2001/213

Rapport

KLACHTen

1. Verzoeker X klaagt over de handelwijze van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost ten aanzien van meldingen over zijn achterbuurman, die hem en zijn buurman, de heer Y, sinds enige jaren overlast bezorgt.

Hij klaagt er met name over dat de politie:

- voor het laatst eind april 1999 heeft geweigerd om zijn aangiftes van vernieling van 27 en 28 juli 1998 en van bedreiging van 19 september 1998 op te nemen;

- telkens heeft geweigerd de nodige actie te ondernemen ten aanzien van de meldingen van hem en zijn buurman, over de pesterijen van de achterbuurman, door aan zijn meldingen een lage prioriteit toe te kennen;

- heeft geweigerd om advies te vragen aan de onafhankelijke klachtencommissie, en hem evenmin in de gelegenheid heeft gesteld om rechtstreeks een klacht in te dienen bij de onafhankelijke klachtencommissie.

2. Verzoeker Y klaagt over de handelwijze van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost ten aanzien van meldingen over zijn achterbuurman, die hem en zijn buurman, de heer X, sinds enige jaren overlast bezorgt.

Hij klaagt er met name over dat de politie:

- heeft geweigerd om zijn aangifte van 12 december 1998 op te nemen, en zijn aangiftes van vernielingen, gepleegd op 2 februari 1999 en 20 april 1999, niet serieus heeft genomen door deze pas na aandringen (op 20 en 21 april 1999) op te nemen;

- telkens heeft geweigerd de nodige actie te ondernemen ten aanzien van de meldingen van hem en zijn buurman, over de pesterijen van de achterbuurman, door aan zijn meldingen een lage prioriteit toe te kennen;

- zijn klacht van 27 september 1999 over de handelwijze van de politie niet correct heeft behandeld, door in de brief van 6 oktober 1999 slechts mee te delen dat de door hem vermelde voorvallen bij de politie bekend zijn.

Beoordeling

I. Algemeen

1. Verzoekers X en Y leven al jaren in onmin met hun buurman Z. Verzoekers stellen dat zij beiden het slachtoffer zijn van zijn pesterijen, die volgens hen grotendeels bestaan uit het regelmatig sigarettenpeuken op hun plaatsen gooien, hinderlijk parkeren voor de poort, en het bespieden met camera's. Van deze gedragingen hebben verzoekers vele keren melding gedaan bij het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Voorts stellen verzoekers dat buurman Z ook strafbare feiten heeft gepleegd, zoals onder meer het besmeuren van hun auto's en hun muren met verf, en het bedreigen van verzoeker X. Verzoekers hebben bovengenoemd korps ook meerdere keren verzocht om aangifte hiervan op te nemen.

Zowel verzoekers X en Y als buurman Z hebben de laatste jaren bij de politie ook vaak melding gemaakt van andere overlastveroorzakende en strafbare feiten in de buurt. In meerdere gevallen heeft de politie op grond van die meldingen overtredingen kunnen aanpakken.

2. In reactie op de vele meldingen van verzoekers ten aanzien van buurman Z heeft politieambtenaar S., toenmalig netwerker in de betreffende wijk, meerdere keren getracht om te bemiddelen tussen verzoekers en de buurman, door met een ieder gesprekken te voeren om hen nader tot elkaar te brengen. Dit heeft geen resultaat opgeleverd.

Bij brief van 25 augustus 1999 liet de betreffende plaatsvervangend afdelingschef van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost verzoeker X, verzoeker Y en buurman Z uiteindelijk weten dat in de reeds jaren lopende ruzie tussen hen van politiezijde meerdere keren assistentie was verleend, en dat met alle betrokkenen meerdere keren gesprekken waren gevoerd om te bemiddelen, maar dat dit tot op dat moment geen resultaat had gehad. Volgens de plaatsvervangend afdelingschef was eerder het tegendeel waar. Omdat er gezien de hoge werkdruk bij de politie prioriteiten dienen te worden gesteld, zou op de verzoeken van X, Y en Z nog wel worden gereageerd, maar zou de inzet een lage prioriteit hebben. De regionale meldkamer was hierover geïnformeerd, en zou overeenkomstig handelen, aldus de plaatsvervangend afdelingschef.

3. Verzoekers klagen over de handelwijze van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost ten aanzien van hun meldingen over hun achterbuurman Z.

Zij stellen beiden dat zij de bemiddelingspogingen van de politie niet meer waarderen, maar van de politie verwachten dat zij repressief zal optreden tegen de buurman.

4. Voor de overzichtelijkheid van de beoordeling wordt hierna een andere volgorde van de klachten aangehouden, dan in de klachtformulering onder Klacht is weergegeven.

II. Ten aanzien van de klacht van verzoekers X en Y gezamenlijk

1. Verzoekers X en Y klagen er in de eerste plaats gezamenlijk over dat de politie telkens heeft geweigerd de nodige actie te ondernemen ten aanzien van hun meldingen over de pesterijen van buurman Z, door aan hun meldingen een lage prioriteit toe te kennen.

2.1 De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Hij neemt het standpunt in dat de politie een zorgvuldige afweging heeft gemaakt en verzoekers terecht heeft bericht dat hun meldingen een lage prioriteit hebben. Volgens de korpsbeheerder kan het niet zo zijn dat een relatief groot deel van de beperkte capaciteit gaat zitten in ogenschijnlijk minder ernstige problemen binnen de samenleving. Met alle respect voor de belangen van het individu kan hier niet worden gesteld dat de politie daar onvoldoende oog voor heeft. Steeds weer is een nieuwe afweging gemaakt, maar de grenzen van het absorptievermogen zijn wel bereikt. Dit is aan klagers ook duidelijk aangegeven. Elke actie van de politie, positief of negatief, krijgt van klagers een lading en wordt met negatief commentaar gekoppeld aan eerdere (re)acties, aldus de korpsbeheerder.

Voorts liet de korpsbeheerder weten dat de politie bereid is om binnen haar mogelijkheden en taakstelling energie te stoppen in constructieve voorstellen die tot een oplossing leiden van dit langslepende conflict, maar dan wel in een open houding van beide kanten. De politie heeft echter nimmer het gevoel gekregen dat hiervan sprake was en betreurt dit.

2.2 Bij zijn standpunt verwees de korpsbeheerder naar een door politieambtenaar S. opgemaakte rapportage met daarin zijn ervaringen als netwerkinspecteur met de conflicten tussen verzoekers X en Y en buurman Z. Uit deze stukken is gebleken dat door politieambtenaar S. en zijn collega's meerdere keren is gepoogd te bemiddelen door onafhankelijke gesprekken te voeren met de drie partijen. In deze rapportage heeft S. persoonsomschrijvingen van de drie betrokkenen weergegeven.

Voorts is in deze rapportage opgenomen dat de politie op 25 augustus 1999 aan de drie partijen een brief heeft gestuurd met de mededeling dat in verband met de hoge werkdruk bij de politie hun verzoeken om assistentie wel zullen worden gehonoreerd, doch dat de inzet daarop in eerste instantie een lage prioriteit zal krijgen. Dit omdat de vele bemiddelingen niet hebben geleid tot enig resultaat.

Verder wordt in de rapportage onder meer vermeld dat buurman Z op 20 april 1999 teer over de schutting van verzoeker Y had gegooid. De politie heeft Z aangehouden, waarna hij bekende. Tegen Z is proces-verbaal opgemaakt.

2.3 Verder voegde de korpsbeheerder bij zijn standpunt een aantal mutaties. Uit twee mutaties van 29 juli 1998 is gebleken dat buurman Z de schutting van X had beklad, en dat Z de politieambtenaren G. en K. had meegedeeld X van het leven te willen beroven.

Uit de mutaties bleek verder dat de politieambtenaren hebben getracht Z tot bedaren te brengen en niet zijn overgegaan tot strafrechtelijk optreden.

2.4 Ten slotte deelde de korpsbeheerder mee dat het prioriteitenbeleid zich binnen het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost onderscheidt in drie groepen. Prioriteit "één" meldingen worden onmiddellijk uitgegeven, prioriteit "twee" meldingen betreffen enigszins uitstelbare incidenten, en zaken met prioriteit "drie" zijn zaken die later zouden kunnen worden ingepland. Uit het door de korpsbeheerder toegestuurde prioriteitenbeleid van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost is gebleken dat burenruzies zijn ondergebracht bij prioriteit "drie".

3. In beginsel dient het accent van politieoptreden bij meldingen over burenruzies zoveel mogelijk te liggen op preventie en hulpverlening. Daardoor kan wellicht in een vroeg stadium erger worden voorkomen.

De mogelijkheden van de politie om deze taak uit te voeren zijn echter niet onbeperkt. Bij het nemen van een beslissing om wel of niet te reageren op een melding of een verzoek van een burger om controle of bijstand, dient de politie prioriteiten te stellen. Zij dient daartoe een aantal factoren tegen elkaar af te wegen, zoals de ernst en de spoedeisendheid van de betreffende melding of het verzoek, de capaciteit van de politie op dat moment, het aantal overige meldingen en het belang daarvan en de overige werkzaamheden.

Indien het conflict na en ondanks herhaalde bemiddelingspogingen escaleert en er sprake is van strafbare feiten, of althans een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van het plegen van strafbare feiten, dan behoort het ook tot de taak van de politie om repressief op te treden, een aangifte op te nemen en vervolgens een behoorlijk onderzoek in te stellen. Aan de officier van justitie is dan de beslissing of daadwerkelijk tot vervolging zal worden overgegaan.

4. De politie heeft vanaf de aanvang van het conflict tussen verzoekers X en Y en buurman Z getracht dit met bemiddeling op te lossen. De betrokken netwerkinspecteur S. heeft zich daarbij verdiept in de persoonlijkheid van de betrokkenen en de eventuele redenen van de conflicten tussen verzoekers X en Y en buurman Z. Bemiddeling en onderzoek naar achtergronden hebben escalatie van de problemen tussen verzoekers en Z kennelijk niet kunnen voorkomen. In dat geval kan worden gezegd dat bemiddeling geen zin heeft gehad en thans ook niet meer zinvol is.

Hoewel het ongenoegen van verzoekers over het door de politie niet direct reageren op hun meldingen over pesterijen van buurman Z begrijpelijk is, ziet de Nationale ombudsman in zoverre onvoldoende reden voor kritiek op de politie om op grond van het gevoerde prioriteitenbeleid waartoe zij is gedwongen, de meldingen van verzoekers over overlastveroorzakende pesterijen van buurman Z een lage prioriteit te geven.

Nu echter in het verleden is gebleken van het plegen van strafbare feiten door buurman Z is het niet juist dat de politie deze prioriteit voor álle meldingen laat gelden. In geval van melding van strafbare feiten mag van de politie juist worden verwacht dat zij repressief optreedt, aangiftes opneemt en vervolgens een behoorlijk onderzoek instelt. De beslissing is dan niet aan de politie, maar aan de officier van justitie of daadwerkelijk tot vervolging zal worden overgegaan. Nu uit het onderzoek niet is gebleken dat overleg is gevoerd met de officier van justitie, heeft de politie - door geen onderscheid aan te brengen in de meldingen - gehandeld in strijd met hetgeen hiervóór, onder II.3 is gesteld.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

5. Ten overvloede wordt het volgende overwogen.

In zijn rapportage van 8 december 1999 heeft politieambtenaar S. gesteld dat verzoeker X bekend staat als pedofiel, en hiervoor een eigen stichting heeft. S. heeft echter nooit strafbare handelingen vastgesteld.

Ongeacht of deze stelling juist is, ziet de Nationale ombudsman geen reden om deze informatie bij het onderzoek naar de onenigheden tussen verzoekers X en Y en buurman Z te betrekken. De seksuele geaardheid van verzoeker X is immers niet van belang en zou ook niet mogen meewegen in het oordeel van de politie over een conflict als dit. Het is dan ook niet juist dat S. deze informatie in de rapportage heeft vermeld.

III. Ten aanzien van de klacht van verzoeker X

1.1 Verzoeker X klaagt er voorts over dat de politie voor het laatst eind april 1999 heeft geweigerd om zijn aangiftes van vernieling van 27 en 28 juli 1998 en van bedreiging van 19 september 1998 op te nemen.

Verzoeker stelt hierbij dat de politie op 27 en 28 juli 1998 heeft geweigerd de aangiftes van vernieling op te nemen omdat zij liever wilde praten met de dader. Voorts stelt verzoeker dat - toen hij eind april, na de aanhouding van Z opnieuw heeft getracht aangifte te doen van de bovengenoemde vernielingen en de bedreiging op 19 september 1998 - politieambtenaar S. heeft geantwoord dat het opnemen van de aangiftes niet nodig was omdat hij een achtergrondrapportage aan de officier van justitie zou sturen, met daarin de genoemde feiten.

