1999/227

Rapport
Op 17 maart 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Eindhoven, ingediend door mr. E.J.M. Vannisselroy, advocaat te Eindhoven, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost heeft gereageerd op een telefonische melding van zijn buurvrouw, dat in de nacht van 12 april 1997 zijn dochtertje lange tijd lag te huilen. Verzoeker klaagt er met name over dat:- een met naam genoemde politieambtenaar de melding direct heeft doorgegeven aan de afdeling zedenpolitie; - een met naam genoemde medewerkster van de afdeling zedenpolitie:a. zijn buurvrouw heeft gezegd dat de politie direct bij hem zou "binnenvallen" als zijn dochtertje opnieuw zou huilen; b. er bij zijn ex-partner op heeft aangedrongen aangifte te doen tegen hem van mishandeling of seksueel misbruik van zijn dochtertje. Voorts klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, tot het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, niet inhoudelijk heeft gereageerd op zijn klacht, die hij bij brief van 10 juni 1997 had ingediend, ondanks rappels van 2 december 1997 en 26 januari 1998.

Achtergrond

Klachtenregeling gedragingen ambtenaren van politie van de regio Brabant Zuid-Oost. Artikel 11 eerste en vijfde lid "1. De klacht dient na ontvangst binnen ten hoogste tien weken te zijn afgehandeld. 5.In uitzonderlijke gevallen kan de termijn als bedoeld in lid 1 tot en met 4 verlengt worden. De klachtonderzoeker respectievelijk de secretaris van de Commissie brengt klager tijdig en gemotiveerd schriftelijk op de hoogte van de vertraging. (...)"

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tijdens het onderzoek hebben twee politieambtenaren en n getuige een verklaring afgelegd tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman en heeft n getuige een schriftelijke verklaring aan de Nationale ombudsman gezonden. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en n betrokken ambtenaar deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       DE FEITEN1. In de nacht van 12 op 13 april 1997 hoorden buren van verzoeker geluiden uit verzoekers huis, waaruit zij opmaakten dat er mogelijk iets mis was met het destijds driejarige dochtertje van verzoeker. De buren hielden rekening met de mogelijkheid dat het meisje werd misbruikt. In verband hiermee belden de buren - na enig beraad - het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost.2. Verzoeker deed op 30 mei 1997 aangifte bij de politie ter zake belediging door mevrouw Di., politieambtenaar van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Deze aangifte hield onder meer in:"Ik ben de vader van R., oud 4 jaar. Mijn dochter woont bij mijn ex vriendin (...). Mijn dochter komt een keer in de twee weken een week-end bij mij op bezoek. Ik hoorde van mijn beste vriend T., (...) en zijn vrouw, dat iemand van de gemeentepolitie Eindhoven genaamd Mevr Di., kontakt heeft opgenomen met mijn ex vriendin. Tijdens dat kontakt heeft Mevr. Di mijn ex vriendin ge ntimideerd met de woorden "Dat wanneer ze mij niet zou beschuldigen van incest of wel andere sexuele handelingen, zij geen goede moeder zou zijn. Dit had mijn ex vriendin, gezegd tegen haar nieuwe vriend, tevens zijnde mijn broer. Mijn broer heeft dit vervolgens tegen genoemde T. gezegd. Van een andere broer van mij (...) heb ik vernomen dat mijn ex vriendin zwaar ge ntimideerd en onder druk was gezet. Dit was hem verteld door mijn ex vriendin. Ik doe klacht tegen Mevr Di. (...) wegens intimidatie van mijn ex vriendin."3. Verzoekers gemachtigde diende bij brief van 10 juni 1997 een klacht in bij het hoofd van de afdeling Jeugd- en Zedenzaken van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Deze brief hield onder meer in:"Cli nt heeft samengewoond met mevrouw F., uit welke relatie dochter R. is geboren, thans 3 jaar oud. Na het be indigen van de relatie is tussen de ouders een omgangsregeling afgesproken. R verblijft derhalve regelmatig bij cli nt, met name in de weekenden. In de nacht van zaterdag 12 april jl. verbleef dochter R. bij cli nt en 's nachts heeft R. lange tijd gehuild. Kennelijk is dit huilen gehoord door de buren van cli nt, familie V. Op zich is het natuurlijk niet vreemd dat het huilen van een kind midden in de nacht wordt gehoord, temeer nu de woning van cli nt tamelijk gehorig is. Gebleken is dat mevrouw V. uit kennelijke ongerustheid omtrent de toestand van R. contact heeft opgenomen met de politie. Cli nt heeft inmiddels uitvoerig gesproken met familie V. en hem is medegedeeld dat mevrouw V. de politie zuiver informatief heeft benaderd en zeker geen aangifte heeft gedaan van verdenking van een mogelijk strafbaar feit. De behandelend ambtenaar, naar ik heb begrepen een zekere heer H. van bureau Gestel, heeft deze kwestie direct doorgespeeld naar de afdeling zedenpolitie, alwaar mevrouw Di. zich ontfermd heeft over deze kwestie. Een zekere mate van ijver kan mevrouw Di. daarbij niet ontzegd worden, zo meent cli nt. Getuigen hebben inmiddels verklaard tegen cli nt, dat mevrouw Di. contact heeft opgenomen met mevrouw V. met de mededeling, kort gezegd, dat mevrouw V. maar hoefde te bellen zodra R. opnieuw zou huilen, dan zou de politie direct "binnenvallen" bij cli nt. Voorts heeft mevrouw Di. rechtstreeks contact opgenomen met mevrouw F. en erop aangedrongen dat zij, kort gezegd, aangifte zou doen althans cli nt zou beschuldigen van mishandeling en/of sexuele handelingen dochter R. betreffende. Indien mevrouw F. dit niet zou doen, "zou ze geen goede moeder zijn", zo zou mevrouw Di. haar hebben toegevoegd. Als gezegd is een en ander cli nt door diverse getuigen bevestigd. Zoals inmiddels wel duidelijk is geworden, blijken alle aantijgingen jegens cli nt volstrekt onwaar en onjuist te zijn. Cli nt ziet zichzelf als een goede vader die zijn dochter geen haar zou krenken. Dat neemt niet weg dat het wel eens kan voorkomen dat een kind van 3 jaar 's nachts huilt. Daarvoor kunnen legio redenen zijn. Cli nt kan niet ontkennen dat zijn dochter, hoe klein ook, temperamentvol is te noemen en wanneer zij haar zinnetje niet krijgt, is ze goed in staat om een boze huilbui lang vol te houden, aldus cli nt. Kort gezegd is er sprake geweest van loos alarm, doch cli nt is intussen wel beschadigd, waaraan uw politie zeker debet is geweest. Cli nt is van mening dat het geen pas geeft om direct verregaande maatregelen te gaan nemen, zoals het inlichten van de buren, het voornemen van een inval, het benaderen van familieleden, etc. Voor de goede orde: u beschikte over geen enkel objectief bewijs, niet eens een spoor van bewijs, dat cli nt zich schuldig zou maken aan datgene wat u hem kennelijk toedichtte. Cli nt is van mening dat u op een volstrekt voorbarige en indiscrete manier hebt gehandeld. Door uw optreden is cli nt onnodig en wellicht onherstelbaar beschadigd. U zult zich toch wel kunnen voorstellen welke verhalen de ronde gaan doen, indien de politie buurtbewoners gaat benaderen met het verzoek "te bellen opdat een inval kan worden gedaan". Voorts acht cli nt het absoluut ongehoord dat er bij de ex-vriendin van cli nt