslagen. Dit kan zich achter mijn rug hebben afgespeeld, terwijl ik mij op anderen concentreerde.

Nadat u mij een stuk hebt voorgelezen uit de verklaringen van verzoekster en haar kinderen kan ik meedelen dat ik niet heb gezien wat zij verklaarde. Ik kan mij dat in ieder geval niet herinneren. Ik heb W. niet weggetrokken. Ik heb ook niet gezien of vrouwelijke collega's iemand trapten.

Mijn signalement luidt: normaal postuur, lengte 1,80 meter, leeftijd 46 jaar, kort donkerblond haar, snor. Het signalement van Sw. luidt: iets dikker dan ik, ongeveer even lang - iets kleiner dan ik - leeftijd ongeveer 42-43 jaar, kalend kort blond haar.

Samen met Sw. ging ik later terug naar de woning om medicijnen te halen. Wij probeerden rustig uit te leggen wat er was gebeurd. Volgens mij zei ik dat mevrouw ten alle tijden een klacht kon indienen, omdat zij het niet eens was met ons optreden. Ik herinner mij niet gehoord te hebben of Sw. zei dat het een schande was dat haar zoon was geslagen. Ik zei dit niet. Zo'n uitspraak doe ik nooit. Tijdens dit gesprek was mevrouw rustig; haar zoon nog niet.

Voor mij was deze zaak niet zo heel bijzonder. Alleen de reactie van de zoon was extreem. Verder niet. De verdachten gingen rustig mee. Het was voor mij gewoon een uit de hand gelopen geluidsoverlast."

O. verklaring politieambtenaar sc.

Betrokken ambtenaar Sc. verklaarde op 23 januari 2001 tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Er waren geen collega's aanrijdend. W. stond boven aan de trap. In de auto zat Wi. Zij gingen naar boven. Er waren nog twee collega's aanwezig. Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat ze allemaal boven stonden. Op het moment dat ze naar boven gingen, wist ik niet waar W. stond, maar bij het schreeuwen weet ik het wel. Er gingen collega's weg met de twee verdachten. Alles was rustig.

Plotseling was er geschreeuw van twee vrouwen. W. stond boven in de hoek van het hek tegenover de deur. Ik weet niet meer hoe hij stond. Er stonden twee vrouwen buiten. Ze schreeuwden vreselijk. Ik had de indruk dat ze achter de mannen aan wilden. Ik ging naar boven met collega M. Die jongeman stond ook buiten. Hij was totaal overstuur. Dat zag ik aan het geschreeuw en de bewegingen die hij maakte. Hij was wild. Ik weet niet meer wat voor een bewegingen hij maakte. Hij vloog op W. af; hij was in beweging richting W. Hij viel met een behoorlijke vaart W. aan. Hij raakte W. en duwde hem. Op dat moment struikelde ik op de trap. Daarom heb ik de echte klap ook niet gezien. Hij heeft een klap gegeven, maar die heb ik niet gezien. W. stond met de rug tegen het hek aan en helde erover naar achteren. Ik kan me voorstellen dat dit geen prettige situatie is geweest, als je daar zo staat. Volgens mij dreigde hij niet achterover te vallen. Als hij dat zo ervaren heeft, dan zal het zo zijn. Ik weet niet of W. in de verdrukking kwam. Ik weet niet of hij achterover dreigde te vallen. Dat kon ik niet beoordelen. Ik struikelde op de trap en ik heb toen even niet gekeken. Ik heb daardoor de klap gemist. Er was geen collega boven bij W. Volgens mij was er ook geen collega, die W. wegtrok. Die situatie tussen W. en die jongen was toen geëindigd. Als ik weer kijk, staan die vrouwen tussen W. en die jongen. Dat was buiten.

Wij kwamen er dus bij. Met ons drieën (W. M. en ik) liepen we met gespreide armen al pratend vooruit, zodat ze naar binnen gingen. Daarbij heb ik geen kracht gebruikt. Mijn collega's waren net zo rustig als ik en stonden naast mij. Ik zou het gezien moeten hebben, als zij geweld hadden gebruikt. We deden alledrie hetzelfde. We deden de deur dicht en wachtten heel even of er nog iets gebeurde. Ik kan me niet herinneren dat er nog andere collega's bij waren. Daarna zijn we naar de auto gegaan en weggereden.

