1998/546

Rapport
Op 4 juni 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw W. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Gouda. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt over de handelwijze van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, productgroep kinderalimentatie, te Gouda (hierna: het LBIO) met betrekking tot de inning van kinderalimentatie van haar ex-echtgenoot. Zij klaagt er met name over dat het LBIO op het moment dat zij een klacht indiende bij de Nationale ombudsman (3 juni 1998):1.       nog steeds niet een bedrag van f 132,46 aan haar heeft uitbetaald, dat het LBIO nog is verschuldigd over januari 1998, ondanks de schriftelijke toezegging daartoe van 23 maart 1998; 2.       de inning van kinderalimentatie op 19 maart 1998 heeft gestopt, omdat verzoeksters ex-echtgenoot na betaling van de maand maart 1998 de alimentatie zes maanden regelmatig heeft betaald, terwijl de betaling over maart 1998 niet was voldaan; 3.       haar verzoek van 1 april 1998 om weer tot inning over te gaan nog niet heeft afgehandeld.

Achtergrond

Burgerlijk Wetboek, boek 1, artikel 408 "1. Een uitkering tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding of tot voorziening in de kosten van levensonderhoud en studie, waarvan het bedrag in een rechterlijke beslissing, daaronder begrepen de beslissing op grond van artikel 822, eerste lid, onder c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is vastgelegd, wordt ten behoeve van de minderjarige aan de ouder die het kind verzorgt en opvoedt of aan de voogd onderscheidenlijk aan de meerderjarige betaald.2. Op verzoek van een gerechtigde als bedoeld in het eerste lid, van een onderhoudsplichtige dan wel op gezamenlijk verzoek van een gerechtigde en onderhoudsplichtige neemt het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen de invordering van de onderhoudsgelden op zich. De executoriale titel wordt daartoe door de onderhoudsgerechtigde in handen gesteld van dit Bureau. De overhandiging daarvan machtigt het Bureau tot het doen van de invordering, zo nodig door middel van executie.

3. Kosten van invordering door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen worden verhaald op de onderhoudsplichtige, onverminderd de kosten van gerechtelijke vervolging en executie. Het verhaal van kosten vindt plaats door wijziging van het bedrag, bedoeld in het eerste lid, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.4. Tot invordering op verzoek van een onderhoudsgerechtigde wordt slechts overgegaan, indien de gerechtigde ter gelegenheid van de indiening van het verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat binnen ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek de onderhoudsplichtige ten aanzien van ten minste n periodieke betaling tekort is geschoten in zijn verplichtingen. In deze gevallen geschiedt de invordering van bedragen die verschuldigd zijn vanaf een tijdstip van ten hoogste zes maanden voorafgaande aan de indiening van het verzoek.5. Alvorens tot invordering met verhaal van kosten over te gaan wordt de onderhoudsplichtige bij brief met bericht van ontvangst in kennis gesteld van het voornemen daartoe en de reden daarvoor, alsmede van het bedrag inclusief de kosten van invordering. De raad wordt bevoegd tot invordering over te gaan op de veertiende dag na de verzending van de brief.6. De invordering die op verzoek van de onderhoudsgerechtigde geschiedt, eindigt slechts, indien gedurende ten minste een half jaar regelmatig is betaald aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en er geen bedragen meer verschuldigd zijn als bedoeld in het vierde lid, tweede volzin. De termijn van een half jaar wordt telkens verdubbeld, indien een voorgaande termijn van invordering ook op verzoek van de onderhoudsgerechtigde was aangevangen.(...)"

