1998/472

Rapport
Op 27 augustus 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Almere, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop het regionale politiekorps Flevoland is opgetreden met betrekking tot zijn klachten over burenoverlast en mishandeling van zijn kinderen door bij de politie bekende kinderen.          Voorts klaagt hij over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland zijn klacht van 18 maart 1997 over bovenstaand politieoptreden heeft behandeld. Hij klaagt er met name over dat:                  de klachtprocedure op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, nog niet was afgerond;                   hij geen verslag heeft ontvangen van het op 29 mei 1997 gevoerde bemiddelingsgesprek;                   hij na dit gesprek in het geheel niet meer van de politie heeft vernomen.

Achtergrond

Artikel 9 van de Klachtenregeling optreden ambtenaren van politie Flevoland luidt als volgt:"1. Een klacht wordt afgedaan uiterlijk binnen 10 weken na de indiening.          2. Indien de afdoening niet binnen de hiervoor genoemde termijn kan plaatsvinden, doet de korpsbeheerder hiervan mededeling aan de indiener van de klacht met opgaaf van de redenen. Daarbij geeft de korpsbeheerder tevens aan binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt." ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de

gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Verder werd de bij deze zaak betrokken wijkagent telefonisch gehoord. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De beheerder van het regionale politiekorps Flevoland deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Noch verzoeker noch de betrokken ambtenaar gaf binnen de gestelde termijn een reactie. BEVINDINGEN De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1.1. Verzoeker woont sinds september 1995 te Almere aan de X.laan nummer 76. Op dit adres ondervindt verzoeker geluidsoverlast van diverse buren en andere omwonenden. In verband hiermee heeft verzoeker herhaaldelijk de politie ingeschakeld. Naar aanleiding van verzoekers meldingen is de politie diverse keren bij betrokkenen aan de deur geweest.1.2. Twee kinderen van verzoeker volgen onderwijs aan basisschool Q. te Almere. Verzoeker heeft gesteld dat zijn kinderen stelselmatig worden gepest en lichamelijk worden mishandeld door een aantal leeftijdgenoten, waaronder zich ook (ex-)schoolgenoten van verzoekers kinderen bevinden. Verzoeker heeft in verband hiermee de leiding van de desbetreffende basisschool en ook de politie ingeschakeld.2. Omdat verzoeker van mening is dat het regionale politiekorps Flevoland onvoldoende werk heeft gemaakt van zijn meldingen, diende verzoeker bij brief van 18 maart 1997 een klacht in bij de klachtencommissie van het regionale politiekorps Flevoland. Hierin deelde verzoeker onder meer het volgende mee:"Op of omstreeks 27 september 1996 om ongeveer 13.00 uur neem ik, na een reeks van voorvallen op de Openbare Basisschool Q. en in (mijn; N.o.) woonwijk, telefonisch contact op met politie Almere-Stad. Daarbij geef ik aan de vrouwelijke agent aan, dat ik aangifte wens te doen i.v.m. kinderen die op Q. systematisch worden mishandeld. Als dat niet de juiste weg is, wens ik onmiddellijk politie-assistentie. De agente zegt dat ik contact moet opnemen met de wijkagent (Lo.). Wanneer ik terugbel (voor de wijkagent)

zegt dezelfde vrouwelijke agente; de wijkagent wenst niet gestoord te worden. Ondertussen, zo heb ik de indruk, neemt de politie contact op met de directeur van dezelfde school, opdat deze op de hoogte wordt gesteld van mijn telefonische contact met de politie inzake mishandeling. Aangezien de directeur, leerkrachten e.a. van de reeks voorvallen reeds op de hoogte waren en de school haar imago niet om deze voorvallen bekend wil zijn, wordt in samenwerking met de politie Almere-Stad de kwestie omgedraaid. De omkering doet voorkomen dat directeur V. contact heeft gezocht met politie over voorvallen van twee kinderen die op Q. zitten en daarbij betrokken waren. Deze twee kinderen die veelal problemen als agressief gedrag hebben veroorzaakt, hebben als sanctie elk een tikje gehad en zoals sedert anderhalf jaar regelmatig hierover aangesproken. Deze voorvallen hebben plaatsgehad ruim na schooltijd op honderden meters van de school. Plotsklaps neemt de bewuste wijkagent Lo. telefonisch contact met mij op over dit voorval. Het wordt een heftig telefoongesprek. Wij tezamen met directeur V. maken voor maandag 30 september 1996 om 11.00 uur een afspraak. Als de wijkagent afbelt, komt de politie omstreeks 16.30 uur aan de deur bij mij en zegt; 'Ik moet u arresteren wegens kindermishandeling.' Een vrouwelijke agent is daarbij aanwezig. Ik vraag op grond waarvan en vraag waar de bewijzen zijn voor kindermishandeling. Daarna vertel ik het voorval dat zich sedert anderhalf jaar voordoet. De agenten vertrekken en ik hoor verder niets meer van hen. (...) Op maandag 30 september 1996 zit ik samen met directeur V. en Lo., wijkagent, aan tafel. De wijkagent zegt niet veel en zit provocerend met handboeien te spelen. Ondertussen had ik door dat dit vieze spelletje van politie en directeur van de school in elkaar was gezet, maar voor mij transparant was, en niet getuigt van adequaat optreden. (...) De politie had zich (...) een goed oordeel van alle partijen, mijzelf incluis, moeten vormen alvorens tot handelen en gedragingen over te gaan. De politie had mij in eerste aanleg moeten horen en assistentie bieden. Zij heeft zoals eerder vermeld, de kwestie omgekeerd. Dit is trouwens niet de eerste keer dat de politie dit doet. Bij de vermeende arrestatie waren leerlingen van Q. ruim voor mijn woonhuis aanwezig. Daags daarna hebben mijn twee kinderen veel last en opstootjes van medeleerlingen ondervonden, overigens onterecht. (...) Op grond van de klachten-