Ik heb het proces-verbaal van W. gelezen. Het verhaal van verzoekster is absoluut niet waar. Dat ik een klap mis, dat kan, maar dat ik gemist zou hebben dat hij naar buiten zou zijn getrokken en tegen de reling is geduwd, dat kan niet. De klap was al gegeven en is niet meer gevallen toen de twee vrouwen tussen W. en die jongen stonden. Ik heb niet gezien dat de jongen met zijn hoofd tegen de reling is gekomen. Ik zou het gezien moeten hebben. Verhaal van de zoon is absoluut niet waar. Zo is het niet gebeurd. Ik weet niet of er een agent met handschoenen aan was.

Ik kan me niet herinneren dat collega L. ook boven aan het bordes stond. Ik weet niet meer of hij erbij was.

De enige die lang blond haar had, was mijn collega M. Ik dacht in de handgeschreven klacht van verzoekster gelezen te hebben dat het over mij ging. Dat bleek ook uit het onderzoek. Ik ben er ook over gehoord. Het verhaal van de dochter van verzoekster is absoluut niet waar. Ik heb niet gezien dat ze is gevallen. Ik heb haar niet getrapt. Mijn collega M. ook niet, want die hield ik in de gaten, omdat ik mentor van haar was. Die mensen waren ontzettend hysterisch. Als ze iets aan haar arm heeft dan is dat niet gebeurd, doordat ik daar iets mee gedaan heb. Als ik geweld gebruik, dan herinner ik me dat."

P. Nadere verklaring politieambtenaar M.

Betrokken ambtenaar M. verklaarde op 2 februari 2001 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik weet dat die klap is gevallen. Ik herinner mij niet meer dat ik dat zag. Ik weet dat het proces-verbaal juist is, maar dat ik het mij achteraf - het is meer dan anderhalf jaar geleden gebeurd - niet meer goed herinner. Ik ben achteraf in verwarring. Het proces-verbaal is opgemaakt toen de gebeurtenis vers in mijn geheugen zat.

Ik was bij mijn vorige verklaring tegenover u kennelijk in de veronderstelling dat in het proces-verbaal stond dat mijn collega de klap had gezien. Kennelijk heb ik toen de eerste en tweede verbalisant door elkaar gehaald.

Op het moment zelf maakte deze zaak niet veel indruk op mij, ook al was ik pas korte tijd bij de politie. Het stelde voor mij niet zo veel voor.

Er gebeurde heel veel in korte tijd. Daardoor herinner ik mij niet meer alles precies. Ik weet niet meer hoe snel de jongen op W. afliep.

Verder is hetgeen ik eerder tegenover u verklaarde hetgeen ik mij herinner van deze zaak."

Q. reactie verzoekster

1. Verzoekster deelde bij brief van 8 januari 2001 het volgende mee:

"Wij stonden niet op het bordes, maar in de woning. Mijn zoon kwam de trap van boven af (slapend) en zwaaide totaal niet met zijn armen. W. is absoluut niet door mij geraakt. De voordeur heb ik geprobeerd dicht te drukken. Dat is mij op dat moment niet gelukt. De agente met kort donker haar schopte wel. En ik heb zelf de deur dicht geduwd. Mijn dochter is geduwd en geschopt. Ze zijn niet op dat moment aangehouden, ze hebben namelijk bij mij aangebeld en gevraagd om (verzoeksters echtgenoot; No.) en schoonzoon. Die zijn rustig meegegaan.

Omdat mijn man een bekende van de politie is, wat wordt beweerd, de naam V. maar ik ben ermee getrouwd. Ze hebben alleen om de honkbalknuppel gevraagd en dat heb ik geweigerd.

(…)

Het was geen klap maar een stomp. Ze hebben duidelijk gezegd: als het mijn kind was had ik ook zo gereageerd. Ik hield mij wel aan de afspraak maar de bovenburen niet.