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd het LBIO verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd het LBIO een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Het LBIO gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. Feiten 1. Op 13 maart 1997 berichtte het LBIO verzoekster dat aan haar ex-echtgenoot was verzocht om de verschuldigde alimentatie voor hun dochter met ingang van 1 november 1996 aan het LBIO te voldoen.2. Bij brief van 19 maart 1998 berichtte het LBIO verzoekster onder meer het volgende:"(De alimentatieplichtige; N.o.) heeft de verschuldigde alimentatie ten behoeve van (verzoeksters dochter; N.o.) inmiddels 6 maanden regelmatig voldaan na betaling van de maand maart 1998. Berekend tot en met de maand januari 1998 bestaat er geen betalingsachterstand meer. Omdat hierdoor aan de wettelijke criteria is voldaan, zal het LBIO de inning be indigen. Overeenkomstig het bepaalde in de wet dient (de alimentatieplichtige; N.o.) de betaling van de alimentatie met ingang van de maand april 1998 weer rechtstreeks met u te regelen. Ik heb (de alimentatieplichtige; N.o.)dan ook verzocht om daarvoor zorg te dragen. De maand maart 1998 dient hij met u rechtstreeks af te handelen. De ge ndexeerde bijdrage bedraagt ƒ 552,22 per kind per maand. (...) Ik maak u erop attent dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat de betalingsplichtige op de hoogte wordt gesteld van het (post)bankrekeningnummer waarop de betalingen kunnen worden gestort. Uit privacy-overwegingen kan het LBIO dat niet zonder meer verstrekken. Slechts wanneer u niet over het adres van de betalingsplichtige beschikt, kunt u het LBIO schriftelijk verzoeken om uw rekeningnummer en adres aan (de alimentatieplichtige; N.o.) door te geven. Ik wijs u erop dat het LBIO een nieuw verzoek tot inning van u omdat er opnieuw achterstand in de betalingen is ontstaan, niet zal honoreren als blijkt dat u de betalingsplichtige niet heeft ge nformeerd over de wijze waarop kan worden betaald. Wanneer door het LBIO toch nog een betaling van de (alimentatieplichtige; N.o.) wordt ontvangen, zal deze betaling zonder nadere berichtgeving nog aan u worden doorbetaald. Wellicht ten overvloede bericht ik u voorts dat u opnieuw een beroep op het LBIO kunt doen als de betalingen weer zouden stagneren. Dit kan zodra er sprake is van 1 maand achterstand in de betalingen. Ik maak u erop attent dat het LBIO de inning slechts met een terugwerkende kracht van 6 maanden kan verzorgen. Achterstand die ouder is dan 6 maanden kan door het LBIO niet meer worden ge nd. ..."3. Naar aanleiding van een telefoongesprek met verzoeksters partner deelde het LBIO verzoekster bij brief van 23 maart 1998 mee dat het schrijven van 19 maart 1998 correct was geweest. Verder schreef het LBIO dat verzoeksters ex-echtgenoot bij was met betalen tot en met de maand februari 1998 en dat hij de maanden maart en april 1998 nog moest betalen aan verzoekster. Het LBIO meldde tenslotte dat verzoekster nog f 132,46 van het LBIO tegoed had. Dat zou zo spoedig mogelijk worden overgemaakt.4. Verzoekster berichtte het LBIO bij brief van 1 april 1998 dat zij de alimentatie over maart en april 1998 nog niet had ontvangen. Zij verzocht het LBIO de inning vanaf de maand maart 1998 opnieuw op zich te nemen.5. Op 14 mei 1998 berichtte verzoekster het LBIO dat het LBIO haar bankrekeningnummer mocht doorgeven aan haar ex-echtgenoot. Het LBIO zond verzoekster op 3 juni 1998 een aanvraagformulier "verzoek tot inning kinderalimentatie". Dit formulier werd op 5 juni 1998 ingevuld terugontvangen bij het LBIO.6. Bij brief van 14 juli 1998 berichtte het LBIO verzoekster onder meer het volgende:" Naar aanleiding van het door mij van u ontvangen formulier "verzoek tot inning van kinderalimentatie" bied ik u allereerst mijn excuses aan voor deze late berichtgeving en bericht ik u het volgende:(...) Ik heb (de alimentatieplichtige; N.o.) per gelijke post aangeschreven betreffende de achterstand in de betalingen vanaf 1 maart 1998, minus het reeds door u ontvangen