regeling optreden ambtenaren van politie, wordt gevraagd een onderzoek in te stellen."3. Bij brief van 24 maart 1997 bevestigde het regionale politiekorps Flevoland de ontvangst van verzoekers brief van 18 maart 1997.4. In het kader van de klachtprocedure vond op 29 mei 1997 een gesprek plaats tussen verzoeker en de operationeel co rdinator Almere-Stad, inspecteur van politie D. en inspecteur van politie Li.. Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat – samengevat - weergegeven onder

Klacht

.2. In zijn brief van 27 augustus 1997 aan de Nationale ombudsman deelde verzoeker onder meer het volgende mee:"In de afgelopen maanden, zeg gerust vanaf januari 1997, heb ik vrij regelmatig de politie gebeld wegens burenoverlast van X.laan no. 78, de locatie alwaar reeds vanaf 1995 overlast wordt veroorzaakt. De politie is soms wel geweest en heeft daarbij te kennen gegeven rapportages te zullen maken en een enkele keer zijn zij, vrij incidenteel, ook bij de buren geweest. De buren daarentegen melden aan de politie valse berichten nadat ik voor hen de politie heb gebeld of willen de overlast ook wel met de vuist beslechten. Ik heb dit alles aan de politie gemeld. De wijkagent is steeds bij dit alles betrokken geweest. Zelfs de politie die bij mij thuis is geweest heeft diverse keren te kennen gegeven dat de wijkagent dit en andere zaken zelf moet gaan afhandelen of daarachter moet gaan. De wijkagent is nimmer bij deze buren geweest, zo is het mij opgevallen. Ik heb zelf de wijkagent Lo. vrij regelmatig aan de telefoon gehad over deze en andere burenoverlast. Het komt mij voor dat de wijkagent samenspant met de agent diens kind en broer/familie woont op nummer 78 aan de X.laan. De wijkagent is ook degene die de openingen heeft of zoekt naar woningbouwvereniging en andere instanties, en van daar dat zijn rol in deze kwestie beter tegen het licht moet worden gezien en van een objectief oordeel en onderzoek geen sprake is.". Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland1. Bij brief van 21 oktober 1997 reageerde de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland op de klacht van verzoeker. Hierin deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:"De heer L. klaagt over de wijze waarop door politie Flevoland is

opgetreden met betrekking tot zijn klachten over burenoverlast en mishandeling van zijn kinderen door bij de politie bekende kinderen. Het bevreemdt mij zeer dat klager zich thans tot u heeft gewend. Op 29 mei 1997 is met klager een gesprek over deze problematiek gevoerd. Met klager zijn diverse afspraken gemaakt. Ik verwijs naar het rapport van de heer D. d.d. 4 juni 1997 (zie hierna onder C.3.; N.o.). Op de klacht van klager van 18 maart 1997 is een onderzoek op grond van de regionale klachtenregeling gevolgd. Dit heeft geleid tot het hierbovengenoemde gesprek. Aangezien klager gedurende het gesprek aangaf zijn klacht als afgehandeld te beschouwen, is de klacht ter kennis gebracht van de klachtencommissie. Hiervan heb ik de klager op 13 oktober 1997 in kennis gesteld. Kennelijk is wel verzuimd het verslag van het bemiddelingsgesprek aan klager toe te zenden. Dit is op 20 oktober 1997 alsnog gebeurd. Het is juist dat de klacht op het moment dat klager zich tot u wendde, formeel nog niet was afgerond. Wel had klager reeds aangegeven zijn klacht als afgehandeld te beschouwen. Ten aanzien van de door u gestelde vragen bericht ik u het volgende:Vraag 1: - 18/03/97 klager verstuurt zijn klacht; - 20/03/97 klachtbrief wordt ingeboekt; - 24/03/97 klachtbrief wordt verzonden aan de districtschef Almere met het verzoek een onderzoek in te stellen overeenkomstig de regionale klachtenregeling; - 02/05/97 de wijkagent stelt zijn rapport op; - 02/05/97 de rapporteur geeft (de districtschef Almere; N.o.) schriftelijk aan dat het onderzoek vertraagd is; - 29/05/97 bemiddelingsgesprek tussen klager en twee ambtenaren van politie; - 23/06/97 districtschef Almere verstuurt bevindingen naar de korpschef; - 12/09/97 korpschef verstuurt verslag met zijn zienswijze naar de burgemeester en fgd. Hoofdofficier van Justitie. Uit navraag is mij gebleken dat de reden voor de late afhandeling van de klacht is gelegen in het feit dat er een groot aantal andere verslagen op afhandeling wachtten. Daarnaast werd er vanuit gegaan dat klager zijn klacht als afgehandeld beschouwde; - 19/09/97 verslag van de klacht toegezonden aan de klachtencommissie; - 25/09/97 eerste bespreking van de klacht door de klachtencommissie; - 08/10/97 vaststelling advies klachtencommissie; - 13/10/97 mijn bericht aan klager.

