1998/430

Rapport
Op 30 december 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw M. te Grathem, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Roermond. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt erover dat een met naam genoemde officier van justitie te Roermond de politie opdracht heeft gegeven om uiterst terughoudend op te treden als verzoekster een beroep zou doen op de politie in verband met problemen met haar buren. Voorts klaagt verzoekster erover dat de officier van justitie niet bereid was een gesprek met haar te voeren naar aanleiding van zijn brief van 18 augustus 1997, waarin hij haar in kennis heeft gesteld van zijn opdracht aan de politie.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betrokken ambtenaar maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Justitie berichtte dat het verslag geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag (op een enkel punt) te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. De buurman van verzoekster, G., en verzoekster zelf deden op respectievelijk 18 en 23 juni 1997 bij het regionale politiekorps Limburg-Noord aangifte van mishandeling, betreffende een handgemeen dat tussen hen had plaatsgevonden op 17 juni 1997.2. In vervolg op deze aangiftes deelde officier van justitie H. van het arrondissementsparket te Roermond verzoekster, bij brief van 18 augustus 1997, het volgende mee:"...Op 23 juni deed u aangifte contra G. ter zake van bedreiging en/of mishandeling. Ook contra uzelf is aangifte gedaan ter zake van soortgelijke feiten en wel door genoemde G. Burenruzies geven niet gemakkelijk aanleiding om strafrechtelijk in te grijpen. Binnen de kleine kring van buren ligt overheidstussenkomst op zichzelf niet voor de hand, zeker niet in strafrechtelijke zin en ook overigens is strafrechtelijk ingrijpen juist onmogelijk omdat het feitelijke onduidelijkheden betreft, waarover partijen tegenovergesteld verklaren. Ik merk overigens het volgende op. Ik tref een uitgebreid politiedossier aan, waaruit blijkt dat veelvuldig – om mij te beperken tot 1997 – uzelf een beroep hebt gedaan of in verband met uzelf een beroep is gedaan op kostbare politiecapaciteit. Die capaciteit is vervolgens niet meer beschikbaar voor andere burgers die politieaandacht nodig hebben. Die wordt of dreigt daardoor in de knel te komen. Zulks acht ik onverantwoord. Ik heb de politie dan ook uitdrukkelijk opdracht gegeven om uiterst terughoudend op te treden in uw geval om te voorkomen dat er onevenredigheid, ja zelfs onrechtvaardigheid ontstaat bij de verdeling van de politiecapaciteit. Bij buren ga ik er gewoon vanuit dat zij hun relatie niet ontsieren door een daadwerkelijk handgemeen; anders gezegd verwacht ik van volwassen mensen volwassen gedrag. Een afschrift van deze brief doe ik aan de plaatselijke politie toekomen..."3. Officier van justitie H. stuurde ook een brief met nagenoeg gelijke inhoud als de hiervoor genoemde aan de buurman van verzoekster.4. Bij brief van 27 november 1997 reageerde verzoekster op de brief van de officier van justitie. Zij schreef onder meer het volgende:"In een brief van 18 augustus jl. hebt u mij meegedeeld dat u de politie opdracht had gegeven om "uiterst terughoudend op te treden" wanneer ik haar hulp zou inroepen, nadat ik op 23 juni aangifte had gedaan terzake terreinvredebreuk en mishandeling door G. Vanzelfsprekend ben ik het met u eens dat de politiecapaciteit verstandig moet worden besteed. Sinds wij op 22 mei 1995 zijn poging tot gronddiefstal door het kadaster (op onze kosten) ongedaan moesten laten maken stelt deze buurman zich echter zeer agressief tegen ons op: de vernieling van de watertoevoer naar onze gracht, het dreigen met brandstichting en een fysieke aanval, die zich nota bene op ons eigen terrein voordeed waar hem nog kort tevoren formeel de toegang was ontzegd na zijn dreigement het publieke