op wordt aangedrongen, dat zij zonder meer aangifte doet, althans aktie onderneemt jegens cli nt. Gelukkig kent mevrouw F. cli nt goed genoeg om te weten dat datgene waarvan u cli nt kennelijk hebt verdacht, volstrekte kolder is, dat neemt echter niet weg dat er onnodige onrust wordt gezaaid in de toch al fragiele verhouding tussen cli nt en mevrouw F., met name met betrekking tot de omgangsregeling. Het blijkt dat u al maatregelen bent gaan nemen op het moment dat er als gezegd volstrekt nog geen (spoor van) bewijs was, dat cli nt zich schuldig zou maken aan strafbare feiten. Daarvan is ook absoluut geen sprake en cli nt legt dergelijke ernstige beschuldigingen verontwaardigd naast zich neer. Hoe ook, voor cli nt is reeds door de enkele beschuldiging het kwaad grotendeels geschied. De verontwaardiging daarover bij cli nt wordt versterkt door het feit dat er door de politie, zo verneem ik van cli nt, niet eens excuses zijn aangeboden."4. De klachtenco rdinator van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost bevestigde de ontvangst van verzoekers klachtbrief bij brief van 23 juni 1997. De klachtco rdinator deelde verzoeker daarbij mee dat contact met hem zou worden opgenomen en dat er naar werd gestreefd om de klacht binnen vier weken af te ronden.5. Bij brieven van 2 december 1997 en 26 januari 1998 aan de klachtenco rdinator rappelleerde gemachtigde van verzoeker de politie in verband met de ingediende klacht.B.       STANDPUNT VERZOEKERHet standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.C.       MEDEDELING OPENBAAR MINISTERIE TE 'SHERTOGENBOSCHEen medewerkster van het openbaar ministerie te 's-Hertogenbosch deelde in een telefoongesprek van 22 april 1998 aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman mee dat de aangifte van belediging van verzoeker was geseponeerd.D.       STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS BRABANT ZUID-OOST1. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost deelde in reactie op de klacht bij brief van 9 juni 1998 onder meer het volgende mee:"Met het plv. hoofd van de afdeling en de korpschef ben ik van oordeel, dat de afhandeling van deze klacht niet zorgvuldig is geweest. Hiervoor heeft de korpschef inmiddels schriftelijk zijn excuses aangeboden aan de heer D. (...) De wnd.fgd. Hoofdofficier deelt de visie van de korpschef. De behandelend Officier van Justitie, mr Me., bevestigt het overleg dat tussen hem en de betrokken politiefunctionarissen heeft plaatsgevonden over de mogelijkheid tot het inzetten van dwangmiddelen. Hij oordeelde hiervoor onvoldoende grond/aanwijzing voor verdenking van een zedendelict aanwezig."2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een brief van de korpschef van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost van 9 juni 1998 aan verzoeker, waarin hij onder meer meedeelde:"Uw aangifte en klacht zijn destijds op basis van onze regionale klachtenprocedure in behandeling gegeven bij de afdeling Eindhoven-Gestel, waar een en ander zich heeft afgespeeld. Mevrouw Di. is werkzaam bij de centrale afdeling Executieve Ondersteuning. Dat heeft bij de afhandeling intern geleid tot afstemmingsproblemen tussen beide afdelingen. Mede daardoor heeft uw klacht, ondanks rappels niet de prioriteit gekregen, die het naar mijn oordeel had moeten krijgen. Dit spijt mij zeer en ik bied u daarvoor mijn welgemeende excuses aan."3. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder voorts een brief van het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Eindhoven Gestel van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost van 27 mei 1998 aan de plaatsvervangend korpschef van zijn korps, waarin hij onder meer meedeelde:"De klacht inhoudelijk bezien geeft toch een ander beeld dan de raadsman van de heer D. schetst. Mensen die wonen in de buurt van de heer D. horen 's nachts op een ongewoon tijdstip zijn driejarig dochtertje hard huilen en haar duidelijk hoorbaar roepen: "Pappa niet doen. Pappa doet pijn". Het krijsen en roepen van het kind gaat nog een half uur door. Later horen zij, dat de vader kennelijk met het kind in bad gaat, waarbij overigens het huilen en krijsen door gaat. De buurtbewoners, van wie later blijkt dat zij al vaker het meisje 's nachts hebben horen huilen, zoeken contact met het Bureau Vertrouwensarts. Omdat er vanwege dit bureau geen reactie kwam op hun verontrustende melding, is de politie ingeschakeld in de persoon van brigadier H. van de afdeling Eindhoven Gestel, die binnen die afdeling jeugd- en zedenzaken behandelt. Op zijn beurt neemt hij contact op met brigadier Di. waarna de bal aan het rollen gaat. De politie heeft dus niet de buurtbewoners ingelicht, maar de buurtbewoners lichtten de politie in na vergeefs het Bureau Vertrouwensarts ingeschakeld te hebben. Dat brigadier H. contact legt met Jeugd- en Zedenzaken van de afdeling EXO (executieve ondersteuning; N.o.), een ondersteunende eenheid, vind ik een logische gang van zaken omdat deze zaak van het begin af aan complex lijkt te worden en bij EXO op het gebied van jeugd- en zedenzaken veel expertise aanwezig is. Bovendien is EXO een volwaardige politie-afdeling en niets staat informatie-uitwisseling en assistentieaanvragen tussen twee afdelingen in de weg. Omdat beide verbalisanten van mening waren dat het hier een zeer delicate zaak betrof die, zeker in het belang van het kind, met de grootste omzichtigheid moest worden behandeld, hebben zij alle handelingen die zij in deze zaak verrichtten, in een verslag vastgelegd. (...) Graag verwijs ik u naar dit verslag, dat een uitstekend beeld geeft van de voorzichtigheid en omzichtigheid waarmede beide verbalisanten deze zaak benaderd hebben. (...) Beide verbalisanten zijn niet over n nacht ijs gegaan. Ze hebben uitgebreid de buurtbewoners gehoord, dan eerst contact gezocht met het Bureau Vertrouwensarts, waar zeer verheugd werd gereageerd op hun aanpak. Vervolgens is de Officier van Justitie, mr. Me. in kennis gesteld, met wie eventuele te nemen maatregelen besproken werden. Binnenvallen in de woning van de heer D. is wel ter sprake gekomen als een mogelijkheid tot waarheidsvinding, maar is juist door brigadier Di. ontraden in het belang van het kind. En is verder niet meer aan de orde geweest. Dan zijn er uitgebreide gesprekken gevoerd met de moeder van het kind. Dat deze door brigadier Di. geprest zou zijn aangifte tegen haar ex-partner te doen van incestueuze handelingen met zijn dochter blijkt uit niets en is niet aannemelijk en wordt door haar ten stelligste ontkend. Op 26 mei 1997 werd verbalisant Di. "opgepiept" door de baliemedewerkster van het hoofdbureau op een moment dat zij niet in dienst was. Zij kreeg de melding dat een heer haar wenste te spreken. Waarover en wie hij was wenste deze heer niet bekend te maken. Onder deze condities vind ik het volkomen terecht dat brigadier Di. dit gesprek niet is aangegaan. Later blijkt de heer aan de balie de heer D. geweest te zijn. Op 3 juni 1998 vindt er alsnog een gesprek plaats tussen de heer D. en verbalisant Di., in tegenwoordigheid van W., senior