Vraag 2: Er is een verslag opgemaakt. Deze treft u bijgaand aan (verslag D. d.d 4 juni jl.). Vraag 3: Abusievelijk is verzuimd het verslag aan klager toe te zenden. Dit is alsnog gebeurd. (…) Vraag 4: Ten aanzien van de door klager gemelde overlast deel ik u mede dat reeds lange tijd sprake is van bemoeienis van de politie met diverse meldingen van klager. Tevens zijn hierbij betrokken (geweest) de gemeente Almere en de Woningbouwvereniging. Ik wijs u opnieuw op de met klager gemaakte afspraken en de in het gesprek getrokken conclusies. De school heeft het pestprobleem voortvarend aangepakt en klager zou in de buurt inventariseren wie er nog meer last had van de buren en daarmee eventuele stappen ondernemen in de richting van de Woningbouwvereniging."2. Bij de brief van de korpsbeheerder van 21 oktober 1997 was als bijlage gevoegd een brief van 13 oktober 1997 van de korpsbeheerder aan verzoeker, waarin hij meedeelde dat verzoeker op 29 mei 1997 te kennen had gegeven zijn klacht als afgehandeld te beschouwen en dat het onderzoek naar de klacht nu was afgerond.3. Bij de brief van de korpsbeheerder was verder als bijlage gevoegd het rapport van 4 juni 1997 van de operationeel co rdinator Almere- Stad, de inspecteur van politie D. Hierin rapporteerde hij als volgt:"Ik, D., inspecteur van regiopolitie Flevoland, dienstdoende aan het district Almere, in aansluiting op het schrijven van de heer L. (...) rapporteer het volgende:In bedoelde brief, alsmede de bijlagen wordt onder andere door de heer L. aangegeven dat:- zijn kinderen die onderwijs volgen op de openbare basisschool Q. te Almere, systematisch worden mishandeld en gepest, - klager een kind uit de buurt een correctietik geeft, waarna hij door de politie hierover wordt benaderd, - de wijkagent Lo. kort voor deze correctietik klager telefonisch benaderd heeft en toegezegd heeft actie te ondernemen tegen het pesten, - desondanks politieambtenaren aan de deur komen als hij een correctietik uitdeelt aan een kind in de buurt, - de politieambtenaren aanstalten maken hem mee te nemen naar het bureau, - de politieambtenaren dit uiteindelijk niet doen, als zij

vernemen dat de wijkagent reeds met deze zaak bezig is, - klager veel overlast ondervindt van buurtbewoners, - deze mensen zich hierop niet laten aanspreken, - de wijkagent hem bezoekt en daarbij 'intimiderend' met zijn handboeien zit te spelen. Op donderdag 29 mei 1997 te 15.00 uur, aan het hoofdbureau van politie te Almere, in het bijzijn van de inspecteur van politie, Li., had ik een gesprek met klager. Nadat klager zijn brieven had toegelicht werd de klacht uitvoerig besproken. Het gesprek heeft geleid tot de volgende resultaten, verhelderingen danwel afspraken:- op het moment dat de wijkagent kennis kreeg van het stelselmatig pesten en mishandelen van de zoon van klager door medeleerlingen, heeft de wijkagent toegezegd een gesprek te zullen aangaan met de directeur van de betreffende school. Hiertoe maakte de wijkagent direct een afspraak. De klacht van klager werd derhalve serieus genomen. - in afwachting van dit gesprek, deelde klager een correctietik uit aan een kind uit de buurt, die wederom zijn zoon pestte. De ouders van dit kind namen contact op met de politie en de ter assistentie gekomen politieambtenaren bezochten klager. Klager kon vervolgens uitleggen dat er problemen waren waarmee de wijkagent reeds aan het werk was gegaan. Hierom werd klager, (in feite verdachte) niet meegenomen naar het politiebureau. In dit geval werd er door de politieambtenaren goed naar klager geluisterd en werd hij serieus genomen. - de wijkagent heeft de handboeien afgedaan omdat hij nogal breed van postuur is en deze handboeien hinderlijk zijn bij het plaatsnemen in een stoel. Dat de wijkagent gespeeld heeft met deze handboeien, kan best het geval zijn geweest, doch van enige opzet tot intimiderend gedrag kan geen sprake zijn. Rapporteur heeft dit voorval besproken met de wijkagent. Hij liet weten als hij een dergelijke indruk gewekt had, dit zeker niet zijn bedoeling was. Klager begreep nu waarom de wijkagent zijn handboeien had afgedaan. - de school heeft het pestgedrag inmiddels voortvarend opgepakt, - klager zal nagaan in hoeverre er andere bewoners dezelfde vormen van overlast ondervinden als hij, - gezamenlijk zullen zij de woningbouwvereniging dan hiervan in kennis stellen, - mocht klager geen andere bewoners kunnen traceren, die overlast ondervinden dan zal hij, gezien de grote hoeveelheid overlast-veroorzakers, zich gaan afvragen in hoeverre hij in de juiste wijk is gaan wonen, - echte (aantoonbare) klachten, zullen worden gemeld bij de