concert van de Harmonie in onze tuin te komen verstoren – zijn toch geen onschuldige incidenten en hebben met "burenruzie" al helemaal niets te maken. Wij voelen ons dan ook zeer benadeeld door de uitkomst van uw brief, die door het Politiekorps H. maar al te letterlijk wordt opgevat. Nadat een inwoner van Gratham, (...) die onmiskenbaar onder invloed van G. staat, op 18 november bomen en struiken over een lengte van 12 meter kapte en verminkte, heb ik op drie achtereenvolgende dagen de politie opgebeld met de vraag of men zich ter plekke van de ravage op de hoogte wilde stellen (foto's gemaakt). Iedere keer kreeg ik de toezegging dat dit zou gebeuren, maar men heeft, naar ik later vernam onder invloed van uw instructie, niet de daad bij het woord gevoegd. Uiteindelijk was de heer S. op 27 november na zijn nachtdienst zo correct en humaan om langs te komen. Zijn verantwoordelijkheidsgevoel verdient alle lof. De tijd die hij aan ons "verspilde" draagt in elk geval bij tot het vertrouwen in de politie zoals de overheid propageert. Nu u G. met uw uitspraak als het ware carte blanche geeft, voel ik mij terecht bedreigd (...). Omdat het toch niet uw bedoeling kan zijn ongewild het recht van de sterkste te laten zegevieren, zou ik een persoonlijk gesprek met u zeer op prijs stellen. Met betrekking tot dit verzoek zal ik dezer dagen telefonisch contact opnemen."5. De officier van justitie reageerde bij brief van 8 december 1997 als volgt op de brief van verzoekster van 27 november 1997:"...In antwoord op uw brief van 27 november deel ik u mede dat het geen zin heeft mij telefonisch te benaderen. U kunt mij er niet toe overhalen een gesprek met u te hebben. Hetzelfde zou overigens gelden met betrekking tot uw buurman. Ik heb aan de brief van 18 augustus 1997 niets toe te voegen en verwijs naar de inhoud hiervan....". Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.. Het standpunt van de Minister van Justitie1. De Minister van Justitie deelde in reactie op de klacht bij brief van 7 april 1998 onder meer het volgende mee:"Naar aanleiding van de klacht heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. (...) In reactie op de klacht bericht ik u thans het volgende. Voor de feitelijke toedracht verwijs ik naar bijgevoegde kopie van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Roermond d.d. 26 februari 1998 (zie hierna, onder C.2.; N.o.), met bijlagen (zie hierna, onder C.3.; N.o.). Op basis van dit ambtsbericht is het College van oordeel dat de klacht ongegrond is. Voorts is het College van mening dat de officier van justitie met zijn brief van 18 augustus 1997 aan zowel mevrouw M. (verzoekster N.o.) als aan haar buren heeft voldaan aan de vereiste zorgvuldigheid, door in die brief uitdrukkelijk te motiveren waarom de opdracht aan de politie is gegeven om uiterst terughoudend op te treden als daarop door een van de beide partijen een beroep zou worden gedaan. Gelet op hetgeen de officier in de brief van 18 augustus 1997 heeft meegedeeld en op hetgeen in casu door de politie en het openbaar ministerie reeds was ondernomen, acht het College het niet onterecht dat de officier te kennen heeft gegeven een gesprek niet zinvol te achten. Met het standpunt van het College kan ik mij verenigen."2. De hoofdofficier van justitie te Roermond stelde in zijn ambtsbericht van 26 februari 1998 onder meer het volgende:"H. (...) heeft inmiddels wegens het bereiken van de VUT-gerechtigde leeftijd het parket verlaten. Ik acht mij derhalve gehouden ook op de klacht voorzover tot hem gericht te reageren. Uit de ten parkette voorhanden stukken, die ik voorzover relevant met dit schrijven meezend, kan worden afgeleid dat klaagster en haar echtgenoot in voortdurend geschil leven met hun buurman de heer G. en zijn echtgenote. Dit leidt tot vele mutaties in de plaatselijke politie-administratie en het over en weer doen van aangifte.