bedrag van f 823,33 in totaal per 5 juni 1998. Conform de wetgeving heeft de (alimentatieplichtige; N.o.) nog 14 dagen de gelegenheid om aan te tonen dat er wel of alsnog rechtstreeks aan u is betaald. Eerst daarna kan de inning worden overgenomen en zal de betalingsplichtige verzocht worden om de achterstand en de maandelijkse bijdrage aan het LBIO te voldoen. (...) Na afloop van de 14-dagen termijn zult u bericht ontvangen of het LBIO de inning al of niet overneemt. Indien het LBIO de inning overneemt zal de betalingsplichtige geschreven worden de achterstand en de maandelijkse verplichting aan het LBIO te voldoen. Indien betalingen uitblijven wordt zo mogelijk tot maatregelen tot incasso overgegaan."7. Vervolgens schreef het LBIO verzoekster op 5 augustus 1998 als volgt:"... Van (de alimentatieplichtige; N.o.) ontving ik bericht dat hij is gestopt met de betalingen omdat u zich niet zou houden aan de omgangsregeling, waardoor hij zijn dochter (...) niet meer ziet. Tevens is de (alimentatieplichtige; N.o.) van mening dat de opgelegde bijdrage niet meer kan worden betaald. Ik heb (de alimentatieplichtige; N.o.) erop gewezen dat het LBIO slechts tot taak heeft voor de inning van de door de rechter opgelegde kinderalimentatie zorg te dragen, zodra daartoe een verzoek is gedaan en er sprake is van 1 maand (gedeeltelijke) achterstand in de betalingen. Voor wat betreft de omgangsregeling heb ik de (alimentatieplichtige; N.o.) verwezen naar de sociale afdeling van de Raad voor de kinderbescherming te Assen. Gezien mijn wettelijke taak kan ik (de alimentatieplichtige; N.o.) niet van zijn betalingsverplichting ontheffen noch is mijn bureau in deze bevoegd te bemiddelen. Naar aanleiding hiervan heb ik (de alimentatieplichtige; N.o.) vandaag verzocht de verschuldigde bijdrage ad. f 1.937,77 in totaal berekend vanaf 1 maart 1998 tot en met 31 juli 1998, minus de rechtstreekse betaling van f 823,33 alsnog aan u te voldoen en mij, binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief, een afschrift te doen toekomen van het betreffende betaalbewijs of een kopie van het verzoekschrift met alle daarbij behorende bewijsstukken toe te zenden. Vooralsnog ben ik bereid op een afschrift van het verzoekschrift tot verlaging of nihilstelling van de kinderalimentatie te wachten en de inning nog niet over te nemen. Na ontvangst van de stukken zal ik u nader informeren. Mocht u het hiermee niet eens zijn, dan verneem ik dit graag schriftelijk van u. ..."8. In reactie op de brief van 5 augustus 1998 deelde verzoekster het LBIO op 9 augustus 1998 het volgende mee:"...U schrijft in die brief dat u niet de bevoegdheid heeft om zich te bemoeien met bezoekregelingen en ook niet met het bepalen van de hoogte van de kinderalimentatie. Aan de andere kant geeft u (de alimentatieplichtige; N.o.) nogmaals 14 dagen de gelegenheid om een kopie van het betaalbewijs danwel een kopie van het verzoekschrift aan u toe te zenden. Wat mij het meest irriteert in uw brief is dat u zegt bereid te zijn op dit verzoekschrift te wachten alvorens u over gaat tot inning van de alimentatie. Dit valt toch niet met elkaar te rijmen. Ik ben van mening dat uw taak alleen is ervoor te zorgen dat de alimentatie betaald wordt. U heeft niet de taak om met (de alimentatieplichtige; N.o.) te gaan discussieren over de hoogte van het bedrag. U heeft ook niet de taak om met hem te gaan discussieren over bezoekregelingen. Al deze zaken zijn, zoals uzelf in uw brief van 14.07.1998 aan mij schrijft, op 20.06.1995 door de rechter al bepaald. Wil (de alimentatieplichtige; N.o.) hier veranderingen in aanbrengen zal hij zich wederom tot de rechter moeten wenden. Het kan echter nooit zo zijn dat dit betrekking kan hebben op een achterstand. Tenzij de rechter anders bepaalt. Verder wil ik u erop wijzen dat de 14 dagen termijn reeds op 28.07.1998 was verstreken en er geen enkele reden is om opnieuw een 14 dagen termijn in te stellen. Dit is gebaseerd op uw brief van 14 07.1998. Ik ga er dan ook vanuit dat u met ingang van vandaag zult overgaan tot het innen van alimentatie voor mijn dochter en dat nu nergens meer op wordt gewacht. ..."9. Bij brief van 19 augustus deelde het LBIO verzoekster mee dat de inning van de alimentatie van haar zou worden overgenomen.B. Standpunt verzoeksterHet standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder KLACHT.C. Standpunt LBIO1.In reactie op de klacht deelde het LBIO het volgende mee:"... 