medewerker Jeugd- en Zedenzaken van EXO. De heer D. gaf aan tevreden te zijn over de inhoud van dit gesprek en de aangifte die hij eerder dat weekeinde had gedaan van belediging tegen verbalisant Di., mocht in de koelkast blijven. Dit spoort niet met de klacht zoals die bij de korpschef is neergelegd. Alles overziend ben ik van mening, dat de ernstige zorgen die zowel de buurtbewoners, als de Vertrouwensarts en beide verbalisanten hadden over de lichamelijke en geestelijke toestand van het meisje, gezien alle feiten en omstandigheden, op dat moment terecht leken. De feiten zoals die ter kennis gebracht waren van de politie zijn niet meer onder te brengen onder de noemer "loos alarm", zoals de raadsman stelt maar dienen onderzocht te worden. Vanzelfsprekend stond bij het onderzoek de verbalisanten niet voor ogen het belang van de heer D. te schaden, maar juist het belang van zijn kind te beschermen. Van prematuur, onzorgvuldig en onrechtmatig handelen jegens de heer D. is mijns inziens geen sprake en ik acht de klacht van de heer D. op dit punt dan ook niet terecht. Dat de heer D. zich beklaagt dat er niets aan zijn klacht is gedaan vind ik volkomen terecht. De politie Brabant Zuid-Oost is hierin ernstig tekort geschoten. Dit is evenwel niet gebeurd met de bedoeling de klacht van de heer D. in de doofpot te doen belanden."4. Het plaatsvervangend hoofd van de afdeling Eindhoven Gestel voegde bij zijn brief van 27 mei 1998 een brief van betrokken politieambtenaar Di. aan de Nationale ombudsman van 26 mei 1998 en de daarbij behorende bijlagen. In haar brief verweest Di. naar het door haar en politieambtenaar H. omstreeks juni 1997 opgemaakte journaal, en naar een aantal mutaties van het dag- en nachtrapport en enkele zogenoemde E-mailberichten.5. Het bij de brief van mevrouw Di. van 26 mei 1998 gevoegde journaal hield onder meer het volgende in:"13 mei 1997 te 14.34 uur. Mutant H., werd gebeld door Mw. V. (...). Zij deelde mede dat zij zich samen met de andere buren (...), ernstige zorgen maakte over het kindje van buurman D., (...). Hr. D., woont alleen in het pand en leeft of is gescheiden van zijn vrouw die ergens in (...) zou wonen. Het kindje, een dochtertje van ongeveer 3 jaar oud, kwam elke veertien dagen, van vrijdagavond tot zondagavond, bij D. op bezoek. Tijdens het bezoek van het kind aan de vader, toen ongeveer 4 weken geleden, hoorden zij en de buren (...), midden in de nacht, omstreeks 04.00 uur, het kind huilen en gillen. Het kind had duidelijk hoorbaar geroepen: "Pappa niet doen. Pappa doet pijn". Dat huilen en roepen had ongeveer een half uur geduurd. Vervolgens hadden zij gehoord, dat de vader nadien kennelijk met het kind in bad was gegaan. Ook daar ging het huilen en krijsen door. Daar zij een ernstig vermoeden had, heeft zij kontakt opgenomen met Bureau Vertrouwensarts, in de persoon van Dr. M. Afspraak werd gemaakt dat zij er achter zou proberen te komen waar moeder zou verblijven. Daar er enige tijd overheen was gegaan en zij niets had vernomen van bureau Vertrouwensarts, en het afgelopen weekeinde, op zaterdagavond 23.30 uur het kind weer had horen huilen. Dit had ongeveer 10 minuten geduurd, waarna hij wederom met het kind in bad ging. Daar zij, en de andere buren zich ernstige zorgen maakten was de reden dat zij een melding bij de politie deden. De afspraak die ik maakte met haar, was dat ik haar van de ontwikkelingen op de hoogte zou houden en dat wanneer zij in de toekomst het kind 's nachts weer zouden horen huilen cq krijsen, zij onmiddellijk de politie kon bellen, die dan mogelijk zelf het een en ander kon waarnemen. 14 mei 1997. Uit onderzoek is het personalia van betrokkenen bekend geworden. (...) Overleg geweest met Di. Exo JZZ met betrekking tot de mogelijkheden. Door Di. werd samen met Bo. (...), kontakt opgenomen met de OVJ, Me., i.v.m. plaatsing van afluisterapparatuur. Hij adviseerde om de buren bij het gebeuren in te schakelen en wanneer zij het kind weer zouden horen huilen, de politie onmiddellijk een inval zou doen. Dit laatste heeft Di, de OVJ weten te ontraden dit in belang van het kind.

15-16 mei 1997. Bo. heeft de voorschriften m.b.t. plaatsing van apparatuur bestudeerd en is tot de conclusie gekomen dat de apparatuur niet op korte termijn geplaatst kon worden, gezien de voorschriften. 21 mei 1997.. heeft gesprek gehad met V. Zij sprak ook namens de buren. Bij eventuele plaatsing van apparatuur was zij hiertoe bereid. Voor haar buren kon zij de beslissing niet nemen. Zij maakte zich wel zorgen omtrent de reactie van D., na afloop van de zaak.. zou het komende weekende (24-25 mei) weer op bezoek komen. Zij zou de politie onmiddellijk in kennis stellen indien zij het kind weer hoorde huilen cq krijsen. Mw. V. was benaderd door BVA (Bureau Vertrouwensarts; N.o.) Bij eventuele nieuwe bevindingen kon zij het bandje van bedoeld bureau inspreken. (...) 22 mei 1997.. kontakt opgenomen met de Hr. G. BVA (...). Hem de zaak uitgelegd en bijgepraat en de volgende voorstellen gedaan. 1e. Politionele aktie wat betekent bij melding van buren een inval doen en ingrijpen, doch er zou dan niet vastgesteld kunnen worden wat er precies aan de hand was. 2e. Moeder F., door ons in kennis stellen en de zaak open te gooien. Zij kan dan zelf beslissen of het bezoek van a.s. weekeinde doorgang kan vinden. Hem toegezegd dat ik overleg zou plegen met Di. 23 mei 1997. Overleg tussen H. en Di.. opnieuw kontakt opgenomen met de Hr. G., (...). Gekozen werd voor optie twee. Hij juichte toe dat de politie het voortouw nam en F. zelf in kennis zou stellen. Hij zegde toe dat F. voor advies in de komende week altijd een beroep kon doen op hem. Vervolgens heeft Di. 's morgens F. gebeld en de situatie uiteengezet.. nam het gesprek zeer serieus. Zij wilde vanaf dat moment de bezoekregeling het liefst stoppen. Haar waren geen bijzondere dingen aan en bij R. opgevallen. Zij was geschrokken van de berichtgeving. Haar geadviseerd zelf een gesprek met R. aan te gaan. Ik heb haar daarbij enkele handreikingen gegeven. Ook de mogelijkheid aangegeven het kind te laten onderzoeken bij de huisarts, alsmede de toezegging van het BVA. Haar aangeboden dat zij mij altijd kon bellen. BVA (...) door ons in kennis gesteld over het verloop van het gesprek. Buurvrouw V. was niet te bereiken. 