De geschillen over o.m. een erfafscheiding leidden tot eigenrichting en zelfs een handgemeen. De politie heeft uiteindelijk met instemming van het OM besloten pogingen om te bemiddelen te staken en weinig energie meer in de kwestie te steken. Aangiftes wegens wederzijdse mishandeling en/of bedreiging op 17 juni 1997 werden door de officier van justitie geseponeerd. Tevens werd aan klaagster meegedeeld dat geen prijs wordt gesteld op telefonische benadering van de officier van justitie en dat een mondeling onderhoud met klaagster (noch met haar buurman) niet zou worden toegestaan. Ik acht de beslissing van de officier van justitie verantwoord. Waar de politie ondanks veel inspanning er niet in geslaagd is partijen uit elkaar te houden, zal bemoeienis van de officier van justitie in deze, in wezen niet strafrechtelijk gekleurde zaak, vermoedelijk alleen maar leiden tot meer correspondentie en wellicht verdere escalatie. Het OM moet op een gegeven moment ook duidelijk laten weten niet langer beschikbaar te zijn voor dit soort geschillen."3. De hoofdofficier van justitie voegde bij zijn brief van 26 februari 1998 elf mutatierapporten van het regionale politiekorps Limburg-Noord, opgemaakt in de periode van 24 augustus 1995 tot en met 17 juni 1997. Deze mutaties hebben alle betrekking op problemen tussen verzoekster en haar buren.3.1. In een mutatierapport van 24 augustus 1995 staat onder meer het volgende vermeld:"Probleem was dat de bewoner van pand (...)(de buurman van verzoekster; N.o.) bezig was een erfafscheiding te plaatsen en dat hij bezig was met een kraan een greppel te graven langs deze afrastering. Bij deze graafwerkzaamheden was een duiker van de gracht van het kasteel (perceel (...)) zichtbaar geworden. Tevens waren door de graafwerkzaamheden een deel van het wortelgestel van een boom die midden op de scheiding stond verwijderd. Verzoek was om deze twee zaken bij mutatie vast te leggen voor de bewoner van perceel (...)(verzoekster; N.o.). Waterschap en monumentenzorg hebben zaak in onderzoek."3.2. In een mutatierapport van 9 november 1995 staat het volgende vermeld:"...Melding van de eigenaar (verzoekster; N.o.) van het kasteeltje te Grathem dat de buurman brand wilde stichten. Buren hebben n.l. al jaren lang een burenprobleem. Ditmaal gaat het om de erfafscheiding. Eigenaar van het kasteeltje is het niet eens met de door zijn buurman aangebrachte erfafscheiding. Hiertoe heeft hij wat hout/takken langs dit hekwerk opgeslagen. Dit snoeimateriaal zou mogelijk door de buurman in de brand worden gestoken..."3.3. In een mutatierapport van 19 september 1996 staat onder meer het volgende vermeld:"Echtpaar G. aan bureau i.v.m. volgende probleem. Zoals bekend liggen zij al jaren in de clinch met M. (...) Nu heeft M. een open composthoop gemaakt, waar al zijn huisvuil op gekiept wordt. Deze hoop ligt tegen de afscheiding en vlakbij een zitbank in de tuin van G. (...) Zij vroegen wat hier mogelijk tegen te doen was. Met hen is afgesproken dat onze milieuman K., na zijn vrije dagen contact met hen zal opnemen en zaak eventueel komt bekijken."3.4. In een mutatierapport van 30 oktober 1996 staat het volgende vermeld:"...BE (verzoekster; N.o.) belde ivm problemen met de overige bewoners van (...). Tijdens de verbouwing van de voormalige boerderij tot appartementen is, met goedvinden van BE, de afvoer voor het hemelwater aangesloten op de gracht rondom het kasteel. Achteraf bleken ook andere afvoeren hierop aangesloten te zijn waardoor er allerlei watervervuilende stoffen in de gracht kwamen. Een hele procedure is het gevolg doch het probleem is tot op heden niet opgelost. BE had de betreffende afvoer nu eigenhandig afgesloten, met als gevolg dat er bij veel regen sprake is van wateroverlast. Nu hadden de overige bewoners gedreigd dat ze, bij hernieuwde wateroverlast, de betreffende afvoer weer gingen openen. Hiertoe moeten ze echter op het terrein van BE komen. BE wil dit niet zodat er mogelijk sprake zal zijn van erfvredebreuk. Mocht het zover komen dan zal BE bellen. Of we dan kunnen optreden is maar de vraag..."