politie, (te denken valt hier aan geluidsoverlast waarbij men zich niet laat aanspreken). (....) Resum :Klager deelde mede de klachtbrief als afgehandeld te zullen beschouwen en keek tevreden terug op het gesprek." 4. Bij de brief van de korpsbeheerder was verder als bijlage gevoegd het rapport van 2 mei 1997 van wijkagent Lo. aan de chef van het district Almere. Hierin rapporteerde hij als volgt:"Ik maak dit rapport in opdracht van de districtschef van de politie Almere, als reactie op een klachtbrief van de heer L. d.d. 18 maart 1997. Ik heb verscheidene malen contact gehad met de heer L. in mijn functie als wijkagent. Veelal had de heer L. in deze gevallen de rol van klager. Daar ik in mijn functie veelvuldig contacten heb met diverse instanties en organisaties, is mij bekend dat de heer L. naar allerlei instanties klachtbrieven heeft geschreven (de school-inspectie, de woningbouwvereniging, het wijkbeheer, de politie), dit in verband met het vermeende onrecht wat hem is aangedaan. In mijn contacten met hem en anderen is de indruk ontstaan dat zijn optredens mogelijk het gevolg zijn van problemen van psychische aard. Als voorbeeld haal ik aan de passage uit bovengenoemde brief, waarin hij mij beschuldigt van 'detournement de pouvoir' en het provocerend spelen met mijn handboeien. Ik weet echt niet wat ik met mijn handboeien heb gedaan. In ieder geval heb ik er absoluut niet provocerend mee zitten spelen. Mogelijk heb ik de boeien vastgepakt en afgeschermd toen ik ging zitten. Dit om het meubilair niet te beschadigen. Dit is een routinegebaar. Tevens heeft de heer L. zich tegenover mij en anderen een aantal malen laatdunkend uitgelaten over zoals hij het noemt 'zwarten'. Hij bedoelt hiermee negro de personen, een groep waar hij nota bene zelf toe behoort. De klachten van hem welke bij mij binnengekomen zijn bevatten o.a. klachten over buren (7 verschillende wel te verstaan) en over verkeersoverlast in de buurt. (...) Ik adviseer om de schrijver uit te nodigen voor een gesprek en zo deze zaak af te handelen. (...) Mogelijk dat er vooraf ook een gesprek met mij gehouden kan worden waarin ik een en ander mondeling kan toelichten.

Als laatste wil ik nog wel een opmerking maken. Ik constateer dat de schrijver van de brief lang heeft gewacht met het schrijven van deze. Hetgeen de heer L. schrijft, heeft zich afgespeeld op of rond 27 september 1996. De dagtekening van de ingekomen brief is gesteld op 18 maart 1997, dit is bijna een half jaar na gedane zaken.". Aanvulling op het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland1. Bij brief van 14 november 1997 verzocht de Nationale ombudsman de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland aan te geven waaruit zou moeten blijken dat verzoeker zich kon verenigen met de inhoud van het gespreksverslag van 4 juni 1997. Tevens verzocht de Nationale ombudsman de korpsbeheerder om met behulp van mutaties en rapportages een helder beeld te geven van verzoekers meldingen en de reacties daarop van de zijde van het regionale politiekorps Flevoland.2. Bij brief van 19 november 1997 deelde de korpsbeheerder mee dat het gespreksverslag abusievelijk niet eerder dan op 20 oktober 1997 aan verzoeker was voorgelegd en dat uit het verslag dan ook niet bleek dat verzoeker zich met de inhoud ervan kon verenigen.3. Als bijlage bij zijn brief had de korpsbeheerder zeven mutaties gevoegd. De mutaties van achtereenvolgens 24 maart 1996, 9 augustus 1996 en 14 april 1997 werden opgemaakt naar aanleiding van meldingen door verzoeker. De overige mutaties, van 24 september 1996, 27 september 1996, 30 maart 1997, 4 april 1997 werden opgemaakt naar aanleiding van meldingen door derden, onder wie M., verzoekers buurman van X.laan 78.. Reactie van verzoeker In reactie op het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland stuurde verzoeker de Nationale ombudsman tussen 25 november 1997 en 31 december 1997 elf verschillende brieven.1. In een van de drie brieven van 15 december 1997 deelde verzoeker onder meer mee, geen mutaties te hebben aangetroffen van een aantal door hem gedane meldingen van overlast, terwijl het regionale politiekorps Flevoland anderzijds mutaties had gefingeerd. Met betrekking hiervan vorderde verzoeker verwijdering uit het register. Verzoeker voegde daar aan toe dat hij in de jaren 1996 en 1997, naar schatting vijfentwintig maal bij de politie had geklaagd over overlast veroorzaakt door bewoners van de woningen X.laan 78, 80, 82 en 84. Voor zover hem bekend, was de politie slechts vier maal langs