1.2 De korpsbeheerder liet in zijn nadere reactie weten dat hem niet is gebleken dat is geweigerd om aangiftes op te nemen. Hij maakte hierbij de aantekening dat mede naar aanleiding van eerdere signalen vanuit de functie van klachtencoördinator diverse keren nadrukkelijk binnen het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost aandacht is besteed aan het standpunt van de Nationale ombudsman, dat het van belang is om geen discussie te laten ontstaan en aangiftes altijd op te nemen. Dit neemt niet weg dat individueel wel steeds wordt aangegeven wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn en welke (soms beperkte) mogelijkheden de politie heeft om hier een vervolg aan te geven. Het is mogelijk dat burgers dit later uitleggen als dat zij geen aangifte mochten doen, maar dat is geenszins de bedoeling. Dit is dan meer ingegeven vanuit de wens om efficiënt om te gaan met de beschikbare capaciteit, aldus de korpsbeheerder.

1.3 Ingevolge artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering zijn opsporingsambtenaren verplicht om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen. Een uitzondering hierop kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit (zie Achtergrond, onder 1).

1.4 De korpsbeheerder heeft niet weersproken dat verzoeker X eind april 1999 of daarvóór bij de politie heeft getracht aangiftes te doen van vernieling op 27 en 28 juli 1998 en van bedreiging op 19 september 1998. De Nationale ombudsman heeft echter geen stukken ontvangen waaruit blijkt dat deze aangiftes door de politie zijn opgenomen. Ook heeft de Nationale ombudsman geen afschrift van een achtergrondrapportage aan de officier van justitie ontvangen. Gelet hierop gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat geen aangiftes zijn opgenomen en geen rapportage is opgemaakt. Dit is in strijd met hetgeen hiervóór, onder III. 1.3 is gesteld. De opmerking van de korpsbeheerder dat individueel wel steeds wordt aangegeven wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn en welke (soms beperkte) mogelijkheden de politie heeft om een vervolg te geven aan de aangifte mist hierbij doel, omdat in het geheel geen aangifte is opgenomen.

De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.

2.1 Verzoeker X klaagt er ten slotte over dat de politie heeft geweigerd om advies te vragen aan de onafhankelijke klachtencommissie, en hem evenmin in de gelegenheid heeft gesteld om rechtstreeks een klacht in te dienen bij de onafhankelijke klachtencommissie.

2.2 De klachtencoördinator van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost deelde tijdens het onderzoek mee dat een collega aan verzoeker X had uitgelegd dat hij op grond van de geldende klachtenregeling zijn klacht niet direct bij de klachtencommissie kon indienen. Wel kon hij een klacht aan de korpsbeheerder richten.

Vervolgens is hij degene die namens de korpschef binnen de in de klachtenregeling aangegeven kaders bevoegd is om de procedure te kiezen waarbij de klachtencommissie moet worden ingeschakeld, aldus de klachtencoördinator.

2.3 Ingevolge de klachtenregeling van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost is er een onafhankelijke klachtencommissie voor advisering over de afdoening van klachten over gedragingen van ambtenaren van het korps.

De korpschef vraagt namens de korpsbeheerder aan de commissie om advies over de afdoening van een klacht, indien deze middels de uitgebreide procedure in onderzoek is of wordt genomen.

De uitgebreide procedure vindt plaats indien de klachtencoördinator de klacht, met inachtneming van bepaalde voorwaarden, als zodanig vaststelt of de klachtonderzoeker in de verkorte proceduregang van mening is dat de uitgebreide procedure dient te worden toegepast (zie Achtergrond, onder 2.1 tot en met 2.3).

2.4 Op grond van het voorgaande wordt op initiatief van de politie onder bepaalde voorwaarden advies gevraagd aan de onafhankelijke klachtencommissie. De klachtencommissie is immers een adviserend orgaan voor de korpsbeheerder. De weigering van het regionale politiekorps om advies te vragen aan deze commissie en de weigering om verzoeker X in de gelegenheid te stellen om rechtstreeks een klacht in te dienen bij de onafhankelijke klachtencommissie kan in beginsel de toets der kritiek doorstaan, gezien de beleidsvrijheid die de korpsbeheerder dan wel de korpschef op dit punt hebben.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

2.5 Ten overvloede wordt echter het volgende overwogen.

De Nationale ombudsman is van oordeel dat het voor de hand had gelegen om de klacht van verzoeker X over zo een langdurig en gecompliceerd probleem als het onderhavige ter kennis te brengen van de onafhankelijke klachtencommissie. Juist nu de politie zelf heeft aangegeven dat in deze zaak geen oplossing meer in het vooruitzicht kan worden gesteld, had de klachtencommissie in dezen meer duidelijkheid voor beide partijen kunnen verschaffen.

IV. Ten aanzien van de klachten van verzoeker Y

1.1 Verzoeker Y klaagt er in de eerste plaats over dat de politie heeft geweigerd om zijn aangifte van 12 december 1998 op te nemen, en zijn aangiftes van vernielingen, gepleegd op 2 februari 1999 en 20 april 1999, niet serieus heeft genomen door deze pas na aandringen (op 20 en 21 april 1999) op te nemen.

Verzoeker Y stelt dat de politie hem op 12 december 1998 heeft meegedeeld dat hij de volgende dag maar aangifte moest komen doen. Verder stelt verzoeker Y dat de politie, nadat hij haar op 20 april 1999 had gemeld de dader op heterdaad met een videocamera te hebben betrapt, pas na lang aandringen in actie kwam en vervolgens Z arresteerde. Hij moest maar weer aangifte komen doen op het bureau.

1.2 De korpsbeheerder stuurde bij zijn nadere reactie meerdere afschriften van aangiftes toe, waaronder een aangifte van 13 december 1998 van verzoeker Y van vernieling op 12 december 1998, een aangifte van 2 februari 1999 van verzoeker Y van vernieling op 2 februari 1999 en een aangifte van 21 april 1999 van verzoeker Y van vernieling op 20 april 1999.

1.3 Uit de hiervóór genoemde afschriften is gebleken dat de aangifte van vernieling op 12 december 1998 op 13 december 1998 wel is opgenomen. Nu het voorval die avond rond elf uur had plaatsgevonden en er niet direct een verdachte kon worden aangemerkt, kan de beslissing van de politie om de aangifte de volgende dag op te nemen de toets der kritiek doorstaan.

Verder is gebleken dat de politie de aangifte van 2 februari 1999 nog diezelfde dag heeft opgenomen, en niet zoals verzoeker Y stelt op 20 april 1999.

Wat betreft de aangifte van vernieling op 20 april 1999 kan de beslissing van de politie om de aangifte de volgende dag op te nemen eveneens de toets der kritiek doorstaan, nu de politie nog op 20 april 1999 repressief is opgetreden door de verdachte aan te houden en over te brengen naar het bureau.

Gelet op hetgeen is gesteld onder III.1.3 is de onderzochte gedraging in zoverre dan ook behoorlijk.

2.1 Verzoeker Y klaagt er ten slotte over dat de politie zijn klacht van 27 september 1999 over de handelwijze van de politie niet correct heeft behandeld, door in de brief van 6 oktober 1999 slechts mee te delen dat de door hem vermelde voorvallen bij de politie bekend zijn.

2.2 Ingevolge artikel 25 van de klachtenregeling politie Brabant Zuid-Oost kan de klacht gegrond, ongegrond of gedeeltelijk (on)gegrond worden verklaard. Indien uit het onderzoek van de klacht blijkt dat waarheidsvinding niet of onvoldoende kan plaatsvinden, kan daarover twijfel of geen oordeel worden uitgesproken (zie Achtergrond, onder 2.4).

Voorts is één van de vereisten van behoorlijke klachtbehandeling dat het oordeel over de onderzochte gedraging wordt gemotiveerd. Deze motivering moet kenbaar en begrijpelijk zijn en dient de te nemen beslissing te kunnen dragen. Dit betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overweging moeten worden betrokken, zodat recht wordt gedaan aan alle betrokkenen.

2.3 Verzoeker Y diende bij brief van 27 september 1999 een klacht in over het bericht van de politie van 25 augustus 1999 (zie Bevindingen, onder A.3.2). De plaatsvervangend afdelingschef antwoordde hierop dat de problematiek van deze jaren lopende onenigheid hem volledig bekend was, en dat de klacht van verzoeker Y voor hem geen aanleiding was zijn zienswijze te herzien. (zie Bevindingen, onder A.4).

Hij is hierbij niet inhoudelijk ingegaan op de klacht van verzoeker Y, en heeft geen concreet oordeel gegeven. Dit is in strijd met hetgeen hiervóór onder 2.2 is gesteld.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven) is gegrond, behalve ten aanzien van de weigering om advies te vragen bij de onafhankelijke klachtencommissie over de klacht van verzoeker X, het niet in de gelegenheid stellen van verzoeker X om rechtstreeks een klacht in te dienen bij de onafhankelijke klachtencommissie, en de weigering om de aangiftes van verzoeker Y van 12 december 1998, 2 februari 1999 en 20 april 1999 op te nemen dan wel serieus te nemen; op deze punten is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 6 september 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Q met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost.

De gedraging wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps (de burgemeester van Eindhoven).

Omdat verzoeker X zijn klacht bij brief van 28 augustus 1999 aan bovengenoemd korps had voorgelegd, liet de Nationale ombudsman hem in verband met het kenbaarheidsvereiste, zoals neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, weten dat eerst de reactie van het korps moest worden afgewacht. Verzoeker X wendde zich bij brief van 11 oktober 1999 opnieuw tot de Nationale ombudsman, omdat hij niet tevreden was met de afhandeling van de klacht door het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost.

Op 20 december 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer Y te Q, met eveneens een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost.

Naar deze gedraging, die eveneens wordt aangemerkt als een gedraging van de korpsbeheerder, werd ook een onderzoek gestart.

Nadat de Nationale ombudsman de reactie op de klacht van verzoeker X had ontvangen van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, is op 29 maart 2000 besloten de klachten van verzoekers X en Y in het vervolg gezamenlijk te behandelen.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klachten te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klachten betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch over de klachten geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoekers gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1.1 Verzoekers X en Y leven al jaren in onmin met hun buurman Z. Verzoekers stellen dat zij beiden het slachtoffer zijn van zijn pesterijen. Van deze gedragingen van buurman Z maakten verzoekers vele keren melding bij het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost.

Voorts stellen verzoekers dat buurman Z ook strafbare feiten pleegt. Verzoekers verzochten bovengenoemd korps daarom ook meerdere keren om aangifte hiervan op te nemen.

In reactie op de vele meldingen van verzoekers ten aanzien van buurman Z trachtte politieambtenaar S., toenmalig netwerker in de betreffende wijk, meerdere keren om te bemiddelen tussen verzoekers en de buurman, maar dit leverde geen resultaat op.

2. Verzoeker X ontving bij brief van 25 augustus 1999 van plaatsvervangend afdelingschef L. (…) van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost onder meer het volgende bericht:

“In de reeds jaren lopende ruzie tussen u en de heren Y (…) en de heer Z (…) is van politiezijde veelvuldig assistentie verleend. Ook zijn met alle betrokkenen meerdere keren gesprekken gevoerd om te bemiddelen, echter tot op heden zonder resultaat. Het tegendeel is eerder waar.

Gezien de hoge werkdruk bij de politie dienen prioriteiten te worden gesteld.

In de toekomst zal op verzoeken van uw zijde wel worden gereageerd, doch zal de inzet in eerste instantie een lage prioriteit hebben.

De regionale meldkamer is in deze door mij geïnformeerd en zal overeenkomstig handelen.”

Verzoeker Y ontving eveneens een brief van 25 augustus 1999 met dezelfde strekking van plaatsvervangend afdelingschef L. (…) van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost.

3.1 Verzoeker X deelde plaatsvervangend afdelingschef L. hierop bij faxbericht van 28 augustus 1999 onder meer het volgende mee:

“Uw brief van 25 augustus jl. heb ik met verbazing gelezen.

Enerzijds omdat u blijkbaar niet bekend bent met het probleem, (u suggereert dat er sprake is van ruzie tussen dhr. Y en mij, terwijl nu juist wij beiden slachtoffer zijn van de terreur van Z), anderzijds stelt u dat er uwerzijds regelmatig gesprekken zijn geweest om te bemiddelen. Dat laatste is nu juist de oorzaak van het door u gesignaleerde tegendeel.

Door ons is telkens aangegeven dat wij aangifte wensten te doen van de strafbare feiten gepleegd door Z. Het is steeds de politie geweest die deze aangiften niet wenste op te nemen 'omdat dat de problemen eerder zou verergeren'.

Nee, de politie wist het beter, zij ging bemiddelen. Een activiteit waarom wij niet hebben gevraagd, integendeel zelfs. Voor ons was vanaf het begin al duidelijk dat gezien de persoon Z bemiddeling averechts zou uitpakken.

Maar ja, het is nu eenmaal niet aan ons de politie voor te schrijven hoe zij haar werk dient te doen. En dus komt u nu, na jaren van tijdverspilling, met ons tot de conclusie dat uw aanpak onjuist was. Gefeliciteerd!