(…)

Toen is er aangebeld en gevraagd of zij mee wilden komen; dit hebben zij ook rustig gedaan. Er waren twee vrouwelijke agentes bij ons. Zij hielden mijn schoonzoon niet aan, dat waren de agenten die aanbelden. Ik weet niet hoeveel er precies op het bordes stonden. Mijn zoon is niet buiten geweest en hij was pas 13 jaar jong.

Wat W. beweert zijn grote leugens. Uit de papieren van het ziekenhuis blijkt dat ook wel. En waarom verwachtte hij geweld? Ik was eerst alleen thuis, mijn man en zoon lagen op bed. Mijn man was ziek en mijn zoon had straf. Die (scheldwoord; N.o.) liegt echt alles wat hij zegt. Hij stompte mijn kind keihard op z'n gezicht in de deuropening van de woning. Hij ging niet als laatste weg, dat zijn ambtenaren in functie, ze beschermen elkaar.

Verder heb ik niets met de andere agenten te maken. Het gaat mij om die mannelijke agent en één vrouwelijke agent. Zij zullen hun straf niet ontlopen.

Mijn zoon heeft hierdoor een zelfmoordpoging gedaan. Hij kan hier erg moeilijk mee leven. Als u alle verklaringen eens goed doorleest ziet u zelf toch ook dat er verschil in zit."

2. Verzoekster deelde bij brief van 28 februari 2001 nog het volgende mee:

"Sc. stond links terwijl ze verklaarde dat er niemand op het bordes stond. De andere collega's stonden op de trap. de jongen stormde niet naar buiten, want hij lag op bed ivm straf.

De jongen is niet buiten geweest en ook niet tegengehouden want hij lag op dat moment nog in bed.

80 cm is niet waar, het was neus aan neus. Hoe kon de jongen nu die snelheid maken, van de trap tot de deur is ongeveer 1 meter. Ook is er niemand van de agenten tegen de reling gekomen. Als de jongen in de gang staat, kan hij hem toch niet duwen?

Hij heeft echt geen armen van 2 meter!

Collega's stonden om hem heen, 1 vrouw en 1 man de anderen achter hem. De jongen vloog van schrik naar binnen; toen werd hij hysterisch. Ik probeerde de deur dicht te drukken maar agenten stonden vanaf de buitenkant te duwen, dus dit lukte mij niet.

Waarom verwachtte hij geweld? Goeie smoes. Hij sloeg mijn zoon binnenshuis. De trap kwam eigenlijk tegelijk met mijn zoon. Ze houden elkaar wel de hand boven het hoofd lees de verklaringen maar goed.

Waarom zouden wij dit willen beletten. Ze gingen vrijwillig mee; ik probeerde de deur dicht te krijgen.

(…)

Hij vloog niemand aan. Het kind was 13. Volgens hem dreigde hij niet achterover te vallen. Hoe kan het dan dat hij dit wel beweert? Ik heb zelf de deur dichtgedaan. Nadat mijn man en schoonzoon zijn meegenomen. Mijn man zei: 'Doe die deur dicht', maar ik kreeg geen kans daartoe."

Achtergrond

1. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):

Art. 8, eerste lid

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

2. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994):

Artikel. 17, eerste tot en met derde lid:

"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.

2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (...), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (...).

3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:

a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of

b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."

Ingevolge artikel 4 van de Ambtsinstructie is het gebruik van geweld uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

"a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."

3. Wetboek van Strafrecht

Artikel 41:

"1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.

2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt."

bijlage

Medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman hebben op 7 juli 2000 de volgende foto's gemaakt. Deze foto's geven een beeld van de plaats waar de gedraging plaatvond. De toenmalige woning van verzoekster is aan de rechterzijde van het bordes gelegen.

Op twee foto's is een man te zien. Deze man heeft een lengte van ongeveer 1.75 meter, ongeveer gelijk aan de lengte van betrokken ambtenaar W.

Instantie: Regiopolitie Twente

Klacht:

Geweld gebruikt tegen minderjarige zoon en dochter van verzoekster.

Oordeel:

Geen oordeel