's Middags belde F., Di., zij was met haar dochtertje in bad geweest en had haar vragen gesteld. Uit dat gesprek was naar voren gekomen dat zij eens een bult en een snee op haar voorhoofd had gehad, doordat zij uit bed was gevallen. Daarmee zag zij verband met "Pappa niet doen. Pappa doet pijn", en het vervolg in de badkamer. Ook kon zij zich nog een voorval herinneren, dat R. een keer in paniek aan de telefoon had gehad, toen zij bij haar ex-man was. Dat was toen omstreeks 24.00 uur. R. wilde toen niet gaan slapen. Toen heeft F. nog liedjes door de telefoon gezongen, samen met R. Ook gaf F. te kennen dat R. wel heel emotioneel kon reageren. R. zou het komende weekend niet naar haar ex-man gaan, omdat dat toevallig al een week uitgesteld was. Dus kon ze komende week verdere stappen ondernemen. Di. heeft nog een telefoongesprek gevoerd met Mw. V. en haar te kennen gegeven dat wij met de zaak bezig waren. Mw. V. deelde verder mede dat het huilen al dik een jaar bezig was. De laatste zes weken was het erger. (...) Zijn broer komt 5 dagen in de week daar, maar als R. er is niet. Wanneer R. bij D., is blijven ook de lamellen dicht. In het speeltuintje voor de deur, was het kind nog nooit geweest. De "overlast" is alleen op zaterdag. Zaterdag, 24 mei 1997. (...) Nu wil de heer V. naar de vader gaan en hem zelf op de hoogte brengen, omdat hij geen problemen wil. Beide buren van (...), hebben tegenover moeder alle betrokkenheid ontkend. Waarschijnlijk heeft Gr. verteld dat wanneer moeder van de hoed en de rand wil weten, haar niet de melders bekend te maken. Zondag, 25 mei 1997. Di. heeft vandaag de heer V. gebeld en hem verteld dat door de politie alleen over de buurt was gesproken en dat de buurt de melding bij bureau vertrouwensarts had gedaan. Omdat zij moeilijkheden hadden dat bekend zou worden dat zij de melding bij de politie hadden gedaan, heb ik toegezegd, dat de melding via BVA was binnengekomen bij de politie. Dit louter ter bescherming van hen. Hij vertelde verder dat hij tegenover F. had ontkend, dat zij de melding hadden gedaan. Hij zelf zou naar de buurman gaan en de zaak bespreekbaar maken. (...) Hij zou er het met de buurman D., over hebben dat deze mij maandag kon bellen voor een afspraak als hij er behoefte aan had. (...) dinsdag 27 mei 1997. Mw. V. deelde mede dat zij de buurman D., in kennis had gesteld, over hetgeen zij hadden gehoord en dat zij ook niet wisten wie de bal aan het rollen had gebracht. (...) Ook BVA (...) gebeld. Deze wist te vertellen dat BVA om 14.00 uur een gesprek had met F. Tijdens dit gesprek zou hij duidelijk laten uitkomen, dat zij de melding hadden via BVA (...), en dat de politie Eindhoven ook telefonisch kontakt met hen had gehad. (...) maandag 2 juni 1997 Di. overleg gehad met Hr. G. BVA (...). Hij had intussen een gesprek gehad met F. Hem verteld dat hij het jammer vond dat de melders achteraf problemen hadden met het bekend maken van hun personalia naar betrokkene F. F. zou de bezoekregeling gewoon door laten gaan.. en Di. hebben een gesprek met Hr. D. Hij wilde een uiteenzetting hoe alles was verlopen. In het begin van het gesprek wilde D., klacht doen en schadevergoeding. Uiteindelijk was hij toch tevreden over het gesprek. Hij liet alles via zijn advocaat lopen en de aangifte mocht van hem in de koelkast."

6. De inhoud van de door politieambtenaar Di. bij haar brief van 26 mei 1998 gevoegde E-mailberichten en mutaties uit het dag- en nachtrapport van de politie, die op of omstreeks de in het journaal genoemde data zijn opgemaakt (zie onder 5.) komt overeen met hetgeen terzake in het journaal is vermeld. Voorts zijn nog van belang voor het onderzoek:a. een E-mailbericht van 21 mei 1997 van politieambtenaar H. aan politieambtenaar Di., dat onder meer inhield:"Ik heb mevr. V. aan het Bureau gehad. De buren van (...) waren er niet bij, maar zij sprak ook namens hen. Het grote probleem was, wat de eventuele verdachte na afloop van de zaak gaat doen. Hierop ben ik dus het antwoord ook schuldig moeten blijven. Wel werd doorgesproken over eventuele plaatsing van afluisterapparatuur. Zij kon echter niet spreken namens de buren doch zij was de mening toegedaan dat zij hiertegen geen bezwaar hadden. Haar de mening van de OVJ verteld. Met haar de afspraak gemaakt dat wanneer in het komende weekeinde het kind weer zo te keer zou gaan zij onmiddellijk het alarm no. belt en om assistentie verzoekt. Hopelijk kunnen de collegae snel ter plaatse zijn. Ik zal de nachtdienst van het komende weekeinde bijpraten over dit gebeuren en hoe zij verder moeten handelen.. vertelde vervolgens dat zij was benaderd door BVA (...), dat wanneer er een melding is, zij het bandje van de BVA in moet spreken die dan de volgende dag maatregelen zullen nemen." b. een mutatie van 13 mei 1997 van politieambtenaar H., dat onder meer inhield:"Betrokkene V., deelde mede dat zij en de buren van (...) zich ernstige zorgen maakten over het gedrag van de bewoner van pand (...) Bovendien werd toegezegd, dat ik haar op de hoogte houd van onze kennis cq wetenschap. Wanneer zij bij een volgend bezoek van R. aan haar vader, weer het schreeuwen en gillen hoorde, zij onmiddellijk de politie in kennis zouden stellen, die dan mogelijk zelf konden komen luisteren."E.       VERKLARING GETUIGE V.In het kader van het onderzoek verklaarde mevrouw V., op 8 juni 1998 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:"In de nacht van 12 op 13 april 1997 – van zaterdag op zondag - heb ik niet de politie gebeld. Ik had in die nacht geluiden gehoord uit de woning van mijn buurman, de heer D. Uit de geluiden concludeerde ik dat er iets mis was met het dochtertje van mijn buurman. Ik heb die zondag contact opgenomen met (...) andere buren (...). Die hadden de geluiden ook gehoord. Ik had het gevoel of er iets niet klopte. Mogelijk werd het meisje misbruikt. Ik wilde mijn bevindingen aan iemand voorleggen die er verstand van had, terwijl ik zelf anoniem zou blijven. Ik heb vervolgens die maandag erna met een vertrouwensarts gebeld. Daarna heb ik nog verschillende malen telefonisch contact met die vertrouwensarts gehad. Die arts was dr. M. Op 14 mei 1997 heeft die arts mij geadviseerd met de politie contact op te nemen. Dat heb ik ook gedaan. Op 14 mei 1997 heb ik gebeld met de zedenpolitie in Eindhoven. Ik sprak met Di. Ik vertelde haar wat ik ook aan de vertrouwensarts had verteld en ik vertelde dat de vertrouwensarts mij had geadviseerd de politie te bellen. Ik heb haar vervolgens gevraagd wat ik met dit probleem aan moest. Ik heb haar nooit gezegd dat ik zeker wist wat er met het kind gebeurde. Zij vertelde mij dat ze mij terug zou bellen. Op 15 mei 1997 belde Di. mij weer terug. Ze zei dat ze gingen kijken wat ze aan informatie konden krijgen via de kinderspeelzaal en de huisarts. De politie ging zo onderzoeken of het kind werd misbruikt. Zij zouden de ouders - zowel de vader als de moeder - daarbij nog niet benaderen. Omstreeks 20 mei 1997 werd ik weer gebeld door Di. De andere buren stelden voor iemand van de politie bij hen in huis te laten komen luisteren. Dat wilde de politie niet om organisatorische redenen. We deden dit voorstel omdat we bij de andere buren beter konden horen hoe het kind schreeuwde en omdat we er niet zeker van waren wat er aan de hand was. Zij vertelde verder dat de politie contact had opgenomen met de officier van justitie. Zij zei dat de officier van justitie toestemming had gegeven om het huis van de buurman binnen te vallen. Dit mocht de politie dan als het kind weer bij de vader was in het daarop volgende weekeinde, nadat wij zouden hebben gebeld dat zich weer wat voordeed. Zij zouden dan direct na ons telefoontje binnenvallen bij de buurman. Ik heb niet toegezegd dat we zouden bellen. De volgende dag ben ik samen met de andere buurman naar politiebureau Gestel gegaan. We hebben daar gesproken met