Indien nodig zullen wij ook in de toekomst bij de politie melding maken van strafbare handelingen van de zijde van Z. Wij verwachten van de politie dat zij haar plicht doet en dus adequaat reageert op onze meldingen en overgaat tot de gepaste maatregelen die op dat moment noodzakelijk zijn.

Ik verwacht van u dan ook een antwoord waaruit blijkt dat u daartoe bereid bent en dat u uw brief van 25.8, jl. terugneemt. Zo niet dan zie ik mij genoodzaakt een klacht in te dienen tegen uw weigering bij voorbaat om in deze uw plicht te doen.”

3.2 Verzoeker Y deelde plaatsvervangend afdelingschef L. bij faxbericht van 27 september 1999 onder meer het volgende mee:

"Na het lezen van uw brief van 25 augustus 1999 voelde ik mij erg teleurgesteld.

Uit uw brief blijkt duidelijk dat u helemaal niet op de hoogte bent van de werkelijke situatie tussen Z, X en ons.

Op de eerste plaats: wij hebben helemaal geen ruzie met X.

Op de tweede plaats: hebben wij niets tegen Z maar hij wel tegen ons waardoor wij ongewild van zijn agressief gedrag slachtoffer zijn. U stelt in uw schrijven van 25 augustus 1999 dat door de hoge werkdruk bij u de inzet bij ons een lage prioriteit zal zijn. Ik kan mij niet herinneren dat wij de afgelopen jaren bij u een hoge prioriteit hebben gehad. Als wij de afgelopen jaren bij u een hoge prioriteit hebben gehad, dan ziet het er voor ons in de toekomst hopeloos uit.

Ik zal u proberen in het kort de werkelijke situatie duidelijk te maken.

1996 / '97

Op een zaterdag had K. (…) zijn auto voor X zijn garagedeur geplaatst omdat er nergens plaats was. Hij werkt namelijk zaterdags en alle parkeervakken stonden vol. Hij had de sleutels van zijn auto aan X gegeven. Deze zou de auto verplaatsen als iemand erdoor moest of er last van had. X zag Z de auto besmeuren.

K. ging toen verhaal halen bij X Na een grove scheldpartij van Z en dat hij daar zijn auto maar niet moest parkeren, droop hij af. Dit was het begin van alle ellende.

In die tijd begon, zowel overdag als `s nachts, ook de overlast voor de buurt van de activiteiten van Z in verband met zijn illegale bedrijf. Daarvoor is milieubeheer een paar keer op bezoek geweest bij Z over zijn illegale timmerwerkplaats en voor het stoken van afval in zijn allesbrander.

Omdat wij ook veel last hadden van zijn stookgedrag hebben wij daarna wel een keer een klacht ingediend omdat hij regelmatig afval, zoals plastic, aan het opstoken was in zijn allesbrander. (Wij hebben daar foto's en video-opnames van die duidelijk laten zien dat er veel zwarte rook uit zijn schoorsteen kwam richting onze plaats).

Hij mocht vanaf toen van het milieubeheer alleen nog maar op kolen stoken. Maar hij trok zich nergens iets van aan en vooral 's avonds en in het weekend stookte hij er lustig op los met afval. Sinds die tijd terroriseert Z diverse buurtbewoners.

Vanaf toen zijn wij het mikpunt geweest van zijn pesterijen zoals, regelmatig peuken bij ons op de plaats gooien, zijn auto en aanhanger hinderlijk bij ons voor de poorten parkeren, het gangetje blokkeren met zijn aanhangers enz. enz. Wij hebben onze kleine poort die toen op de binnenplaats (bij ons achter) uitkwam verplaatst naar de zijkant. Wij hoopten dat wij dan geen last meer zouden hebben van zijn pesterijen. Helaas, het voor de grote poort parkeren en peuken gooien ging gewoon door. Ook hebben wij enkele malen bij de politie (…) melding gedaan van pesterijen maar hier deed men niets aan omdat dit schijnbaar geen strafbare feiten zijn. Ondertussen had Z ook een camera geplaatst op het dak van de garage van zijn buren. Deze camera was zo geplaatst dat hij alleen gebruikt kon worden om anderen, waaronder ons, te treiteren. Daarbij was de camera ook draaibaar zodat hij met de regelmaat op onze slaapkamer en andere slaapkamers (…) gericht stond.

Ook hiervan hebben wij melding gedaan en werden wij door de politie weer weggestuurd omdat dit geen strafbaar feit was, dit een nepcamera was en omdat wij er ook een hadden. Alleen het verschil is dat wij er een hebben om onze plaats te bewaken en Z had er een om de buurt te treiteren, want er waren meer buurtbewoners die zich hieraan ergerden en daarvan melding hebben gemaakt bij de politie.

In september (1998; N.o.) heb ik een busje voor mijn poort door de politie laten weghalen (na ander half uur bellen) omdat ik mijn poort niet uitkon en ik klanten had die ik daardoor niet kon bereiken, terwijl de parkeerplaats voor 98% leeg was. Later bleek dat de bestuurder van dit busje bij Z op bezoek was. Ook hoorde ik dat Z het busje met een hoop bombarie en tussenkomst van de politie bij Ku. (takelbedrijf politie; N.o.) heeft opgehaald.

Z dacht dat X de auto had laten wegslepen en ging later bij X verhaal halen, door hem met de dood aan de voordeur te bedreigen en hij probeerde de voordeur in te trappen. X heeft hem toen verteld dat ik de auto heb laten wegslepen. Z is daarna niet naar mij toegekomen. Ook heeft Z regelmatig vernielingen gepleegd aan de garage en schutting van X. Van al deze zaken heeft de politie geen aangifte willen opnemen.

Z bleef gewoon doorgaan met zijn vernielingen en pesterijen.

Op 12 december 1998 is zo rond 22.45 uur zo'n drie liter verf over onze schutting gegooid over twee van mijn bussen en tegen de garagedeur van Z.

Na lang bellen (ca. een dik uur) komt de politie even kijken. Men bekijkt even onze video-opname en maakt een foto van de situatie (de dader was helaas niet te zien want hij had zo gestaan dat hij buiten het bereik van de camera stond) maar alles wijst in de richting van Z (De verf op zijn garagedeur diende als afleiding en herkomst van de verf aan de hand van de verfsporen te verbergen). Daarna loopt de politie, na lang aandringen van ons, even naar Z en binnen tien minuten is men al weer terug en verdwijnt de politie weer. We moesten de volgende dag maar aangifte doen was het commentaar. Indien de politie toen goed was opgetreden was dit allemaal niet zo uit de hand gelopen. Ik zie dit verfgooien meer als vergelding van Z omdat ik toen dat busje heb laten wegslepen.

Nadat de gemeente de garage van X heeft verbouwd, waardoor de doorgang voor Z beperkt werd, voelde Z zich benadeeld door X. Dat had tot gevolg dat Z de eerder genoemde vernielingen aan garage en schutting van X pleegde. Omdat de politie verder helemaal niets maar dan ook niets deed, gaf dit Z een gevoel dat hij ongrijpbaar was waardoor hij dacht dat hij zijn gang kon gaan zonder dat men er iets aan kon doen. Ook voelde hij zich gesterkt omdat ik niets terug deed. Dit komt vooral omdat men mij regelmatig waarschuwde dat ik mij maar moest beheersen, zowel door de politie als mijn vriendin. Omdat hij zich ongrijpbaar voelde begon hij na een tijdje weer regelmatig peuken bij ons op de plaats te gooien. Ik plaatste toen stiekem een camera (…) zodat ik een goed overzicht had van de achterplaats.

Helaas heb ik toen niet gezien dat hij voor de tweede keer met verf over onze schutting gooide. Of de band was toen net afgelopen of hij had het de avond van te voren gedaan waardoor wij hem net misten. Wij verwisselden de band toen niet regelmatig. Sindsdien maken wij elke dag een ronde bij ons op de plaats. Ook kocht ik een bewakingssysteem bij Philips die constant 24 uur blijft draaien om hem op heterdaad te kunnen betrappen. Zo kon ik hem eindelijk te pakken krijgen op 20 april 1999.

Ik belde de politie dat er weer verf bij ons over de schutting was gegooid en dat wij de verfgooier op heterdaad hadden betrapt en dat wij hem op de band hadden staan of men wilde komen om deze man te arresteren. Ook hier had de politie tijd zat en na lang aandringen kwamen zij pas in actie. Na dik anderhalf uur kwamen toen twee agenten kijken naar de band. Daarna werd er niets gedaan en wij moesten maar weer aangifte doen. Maar na lang aandringen ging men pas tot actie over en arresteerden zij Z.

Na het betalen van een groot gedeelte van de toen geleden schade begon Z weer rustig peuken bij ons op de plaats te gooien. Hij had nog steeds niets geleerd. Wij hadden verwacht dat het nu wel rustig zou worden. Maar.... helaas.

Ondertussen had hij zijn lamp die hij in het gangpad had hangen verwijderd en was dit pad een donker stuk geworden. Daarop draaide ik mijn lantaarn om meer licht in dit pad te krijgen. Z heeft hier helemaal geen last van want alleen het pad werd weer verlicht.

Ik snap niet waarom hij zich hier druk om maakt. De woningbouw wil al jaren dat de gangpaden beter verlicht worden om criminaliteit tegen te gaan. Alleen is er hier in de buurt weinig belangstelling voor.

Op 7 augustus (1999; N.o.) wordt bij ons voor tegen de poort een emmer met peuken leeggegooid. Bij het bekijken van de band blijkt dat Z dit heeft gedaan, hij had zijn auto zo voor de poort geplaatst dat hij dacht dat niemand dit kon zien.

Ik heb toen maar geen melding gedaan omdat de politie toch niets doet en dit geen strafbare feiten zijn. Zo werd er ook met een hogedrukspuit naar onze camera gespoten maar hij kon het, voor hem, helaas niet halen.

Wij hadden met S. een afspraak gemaakt om eens de videoband te komen bekijken over de activiteiten van Z. De maandag daarop zou hij komen kijken; hij had maar heel even tijd want hij had nog meer afspraken. Tijdens zijn bezoek merkte ik aan zijn reactie dat hij toch een beetje begon te twijfelen aan de klachten van Z over ons. Ik heb in het kort getracht u duidelijk te maken wat zich hier werkelijk afspeelt.

Ik hoop dat u nu misschien een duidelijker beeld heeft van hoe snel de politie heeft gereageerd de afgelopen tijd en dat er van prioriteit hier nooit sprake is geweest.

Indien de politie in het begin wat krachtdadiger en sneller had opgetreden dan waren de problemen hier allang opgelost. Als de politie bij onze eerste pogingen tot aangifte van de activiteiten van Z krachtig had opgetreden en hem en zijn vrouw hadden verhoord was waarschijnlijk alle ellende in de kiem gesmoord.

Ik hoop dat u op de beslissing terugkomt en dat de prioriteit hier hoog blijft.

(…)

Door de laksigheid van de politie voelde Z zich gesterkt dat hem niets kon gebeuren, waardoor hij ons jaren lang kon blijven / blijft treiteren en pesten.

Toen Z voor de derde keer met verf of tectyl gooide en dit op band was opgenomen moest men er wel iets aan doen, maar dit ging duidelijk niet echt van harte.

Ik vind dat wij een hoge prioriteit moeten blijven hebben en dat in de toekomst onze aangiftes serieus worden genomen. Uw beleid om te 'praten' in plaats van te vervolgen blijkt duidelijk verkeerd te zijn geweest. Dat heeft u zelf in uw brief aangegeven."

4. Na bij brief van 3 september 1999 te hebben gerappelleerd, ontving verzoeker X in reactie op zijn brief van 28 augustus 1999 een brief van de plaatsvervangend afdelingschef L. van 6 oktober 1999. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"De problematiek van deze jaren lopende onenigheid is mij volledig bekend. Het overgrote deel van de voorvallen had naar mijn visie geen hoge prioriteit.

De inhoud van uw fax is voor mij geen aanleiding mijn zienswijze te herzien. Daarom zal in de toekomst op verzoeken van uw zijde wel worden gereageerd, doch zal de inzet in eerste instantie een lage prioriteit blijven houden."

Verzoeker Y ontving eveneens een brief van 6 oktober 1999 van plaatsvervangend afdelingschef L. met dezelfde strekking.

B. Standpunt verzoekers

1. De standpunten van verzoekers zijn samengevat weergegeven onder KLACHTEN.

2. Verder voegde verzoeker X bij zijn brief van 17 december 1999 nog een afschrift van een door verzoekers opgesteld overzicht van hun aangiftes bij het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. In dit overzicht is onder meer het volgende opgenomen:

"datum

probleem

reactie

27.7.98

28.7.98

19.9.98

bekladding schutting

vernieling garagewand

parkeerprobleem escaleert bezoeker van Z plaatst ter provocatie bestelbus voor onze inritten. Y belt politie, politie komt pas na 1½ uur en sleept wagen weg. Z komt vervolgens verhaal halen bij X, poogt voordeur in te trappen, valt hem aan via voordeurraam, en bedreigt hem met de dood.

poging tot aangifte, geweigerd door politie. Deze wilden liever 'praten' met de dader. Na aanvankelijke ontkenning gaf hij toe, nadat wij a.d.h.v. videobeelden aangetoond hadden dat hij hiervoor verantwoordelijk was. Politie nam geen aangifte op, schade ook nooit vergoed.