1. Het bedrag van ƒ 132,46 werd aan (verzoekster; N.o.) doorbetaald op 25 mei 1998. Dit bedrag stond eind jaar 1997 op een tussenrekening, omdat (de alimentatieplichtige; N.o.) teveel betaalde over 1997. Doordat mijn bureau per 1 januari 1998 een nieuw computersysteem in gebruik nam, ondervond het doorbetalen van bedragen op de tussenrekening vertraging. In verband met de doorbetaling van 17 januari 1998 ad ƒ 419,76 ontving (verzoekster; N.o.) tot en met de maand januari 1998 een bedrag van ƒ 132,46 te weinig. Ik stel vast, dat het bedrag van ƒ 132,46 op het moment dat de brief van 23 maart 1998 (...) naar mevrouw werd verzonden, aan haar doorbetaald diende te worden en niet twee maanden later. 2. Vanaf de maand maart 1997 verrichtte (de alimentatieplichtige; N.o.) regelmatig betalingen aan mijn bureau, zie hiervoor het betalingsoverzicht (...) 3. Bestudering van de brieven van het LBIO aan (verzoekster; N.o.) van 19 maart 1998 (...) en 23 maart 1998 (...) heeft mij geleerd, dat deze brieven tot verwarring geleid moeten hebben voor wat betreft de ingangsdatum waarop (de alimentatieplichtige; N.o.) de kinderalimentatie weer rechtstreeks aan (verzoekster; N.o.) moet betalen. De juiste datum is 1 februari 1998. In bijgaand betalingsoverzicht staat tot en met 31 januari 1998 een achterstand vermeld van ƒ 132,46. Dit bedrag (...) stond in mijn administratie op een tussenrekening en werd op 25 mei 1998 aan (verzoekster, N.o.) doorbetaald. Tot en met 31 januari 1998 had (de alimentatieplichtige; N.o.) de kinderalimentatie volledig voldaan. Op 12 maart 1998 werd een bedrag van ƒ552,22 aan (verzoekster; N.o.) doorbetaald, welk bedrag betrekking heeft op de verschuldigde kinderalimentatie voor de maand februari 1998. In verband met laatstgenoemde betaling, was het de bedoeling dat (de alimentatieplichtige; N.o.) vanaf de maand maart 1998 de kinderalimentatie rechtstreeks aan (verzoekster; N.o.) zou afdragen. (...)4. Naar aanleiding van de brief van (verzoekster; N.o.) van 1 april 1998 (...) werd haar het daarvoor bestemde formulier "verzoek tot inning van kinderalimentatie-LBIO" toegezonden. Het formulier werd op 5 juni 1998 (...) ingevuld terugontvangen en op 14 juli 1998 (...) door mijn bureau in behandeling genomen. Mijn bureau streeft ernaar om inningsverzoeken binnen 4 weken af te handelen. Op de afdeling Selectie waar de verzoeken tot inning van de kinderalimentatie worden behandeld, ontstond er in de maanden april, mei en juni 1998 een achterstand in de te behandelen inningsverzoeken. In verband hiermee werden vanaf eind juni 1998 andere medewerkers van mijn bureau ingeschakeld om verzoeken te behandelen. Dit is de reden waarom het verzoek van (verzoekster; N.o.) eerst op 14 juli 1998 werd behandeld. Verzoeken die betrekking hebben op alimentatieplichtige ouders die wederom in gebreke blijven, worden behandeld als waren het de eerste verzoeken. ..."2. Naar aanleiding van nadere vragen deelde het LBIO nog het volgende mee:"... Overeenkomstig de wet, art. 408 boek 1 BW (zie ACHTERGROND; N.o.), zal het LBIO na de overname van de inning van de kinderalimentatie de incasso van de verschuldigde bedragen eerst dan be indigen:-        wanneer er minimaal 6 maanden aaneensluitend aan mijn bureau is betaald; -        er geen sprake meer is van achterstallige alimentatie; -        de door betalingsplichtige verschuldigde opslagkosten zijn voldaan. Met de alimentatiebetaling van 10 maart 1998 fl. 552,22 voldeed (de alimentatieplichtige; N.o.) de kinderalimentatie tot en met de maand februari 1998, (...) Evenwel, met de alimentatiebetaling van 31 december 1997 fl. 419,76 + fl. 132,46 = fl. 552,22 voldeed (de