de heer H. Hij herhaalde wat Di. had gezegd over het voorgenomen optreden van de politie. Daarbij beloofde hij anonimiteit aan ons. Hij vroeg ons na dat gesprek weer te bellen als er weer wat aan de hand was bij de buurman. We werden wat huiverig van deze zaak. We vonden het een soort cowboyverhaal. De politie zou binnenvallen op mijn verhaal via de telefoon, zonder dat ze mij of de andere buren vooraf hadden gehoord. En ik was er niet honderd procent zeker van dat het meisje werd misbruikt. Ik vond dat de politie veel te weinig onderzoek had gedaan om zoiets ingrijpends te doen, als het binnenvallen van het huis van de buurman. Wederzijdse buren waren vooraf niet gehoord. Op de daaropvolgende zaterdag ochtend belde de moeder van het meisje mij. Zij zei dat Di. haar ook had gebeld met de mededeling dat er een vermoeden van misbruik van haar dochter was in verband met geluiden uit de woning van haar ex. De moeder verzekerde ons dat haar dochter 's nachts heel erg moeilijk kon doen, zelfs hysterisch kon worden. Hierna heb ik niet meer met de politie over deze zaak gesproken. Ik heb de politie laten weten dat ik niet meer zou meewerken. Ik heb hierna in datzelfde weekeinde alles met mijn buurman D. besproken. Hierbij heb ik ook de rol van de politie verteld. Verder heb ik met de zaak geen bemoeienis meer gehad."F.       VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR DI.In het kader van het onderzoek verklaarde betrokken ambtenaar Di. op 17 september 1998 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:"Ik heb nooit de opmerking tegen de buurvrouw van verzoeker gemaakt dat de politie direct zou "binnenvallen" bij verzoeker als zijn dochtertje weer zou huilen. Het lijkt me raar als dit zo is gezegd. De officier van justitie heeft dit wel met mij besproken. Ik heb de officier van justitie echter afgeraden het huis binnen te gaan. Dat zou een groter trauma voor het kind betekenen. In mijn telefoongesprek met de officier van justitie zei deze desnoods te willen binnenvallen. Dit was geen beslissing van de officier van justitie, maar een opmerking tijdens het overleg over deze zaak. Ik weet niet meer precies wat ik tegen de buurvrouw heb gezegd. Wel is tegen haar gezegd dat de politie na melding mogelijk kon meeluisteren als de buren iets hoorden. Dat zou dan door de uniformdienst moeten gebeuren, omdat het zich in de nacht afspeelde. Ik kan mij voorstellen dat ik haar heb gebeld en heb gezegd wat de officier van justitie had gezegd. Ik weet dit echter niet zeker. Ik kan me niet voorstellen dat ik heb gezegd dat de politie zou binnenvallen nadat de buren weer iets zouden horen. Mogelijk heb ik gezegd dat de officier van justitie dat had voorgesteld en dat ik dat had afgeraden. Ik zou namelijk in het belang van het kind zelf nooit zo optreden. Ik zou zeker geen uniformdienst binnen laten vallen. We doen dit soort zaken nooit in uniform. Ik weet zo goed als zeker dat ik de genoemde woorden niet gezegd heb. Ik heb verschillende malen contact gehad met de ex-partner van verzoeker en haar nieuwe partner. Ik heb haar gezegd wat mensen uit de buurt hadden gehoord en dat die mensen uit de buurt en de politie zich zorgen maakten. Ze zei toen direct dat ze de bezoekregeling wilde stoppen. Ik kan mij deze gesprekken niet meer geheel herinneren. Voor zover ik me herinner, heb ik er bij haar niet op aangedrongen aangifte te doen van enig strafbaar feit. De reden daarvan is dat het kind er niet eerder met haar over had gesproken. Op dat moment moet eerst een diagnostisch onderzoek uitwijzen dat het kind is misbruikt. Daaraan voorafgaand kan de politie strafrechterlijk niets doen; ook niet met een aangifte. Je hebt dan een n-tegen- n-verklaring. Ik ben van mening dat in dit soort zaken een aangifte niets oplost. Ik kan me daarom niet voorstellen te hebben aangedrongen op het doen van aangifte. Zeker niet in het stadium waarin deze zaak was. Het doel van mijn telefoontje was er achter te komen of er iets mis was met het kind en de moeder in kennis te stellen van onze zorgen, zodat er ook verantwoordelijkheid bij haar kwam te liggen. Ik heb in twee telefoongesprekken op n vrijdag - in de ochtend en in de middag - met de moeder van het kind gesproken. Verder heb ik met haar geen contact gehad. Voor zover ik me herinner heb alleen ik met de moeder gesproken en niet collega H. Ik heb nog wel met haar nieuwe partner gesproken de maandag erna. Dat gesprek ging alleen over de vraag wie de melder was. Voor mij stond in mijn optreden het belang van het kind voorop. Dat was voor de buurt ook zo."G.       VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR H.In het kader van het onderzoek verklaarde betrokken ambtenaar H. op 22 september 1998 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:"Ik doe op de afdeling Gestel de Zedenzaken. Ik werk bij de afdeling criminaliteit van de afdeling Gestel en ik heb daar als taak de jeugd en zedenzaken. Ik werk nauw samen met de afdeling Jeugd- en Zeden Zaken (JZZ) van het korps. (...) Ik heb inderdaad mevrouw V. aan de telefoon gehad. Ik weet niet of zij rechtstreeks mijn nummer heeft gebeld of dat zij met mij is doorverbonden. Het bericht van haar kwam zo verontrustend over - gezien wat de buren hadden gehoord - dat ik contact heb opgenomen met de experts van ons korps van de afdeling JZZ. Dat is ook de gebruikelijke interne procedure. Dit soort problemen wordt in verband met de complexiteit doorgespeeld aan de JZZ. Ik heb tijdens het telefoongesprek ingeschat dat het een te complexe zaak zou worden om de zaak geheel aan onze afdeling te behandelen en dat het wenselijk was de expertise van de JZZ erbij te betrekken. Dat is ook de normale gang van zaken. Dat het een complexe zaak betrof blijkt wel uit het feit dat er direct een journaal van is gemaakt. Ik heb - gezien het journaal op 21 mei 1997 - een gesprek gehad in het bureau met mevrouw V., de buurvrouw van verzoeker. Zij vroeg mij toen wat zij moest doen. Ik heb toen ongeveer het volgende gezegd: "Mocht de politie waarnemen wat de buren vertellen, dan kan de politie bij de buurman aankloppen om de zaak te stoppen." Ik dacht dat ik ook heb gezegd dat ik 's nachts gebeld zou kunnen worden om in burgerkleding de buurman te kunnen benaderen. Het zou immers traumatisch zijn voor het kind om in uniform het huis van de buurman binnen te gaan. Ik heb tegen haar gezegd dat, als zich weer een incident voordeed, zij direct de politie moest bellen via het alarmnummer omdat de politie dan zelf de gebeurtenissen kon constateren. Ik heb verteld dat wij na waarneming maatregelen zouden nemen, maar ik heb alleen gezegd dat wij dan naar binnen zouden gaan. Over "binnenvallen" heb ik niet gesproken. Ik heb ook gezegd dat als wij niets constateerden wij ook niet naar binnen zouden gaan. Pas na eigen waarneming zouden wij naar binnen kunnen gaan. De buurvrouw zei toen dat zij dat wel de beste oplossing vond. Zij heeft niet expliciet gezegd dat zij zeker was dat het kind werd misbruikt, maar zij vertelde heel erg bezorgd te zijn. Ik heb er niets van gemerkt dat zij huiverig zou zijn