Met aanhanger werd garagewand vernield. Politie wenste alweer te 'praten'. Betrokkene stelde dat het een ongeval betrof, maar hij had dit niet bij X gemeld. Zou er dus sprake zijn van ongeval, dan ging het om doorrijden na aanrijding, eveneens een misdrijf. Politie weigerde aangifte op te nemen, want dan zou de zaak alleen maar verder escaleren.

Politie komt langs bij X, weigert naar videoband te kijken, die e.e.a. heeft vastgelegd, weigert ook verder maar iets te doen, want Z zal alles toch ontkennen volgens hen.

12.12.99

Om 22.50 ziet X dat er een emmer verf over de auto's van Y wordt gegooid.

Politie komt pas na 1½ uur bekijkt de zaak, neemt foto's, maar onderzoekt verder niets, ondanks duidelijke sporen richting Z 'Kom maar aangifte doen' stelt zij. Na de aangifte volgt er alleen een gesprek met Z, die ook als slachtoffer wordt gezien, omdat ook zijn garagedeur is beklad. Dat heeft hij overigens tegelijkertijd zelf gedaan, dit ter afleiding.

02.02.99

Er blijkt blauwe verf tegen de auto's van Y te zijn gegooid.

Geen aangifte op dat moment, omdat er niets gedaan zou worden door de politie. Aangifte alsnog gedaan op 21.4.99.

20.04.99

Z gooit alweer verf tegen de auto's van Y, ditmaal staat het geregistreerd op video

Politie diverse malen gebeld, pas na lang aandringen komen er twee agenten naar de videoband kijken, nemen een foto en willen weer weggaan. Pas nadat onzerzijds is aangegeven dat wanneer de politie nu niet overgaat tot actie, wij de zaak zelf zullen 'oplossen', gaat zij over tot actie en wordt Z aangehouden."

3. Verder liet verzoeker X in zijn verzoekschrift van 4 september 1999, door de Nationale ombudsman ontvangen op 6 september 1999, nog onder meer het volgende weten:

"De reden van het indienen van de klacht bij de Nationale Ombudsman.

Van één uwer medewerkers hebben wij vernomen dat wij het recht hebben ons te beklagen over het optreden van de politie bij een onafhankelijke klachtencommissie.

Een dergelijke commissie bestaat ook bij de politie Brabant zuid-oost.

Echter op verzoeken onzerzijds om het adres van deze commissie werd door de politie negatief gereageerd.

De politie wenst klachten zelf in ontvangst en in behandeling te nemen en eventueel, in zeldzaam voorkomende gevallen, deze voor te leggen aan de commissie. Het is niet mogelijk om klachten zelf rechtstreeks bij de commissie in te dienen.

Bij monde van de heren H. en L. van de politie werd ons bovenstaande telefonisch medegedeeld. Op herhaalde verzoeken deze procedure schriftelijk te bevestigen, werd ook al negatief gereageerd. Men weigerde dit per definitie. Telefonische uitleg diende voldoende te zijn voor de klagers. L. bood uiteindelijk aan de volledige klachtenregeling toe te zenden, maar daaraan hebben wij geen behoefte.

Wij wensten slechts de uitspraak van de politie dat burgers geen recht hebben op het direct indienen van een klacht bij een onafhankelijke commissie op papier te ontvangen.

Overigens hebben wij weinig vertrouwen in een klachtenregeling die door de politie zelf is opgesteld m.b.t. de werkwijze van diezelfde politie. Waar ons nu de mogelijkheid onthouden wordt om bij een onafhankelijke commissie te klagen, kunnen wij ook niet de uitspraak van de commissie afwachten om daarna bij uw instituut te klagen. Daarom nu dus direct onze klacht bij u."

4. Verzoeker X deelde ten slotte bij brief van 14 januari 2000 aan de Nationale ombudsman nog onder meer het volgende mee:

"Eind april 1999, na de aanhouding van Z heb ik bij de politie (dhr. S.) nogmaals geprobeerd aangifte te doen van de feiten genoemd in het overzicht d.d. 27.7.98, 27.8.98 en 19.9.98.

Dhr. S. wilde dit niet, vond het niet nodig, omdat hij een 'achtergrondrapportage' aan de officier van justitie over de gehele zaak zou sturen en daarin de genoemde feiten op zou nemen. Ook ditmaal werd dus geweigerd aangifte op te nemen."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost nam het standpunt in dat de politie een zorgvuldige afweging heeft gemaakt en verzoeker X terecht heeft bericht dat zijn meldingen een lage prioriteit hebben. Ter ondersteuning van zijn oordeel verwees hij naar een door politieambtenaar S. opgemaakt rapport van 8 december 1999.

2. In het door politieambtenaar S. opgemaakte rapport van 8 december 1999 is onder meer het volgende opgenomen:

"Vanaf de reorganisatie ingaande 1 april 1994 ben ik,

S., inspecteur van politie,

als netwerker werkzaam in het gebied (…). Het woongebied (…) waar bovengenoemde problemen zich reeds jaren afspelen, is daarin gelegen. Vanaf ongeveer dat moment heb ik regelmatig contact gehad met (…) X, Y en Z.

PERSOONSBESCHRlJVING `X'

(…)

In de loop der jaren heb ik X naar aanleiding van de vele persoonlijke en telefonische contacten leren kennen als een bewogen en maatschappijkritisch persoon. Regelmatig komt hij daarbij echter in conflict met zijn directe woonomgeving. Hij stelt zowel grote als kleine problemen zo scherp ter discussie dat dit door anderen dikwijls niet wordt getolereerd waardoor er even zovele burenruzies ontstaan (verder in deze rapportage zal ik daar voorbeelden van vermelden). Hij draagt bovendien in de meeste gevallen de gebeurtenissen veel sterker aan dan die achteraf blijken te zijn. Als daaruit situaties ontstaan die voor hem bedreigend overkomen, roept hij de politie en in heel veel gevallen mij als netwerkinspecteur, erbij. Steeds weet hij dan de zaken zo voor te stellen, dat zijn visie de enig juiste zou zijn en komt dan met voorvallen waarbij anderen in zijn ogen te ver zijn gegaan, zelfs strafbare feiten of feitjes hebben begaan. Hierdoor is zijn directe woonomgeving steeds scherper op hem gaan letten en zich aan hem gaan storen, waardoor er soms verbaal geweld aan te pas kwam (ook hiervan later voorbeelden).

Zo reageert hij ook naar publieke of private instanties. Daar hij enigszins juridisch onderlegd is, benadert hij telefonisch dan wel schriftelijk, al dan niet via zijn raadsman, betreffende personen of instanties tot die voor hem en liefst meteen, in actie komen. Hij is dan ook in ambtelijke kring en in zijn omgeving goed bekend. Op deze manier probeert hij steeds zijn zaken in zijn richting te keren, hetgeen hem dan ook dikwijls lukt. Kortom hij schuwt de confrontatie niet totdat het bedreigend voor hem wordt. X maakte in 1994 bij mijn aanstelling als netwerkinspecteur voor het gebied (…) deel uit van een buurtactiegroep samen met o.a. Z en Y.

Z wilde daar een officiële status aan geven om zodoende een meer serieuze gesprekspartner te zijn voor andere netwerken. Dit plan viel bij X niet in goede aarde omdat deze verwachtte dat het dan allemaal te veel tijd in beslag nam. Met actie voeren had hij in het verleden meer resultaat gehad. Een ander probleem rond hem is, dat iedereen in zijn omgeving zijn seksuele gevoelens kent. Hij staat bekend als pedofiel en heeft hierdoor ook een eigen stichting, genaamd (…).

Wat dit betreft is hij naar mij toe daar altijd open en eerlijk over geweest. Ik heb daar meerdere keren met hem over gesproken, omdat zijn woonomgeving zich daar steeds zorgen over maakte. Die zorgen sprak men dan ook naar mij toe uit. Dikwijls verbleven bij hem in huis of in zijn tuin jeugdigen. Ik heb hem er meerdere malen op gewezen dat hij dit beter kon laten. Steevast antwoordde hij dan met de vraag: Wie vangt deze kinderen dan op, want zij worden allemaal door hun ouders aan hun lot overgelaten? Overigens moet ik erbij vermelden, dat er door mij nooit strafbare handelingen zijn vastgesteld.

INCIDENT-VOORBEELDEN

Hetgeen hiervoor is omschreven, leidde in zijn omgeving steeds tot allerlei conflicten. Daarbij werd door hem in veel gevallen de politie er bij geroepen. Mocht dit niet op een wijze en in een tempo afgehandeld worden zoals hij dat wilde, dan leidde dat telkenmale tot klachttelefoontjes of -faxen of belde hij mij op om zijn klachten te bespreken. Herhaalde malen heb ik dan ook tegen hem gezegd, dat het appèl dat hij steeds op de politie deed, vooral qua tijdsduur, te veel ten koste ging van de aandacht van andere niet op hem betrekking hebbende voorvallen elders in de wijk. Niet alle meldingen aan mij en collega-netwerkers, bij mijn afwezigheid, zijn bij mutatie vastgelegd, omdat dit veel te vaak voorkwam en deze meldingen geen nieuwe feiten met zich meebrachten.

(…)

(Er) worden (…) meldingen gemaakt van graffiti op muren van de woning van X en Y, een achterbuurman. (…) In overleg met Justitie wordt er een technisch sepot toegepast.

Opmerking: kennelijk wordt vanaf nu het contact tussen Y en X weer hechter zoals uit latere contacten en gebeurtenissen geconcludeerd mag worden.

PERSOONSBESCHRIJVING VAN `Y'

(…)

Y heeft een bedrijf (…). Dit bedrijf is gevestigd in het pand (…). De opslag (…) vindt plaats in zijn achtertuin. Deze tuin grenst aan hetzelfde parkeerterrein als bedoeld bij X. Verder grenzen de kavels van beiden aan een achterplaats, alwaar een garage is gelegen die bij genoemde Z in gebruik is. Tot dan heeft de politie weinig bemoeienis gehad met Y. Van hem was dan ook weinig bij mij bekend. Later (zie de hierna beschreven mutaties) ontwikkelde deze zich als een persoon die op geen enkele manier toegeeflijk wilde zijn richting Z bij bemiddelingspogingen mijnerzijds. Hij stelde zich uiterst strak op. Z moest eerst maar eens aantonen dat hij van goede wil was alvorens hij hem tegemoet kwam. In het verleden heeft hij samen met X en Z deel uitgemaakt van een buurtactiecomité. Daar is hij, om bij mij onbekende redenen, na een klein jaar uitgetreden.

Uit de navolgende mutaties moge blijken dat Y opnieuw goed bevriend raakt met X en dat zij samen hooglopende ruzie krijgen met Z.

INCIDENT-VOORBEELDEN.

- Op 10 oktober 1997 klaagt Y bij de politie over het stoken van afval middels een kachel door zijn achterbuurman Z. Hij geeft daarbij aan dit zelf niet te willen oplossen daar hij in het verleden ruzie heeft gehad met deze man. Sinds die tijd negeren beiden elkaar. Gesprek wordt toegezegd. (…)

- Inmiddels blijkt Y, evenals X, een bewakingscamera geplaatst te hebben om zijn erf te bewaken.

- Hierna is door mij met Z gesproken. Hij bleek zeer verbolgen te zijn over het feit dat Y de politie had ingeschakeld over bedoeld stoken.

- Nadien leek het enige tijd rustig te zijn. Wel belde X enkele keren met klachten over illegaal afsteken van zwaar vuurwerk rondom zijn woning. Op 15 december 1997 kwam Y naar het politiebureau met klachten over de handelwijze van Z. Hij had video-opnamen waarop te zien zou zijn dat deze brandende sigarettenpeuken op zijn achterplaatst gooide. Y had Z daarop aangesproken. Laatstgenoemde gaf aan dat hij zich ergerde aan het gedrag van Y maar gaf niet aan waar hij zich precies aan ergerde. Later verklaarde Z tegenover mij dat hij (ik, rapporteur, citeer letterlijk) 'van het gedrag van Y peuken scheet'. Om dit duidelijk te maken naar betrokkene gooide hij peuken, maar volgens zijn zeggen gedoofde sigarettenpeuken, en op de videobeelden was niet te zien of dit brandende peuken waren. Wel dat hij een werpbeweging maakte.

PERSOONSBESCHRIJVING `Z'

(…)

VERVOLG-INCIDENTEN.