gegaan bij de betrokken overlastveroorzaker.2. In zijn brief van 17 december 1997 vorderde verzoeker doorhaling van onware en lasterlijke uitlatingen in de door de politie opgemaakte mutaties.3. In een van de twee brieven van 18 december 1997 deelde verzoeker onder meer mee, in grote lijnen akkoord te kunnen gaan met de inhoud van het verslag van het bemiddelingsgesprek van 4 juni 1997.4. In zijn brief van 19 december 1997 gaf verzoeker te kennen er van uit te gaan dat het gespreksverslag niet op 4 juni 1997 werd opgemaakt, maar pas veel later, nadat het regionale politiekorps Flevoland werd geconfronteerd met de door hem bij de Nationale ombudsman ingediende klacht. Verzoeker voegde daar aan toe, nooit formeel te hebben gesteld dat de behandeling van zijn bij de politie ingediende klacht kon worden stopgezet.5.1. In zijn brief van 22 december 1997 gaf verzoeker onder meer te kennen, wijkagent Lo. niet te kennen, zakelijk, noch priv . Persoonlijk contact en een gesprek, hadden nagenoeg nimmer plaatsgevonden, met uitzondering van hooguit n twee woorden over de schoolkwestie en met uitzondering van een telefoongesprek. Verzoeker voegde daar aan toe Lo. wel regelmatig in de stad, op enige afstand, te zijn tegengekomen.5.2. In de bijlage bij zijn brief van 22 december heeft verzoeker zijn conclusies als volgt op schrift gesteld:"De wijkagent (Lo.; N.o.) maakt een opeenstapeling van gebeurtenissen en vermeende feiten op die slechts schijn zijn, waarachter mogelijk corrupte praktijken van deze schuil gaan. Zo maak ik ook als volgt op:A) Doorgeven van geheim telefoonno. L. met vermeende valse bedoelingen inzake woonoverlast. B) Niet aanwezig zijn bij gesprekken WBV (...), en derhalve verwijtbaar en niet (politie) co peratief geweest. C) Niet of onvoldoende als wijkagent (achterwacht) optreden tegen overlastveroorzakers in de buurt, in het bijzonder tegen X.laan 78, 80 en 82, ook niet ondanks meldingen , mutaties, politie geactiveerd is. D) Vastleggen van onrechtmatig verkregen gegevens in politiemutatie-bestand d.d. 9-8-96 die belastend zijn voor klager en diens klacht. Het verzamelen van onjuiste gegevens daarin, en achterhouden van gegevens daarover. Het onder valse voorwendsels opmaken van rapport (d.d. 2-5-97) door Lo. en brief chef basiseenheid om overlast te continueren en