dat wij eventueel de woning van verzoeker binnen zouden gaan. Daar heeft zij zich niet over uitgelaten. Zij zei wel anoniem te willen blijven. Ik heb toen nog gezegd dat dit moeilijk zou worden, omdat men in dit soort zaken als eerste bij de buren aanklopt. Dat is mijn praktijkervaring. Wij hebben later de buurvrouw op de hoogte gehouden, omdat ze echt bezorgd was. Ik heb niet met de ex van verzoeker, F., gesproken. Ik heb het telefoongesprek tussen collega Di. en haar wel meegeluisterd. Ik kon wel horen wat Di. zei, maar niet wat F. zei. Wat F. zei, vertelde Di. mij later. Ik heb het gesprek meegeluisterd dat Di. op een vrijdagochtend met F. heeft gevoerd. Ik heb het gesprek die middag niet meegeluisterd. Di. vertelde in het gesprek met F. wat de buurt had verteld. F. is uitgelegd waar zij hulp kon krijgen. Er was op dat moment geen aanleiding om aangifte op te nemen. Er was daarvoor te weinig informatie. Er is in dit gesprek 's ochtends in geen geval gesproken over aangifte, dus ook niet over het aandringen op het doen van aangifte. Ik dacht dat Di. contact had gehad met de officier van justitie en niet ik. Ik weet niet meer of de officier van justitie toestemming heeft gegeven om de woning van verzoeker binnen te gaan. Dit zal in het journaal zijn opgenomen."H.       VERKLARING GETUIGE F.Op 14 oktober 1998 ontving de Nationale ombudsman, daarnaar gevraagd, een verslag van gebeurtenissen van getuige F. dat zij op 27 mei 1997 had opgesteld ter voorbereiding van een gesprek met een medewerker van een bureau vertrouwensarts. Dit verslag hield onder meer in:"Vrijdagochtend rond 11:00 uur werd ik opgebeld door mevrouw Di. Zij vertelde mij dat er reden was om aan te nemen dat er vreemde dingen gebeurden tijdens de bezoeken van mijn dochter aan haar vader. Dit naar aanleiding van verontruste buren die gebeld hadden ("meerdere buren"). Dit alles zou aan hen zijn doorgespeeld door het buro Vertrouwensartsen in Eindhoven. Dit was al weken aan de gang en mijn dochter zou geschreeuwd en gehuild hebben: "Au, au, pappa, niet doen! Ook hadden zij die nacht en andere nachten 's nachts het bad horen lopen. De buren zouden hebben uitgerekend dat het weekend van 24 mei het volgende bezoek zou plaatsvinden volgens het patroon van de bezoekregeling. Eerst wilde de politie afluisterapparatuur plaatsen maar bij nader inzien werd er voor gekozen mij op te bellen. De buren zouden dat ook gewild hebben maar konden mij niet traceren omdat ik onlangs verhuisd ben. Het is natuurlijk duidelijk dat ik hiervan totaal van de kaart was omdat zij mij vertelde dat het zeer aannemelijk was dat mijn dochter werd misbruikt zonder dat ik dat zou weten. Het feit dat ik dat niet kon geloven zou ook verklaarbaar zijn "omdat iedere moeder dat zou doen". Ik vertelde haar dat ik het afschuwelijk vond om hem te beschuldigen van iets waar ik niet achter stond. "Maar als u het niet doet dan doen wij het" was haar antwoord. Ik heb haar verteld dat D. en ik niet op goede voet met elkaar stonden en dat ik vond dat hij "niet spoorde" omdat hij mij vanaf het moment dat wij uit elkaar gingen dwarszit en in de problemen brengt. Maar de laatste drie maanden was het rustig en hoopte ik op een wat rustiger leven. In elk geval raadde mevrouw Di. mij aan om onmiddellijk de omgangsregeling stop te zetten via een advocaat. Verder moest ik mijn dochter maar eens voorzichtig aan de tand voelen en maar meteen naar de huisarts gaan en bovendien naar een vertrouwensarts voor een onderzoek. Dit heb ik dan ook allemaal gedaan. Ik ben begonnen te proberen om hierover met mijn dochter te praten (op een kindvriendelijke manier) maar ik merkte al snel dat dit gekkenwerk was omdat ze er totaal niets van begreep. Ook merkte ik dat ik er zelf geheel niet achter stond. In korte tijd kon ik nadenken en besefte dat wij ook al een tijdje last hadden van het feit dat R. enorm te keer kan gaan. B.v.: Verschrikkelijk huilen van pijn omdat ze graag een pleister wil, buikpijn veinzen omdat ze iets niet wil, kortom: pijn gebruiken als middel om iets voor elkaar te krijgen. Een aantal weken geleden heeft ze ook een flinke smak gemaakt tegen de rand van D.'s waterbed en ik kon me zo voorstellen dat dit een enorm circus moet zijn geweest. Als R. overstuur is kan ze mij bellen, en dit gebeurde dan ook regelmatig. En toen mevrouw Di. die datum had genoemd (10 mei) als bewuste datum met als tijd 23:30 uur wist ik weer dat ik met R. heb gesproken rond die tijd. Ik heb haar meteen gebeld en verteld dat ik ervan "overtuigd" was dat er geen sprake was van mishandeling. Zij bleef echter bij haar standpunt en wilde koste wat kost doorzetten, Zij was ervan overtuigd dat R. mishandeld werd. Ik wist dat D.'s wereld in zou storten bij zo'n beschuldiging en wilde dit voorkomen. Dit verhaal heb ik aan de huisarts voorgelegd en die zag na overleg met mij geen aanleiding een onderzoek op R. uit te voeren. Het hele weekeinde liep ik rond met radeloosheid die niet na te vertellen is. D. wist immers nog steeds van niets. De zedenpolitie was dit weekeinde absoluut niet bereikbaar anders dan via een antwoordapparaat. Zaterdag heb ik gebeld met D.'s buren en die stonden versteld van dit verhaal. Zij wisten van niets! Ze hadden wel geluiden gehoord maar daar zij zelf kinderen hebben begrepen zij wel dat dit onmogelijk geluidloos kan. Ook verzekerden zij mij dat er van hun kant nooit gebeld was naar wie dan ook. En ook wist ik dat op het moment dat D. het wel wist, ik niet in de hand had wat er zou gebeuren (ikzelf, de buren, etc.). Op maandag heeft mijn vriend opnieuw geprobeerd de zedenpolitie te spreken te krijgen. Hij heeft toen gesproken met mevrouw Di., die ons nota bene verweet dat wij zelf op onderzoek waren uitgegaan, ondanks het feit dat zij en haar collega onbereikbaar waren. Zij vond dat wij maar een boodschap op het antwoordbandje in hadden moeten spreken. Blijkbaar wilde zij dolgraag zelf deze zaak oplossen. Die avond, (maandag) belde de buurman mij dat hij niet had stilgezeten omdat hij zich herinnerde "grapjes te hebben gemaakt over hiernaast" in het bijzijn van een aantal mensen tijdens een "feestje". Hij is naar de politie gegaan om eventueel de schade te beperken. Daarna heeft hij de stoute schoenen aangetrokken en is naar D. toegegaan. Deze was volgens de buurman ook "onschuldig" omdat hij precies reageerde zoals hij ook zou hebben gereageerd. De buurman had hem hiervan ook tevoren nooit verdacht. Het verhaal van de buurman staat dan ook recht tegenover het verhaal van mevrouw Di.!. is ook naar de politie gegaan en toen hij terugkwam heeft hij mij gebeld. Ik had alles gedaan en ik kon rekenen op bericht van zijn advocaat. Uiteindelijk heb ik het nu gedaan en U begrijpt dat ik laaiend ben op (...), de politie en op mijn ex die ik uitgerekend verdedigd heb! Het leed zou niet te overzien zijn geweest als ik de buren niet gebeld had:- D. zou er kapot van zijn: voor hemzelf en voor iedereen. - R. zou door een molen moeten die voor geen enkel kind goed is. - Bovendien zouden R. en D. elkaar nooit meer kunnen zien. Laat een ding duidelijk zijn! Ik doe hier NIET aan mee! R. is mijn dochter en niemand gaat met haar aan de gang. Zeker niet om iemands onschuld aan te tonen die reageert als D. Kortom...IK BEN BOOS!"I.       