(…)

- Belt op 2 januari 1998 om 18.00 uur X de meldkamer van de politie dat hij per se in contact wilde komen met de Chef van Dienst omdat hem door de politie (…) te kennen was gegeven dat hij de volgende dag aangifte kon komen doen van vernieling van zijn garage. Hij wilde z.s.m. politie ter plaatse. Onomstotelijk stond op zijn video-opname vast, dat zijn achterbuurman Z, tegen wie hij een klacht had ingediend bij de gemeente en met wie hij in onmin leefde, zijn garage had bespoten met verf. Hij wilde dat de Chef van Dienst ter plaatse kwam. Alvorens dat mogelijk was, belde hij terug met de mededeling dat hij samen met Y de band had bekeken en dat het allemaal toch niet zo duidelijk was wie het feit had gepleegd.

- Op 6 januari 1998 meldt X opnieuw dat zijn garage op 2 januari jl. was besmeurd met rode verf. Dubbele melding!!!

(…)

- Inmiddels had X zijn erfafscheiding zodanig aangepast dat de toegang tot de achterplaats, waaraan de garage van Z is gelegen, werd vernauwd. Daardoor kon Z er niet meer met zijn aanhanger door. Uit eerdere gesprekken met mij, rapporteur, had X deze plannen reeds aangekondigd. Zoals hij zelf zei: op kosten van de verhuurder, de gemeente Q. Later bleek mij dat de kadastrale grens was aangehouden. Y heeft nadien dit voorbeeld gevolgd door zijn omheining ook naar de kadastrale grens te verplaatsen.

Opmerking:

Hieruit zou kunnen blijken dat er samenspraak tussen X en Y heeft plaatsgevonden en minimaal de schijn werd gewekt dat de actie gericht was tegen Z die als enige deze uitgang gebruikte met zijn auto en aanhanger. Dit was nu niet meer mogelijk. Een en ander had plaatsgevonden tijdens langdurige ziekte van rapporteur waardoor eerdere poging tot interventie, om escalatie te voorkomen, van mijn zijde niet mogelijk was.

- Op 28 juli 1998 meldt de levenspartner van Y dat de aanhanger van Z zodanig hinderlijk tegen haar schutting is geplaatst dat zij er nu zelf hinder van heeft.

- Op 29 juli 1998 bracht de dienst BBV van de gemeente Q een bezoek aan Z om zijn hobbyruimte in zijn achtertuin te inspecteren. Volgens melding van X zou Z deze ruimte bedrijfsmatig exploiteren. Dit was voor Z de druppel die de emmer deed overlopen. Hij deed in een woedeaanval de mededeling dat hij vastberaden was X van het leven te beroven. Hij was het treiteren van X nu beu. Om deze reden schakelde de levenspartner van Z de politie in die hem kalmeerde. Een dag daarna is door een collega-netwerker nogmaals met hem een gesprek gevoerd en hem tevens de werkwijze van de dienst BBV uitgelegd (…).

- Inmiddels had Z een flitser op een hoge paal geplaatst, die iedere keer dat iemand van zijn tegenspelers in de buurt was, flitste z.g. om een foto te maken. Hierover kwam X bij de politie klagen. Dezelfde dag kwamen tevens twee buren van X een klacht doen bij de politie. Naar aanleiding hiervan is Z door mij benaderd. Met deze flitser werden geen foto's gemaakt, maar was enkel een flitser. Volgens Z had hij dit enkel en alleen bedoeld om zowel X als Y te laten voelen wat het is om op beeld vastgelegd te worden. Op mijn verzoek verwijderde Z de flitser.

- Twee dagen later verzocht X politieassistentie i.v.m. die camera. Hem geadviseerd via zijn raadsman een klacht bij de registratiekamer. Dat deed hij niet want dat kostte geld. Op 16 augustus 1998 belde X wederom. Nu met de mededeling dat op het bekende achterplaatsje een aanhanger van Z stond die volgeladen was met afval. Volgens klager was de kans groot, dat Z deze in brand zou (laten) steken dan wel een zwaar voertuig er voor zou zetten en zo zou aanrijden, waardoor dan schade aan zijn garage zou ontstaan. (…)

Opmerking.

Naar aanleiding van vorengenoemde gebeurtenissen en (telefonische) contacten kan ik, rapporteur, niet anders dan tot de conclusie komen dat klager, al dan niet moedwillig, de gebeurtenissen aangrijpt om ongelimiteerde aandacht van de politie te vragen voor zijn problemen, die mede oorzaak vinden in zijn eigen activiteiten en bijna dwangmatige eisen die praktisch niet uitvoerbaar zijn.

- Op 17 augustus 1998 komt de vriendin van Z eveneens klagen over de camera's van X en Y (Later bleek Y een tweede camera geplaatst te hebben waarmede hij het hele achterplein kon bekijken en filmen.) Ook haar is door een collega-netwerker te kennen gegeven dat het hele 'cameragevecht' een te grote claim legde op de politiecapaciteit en dat hieraan een lage prioriteit gegeven gaat worden.

- 12 dagen later komt een klacht binnen via de dagcoördinator dat de aanhanger van Z de toegang tot de achterplaats heeft geblokkeerd met een bord erop dat dit de schuld is van de vriendin van Y. Politie ter plaatse de zaak aangehoord en verwezen naar de woningstichting i.v.m. eerder vermelde activiteiten van versmalling.

- Twee dagen later belt X over hetzelfde probleem. Hij voelt zich niet serieus genomen en verzoekt via de Chef van Dienst alsnog politiebemoeienis. Hieraan is gehoor gegeven en het verhaal is door collegae van de noodhulp aangehoord. Hij bleek zich te irriteren aan het gedrag van Z.

Overigens heeft X geen toegang uitkomen op genoemde achterplaats.

- 3 september 1998 probeert X telefonisch contact te krijgen met de hoofdcommissaris omdat hij ontevreden was over het politieoptreden. Deze klacht werd doorgespeeld naar de afdelingsleiding (…). (Kennelijk had hij telefonisch een melding gedaan waarop door de politie nog niet was gereageerd. Later had hij de meldkamer afgebeld waardoor deze melding niet meer actueel was.) Door een collega-netwerker werd hij geattendeerd op de mogelijkheid schriftelijk of mondeling klacht te doen. Hierna heeft hij nog mondeling contact gehad met het beleidssecretariaat.

(…)

- 12 december 1998 blijkt er tegen muurafscheidingen van diverse panden verf gegooid te zijn en tevens twee auto's geraakt op de achterplaats van Y.

X en Y steken de beschuldigende vinger naar Z uit. Y doet aangifte. Onderzoek wijst geen dader aan.

- Op 2 februari 1999 doet Y aangifte van het feit dat er verf over de schutting is gegooid en dat er voertuigen zijn geraakt. Hij verdenkt Z van deze actie maar kan dat niet bewijzen. Ook is het niet zichtbaar via zijn camera. Op de poort van Z bevindt zich eveneens dezelfde verf. Onderzoek levert geen verdachte op.

- Op 20 april 1999 blijkt er teer over de schutting van Y te zijn gegooid en zijn er voertuigen geraakt. Via de videobanden blijkt Z de dader te zijn. Hij werd thuis aangehouden en bekende. Tegen Z is proces-verbaal opgemaakt.

(…)

25 augustus 1999 komt X bij mij klagen over Z. Laatstgenoemde zou de buurt tegen hem opzetten vanwege zijn pedofiele geaardheid. Als het om feitelijkheden gaat wordt X vaag. Verder hem nogmaals medegedeeld wat het beleid van de politie is in deze jarenlange ruzie.

(…)

- Op 25 augustus 1999 is alle drie de betrokkenen, X, Z en Y een brief gestuurd met de mededeling dat i.v.m. de hoge werkdruk bij de politie hun verzoeken om assistentie wel zullen worden gehonoreerd doch dat de inzet daarop in eerste instantie een lage prioriteit zal krijgen. Dit alles omdat de vele bemiddelingen niet geleid hebben tot enig resultaat.

(…)

- Op de mededeling aan alle drie de betrokkenen heeft zowel X als Y per fax afwijzend gereageerd. Z heeft het hier kennelijk bij gelaten.

- Op deze fax heeft de afdelingsleiding (…) gereageerd met een brief, inhoudende de mededeling dat deze fax geen nieuwe feiten aan het licht bracht en dat de wijze van optreden van de politie in deze niet zou veranderen.

Opmerking.

Naast al deze opgesomde feiten zijn er door mij en diverse andere collegae vele telefonische dan wel persoonlijke contacten geweest met alle betrokkenen die niet bij mutatie zijn vastgelegd.

Vooral met X heb ik, rapporteur, in de loop der jaren uren gesproken en gediscussieerd over allerlei zaken die hem bezig hielden. Overigens meestal in een goede verstandhouding.

Daarnaast moet tevens vermeld worden dat door alle drie de betrokkenen bij de politie diverse keren melding werd gemaakt van andere vreemde dan wel strafbare feiten, waardoor zaken konden worden opgelost.

SAMENVATTING.

- Uit de hoeveelheid van aangehaalde mutaties blijkt, dat vooral de zeer kritische houding van X naar zijn omgeving hem regelmatig in actie brengt. Zijn omgeving raakt daardoor geïrriteerd waardoor hij zich bedreigd gaat voelen en een beroep gaat doen op de politie. Door de grote werkdruk worden door ons als politie noodgedwongen prioriteiten gesteld, waardoor de problemen van X gezien de ernst en karakter naar het tweede plan worden geschoven. Dit leidt weer tot grote onvrede bij hemzelf en een aantal klachten van zijn zijde.

Bij andere betrokkenen ontstaat over zijn handelen grote ergernis en onbegrip wat weer opnieuw incidenten oplevert. Daardoor is niemand meer bereid bij hoog oplopende onenigheid toegeeflijk te zijn.

- Vanaf 1994 heeft X hele perioden met wisselende personen uit zijn woonomgeving in conflict geleefd.

- Bereikt X niet wat hij wil bereiken, zoekt hij verder in de organisatie, op andere afdelingen of hoger in rang. Daarbij dreigt hij regelmatig met klacht doen of de publiciteit zoeken.

- Het effect naar personen in zijn woonomgeving is, dat deze zich zo onredelijk aangevallen voelen, dat men hierop weer reageert richting X Dat leidt dan tot allerlei bedreigingen en tegenmaatregelen naar X toe. Bovendien verharden de standpunten zo, dat er van bemiddeling van politiezijde geen sprake meer kan zijn."

3. De korpsbeheerder voegde bij zijn standpunt voorts onder meer een door de politieambtenaren G. en K. opgemaakte mutatie van 29 juli 1998, en een door politieambtenaar G. opgemaakte mutatie van 29 juli 1998.

3.1 In de door de politieambtenaren G. en K. opgemaakte mutatie is onder meer het volgende vermeld:

"Gesproken met Z. X schijnt hem en de rest van de buurt al enige tijd te terroriseren. Vandaag stond bouw- en woningtoezicht bij Z aan de deur om naar zijn hobbyruimte in de achtertuin te kijken. Volgens X zou Z daar bedrijfsmatig bezig zijn, wat niet het geval is. Z heeft een negatief verleden met pedofielen en alles bij elkaar is hem teveel geworden. Hij was zeer vastberaden om vanavond en anders vannacht X van het leven te beroven. Wij hebben hem gekalmeerd en gezegd dat de netwerker die afgelopen maandag bij hem was contact met hem op zou nemen over de stand van zaken. Dit stelde hij zeer op prijs. Afspraak op locatie is gemaakt en de betreffende netwerker wordt in kennis gesteld om zsm contact op te nemen met Z.

Mutatie tav desbetreffende netwerker."

3.2 In de door politieambtenaar G. opgemaakte mutatie is onder meer het volgende vermeld:

"Heeft mutant om 23.00 uur een bezoek gebracht aan Z n.a.v. de problemen tussen hem en X.

Mutant heeft hem aangesproken op zijn gedrag i.v.m. het spuiten van opruiende teksten op de muur van X. Dit soort activiteiten zou hij staken. Mutant heeft hem aangeraden om zich op generlei wijze uit zijn tent (huis) te laten lokken daar hij dan aan het kortste eind trekt. V.w.b. de problemen met bouwtoezicht heeft mutant hem de werkwijze van deze dienst uitgelegd. Na dit gesprek was hij gerustgesteld en zou hij zich gedeisd houden."

4. In aanvulling op de reactie van de korpsbeheerder, deelde de klachtencoördinator van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost bij brief van 9 maart 2000 nog onder meer het volgende mee:

"Kort voor het ontvangen van de klacht werd ik door een van mijn collega's geïnformeerd, dat tijdens mijn afwezigheid er een mijnheer X had gebeld, die rechtstreeks een klacht had willen indienen bij de klachtencommissie. Door deze collega is de geldende klachtenregeling uitgelegd. Daarbij is aangegeven, dat hij zijn klacht eventueel schriftelijk kon indienen bij de korpsbeheerder, maar daarmee nam hij kennelijk geen genoegen. Daarna heeft hij kennelijk nog via verschillende andere ingangen het korps gebeld met dezelfde vraag, echter zonder dat hij het door hem gewenste antwoord kreeg. Als coördinator werd ik hierover later ingelicht.