rechtvaardigen en overlastklager in diskrediet te brengen. Door valse kwalificaties aan het adres van klager (rol verwisseling). E) Door politie via telefoon klager intimideren om onderzoek te belemmeren en frustreren en klager in kwaad en slecht daglicht te plaatsen, ook bij anderen. F) Het belemmeren en frustreren van onderzoek naar grootschalig woonoverlast waarbij politie-vrd hr. M. betrokken is, evenals zijn broer overlastveroorzaker X.laan no. 78. Terwijl klager werkelijk sedert twee jaar overlast heeft. G) het sedert twee jaar nog steeds niet deugdelijk en adequaat aanpakken van gemelde (extreme) woonoverlast, bijvoorbeeld op X.laan no. 78, en no 80, 82, etc.". Reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland1. Bij brief van 30 januari 1998 verzocht de Nationale ombudsman de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland een nauwkeurig overzicht te verstrekken van de door verzoeker bij de het regionale politiekorps Flevoland gedane meldingen van burenoverlast en van de daarop door de politie ondernomen actie. Ook vroeg de Nationale ombudsman de korpsbeheerder toe te lichten waarom de aanwezigheid van wijkagent Lo. bij met verzoeker gevoerde gesprekken niet noodzakelijk werd geacht.2. In reactie op de brief van de Nationale ombudsman van 30 januari 1998 legde de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland bij brief van 23 maart 1998 acht op de zaak betrekking hebbende mutaties en een rapport over.2.1. In het desbetreffende rapport deelde de operationeel co rdinator Almere-Stad, de heer D. onder meer mee dat het regionale politiekorps Flevoland twee verschillende wijzen van registreren van meldingen kent, te weten een mutatiesysteem en een meldingensysteem. Met betrekking tot het meldingensysteem werd opgemerkt dat dit op dat moment niet goed werkt en dat invoeren van gegevens zeer arbeidsintensief is, zodat het kan voorkomen dat meldingen niet in dat systeem worden verwerkt terwijl wel assistentie heeft plaatsgevonden. Met betrekking tot het mutatiesysteem werd opgemerkt dat registratie van een melding en/of afhandeling in het systeem volgt, wanneer politieambtenaren een assistentieverlening hebben verricht waarvan vervolgwerkzaamheden worden verwacht, dan wel waarvan het noodzakelijk is dat dit binnen het korps bekend wordt gemaakt. Met betrekking tot het niet aanwezig zijn van wijkagent Lo. bij de met verzoeker gevoerde gesprekken, deelde de heer D. het volgende mee:"Allereerst wil ik opmerken dat er een gesprek heeft plaats

gevonden met klager op donderdag 29 mei 1997, met ondergetekende en de groepschef Li. Vooraf heb ik de heer L. uitgenodigd en hem medegedeeld wie bij het gesprek aanwezig zouden zijn. Ik heb tevens de mededeling gedaan dat de wijkagent om redenen van dienst verhinderd was. Uiteraard heb ik mij schriftelijk en mondeling voldoende laten informeren door de wijkagent, op grond waarvan ik de mening ben toegedaan dat de wijkagent niet perse bij het gesprek aanwezig behoefde te zijn. Tegen de wijze waarop het gesprek gevoerd werd en de personen die met klager het gesprek voerden, werd door klager geen bezwaar gemaakt. In dat geval had ik voor de afspraak een andere dag gekozen."2.2. Van de bij brief van 23 maart 1998 door de korpsbeheerder overgelegde mutaties, opgemaakt in de periode tussen 24 maart 1996 en 2 oktober 1997, hadden de mutaties van 24 maart 1996, 9 augustus 1996, 14 april 1997 en 2 oktober 1997 betrekking op meldingen van verzoeker. De mutaties van 24 en 27 september 1996, 30 maart 1997 en 4 april 1997 waren opgemaakt als gevolg van meldingen van omwonenden naar aanleiding van gedragingen van verzoeker. 2.2.1. In de mutatie van 24 maart 1996 deelde wijkagent Lo. onder meer het volgende mee:"Belde de heer L. (…) dat hij problemen heeft met z'n buurman (…). De overlast bestaat uit harde muziek 's morgens vroeg (omstreeks 08:00 uur zondagochtend). (…) Met hem afgesproken, om verder escalaties te voorkomen, dat hij met de wijkagent contact op gaat nemen om te kunnen bemiddelen. 25/3/96: Lo. Probleem even kortgesloten met wijkbeheer, Klaas (...), welke allereerst een bemiddelingspoging zal gaan ondernemen. (...) 2/4/96: Lo. Had gisteravond de melder (verzoeker: N.o.) weer gebeld. Nav dat gesprek even met de woningbouwvereniging gebeld en daar ook te horen gekregen dat meneer zelf geen gesprek met de buren wil. Contact gehad met de melder en hem gezegd dat er nu meteen geen inzet is. Wel geadviseerd bij constatering van geluidsoverlast de politie te bellen. Coll. Svp mutatie hiervan maken, graag ook wanneer de overlast door hen zelf NIET is waargenomen. Bvd Lo." 2.2.2. In de mutatie van 9 augustus 1996 deelde wijkagent Lo. onder meer het volgende mee:

"Belde melder over pand 82. Zouden voortdurend geluidsoverlast veroorzaken. (…) Onderzoekje ingesteld bij no. 82. Mensen gaven aan gisteravond inderdaad de muziek wat te hard te hebben gehad. (…) Man geadviseerd bij geluidsoverlast ons te bellen om eea te constateren en af te handelen." 2.2.3. De mutatie van 14 april 1997 werd opgemaakt naar aanleiding van een op die datum door verzoeker gedane aangifte terzake van bedreiging met geweld door de vader van een buurvrouw. Uit de mutatie is gebleken dat verbalisant B. verzoeker er op heeft gewezen dat de officier van justitie de aangifte waarschijnlijk zal seponeren. B. heeft daar aan toegevoegd dat de aangifte naar zijn idee kon worden opgelegd. 2.2.4.In de op 2 oktober 1997 opgemaakte mutatie heeft rapporteur S. het volgende mee gedeeld:"Reeds meerdere malen gebeld naar de meldkamer over geluidsoverlast cen bedreigingen? Bew. van 76 zou hinder ondervinden van bew. van 78. Het zou voornamelijk gaan om skelteren/ballen/rennen van kinderen van (huisnummer; N.o.) 78. Verder staat de muziek vaak hard aan. Bew. 76 zou bew. 78 nu weer bedreigen van ik zal je wat doen als (...) de overlast niet eindigt. Bew. 78 wenst daar geen aangifte van te doen maar wenst wel een vermelding in het mutatierapport. Weet verder te vertellen dat de wijkagent op de hoogte is (Lo). (...) Misschien een casus voor onze wijkagent Lo.". Telefonisch afgelegde verklaring van politieambtenaar Lo. Op woensdag 22 juli 1998 legde de heer Lo., ambtenaar bij het regionale politiekorps Flevoland, district Almere, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman de volgende verklaring af:"Ik ben als wijkagent geruime tijd – zijdelings - betrokken geweest bij de problemen die de heer L. heeft met enkele van zijn buren. Als wijkagent maak ik natuurlijk wel vaker burenruzie-situaties mee, maar dan gaat het in het algemeen om problemen tussen twee of hooguit drie buren. In het onderhavige geval heb ik echter geconstateerd dat de heer L. problemen heeft met een groot aantal buren en omwonenden. Hij heeft op een gegeven moment een overzicht van de betreffende 'probleemburen' op papier gezet. Ik heb gezien dat hij daar meer dan een half A-viertje voor nodig had.          Ik kan mij herinneren dat in september 1996 een incident had

plaatsgevonden tussen de heer L. en enige van zijn buren, en dat de heer L. pas een half jaar later een klacht indiende bij ons korps over de manier waarop wij destijds de zaak hadden aangepakt. In die brief werd mij kwalijk genomen dat ik provocerend met mijn handboeien gespeeld zou hebben tijdens een onderhoud op school. Wij zijn toen met die klacht aan de slag gegaan. In het kader van de klachtprocedure heb ik ergens in mei 1997 een rapport opgesteld. Kort daarna heeft er een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden met de heer L. Ik kon door omstandigheden niet bij dat gesprek aanwezig zijn. Korte tijd later heb ik bij mijn chef ge nformeerd naar de afloop van dat gesprek. Ik vernam toen dat het gesprek heel vruchtbaar was geweest en dat de heer L. zijn klacht afdoende behandeld had bevonden. Ik was dan ook behoorlijk verbaasd later van de bij de Nationale ombudsman ingediende klacht te horen.          Ik heb sinds mijn rapport in mei 1997 nauwelijks nog enige bemoeienis gehad met de zaak L. Alleen kort geleden, op of rond 11 juni jongstleden, heb ik nog een buurvrouw van de heer L. aan de telefoon gehad, nadat hij een emmer water over een kind van haar had gegooid. Voor zover ik kan nagaan zijn de meldingen van 2 oktober 1997 en van 11 juni 1998 de laatste meldingen geweest in deze zaak. Voor zover ik kan nagaan is het lange tijd rustig geweest in deze zaak."

Beoordeling

. Ten aanzien van het optreden met betrekking tot verzoekers meldingen van burenoverlast1. Verzoeker klaagt in de eerste plaats over de wijze waarop het regionale politiekorps Flevoland is opgetreden met betrekking tot zijn klachten over burenoverlast en mishandeling van zijn kinderen door bij de politie bekende kinderen.2. Ter onderbouwing van zijn klacht heeft verzoeker gesteld dat hij sinds eind 1995 naar schatting ongeveer vijfentwintig maal de politie heeft benaderd in verband met door hem ondervonden burenoverlast. Verzoeker heeft dit door hem genoemde aantal niet gespecificeerd.3. In dit onderzoek is komen vast te staan dat verzoeker sinds november 1995 in elk geval op 24 maart 1996, 2 april 1996, 8 augustus 1996, 30 maart 1997 en 14 april 1997 in contact is getreden met het regionale politiekorps Flevoland naar aanleiding van door hem ondervonden overlast. De van deze meldingen opgemaakte mutaties, en drie andere mutaties