REACTIE VERZOEKERDe gemachtigde van verzoeker deelde bij brief van 16 december 1998 onder meer het volgende mee:"Mevrouw V. bevestigt dat de Politie er bij haar op heeft aangedrongen om een telefoontje te plegen, waarna de Politie zou binnenvallen bij cli nt. (...) Mevrouw Di. heeft dit medegedeeld, de heer H. van de Politie heeft dit volgens mevrouw V. de volgende dag bevestigd. Mevrouw V. zegt met zoveel woorden dat ze huiverig werd van de aanpak van de Politie, ze spreekt zelfs van een cowboy-verhaal. (...) Dergelijk machtsvertoon heeft mevrouw V, ertoe gebracht dat zij aan deze zaak verder niet wilde meewerken. Ook de verklaring van mevrouw F. spreekt boekdelen. Het is duidelijk dat mevrouw Di. mevrouw F. onder druk heeft gezet en haar heeft aangespoord tot het doen van aangifte. (...) Mevrouw F. heeft ook nog contact opgenomen met de (andere) buren van cli nt doch deze verklaarden van niets te weten en stonden versteld van dit verhaal. Deze buren hebben mevrouw F. verzekerd dat zij over deze kwestie nooit hadden gebeld, dus ook niet naar de Politie. Nota bene heeft mevrouw Di. mevrouw F. en haar vriend kwalijk genomen dat zij zelf op onderzoek waren uitgegaan. Dit terwijl mevrouw Di. en haar collega onbereikbaar waren, in het bewuste weekend stond het antwoordapparaat aan. Veelzeggend vind ik dat mevrouw F. over mevrouw Di. verklaart: 'Blijkbaar wilde zij dolgraag zelf deze zaak oplossen'. Tegenover deze verklaringen steken de (telefonische) verklaringen van mevrouw Di. en de heer H. jegens het Bureau Nationale ombudsman schril af. Mevrouw Di. verklaart niet veel meer dan dat zij een en ander ofwel betwist, ofwel zich niet meer kan herinneren. (...) Erg overtuigend klinkt dit alles niet en het geheugen laat haar nog al eens in de steek. Alles lijkt erop dat mevrouw Di., wellicht ter voorkoming van een berisping door haar werkgever, achteraf probeert 'haar straatje schoon te vegen'. De verklaring van haar collega past ook in deze context."

Beoordeling

I. .       Inleiding1. Verzoeker leefde begin 1997 gescheiden van zijn toen driejarig dochtertje en zijn ex-partner. In het kader van een bezoekregeling verbleef zijn dochtertje regelmatig enige dagen bij hem in de woning. Verzoekers buren hoorden het dochtertje meer dan eens huilen. In de nacht van 12 op 13 april 1997 hoorden de buren het meisje gedurende een half uur huilen en gillen. Zij hoorden het meisje roepen: "Pappa niet doen. Papa doet pijn." Hierna hoorden zij geluiden dat het meisje kennelijk in bad zat en dat zij bleef huilen en gillen. Het voorgaande heeft de buren het vermoeden gegeven dat het kind mogelijk werd misbruikt.2. Vervolgens hebben de buren enkele malen contact gehad met een bureau vertrouwensarts. Een medewerker van dit bureau heeft de buren geadviseerd contact op te nemen met de politie. Een buurvrouw heeft hierna telefonisch contact opgenomen met het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost.3. Een melding van mogelijke mishandeling of misbruik van een jong kind in huiselijke sfeer dient door de politie altijd serieus te worden genomen. Omdat bij dit soort misdrijven in het algemeen buiten de huiselijke sfeer hiervan weinig tot niets waarneembaar is, is het niet onjuist als de politie tot nader onderzoek overgaat ook al is de informatie waarover zij beschikt summier. Meldingen over dit soort misdrijven in huiselijke sfeer zijn voor de politie heel moeilijk te onderzoeken. Bij het onderzoek dient de politie zowel rekening te houden met de belangen van het kind, als voldoende oog te hebben voor de belangen van de persoon die zich mogelijk aan mishandeling of misbruik van een kind schuldig maakt. De politie dient er bij het onderzoek voor zorg te dragen dat tengevolge van haar onderzoek niet meer personen dan strikt noodzakelijk op de hoogte raken van de verkregen informatie. Dit is zeker het geval zolang de persoon die zich mogelijk aan mishandeling of misbruik van een kind schuldig maakt, nog niet als verdachte is aan te merken. In deze situatie mag de politie de informatie - voor zover nodig - wel doorspreken met (betrokken) professionele hulpverleners, de melders en de ouders van het kind.II.        Ten aanzien van het doorgeven van de melding over het kind.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat een met naam genoemde politieambtenaar de melding van de buurvrouw direct heeft doorgegeven aan de afdeling zedenpolitie.2. Uit de verklaring van betrokken politieambtenaar H. en het door hem en betrokken ambtenaar Di. opgemaakte journaal blijkt dat ambtenaar H. na de melding op 13 mei 1997 van de buurvrouw, op 14 mei 1997 deze melding heeft voorgelegd aan een medewerkster van de afdeling Jeugd- en Zeden Zaken van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, politieambtenaar Di., omdat het een complexe zaak betrof.3. Indien een burger een zaak aan de politie voorlegt, is de politie in beginsel vrij te bepalen welke politieambtenaar of welke afdeling binnen haar organisatie de zaak behandelt. Het spreekt vanzelf - zoals ook het hoofd van de afdeling Eindhoven Gestel van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost heeft meegedeeld - en het is onder omstandigheden zelfs vereist dat zij daarbij zoveel mogelijk gebruik maakt van de expertise van haar medewerkers. Er is dan ook geen reden voor kritiek op het feit dat politieambtenaar H., tot wiens takenpakket binnen de afdeling Eindhoven Gestel het behandelen van zedenzaken behoorde, de melding van verzoekers buurvrouw heeft doorgegeven aan een medewerkster van de afdeling Jeugd- en Zeden Zaken. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.III. .     Ten aanzien van de mededeling dat de politie direct na een melding zou "binnenvallen" bij verzoeker1. Voorts klaagt verzoeker erover dat betrokken politieambtenaar Di. van de afdeling zedenpolitie zijn buurvrouw heeft gezegd dat de politie direct bij hem zou "binnenvallen" als zijn dochtertje opnieuw zou huilen.2. Verzoekers buurvrouw heeft verklaard dat betrokken ambtenaar Di. in een telefoongesprek op 20 mei 1997 had verteld dat de officier van justitie toestemming had gegeven om het huis van verzoeker binnen te vallen als de buurvrouw zou horen dat er zich bij de buurman weer gebeurtenissen voordeden zoals zij eerder had gemeld. Verder verklaarde de buurvrouw dat betrokken ambtenaar H. dit in een gesprek op 21 mei 1997 had bevestigd.3. Di. heeft verklaard dat zij in een telefoongesprek met de buurvrouw nooit heeft gezegd bij verzoeker te zullen binnenvallen na een telefoontje van de buurvrouw. Zowel Di. als H. hebben verklaard dat zij de buurvrouw hebben meegedeeld wat met de officier van justitie was besproken. In dat gesprek tussen de officier van justitie en Di. was ook de mogelijkheid van binnentreden van de woning van verzoeker besproken, en afgewezen. Beide ambtenaren hebben verklaard wel te hebben gezegd dat de politie direct in de woning van de buurvrouw zou komen luisteren indien de buurvrouw weer getuige zou zijn van de eerdergemelde gebeurtenissen.4. De lezing van verzoeker en zijn buurvrouw staat op dit punt tegenover de lezing van de betrokken ambtenaren. Uit het onderzoek zijn onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan n van beide lezingen meer aannemelijk is dan de andere. Dit leidt ertoe dat de Nationale ombudsman met betrekking tot dit punt geen oordeel kan geven.I. V.      