Hoewel ik het toen al vermoedde heb ik pas later duidelijkheid gekregen dat het inderdaad de mij bekende heer X betrof. Ik heb in het verleden een aantal malen (telefonisch) met hem gesproken. Hij heeft vaker klachten ingediend over het optreden van de politie, in verschillende afdelingen. Ik kan me voorstellen dat daarbij strubbelingen zijn ontstaan, waardoor het voor de heer X lastig is om zelf nog contact op te nemen met de politie. Binnen de regeling zijn echter voldoende waarborgen en beroepsmogelijkheden om een zorgvuldige behandeling te kunnen garanderen.

Alle schriftelijke klachten worden ook nu al ter kennis gebracht van de klachtencommissie, die overigens slechts een adviserende taak heeft naar de korpsbeheerder. Als coördinator ben ik namens de korpschef, binnen de in de regeling aangegeven kaders bevoegd om de procedure te kiezen of de klachtencommissie ingeschakeld moet worden. Die keuze komt overigens alleen in beeld bij schriftelijke klachten.

Dit jaar staat een evaluatie van onze klachtenregeling gepland, om die weer in overeenstemming te brengen met de geldende wetgeving. Daarbij zal aan het door de heer X ingebrachte punt aandacht worden besteed, maar het kenbaarheidsvereiste zal ook hier zeker blijven gelden. Dit past immers ook binnen onze korpsfilosofie: Decentraal, tenzij..."

D. Reactie verzoekers

1. Verzoeker X reageerde onder meer als volgt:

"Het verslag van de politie behoeft enig nader commentaar.

Het verslag maakt niet de indruk van een objectief, zakelijk verslag betreffende mijn klacht, doch is meer een artikeltje voor een roddelblad.

Aan feiten heeft men zich niet gehouden en vooral blijkt er behoefte te bestaan bij de politie om de klagers in deze zaak (Dhr. Y en ik) zo zwart mogelijk af te schilderen en de niet-klager in deze zaak (Z) er zo goed mogelijk uit te laten komen. Blijkbaar houdt de politie niet van klagers.

Daarnaast is het gehele verslag grotendeels gevuld met opmerkingen en 'feiten' welke geen enkele betrekking hebben op de door ons ingediende klachten. Ook blijkt de inhoud van dit verslag op nogal wat punten in strijd met de wet.

De opsteller (S.) en opdrachtgever (We: korpsbeheerder; N.o.) hebben zich in dit verslag herhaaldelijk schuldig gemaakt aan strafbare feiten, zoals smaad, laster, en schending van het ambtsgeheim.

Separaat aan deze klacht zal ik dan ook bij de Officier van Justitie strafklachten ter zake indienen tegen genoemde personen.

Het verslag dient uitsluitend om mij, als klager, neer te zetten als crimineel en querulant.

Op geen enkele wijze wordt ingegaan op de ingediende klachten (…).

Dat verbaast ons niet gezien het feit, dat de politie ook nooit inhoudelijk heeft gereageerd op de rechtstreeks door ons bij haar ingediende klachten."

2. Bij zijn reactie voegde verzoeker X zijn uitgebreide commentaar op het verslag van ambtenaar S. van 8 december 1999. In dit commentaar is onder meer het volgende opgenomen:

"Dat er een duidelijk verschil bestaat tussen een groot deel van de buurtbewoners en mij valt niet te ontkennen en dit verschil zal zeker bijdragen tot communicatiestoornissen tussen enkele buurtbewoners en mij.

Helaas woon ik in een wijk, die voornamelijk bewoond wordt door sociaal zwakkeren en verbaal minderbegaafden. Gebruikelijk in hun milieu is problemen op te lossen met fysiek geweld, (al of niet met wapens), vernielingen, scheldpartijen, brandstichtingen etc.

Een buurtbewoner als ik, die verbaal en juridisch veel beter onderlegd is en via redelijk overleg (of als dit niet mogelijk is, via juridische procedures), problemen probeert op te lossen en zich niet van fysiek geweld bedient, wordt niet begrepen door deze mensen.

Sterker nog het roept angst op, omdat zij met deze benadering niet bekend zijn wat verwarring oplevert. De meest simpele reactie is dan ook de meest primitieve: GEWELD.

Een duidelijk voorbeeld (…) is de reactie van Z op het bezoek van de dienst BBV aan zijn werkplaats. Hij kan er niet mee omgaan en dus neemt hij zijn toevlucht tot geweld en wil mij diezelfde dag van het leven beroven.

S. geeft (…) verder aan: 'Op deze wijze probeert hij steeds zaken in zijn richting te keren, hetgeen hem dan ook dikwijls lukt.'

In gewoon Nederlands: Hij heeft gelijk en hij krijgt het ook, maar daar zijn wij (de politie) het niet mee eens.

Tsja, vanuit zo'n uitgangspositie is het welhaast niet anders mogelijk dan dat er conflicten tussen politie en mij ontstaan.

(…)

Vervolgens stelt S. dat ik bekend sta als pedofiel en dat ik 'hierdoor' (bedoeld zal worden 'hiervoor') een eigen stichting heb, genaamd (…).

Zowel het een als het ander is in strijd met de waarheid en had dus ook nooit door S. mogen worden gesteld. Hoewel hij zijn alinea eindigt met de opmerking dat er nooit strafbare handelingen zijn vastgesteld, betekent dit voor hem niet dat hij zijn stelling dus niet kan onderbouwen. (Overigens heeft geen enkele seksuele geaardheid ook maar iets te maken met de onderhavige klacht en dienen zijn opmerkingen in deze geen ander doel dan alweer het beeld van mij negatief te beïnvloeden).

Feit is dat sommige buurtbewoners mij inderdaad als pedofiel zien. Echter niet op basis van seksuele gedragingen t.a.v. kinderen door mij, doch enkel vanwege het feit dat zij mij vaak in het gezelschap van kinderen zien, wat naar hun mening voor een alleenstaande man verdacht is. Nooit hebben zij (terecht of niet terecht) een klacht tegen mij ingediend, daarvoor was ook geen enkele grond aanwezig.

Dat ik beroepshalve de taak had mij over probleemkinderen te ontfermen was hen niet bekend, kan ook niet als er geen communicatie tussen hen en mij bestaat, en evenmin heeft de politie het nodig geacht 'klagers' in deze juist te informeren. Blijkbaar voelde de politie zich wel prettig bij deze situatie.

(…)

(N.B.: Indien de stelling van S. in deze juist zou zijn geweest had hij deze al helemaal niet in zijn verslag mogen opnemen. Het zou hier dan gaan om informatie welke hij beroepshalve onder zich had en deze zou hij nooit mogen doorgeven aan derden. Ook niet aan de Nationale ombudsman, zeker niet waar dit geen enkele betrekking heeft tot de ingediende klachten.)

Ik heb inderdaad gesprekken met S. gehad over mijn privé-leven en mijn werk en dus over mijn manier van omgaan met kinderen.

Ook is in dit verband gesproken over de 'pedofiliegeluiden' uit de buurt.

Nooit heb ik echter met hem gesproken over behoeften of activiteiten van mij op dit gebied. Zou ik dergelijke contacten onderhouden, is het dan voor de hand liggend om daarover met een politieman te spreken???

(…)

Maar het is duidelijk. Z heeft niet geklaagd bij de politie over haar optreden (of juist het gebrek daaraan), en is dus een goede burger. Prijs hem de hemel in!

En waar wij wel geklaagd hebben, worden wij dus de grond ingeboord.

'Achteraf blijkt dat hij op zijn eigen wijze X, maar vooral Y duidelijk wilde maken dat hij het met hun zienswijze en handelen niet eens was' aldus de politie. Hoe kan dit nu? Het was toch zo'n goede en betrokken man? En nu blijkt hij eigen rechter te spelen (en ook nog eigen aanklager, jij doet niet wat ik wil, nou dan moet je het maar voelen!). En de politie kijkt minzaam toe.

(…)

Niet ik, doch de verhuurder van mijn woning heeft e.e.a. aangepast. Klachten dus graag daar en niet bij mij.

Overigens wordt door S. vastgesteld, dat wij ons gehouden hebben aan de kadastrale grenzen, dus wat hebben we dan misdaan?

Vooraf is uitgebreid contact geweest met de woningbouwvereniging die eigenaar is van de woningen van o.m. Z en Y. Zij had geen enkel bezwaar tegen wijziging van mijn garage door de gemeente Q. Het gehele achterterrein zou vervolgens aan de Y worden verhuurd.

De verhuurder meldde geen boodschap te hebben aan Z, daar zijn garage volgens hun gegevens niet bestond, maar illegaal was gebouwd.

Pas nadat Z zijn agressie ook op de verhuurder had afgereageerd, kwam de laatste terug op de al gesloten huurovereenkomst met de Y.

Dus als er al reden was voor Z om te klagen, dan had hij dat elders dienen te doen en niet zijn ongenoegen op criminele wijze op ons moeten afreageren.

(…)

Ik word van het leven beroofd, althans dat wordt beloofd in deze melding. Het schokt mij ernstig dat de politie het niet nodig vindt mij hierover te informeren.

Zeker waar enige weken later Z dit daadwerkelijk probeert, maar dit niet kan uitvoeren omdat hij de voordeur niet open krijgt van mijn huis.

De gewaarschuwde politie doet ook met deze melding niets, hoewel nu blijkt dat deze actie van Z dus te verwachten was. Het argument van de politie, dat ik vanwege de aanwezigheid van de vrouw van Z toch niets kon bewijzen houdt geen stand, nu blijkt dat Z zelfs tegenover de politie zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt.

(…)

Dan de 'flitser'. Dit betrof een camera, waarvan niet te zien was of dit een video- of fotocamera was. Wel dat deze door Z werd geplaatst op een plek waardoor hij niet zijn eigen terrein maar alleen buurtbewoners in beeld kon krijgen. De activiteiten met dit apparaat hebben geleid tot minstens vier klachten van evenzoveel buurtbewoners, die zich begluurd voelden door Z.

De camera is vervolgens niet zoals S. stelt op zijn verzoek verwijderd. Deze heeft er ruim twee jaar gestaan! De volgende melding bevestigt dat ook. Nadat S. eerst meldt dat Z de camera heeft verwijderd, blijk ik twee dagen later te klagen over dat ding. Dat lijkt niet mogelijk als deze al verwijderd is. Niet correcte weergave van feiten dus.

Dan de aanhanger. Deze heeft maandenlang de doorgang naar het achterterrein versperd. Daarmee heeft Z vervolgens ook diverse malen schade aangericht aan mijn garage. Deze feiten heeft hij tegenover de politie bevestigd, maar stelde dat het een 'ongeluk' betrof en geen opzet. Politie deed dus verder weer niets.

(…)

Alweer zo'n tendentieus verhaal van de politie. Y zou een tweede camera geplaatst hebben. Dat heeft hij inderdaad gedaan echter pas een jaar later NADAT aangetoond was dat Z zich bezighield met o.a. vernieling van auto's en bussen van Y. Mag hij zich daartegen misschien beschermen? Overigens heeft de Kantonrechter afgelopen week Z veroordeeld tot het (mee)betalen aan de kosten van deze camera, vanwege de door Z gepleegde vernielingen en dus de noodzaak voor Y deze camera te plaatsen teneinde zich voor de toekomst te kunnen beschermen tegen dat figuur.

De aanhanger en het bord. Het was de politie al langer bekend dat de woningstichting zich niet met het probleem tussen Z en Y wilde bezighouden. Het doorverwijzen door de politie in deze was dus een moedwillige manier om de zaak verder op de spits te drijven.

(…)

Het gooien met verf.

'Onderzoek wijst geen dader aan.' Welk onderzoek, wat heeft de politie onderzocht in deze? Voor zover ons bekend helemaal niets.

Ook de feiten staan in de verkeerde volgorde. Bij het eerste incident van 12.12.98 was ook de garage van Z besmeurd en niet de tweede maal. Maar goed, met de waarheid en nauwkeurigheid hoef je het als politieman niet zo nauw te nemen.

(…)

25 augustus 1999. Ik kom klagen over opruiend gedrag van Z i.v.m. 'mijn pedofiele geaardheid'. Niet juist dus. Ik heb geklaagd over het feit dat Z de buurt ophitst met verhalen over pedofilie in verband met mijn persoon.

Ik zou vaag worden als het over feitelijkheden gaat. Oh ja???

Wat te denken van de mutatie (29 juli 1998 (…)) over opruiende teksten op mijn tuinmuur en de 'negatieve ervaringen met pedofielen' van Z, die aanleiding zouden zijn om mij van het leven te beroven? (mutatie 29 juli 1998 (…)) (zie hiervóór, onder C.3.1; N.o.)

Vaag???

Hoe concreet wil de politie het hebben? Het zijn n.b. gegevens uit hun eigen mutaties!!!