alimentatieplichtige; N.o.) de kinderalimentatie tot en met de maand januari 1998. Op dat moment werd er 6 maanden aaneensluitend aan het LBIO betaald en werden ook de opslagkosten voldaan. Omdat aan de wettelijke criteria werd voldaan dienden beide partijen in januari 1998 bericht van mijn bureau te ontvangen, dat (de alimentatieplichtige; N.o.) de alimentatiebetalingen vanaf 1 februari 1998 rechtstreeks met (verzoekster; N.o.) moest regelen. Door werkomstandigheden bij mijn bureau in de maanden december 1997 en januari 1998, is dit door de afdeling die deze zaak behandelt te laat in behandeling genomen, waardoor de correspondentie van 19 en 23 maart 1998 (...) tot verwarring heeft geleid. Met haar faxbericht van 1 april 1998 verzocht (verzoekster; N.o.) om de inning van de kinderalimentatie weer over te nemen. Op dezelfde dag nam (de alimentatieplichtige; N.o.) telefonisch contact op met het LBIO. Hij deelde mee dat (verzoekster; N.o.) hem niet op de hoogte bracht van haar rekeningnummer, waardoor hij de kinderalimentatie niet aan haar kon voldoen. In dit verband verwijs ik u naar de brief van het LBIO van 19 maart 1998, (...), waarbij (verzoekster; N.o.) erop attent werd gemaakt dat zij er zelf verantwoordelijk voor is dat (de alimentatieplichtige; N.o.) op de hoogte wordt gesteld van haar post-/bankrekeningnummer. Met haar faxbericht van 14 mei 1998 (...) gaf (verzoekster; N.o.) mijn bureau toestemming om haar bankrekeningnummer aan (de alimentatieplichtige; N.o.) door te geven. Op 15 mei 1998 nam zij hierover nogmaals telefonisch contact op met het LBIO (...). Tijdens dat gesprek deelde zij tevens mee, dat indien zij binnen 10 dagen geen alimentatie zou ontvangen zij een nieuw inningsverzoek aan het LBIO zou doen. Na dit gesprek werd (alimentatieplichtige N.o.) schriftelijk van haar rekeningnummer in kennis gesteld (...) Op 3 juni 1998 verzocht (verzoekster; N.o.) de afdeling die haar zaak behandelt telefonisch, om haar een nieuw formulier "verzoek tot inning van kinderalimentatie-LBIO" toe te zenden. Dat is terstond gebeurd (...). Bij een hernieuwd verzoek tot inning van de kinderalimentatie aan het LBIO geldt geen verkorte aanvraagprocedure. In de brief aan (verzoekster; N.o.) van 14 juli 1998 (...) heeft de afdeling selectie van mijn bureau een uiteenzetting gegeven welke procedure er overeenkomstig de wet wordt gevolgd. In dit verband verwijs ik u tevens naar (...), de wettekst van art. 408 boek 1 BW. Het enige verschil bij herhaalde overname van de kinderalimentatie is, dat de inningstermijn van een half jaar telkens wordt verdubbeld. Zie lid 6 van genoemd artikel. Met de brief van 19 augustus 1998 (...) heeft de inningsafdeling gereageerd op de brief van (verzoekster; N.o.) van 9 augustus 1998. In de brief werd verzuimd te verwijzen naar haar brief van 9 augustus 1998. De brief van 19 augustus 1998 is tevens een vervolg op de brief van 5 augustus 1998. Een verzoekschrift van een alimentatieplichtige aan de Rechtbank, strekkende tot wijziging van de verschuldigde kinderalimentatie, heeft geen opschortende werking ten aanzien van de overname van de inning van de alimentatie door mijn bureau. Na de overname van de inning en het uitblijven van betalingen aan het LBIO, is er ook geen opschortende werking ten aanzien van incassomaatregelen tegen een betalingsplichtige. Zolang de Rechtbank geen nadere beslissing heeft genomen, is het LBIO ingevolge de wet gehouden om de verschuldigde bedragen integraal van een alimentatieplichtige te vorderen. ..."D. Reactie verzoeksterVerzoekster deelde mee dat zij in de brief van het LBIO van 19 maart 1998 geen aanleiding had gezien om haar rekeningnummer door te geven aan haar ex-echtgenoot, omdat dit rekeningnummer al jaren ongewijzigd is en bij haar ex-echtgenoot al bekend was. Het LBIO had verzoekster er niet kort na 1 april 1998 van in kennis gesteld dat haar ex-echtgenoot stelde haar rekeningnummer niet te kennen. Nadat verzoekster telefonisch contact had opgenomen met het LBIO in mei 1998, deelde het LBIO bovenstaande aan verzoekster mee.