opgemaakt naar aanleiding van meldingen van omwonenden, zijn door de politie in dit onderzoek overgelegd. Gebleken is ook dat verzoeker op 27 september 1996 een melding heeft gedaan over fysieke mishandeling van zijn kinderen door leeftijdgenoten, van wie de namen bekend zijn bij de politie. Van deze melding is weliswaar geen mutatie overgelegd, maar verzoeker zelf heeft te kennen gegeven dat naar aanleiding van deze melding in overleg met wijkagent Lo. op 30 september 1996 een gesprek heeft plaatsgevonden met de directeur van basisschool Q, waarbij ook wijkagent Lo. aanwezig was. De beheerder van het regionale politiekorps Flevoland heeft te kennen gegeven dat niet uitgesloten moet worden dat een of meerdere meldingen van verzoeker niet schriftelijk zijn vastgelegd in verband met het niet goed functioneren van het meldingsysteem. Of en hoeveel meldingen niet zijn gedocumenteerd, kan hier in het midden blijven.4. De informatie die in dit onderzoek is verkregen, rechtvaardigt de conclusie dat de politie naar redelijk inzicht de aan verzoekers meldingen ten grondslag liggende voorvallen kon beschouwen als niet op zichzelf staande incidenten, maar deze meldingen kon plaatsen in het licht van de onenigheden tussen verzoekers en omwonenden waarvan al sinds enige tijd sprake was. Uit het onderzoek is gebleken dat de politie herhaaldelijk heeft getracht door bemiddeling tot een oplossing te komen of een escalatie van het conflict te voorkomen. Ook heeft op 30 september 1996 een, door de politie gearrangeerd, gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker, het schoolhoofd en wijkagent Lo., naar aanleiding van verzoekers melding van mishandeling van zijn kinderen door enige kinderen, waaronder medescholieren. Bij dit gesprek zijn betrokkenen in de gelegenheid gesteld hun visie op de gebeurtenissen te geven. Niet is gebleken van een tekort aan activiteit en aan onpartijdigheid bij de politie. Integendeel, de politie heeft gedaan wat in het algemeen in een geval van conflicten tussen buurtgenoten van haar mag worden verwacht. Het voortduren van de conflictsituatie kan de politie in geen enkel opzicht worden verweten. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. II. Ten aanzien van de klachtbehandeling1. Verzoeker klaagt verder over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland zijn klacht van 18 maart 1997 over bovenstaand politieoptreden heeft behandeld. Hij klaagt er met name over dat:- de klachtprocedure op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, nog niet was afgerond;

- hij geen verslag heeft ontvangen van het op 29 mei 1997 gevoerde bemiddelingsgesprek; - hij na dit gesprek in het geheel niet meer van de politie heeft vernomen.2. Uit het onderzoek is gebleken dat in het kader van de klachtprocedure op 29 mei 1997 een bemiddelingsgesprek heeft plaatsgevonden tussen verzoeker en twee medewerkers van het regionale politiekorps Flevoland. Van dat gesprek is een verslag opgemaakt. Dit verslag is verzoeker toegestuurd op 20 oktober 1997. Bij brief van 13 oktober 1997 heeft de korpsbeheerder verzoeker meegedeeld dat zijn klacht was afgehandeld.3. De klachtenregeling van het regionale politiekorps Flevoland bepaalt dat een ingediende klacht uiterlijk binnen tien weken moet zijn afgedaan, tenzij de korpsbeheerder de indiener van de klacht met opgaaf van redenen te kennen heeft gegeven dat die termijn niet zal kunnen worden gehaald. In dat geval geeft de korpsbeheerder aan binnen welke termijn alsnog afdoening valt te verwachten (zie

Achtergrond

). Verzoeker heeft zijn klacht ingediend op 18 maart 1997. Niet is gebleken dat de korpsbeheerder verzoeker heeft meegedeeld dat de afdoening van zijn klacht langer dan de in eerste instantie maximaal toegestane termijn van tien weken zou duren. De klacht had derhalve op 27 mei 1997 moeten zijn afgehandeld. De politie heeft verzoekers klacht daarentegen pas op 13 oktober 1997 afgedaan. Daarmee heeft de totale behandeling van de klacht bijna zeven maanden geduurd. Dat is te lang. De door de korpsbeheerder aangevoerde redenen voor de ontstane vertraging in de afhandeling kunnen deze weliswaar verklaren, maar niet rechtvaardigen. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.4. Ook het feit dat verzoeker in het kader van de klachtenprocedure na het bemiddelingsgesprek van 29 mei 1997 pas op 13 oktober 1997 weer van de politie heeft vernomen, is niet juist. Aannemelijk is dat de ruim vier maanden durende communicatiestoring is veroorzaakt door de kennelijk bij de politie ontstane misvatting dat verzoekers klacht door het gevoerde bemiddelingsgesprek afdoende was afgehandeld. Het ontstaan van dit misverstand is echter aan de politie te wijten. Indien de politie zo spoedig mogelijk na het bemiddelingsgesprek het van dat gesprek opgemaakte verslag aan verzoeker had voorgelegd, hadden betrokkenen het ontstane misverstand eerder kunnen opmerken dan nu het geval is geweest. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), is niet gegrond, behalve ten aanzien van de behandeling van verzoekers klacht; op dat punt is de klacht gegrond.

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Wijze van optreden n.a.v. klachten over burenoverlast en mishandeling kinderen; wijze van behandeling klacht.

Oordeel:

Niet gegrond