Wordt mij uitgelegd wat het beleid is van de politie in deze 'jarenlange ruzie'.

Je kunt het wel blijven zeggen, maar wij hebben geen ruzie met Z.

Wij doen niets, zijn alleen het slachtoffer van zijn gedrag!!!

(…)

Samenvatting.

Ik heb geen enkele behoefte om hier nog verder op in te gaan. Dit commentaar op het verslag van S. mag voor zichzelf spreken.

Slechts 1 opmerking wil ik hierover nog kwijt. Deze heeft betrekking op de laatste zin van het verslag van S.

Ik heb nimmer gevraagd om bemiddeling van de zijde van de politie, ik heb slechts hun gevraagd hun plicht te doen, nl. het opmaken van een proces-verbaal.

Nooit heb ik de politie gevraagd om de hulpverlener uit te hangen.

Overigens is dat nu juist mijn beroep. En ik ga toch ook geen boeven vangen?

Schoenmaker, blijf bij je leest!!!

Conclusie.

Uit het gehele verslag van S. c.q. We. blijkt duidelijk de afkeer van de politie tegen mijn persoon en in mindere mate t.a.v. Y.

Z is een gewaardeerd burger. Echter het verslag bevat vele feiten over strafbaar handelen en ander ongewenst gedrag van de zijde van Z. Nergens wordt ook maar iets aangedragen waaruit zou blijken dat Y of ik ook maar iets stafbaars of laakbaars t.a.v. Z hebben gedaan. Het mag duidelijk zijn dat deze tegenstelling niet verklaarbaar is.

Het kan niet anders of het devies van de politie (…) luidt: 'Eert de slechten en vermorzel de goeden!"

E. REACTIE KORPSBEHEERDER

De beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost reageerde onder meer als volgt:

"Zoals aangegeven in mijn eerdere reactie ben ik nog steeds van oordeel dat de politie (…) een zorgvuldige afweging heeft gemaakt over de inzet van personeel, ook als er nieuwe signalen binnen kwamen in deze 'never ending story'. Binnen de taakstelling van de politie kan het niet zo zijn dat een relatief groot deel van de beperkte capaciteit gaat zitten in ogenschijnlijk minder ernstige problemen binnen onze samenleving. Met alle respect voor de belangen van het individu kan hier niet worden gesteld dat de politie (…) daar onvoldoende oog voor heeft. Steeds weer is een nieuwe afweging gemaakt, maar de grenzen van het absorptievermogen zijn wel bereikt. Dit is aan klagers ook duidelijk aangegeven. Elke actie van de politie, positief of negatief, krijgt van klagers een lading en wordt met negatief commentaar gekoppeld aan eerdere (re)acties.

(…)

Om te voorkomen dat zulke klagers op deze wijze toch een relatief groot gedeelte van de capaciteit 'afsnoepen' heeft de politie mij gevraagd niet nader in te moeten gaan op het commentaar van de heer X, zoals ons dat bereikte met uw brieven van 29 maart en 6 april 2000. Ik heb daar begrip voor. De politie (…) is immers best bereid binnen haar mogelijkheden en taakstelling, energie te stoppen in constructieve voorstellen die tot een oplossing leiden van dit lang slepende conflict, maar dan wel in een open houding van beide kanten. Zij heeft nimmer echt het gevoel gekregen dat hiervan thans sprake kan zijn en betreurt dit.

Ik realiseer mij, dat met deze beantwoording wellicht geen recht wordt gedaan aan het functioneren van het instituut Nationale ombudsman. Maar anderzijds legt een gedetailleerde en onderbouwde beantwoording een zodanig zware claim op het functioneren van de politie (…), dat in hun en mijn ogen meer ernstige zaken moeten blijven liggen. Ik respecteer daarom deze afweging en ga er vanuit dat u begrip heeft voor deze wijze van beantwoording."

F. VRAGEN SUBSTITUUT-OMBUDSMAN

Bij brief van 27 oktober 2000 stelde de substituut-ombudsman aan de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost de volgende vragen:

"U heeft tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman (…) geen afschriften van processen-verbaal van aangifte door verzoekers toegestuurd.

- Mag ik hieruit opmaken dat het district (…) de aangiften, waar verzoekers over klagen, heeft geweigerd op te nemen?

- Indien u van oordeel bent dat verzoekers de aangiften niet hebben gedaan, hoe verhoudt dit zich dan met de meldingen van aangiften (…) (in de) door u toegestuurde politierapportage van 8 december 1999?

- Indien u van oordeel bent dat de aangiften wel zijn opgenomen, verzoek ik u om alsnog afschriften van de processen-verbaal van deze aangiften toe te sturen.

In uw reactie (…) bent u van oordeel dat de politie een zorgvuldige afweging heeft gemaakt, en aan de heer X terecht heeft bericht dat zijn meldingen een lage prioriteit hebben. Nu u op de klacht van de heer Y niet heeft gereageerd, ga ik er vanuit dat u dit oordeel ook heeft ten opzichte van de klacht van de heer Y.

- Op grond waarvan wordt de volgorde van prioriteiten binnen uw korps beoordeeld? Maakt het korps gebruik van een op schrift gesteld prioriteitenbeleid, en zijn er andere stukken op grond waarvan dit beleid is vastgesteld en wordt uitgevoerd? Indien dit zo is, verzoek ik u om mij een afschrift daarvan toe te sturen.

In de door u toegestuurde politierapportage van 8 december 1999 zijn meerdere persoonsbeschrijvingen opgenomen. De heer X geeft in zijn reactie (…) stevige kritiek op onder meer zijn persoonsbeschrijving. De heer X stelt onder meer dat in deze rapportage met betrekking tot zijn verleden gegevens worden verstrekt die in strijd zijn met de waarheid. Deze gegevens worden in de rapportage verder niet door feiten onderbouwd. Verder komen in de rapportage opmerkingen en feiten voor die volgens de heer X in het geheel geen betrekking hebben op zijn klacht.

Volgens de heer X maakt de rapportage om deze redenen niet de indruk van een objectief en zakelijk verslag.

- Ik verzoek u om mij aan te geven wat uw oordeel is over de objectiviteit van dit verslag."

G. NADERE REACTIE KORPSBEHEERDER

1. Op de vragen van de substituut-ombudsman reageerde de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost onder meer als volgt:

"- Mij is niet gebleken dat geweigerd is om aangiftes op te nemen. Dit past ook niet binnen het gevoerde beleid. Daarbij wil ik graag de volgende kanttekening maken. Mede naar aanleiding van eerdere signalen is vanuit de functie van de klachtencoördinator diverse malen nadrukkelijk binnen het politiekorps Brabant Zuid-Oost aandacht besteed aan uw standpunt, dat het van belang is om geen discussie te laten ontstaan en aangiftes altijd op te nemen. Dat neemt niet weg dat individueel wel steeds wordt aangegeven wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn en welke (soms beperkte) mogelijkheden de politie heeft om hier een vervolg aan te geven. Het is mogelijk dat burgers dit later uitleggen dat zij geen aangifte mochten doen, maar dat is geenszins de bedoeling. Dit is dan meer ingegeven vanuit de wens om efficiënt om te gaan met de beschikbare capaciteit.

(…)

- Het feitelijk invullen en/of vaststellen van prioriteiten gebeurt op verschillende plaatsen. (…)

Hierin onderscheidt men drie groepen. Prioriteit 1 meldingen worden onmiddellijk uitgegeven; prioriteit 2 meldingen betreft enigszins uitstelbare incidenten en bij prioriteit 3 gaat het om zaken die later ingepland zouden kunnen worden. Het betreft slechts een handreiking, waarbij er ruimte is voor eigen interpretatie door de betrokken centralist. Daarbij kunnen bepaalde omstandigheden extra zwaar wegen. Ook kan de persoon van de melder soms een rol spelen. Steeds wordt er wel naar gestreefd om voldoende capaciteit beschikbaar te hebben voor de prioriteit 1 meldingen, waarbij er dan over het algemeen ruimte overblijft om ook prioriteit 2 meldingen meteen mee te nemen.

Omdat het is gebaseerd op gemiddelden kunnen er zich altijd pieksituaties voordoen, waarbij hier (tijdelijk) van moet worden afgeweken. Incidenten die aan de meldkamer worden gemeld vragen een reactieve opstelling. Daarnaast tracht de politie ook capaciteit vrij te maken om preventieve (gebiedsgebonden) werkzaamheden te kunnen verrichten. In het regionaal college en in de locale driehoeken worden hier afspraken over gemaakt. Tegen dat licht moet u ook de schriftelijke meldingen van het plv.hoofd van de afdeling (…) aan X en Y zien.

- De betrokken netwerkinspecteur S. heeft in het verleden heel veel tijd en energie geïnvesteerd in de problematiek van de omgeving van de heren X, Y en Z. Daarbij heeft hij niet altijd alles vastgelegd in het Bedrijfsprocessen Systeem (BPS). Het door hem opgemaakte rapport is dan ook deels gebaseerd op zijn eigen informatie, deels op gegevens die door hemzelf in BPS zijn vastgelegd en deels op informatie die daarin door anderen ten behoeve van de politietaak is opgenomen. Mijnerzijds is er geen enkele twijfel over de betrouwbaarheid van die gegevens."

2. De korpsbeheerder voegde bij zijn nadere reactie onder meer afschriften van een op 13 december 1998 door politieambtenaar M. opgemaakt proces-verbaal van aangifte door Y van vernieling op 12 december 1998, een op 2 februari 1999 door politieambtenaar Bl. opgemaakt proces-verbaal van aangifte door Y van vernieling op 2 februari 1999, en een op 21 april 1999 door politieambtenaar Vo. opgemaakt proces-verbaal van aangifte door Y van vernieling op 20 april 1999.

2.1 In het proces-verbaal van aangifte van 13 december 1998 is onder meer het volgende opgenomen:

"Pleegdatum/-tijd Tussen zaterdag 12-DEC-98 22:40 uur en

zaterdag 12-DEC-98 22:50 uur

Aangever/benadeelde Y

(…)

Ik ben de bewoner van het pand (…). Achter mijn woning ligt een betegelde binnenplaats, waarop 4 bestelbussen van mijn (…)bedrijf staan. Op deze binnenplaats staat een bewakingscamera gericht. Op de genoemde datum omstreeks het eerst genoemde tijdstip werd ik thuis gebeld door mijn buurman, genaamd X. Ik lag op dat moment op bed. Deze X woont (…). De tuin van X ligt schuin achter mijn tuin. X heeft ook een bewakingscamera op zijn binnenplaats gericht. Deze camera kan een gedeelte van mijn tuin registreren. Ik hoorde dat X tegen me zei dat hij een 'witte nevel' in mijn tuin had gezien op zijn beeldscherm. Ik hoorde dat X tegen me zei dat de nevel vanaf het pleintje achter mijn tuin kwam. Dat pleintje sluit aan aan het pad achter de (…).

Ik stond direct op en ging naar buiten mijn tuin in. Toen ik in de tuin kwam zag ik dat twee van de vier bestelbussen gedeeltelijk wit waren. Ik rook direct een verflucht. Ik zag verder dat de schutting en betegeling van de binnenplaats wit verkleurd waren. Ik keek aan de buitenzijde en zag dat de buitenzijde van schutting ook wit verkleurd was van de verf. Ik zocht nog in de omgeving maar zag nergens een verfblik of iets dergelijks.

Ik liep terug mijn binnenplaats op en ging naar de besmeurde bestelbussen toe. Ik nam doeken en terpentine en probeerde de verf van de bestelbussen af te krijgen. Dit is niet gelukt, er bleef een doffe witte aanslag zichtbaar.

Ik vermoed te weten wie verantwoordelijk is voor de vernieling. Ik leef namelijk al ongeveer twee jaar in onmin met de heer Z, wonende aan de (…). De ruzie is begonnen naar aanleiding van een parkeerprobleem. Sindsdien probeert de heer Z onze irritatie op te wekken. Hij doet dit onder andere door onze uitrit te blokkeren, sigarettenpeuken over de schutting op onze binnenplaats te gooien, de doorgang naar onze binnenplaats te blokkeren door zijn auto in de gang te parkeren en dergelijke. We hebben de heer Z daarop al een aantal keren aangesproken, echter zonder resultaat. We hebben al een aantal keren de politie gebeld. De pesterijen gaan echter gewoon door. We hoorden van de politie dat er met deze man niet te praten valt.

De heer X is ook een slachtoffer van de pesterijen van Z. De heer X heeft me gezegd dat het gooien met verf op zijn video is opgenomen."