Beoordeling

I. . Ten aanzien van het uitbetalen van het bedrag vanf 132,461. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, productgroep kinderalimentatie, te Gouda (hierna: het LBIO) op het moment dat zij een klacht indiende bij de Nationale ombudsman (3 juni 1998) nog steeds niet een bedrag van f 132,46 aan haar had uitbetaald. Dit bedrag diende het LBIO vanaf januari 1998 aan haar over te maken. Bij brief van 23 maart 1998 had het LBIO toegezegd dat het betreffende bedrag zo spoedig mogelijk zou worden uitbetaald aan verzoekster.2. In reactie op de klacht gaf het LBIO aan dat het betreffende bedrag op 25 mei 1998 aan verzoekster was uitbetaald. De vertraging in de uitbetaling was ontstaan als gevolg van de ingebruikneming van een nieuw computersysteem. Dat vormt wel een verklaring, maar geen rechtvaardiging voor de lange behandelingsduur. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.II. . Ten aanzien van het stopzetten van de inning van kinderalimentatie1. Verzoekster klaagt er in de tweede plaats over dat het LBIO in maart 1998 de inning van kinderalimentatie heeft be indigd, omdat de alimentatieplichtige, verzoeksters ex-echtgenoot, na betaling van de maand maart 1998 de alimentatie zes maanden regelmatig zou hebben betaald. De betaling over maart 1998 was echter op 19 maart 1998, het moment waarop verzoekster van de be indiging op de hoogte werd gebracht, nog niet voldaan.2. In reactie op de klacht gaf het LBIO aan dat de brief van 19 maart 1998 aan verzoekster aan duidelijkheid te wensen overliet en dat verzoekster al in januari 1998 bericht van het LBIO had moeten ontvangen dat haar ex-echtgenoot per 1 februari 1998 de betalingen weer rechtstreeks aan haar moest overmaken.3. Op het moment dat het LBIO verzoekster in kennis stelde van het besluit tot stopzetting van de inning, op 19 maart 1998, was het bij het LBIO bekend dat verzoeksters ex-echtgenoot de betaling over februari 1998 pas in maart 1998 had voldaan en de betaling over maart 1998 nog in het geheel niet had overgemaakt. Aldus werd op 19 maart 1998 niet aan de voorwaarden voldaan om de inning te be indigen, zoals deze zijn vastgelegd in artikel 408, vierde en zesde lid van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (zie