Ten aanzien van het aandringen bij verzoekers ex-partner op het doen van aangifte1. Verzoeker klaagt er ook over dat betrokken politieambtenaar Di. van de afdeling zedenpolitie er bij zijn ex-partner op heeft aangedrongen tegen hem aangifte te doen van mishandeling of van seksueel misbruik van zijn dochtertje.2. In het verslag van gebeurtenissen van verzoekers ex-partner vermeldt zij dat betrokken ambtenaar Di. er in een telefoongesprek op vrijdag 23 mei 1997 bij haar op heeft aangedrongen verzoeker te beschuldigen van misbruik dan wel mishandeling van haar dochtertje. Di. ontkent in dit telefoongesprek er bij verzoekers ex-partner op te hebben aangedrongen aangifte tegen verzoeker te doen. Ambtenaar H. - die van het telefoongesprek slechts de woorden van Di. heeft gehoord - verklaarde dat er in het gesprek niet is gesproken over aangifte.3. De lezing van verzoeker en zijn ex-partner staat op dit punt tegenover de lezing van de betrokken ambtenaren. Uit het onderzoek zijn onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan n van beide lezingen meer aannemelijk is dan de andere. Dit leidt ertoe dat de Nationale ombudsman ook met betrekking tot dit punt geen oordeel kan geven.V.       Ten aanzien van de termijn van de klachtbehandeling1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, tot het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde (13 maart 1998), niet inhoudelijk heeft gereageerd op zijn klacht, die hij bij brief van 10 juni 1997 had ingediend, ondanks rappels van 2 december 1997 en 26 januari 1998.2. Op grond van artikel 11 van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost dient een klacht binnen tien weken te worden afgehandeld. In uitzonderingsgevallen kan de termijn worden verlengd. In dat geval krijgt de indiener van de klacht daarvan bericht (Zie

Achtergrond

).3. Verzoekers gemachtigde heeft bij brief van 10 juni 1997 de hiervoor genoemde klacht ingediend bij het hoofd van de afdeling Jeugd- en Zedenzaken van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. De klachtenco rdinator heeft de ontvangst van de klacht bij brief van 23 juni 1997 bevestigd en hij heeft verzoekers gemachtigde meegedeeld dat ernaar werd gestreefd om de klacht binnen vier weken af te ronden. Op 13 maart 1998 - negen maanden na indiening - had de politie de klacht nog niet afgehandeld, terwijl niet is gebleken dat gebruik is gemaakt van de mogelijkheid de afhandelingtermijn te verlengen. Dit is in strijd met artikel 11 van de genoemde klachtregeling. Dat is - zoals ook de korpsbeheerder heeft meegedeeld - niet juist. De korpschef heeft verzoeker hiervoor bij brief van 9 juni 1998 terecht excuses aangeboden. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), is gegrond ten aanzien van de termijn van de klachtbehandeling en niet gegrond ten aanzien van het doorgeven van de melding over het kind, terwijl geen oordeel wordt gegeven over de mededeling dat de politie direct na een melding zou binnenvallen bij verzoeker en over het aandringen bij verzoekers ex-partner op het doen van aangifte. Oud materiaal; mogelijk nog nodig voor VVB!! b. een mailtje van 22 mei 1997 van politieambtenaar H. aan politieambtenaar D., dat onder meer inhield:"Ik heb naar aanleiding van het gesprek dat ik op 21 mei 1997 met V. had telefonisch kontakt gehad met de Hr. G., bureau Vertrouwensarts (...). Hij wist niet precies wat er zich afspeelde op het adres (...) te Eindhoven. Ik heb hem over het gebeurde bijgepraat en hem de volgende voorstellen gedaan. 1e: De politionele aktie d.w.z. We wachten de eventuele melding van de buren af en grijpen dan in op grond van de Politiewet. Hierbij zal mogelijk niet kunnen worden vastgesteld wat er gebeurd is. 2e: Wij benaderen zelf F. tel. (...) en leggen haar de zaak voor. De zaak moet dan wel worden opengegooid wat inhoud dat wij openheid van zaken moeten geven. Wij zullen haar doen moeten bewegen het ouderbezoek niet door te laten gaan. Wanneer F. het niet meer voor elkaar kreeg om R., haar dochtertje thuis te houden en zij wil de bezoekregeling toch stopzetten, moet zij indien er een offici le bezoekregeling is, via haar advocaat maatregelen nemen. Hr. G. was enthousiast dat de politie in deze het voortouw wilde nemen. Hem toegezegd, dat wij hem op de hoogte houden van het verdere verloop." c. een mutatie van 13 mei 1997 van politieambtenaar H., dat onder meer inhield:"Betrokkene V., deelde mede dat zei en de buren van (...) zich ernstige zorgen maakten over het gedrag van de bewoner van pand (...). De bewoner genaamd D., heeft een relatie gehad met een vrouw, waaruit een dochtertje R. is geboren. De naam van de vrouw is haar onbekend. Deze woont thans met haar dochtertje van 3 jaar in (...). Het dochtertje komt elke 14 dagen van vrijdagavond tot zondagavond naar D. Ongeveer 4 weken geleden werden zij en de buren van (...) opgeschrikt, door het jammerend huilen en gillen van R. Zij hadden duidelijk R. roepen: "Pappa niet doen, Papa doet pijn". Dit heeft ongeveer een half uur geduurd, waarna pa kennelijk met het dochtertje in bad ging. Ook in het bad, hoorden zij het kind regelmatig krijsen en huilen. Daar zij het ernstigste vermoeden, had Mevr. V. telefonisch kontakt opgenomen met Dr. M. van Bureau Vertrouwensarts. Afspraak werd gemaakt dat BVA zou trachten te achterhalen wie de moeder was en waar deze woonde. Nu had V. alleen nog maar vernomen dat men bij het BVA nog bezig was achter de naam en adres van de moeder te komen. Afgelopen weekeinde was het kind bij D., van donderdag tot en met zondag. Ook toen was het 's avond laat, omstreeks 23.30 uur, dat zij het kind weer hadden horen huilen en roepen dat Papa het niet moest doen. Dit had ongeveer 10 minuten geduurd waarna hij weer met het kind in bad ging. Deze voorvallen gebeuren altijd op de zaterdagavond cq nacht van zaterdag op zondag. Daar zij en de andere buren zich ernstig zorgen maakten, was de reden dat zij de politie belde. Haar toegezegd, dat mutant zou trachten zo snel mogelijk achter de identiteit van D., en zijn ex-vriendin zou trachten te komen, door informatie bij de gemeente Eindhoven, en Raad voor de Kinderbescherming. Bovendien werd toegezegd, dat ik haar op de hoogte houd van onze kennis cq wetenschap. Wanneer zij bij een volgende bezoek van R. aan haar vader, weer het schreeuwen en gillen hoorde, zij onmiddellijk de politie in kennis zouden stellen, die dan mogelijk zelf konden komen luisteren. van R."

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Reactie op telefonische melding buurvrouw verzoeker dat zijn dochtertje lange tijd lag te huilen .

Oordeel:

Geen oordeel