2.2 In het proces-verbaal van aangifte van 2 februari 1999 is onder meer het volgende opgenomen:

"Pleegdatum/-tijd Tussen maandag 01-FEB-99 14:00 uur en

dinsdag 02-FEB-99 11:00 uur

Aangever/benadeelde Y

(…)

Ik ben bewoner van het pand (…). Aan de achterzijde van mijn woning heb ik een achterplaats waar ik in totaal vier bussen heb staan. (…) Op de achterplaats heb ik een bewakingscamera geplaatst. Op eerstgenoemde pleegdatum was alles nog intact. Op laatstgenoemde datum zag ik dat de rechterzijde van mijn grote bus met grote hoeveelheid donkerblauwe verf was besmeurd. Ook zag ik dat de kleinere bus besmeurd was met dezelfde kleur verf. Betreffende de achterzijde, zijkant, dak en imperiaal.

Ik vermoed te weten wie verantwoordelijk is voor deze vernieling. Ik heb al ongeveer twee jaar ruzie met dhr Z, wonende aan (…). De ruzie is indertijd begonnen met een parkeerprobleem. De garage van Z komt uit op een gangpad die grenst aan mijn achterplaats. Mijn achterplaats is omheind door een betonnen schutting. Ik heb gezien dat er donkerblauwe verfspetters bij de garagedeur van Z zitten en tevens op mijn betonnen schutting. Ik vermoed dat Z vanaf zijn garage de verf over mijn schutting heeft gegooid. Helaas heeft mijn camera vanaf deze locatie niet kunnen opnemen."

2.3 In het proces-verbaal van aangifte van 21 april 1999 is onder meer het volgende opgenomen:

"Pleegdatum/-tijd Tussen dinsdag 20-APR-99 21:45 uur

dinsdag 20-APR-99 21:50 uur

Aangever/benadeelde Y

(…)

Ik ben bewoner van het pand (…). Op mijn achterplaats heb ik een tweetal busjes geparkeerd staan. Deze hebben de kentekens (…). Deze stonden gisterenavond normaal op de plaats. Alles in en aan de voertuigen was op dat moment nog geheel intact. In verband met eerdere vernielingen e.d. heb ik mijn achterplaats bewaakt met videocamera's. Tussen genoemde tijdstippen zag mijn schoonzusje via de aangesloten beeldschermen bij genoemde video's dat iemand iets over de schutting van onze plaats gooide. Deze voorwerpen kwamen op beide busjes terecht. Ze zag de man twee keer iets gooien. Ze waarschuwde mij onmiddellijk. Ik ben hierop gelijk naar buiten gelopen, de brandgang in, doch zag niemand meer. Hierop heb ik mijn videobanden teruggespoeld. Hierop zag ik het volgende. Op of omstreeks 21.46 uur op mijn videorecorder zag ik de mij bekende Z (…) uit zijn poort aan de achterzijde van zijn woning komen. (…) Ik herkende hem meteen, ondanks het feit dat hij een helm droeg. Z leeft al lange tijd in onmin met mijn buren. Omdat wij een goed contact met deze buren hebben, heeft Z ons ook maar bij deze ruzie betrokken. Zoals gezegd, zag ik hem uit zijn poort naar buiten komen. Hij hield een wit kommetje in zijn handen. Ik zag dat hij ter hoogte van mijn achterplaats tot twee keer toe iets uit dit kommetje haalde en dit over mijn schutting gooide, op mijn achterplaats. Hierna liep hij snel weg in de richting van de (…). Bij controle bleek dat Z twee zakjes met hoogstwaarschijnlijk teer over de schutting heeft gegooid. Elk zakje heeft 1 van de genoemde busjes op mijn achterplaats geraakt. Hierdoor is aan beide voertuigen schade ontstaan. Ik heb middels een hogedrukspuit en wasbenzine het overgrote deel aan de zijkanten van de bussen reeds kunnen verwijderen. Doch de teer op de daken van de voertuigen zit er nog steeds. Ik zal dit door een bedrijf hopelijk nog kunnen laten verwijderen. Doch het is niet zeker dat alles verwijderd kan worden. Ik vermoed dat ik hoogstwaarschijnlijk wel blijvende, onherstelbare schade aan beide voertuigen zal overhouden. Ik lijd in ieder geval schade, dat is zeker. Ik ben eigenaar van beide genoemde voertuigen."

3. De korpsbeheerder voegde bij zijn nadere reactie voorts een afschrift van het prioriteitsbeleid van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, waarin is vermeld dat burenruzies vallen onder prioriteit drie.

H. NADERE REACTIE VERZOEKERS

Verzoekers reageerden onder meer als volgt op de nadere reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost:

"1. Het doen van aangiftes

We. stelt, 'Het is mogelijk dat burgers dit later uitleggen dat zij geen aangifte mochten doen...'. Blijkbaar kent hij de werkwijze van zijn korps goed en beseft hij wat het effect is van deze manier van bejegening van burgers. In begrijpelijk Nederlands lezen wij: 'we manipuleren de burger zo, dat hij geen aangifte doet en zeggen dan later dat ie dat wel mocht'. Overigens rijst de vraag wat de zin van aangifte doen eigenlijk is, als de politie er toch niets mee doet. Zij heeft 'beperkte mogelijkheden' en 'wenst efficiënt om te gaan met de beschikbare capaciteit.'

(…)

De conclusie is dus duidelijk. Er is door de politie geen enkele aangifte van X opgenomen van zaken die betrekking hebben op de problemen die wij met Z ondervinden.

(…)

B. De aangiftes van Y

(…)

2. 12-12-98: Eindelijk, de eerste aangifte is binnen!

3. 02-02-99: Hoera de tweede is binnen! (…)

(…)

5. 20-04-99- En dat is drie!

(…)

De laatste aangifte heeft (eindelijk) geleid tot aanhouding van Z. Vanaf dat moment is er ook niets meer vernield bij ons! Toeval? De conclusie mag duidelijk zijn (…).

3. Het prioriteitensysteem

Er bestaan drie prioriteiten volgens We.

1. onmiddellijk;

2. enigszins uitstelbaar;

3. kunnen later worden ingepland.

Een duidelijk en overzichtelijk systeem, in bijlage 4 worden ook keurig de verschillende meldingen gerubriceerd. Dus ook controleerbaar. Vervolgens gaat We. de mist in; 'slechts een handreiking'; 'ruimte voor eigen interpretatie'; 'persoon van de melder'. Wat? Persoon van de melder?

Het lijkt ons sterk dat de centralist iedere burger kent en dus op basis van 'de persoon' handelt (wordt hier niet gewoon bedoeld: 'de persoonlijke mening van de politiebeambte over een bepaalde burger'? Is een overval op de burgemeester ernstiger dan een overval op klagende burgers?).

Kortom hier ligt alle ruimte voor rechtsongelijkheid en discriminatie door de politie.

Tevens blijkt dat de politie een nogal merkwaardige manier van interpreteren van haar gegevens kent (zie rapport S./We.), waardoor slachtoffers daders worden en vervolgens 'lager gewaardeerd' worden. Wat uiteraard zijn invloed heeft op 'de persoon van de melder'. Vervolgens stelt We. dat er in de lokale driehoeken afspraken worden gemaakt en dat de brief, welke aanleiding is geweest voor onze klacht bij de Nationale Ombudsman, in dat licht gezien moet worden.

Als wij het goed begrijpen zegt We. hier, dat hij als lid van de driehoek, mede verantwoordelijk is voor de genoemde brief en derhalve aan de ongelijke behandeling die ons ten deel valt. (Inderdaad; we twijfelen steeds meer aan zijn vermogens)

NB:

Los van het prioriteitensysteem zoals (…) vermeld is, bestaat er blijkbaar een: prioriteit 4: 'op meldingen van Y en X wordt niet meer ingegaan' ('en dat hebben we ze ook laten weten'.)

(…)

4. het rapport S./We.

In onze reactie (…) (zie hiervóór, onder D.; N.o.) en in uw brief aan We. dd. (…) wordt stilgestaan bij genoemd rapport.

Er wordt door u en ons vastgesteld, dat het rapport niet overeenkomt met de feiten uit het BPS welke met het rapport zijn meegestuurd. Het is prettig te vernemen, dat We. vindt dat de gegevens uit het BPS betrouwbaar zijn. Helaas blijkt hij zelf dat niet te zijn.

Wij hebben geen kritiek op de gegevens uit het BPS, maar op de nogal 'vrije interpretatie' door S./We. in genoemd rapport. De BPS-gegevens worden dusdanig gemanipuleerd, dat klagers van slachtoffer (van misdrijven) neergezet worden als daders. Omdat ze durven klagen?

Dat ook in de brief (…) van We. (zie hiervóór, onder G.; N.o.) de BPS-gegevens onjuist worden gebruikt, hebben wij hiervoor onder '2' al aangetoond

(…)

TOT SLOT

Naar onze mening bevestigt We. in al zijn reacties tot nu toe, dat onze klacht terecht is.

Tevens misbruikt hij gegevens om klagers zwart te maken en heeft hij blijkbaar niet voldoende karakter om een fout toe te geven.

Eén ding maakt hij met al zijn BPS gegevens en mutaties wel duidelijk. Er is door ons nimmer onterecht geklaagd of valse aangiftes gedaan, of anderszins iets wat ons verweten zou kunnen worden. Evenmin blijkt uit deze gegevens, dat wij ons laakbaar/ strafbaar zouden hebben gedragen. Desalniettemin gebruikt hij termen als: 'deze mutaties spreken voor zich' en 'zulke klagers' (…) en stelt het vervolgens terecht te vinden, dat wij anders behandeld mogen worden dan andere burgers. Discriminatie door een korpsbeheerder?

Ook stellen wij vast dat We. op geen enkele vraag van eerdere behandelaars van onze klacht is ingegaan, met uitzondering van de vragen in uw brief (zie hiervóór, onder F.; N.o.). Evenmin is We. in zijn reacties aan u ingegaan op onze kritiek, zoals in onze brieven aan u van 02-04-00 en 24-10-00. Het weerleggen daarvan is voor hem blijkbaar niet mogelijk."

Achtergrond

1. Opnemen aangifte

1.1 Artikel 161 Sv geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.

Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan, mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.

1.2 Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet-vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv.

1.3 Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.

2. Klachtenregeling ambtenaren van politie van de regio Brabant Zuid-Oost

2.1 Artikel 6, eerste en derde lid:

"Klachtencommissie:

Instelling:

Er is een onafhankelijke Commissie voor de advisering over de afdoening van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie van het regionale politiekorps. (…)

De Korpschef vraagt namens de Korpsbeheerder de Commissie om advies over de afdoening van een klacht, indien deze middels de uitgebreide procedure in onderzoek is of wordt genomen."

"Taakomschrijving:

De Commissie heeft tot taak over de behoorlijkheid van de gedragingen van ambtenaren van politie in de haar voorgelegde klachtzaken te adviseren aan de Korpsbeheerder, dan wel aan de Korpschef . Daarnaast bewaakt zij de uniformiteit en de deugdelijkheid van de klachtafhandeling binnen de regio…"

2.2 Artikel 19, eerste lid:

"Beslissing over toepassing van de procedure:

Uitgebreide procedure:

De uitgebreide procedure wordt toegepast, indien (het vermoeden bestaat dat):

a. wettelijke voorschriften of grondwettelijke waarborgen van meer dan enige betekenis zijn geschonden;

b. beginselen van subsidiairiteit/proportionaliteit bij het aangewend geweld zijn veronachtzaamd, dan wel er sprake is van politieoptreden dat beheerst wordt door de Ambtsinstructie voor de Politie;

c. zwaardere zorgvuldigheidseisen zijn geschonden;

d. op ernstige wijze strafvorderlijke voorschriften zijn veronachtzaamd;

e. er sprake is van discriminatie of bevooroordeeldheid van meer dan enige betekenis;

f. er raakvlakken zijn met algemene beleidslijnen en/of organisatieproblemen van meer dan enige betekenis

g. er sprake is van politiek dan wel maatschappelijk gevoelige onderwerpen van meer dan enige betekenis;

Een en ander voor zover er geen strafrechtelijke procedure wordt/is aangevangen."

2.3 Artikel 20, vierde lid:

"Uitgebreide procedure:

De uitgebreide procedure, waarbij het onderzoek door de Onderdeelschef van de plaats waar de gedraging heeft plaatsgevonden geschiedt, vindt plaats, indien:

a. de klacht door de klachtencoördinator, met inachtneming van het in artikel 19 gestelde, als zodanig is vastgesteld of

b. de klachtonderzoeker in de verkorte proceduregang van mening is dat de uitgebreide procedure toegepast dient te worden."

2.4 Artikel 25:

"Conclusie:

Naar aanleiding van het onderzoek naar de klacht kan de klacht gegrond, ongegrond of gedeeltelijk (on)gegrond verklaard worden.

Indien uit het onderzoek van de klacht blijkt dat waarheidsvinding niet of onvoldoende kan plaatsvinden, kan daarover twijfel of geen oordeel worden uitgesproken".

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Handelwijze ten aanzien van meldingen over achterbuurman: geweigerd aangiftes van vernielingen op te nemen, geweigerd actie te ondernemen, geweigerd om advies te vragen aan onafhankelijke klachtencommissie, klacht niet correct behandeld.

Oordeel:

Niet gegrond