Achtergrond

). Daarin is immers vastgelegd dat de invordering slechts dient te eindigen als er gedurende een half jaar regelmatig is betaald en er geen bedragen meer verschuldigd zijn. Het bedrag over maart 1998 was echter op dat moment nog verschuldigd. Dat de inning desondanks werd stopgezet, is daarom niet juist. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.III. . Ten aanzien van de afhandeling van het verzoek om de inning te hervatten1. Verzoekster klaagt er tenslotte over dat het LBIO haar verzoek van 1 april 1998, om weer tot inning van de alimentatie die verschuldigd was door haar ex-echtgenoot over te gaan, op het moment dat zij een klacht indiende bij de Nationale ombudsman (3 juni 1998) nog niet had afgehandeld. Per 19 augustus 1998 nam het LBIO de inning weer over.2. In reactie op de klacht gaf het LBIO aan dat er in de maanden april, mei en juni 1998 een achterstand in de te behandelen inningsverzoeken was ontstaan. Tevens had de alimentatieplichtige op 1 april 1998 aan het LBIO gemeld dat hij het rekeningnummer van verzoekster niet kende.3. Het LBIO is wat betreft de afhandeling van het hernieuwde verzoek tot inning van de alimentatie op een aantal punten tekort geschoten. Zo had het LBIO kort na het telefoontje van verzoeksters ex-echtgenoot op 1 april 1998, waarin hij meldde dat hij het rekeningnummer van verzoekster niet kende, deze melding op eigen initiatief tijdig aan verzoekster moeten doorgeven. Dat is niet gebeurd. Tevens had het LBIO verzoekster kort na 1 april 1998 een aanvraagformulier moeten toezenden, en niet pas op 3 juni 1998. Dat deze aanvraag op 14 juli 1998 werd verwerkt, was, zoals het LBIO zelf ook al aangaf, onvoldoende tijdig. Ook is het niet juist dat het LBIO verzoeksters ex-echtgenoot, naar aanleiding van zijn bericht waarom hij geen alimentatie meer betaalde, bij brief van 5 augustus 1998 nogmaals in de gelegenheid stelde om binnen veertien dagen de alimentatie te voldoen. Verzoeksters ex-echtgenoot was immers al bij brief van 14 juli 1997 in de gelegenheid gesteld om binnen veertien dagen te betalen. Er was geen enkele reden om die termijn opnieuw te gunnen. Tenslotte was het niet juist dat het LBIO, blijkens de brief aan verzoekster van 5 augustus 1998, aan verzoeksters ex-echtgenoot had meegedeeld bereid te zijn de inning nog niet over te nemen wanneer hij een verzoek tot verlaging of nihilstelling van de alimentatie indiende. Een verzoekschrift van een alimentatieplichtige aan de rechtbank tot wijziging van de alimentatie heeft geen opschortende werking ten aanzien van de overname van de inning, zoals het LBIO stelde in zijn reactie aan de Nationale ombudsman. Daarom valt niet in te zien waarom het LBIO desondanks aan de alimentatieplichtige meedeelde bereid te zijn de inning nog niet over te nemen.4. Door bovengenoemde handelwijze van het LBIO is vertraging ontstaan in het hervatten van de inning. Dat is niet juist. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Gouda is gegrond.                           

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

Bedrag nog steeds niet uitbetaald; gestopt met innen alimentatie; verzoek om weer te gaan innen nog niet behandeld.

Oordeel:

Gegrond