3.5. In een mutatierapport van 2 april 1997, opgemaakt op 3 april 1997, staat onder meer het volgende vermeld:"BE G. had hedenmorgen geconstateerd dat een tweetal jongetjes van de buren, BE M., doende waren met het openporren van een ondergrondse afvoerpijp welke onder zijn tuin doorliep. Hij had in het verleden reeds vele "problemen" gehad met M. over deze afvoerpijp en werd daarom boos. Hij stuurde de jongetjes weg en pakte van een van hen een fiets welke in het weiland stond. Hij zette deze fiets hierop in zijn garage en sloot deze af. Nu moest de politie komen opdraven voor het opnemen van aangifte hier en aangifte daar. Het gehele verhaal aangehoord. Kort hierop kwam ter sprake wat wij reeds in gedachte hadden, hij was verwikkeld in een civiele procedure met M. en deze driegde hij te verliezen. (...) verteld dat hij het niet kon maken om van de jongens de fiets af te pakken en in de garage te stallen. Hij zette deze toen ook onmiddellijk weer terug. Vervolgens naar M. getogen om de andere kant van het verhaal te horen. Het relaas van G. werd ons door hen bevestigd en men wilde rustig de uitspraak van de rechter afwachten."3.6. In een mutatierapport van 11 april 1997, opgemaakt op 12 april 1997, staat onder meer het volgende vermeld:"Op verzoek van OC van E. gegaan naar Grathem, (...). Problemen zouden zijn dat een compostbak overlast veroorzaakte en de zaak uit de hand dreigde te lopen. Bovenstaande buren problemen zijn ons bekend vanaf 1993! Vanaf het moment dat naast kasteel (...) appartementen zijn gebouwd zijn er al problemen over erfafscheiding, Tuinafrasteringen, tuinindelingen, waterlozingen etc etc. Politie heeft al vele malen bemiddeld echter steeds zonder resultaat. Ook pogingen van de burgemeester van H. om in deze zaak te bemiddelen hebben geen resultaat opgeleverd. Kadaster heeft inmiddels erfafscheiding terplaatse aangegeven. Civiele procedure heeft geen uitkomst kunnen bieden. (...) Zaak bij beide partijen weer eens aangehoord. Na het aanhoren van de gehele geschiedenis voorstel naar beide partijen gedaan om nu beide eens een streep onder het verleden te zetten en wat meer positief naar elkaar toe te zijn. Met veel moeite konden we tot het volgende voorstel komen. Indien de fam. M. van de fam. G. toestemming zou krijgen om op het erf van de fam. G. de lozingspijp van de beek/sloot naar de kasteelvijver aan te sluiten dan zou de fam. M. bereid zijn om de compostbak en de houtwal langs de erfafscheiding op te ruimen. Kosten voor graafwerkzaamheden en aanleg van deze lozingspijp en herstel van de tuin van de fam. G. zouden volgens de fam. G. wel door de fam. M. betaald moeten worden. Beide partijen wensten een eventueel accoord op "neutraal terrein" (op het politiebureau te H.) af te ronden. Afspraak gemaakt dat de fam. M. (kasteel (...)) mij, K., zou laten weten waarna we tot positieve afspraken op het bureau te H. zouden kunnen komen. Bovenstaande moet op korte termijn geregeld worden was mijn eis als bemiddelaar. Tevens beide partijen medegedeeld, dat indien niet voldaan zou worden aan bovengenoemd voorstel ik niet meer tussen beide partijen wenste te bemiddelen over hun "civiele zaken en buren pesterijen". Beide partijen medegedeeld dat men dan hun problemen maar verder bij een rechter moesten uitvechten. Tevens zou mijn voorstel zijn om als politie niet meer te bemiddelen in hun "civiele zaken". Elke minuut die hier nog aan besteed zou worden zou zinloos zijn. Wachten uitkomst af!"3.7. In een mutatierapport van 12 juni 1997 staat onder meer het volgende vermeld:"Wederom zijn er weer problemen tussen fam. G. en M. Steekspel t.a.v. de erfafscheiding, plaatsen rietmat tussen erfafscheidingspalen, t.h. van composthoop, heeft zijn loop genomen. (...) Met fam. M. duidelijk afgesproken dat men eerst de weg naar de gemeente H. moet afwerken en dat gemeente H. bij blijvende overtreding van de bouwvoorschriften wel aangifte zal doen t.a.v. niet voldoen vergunning voorschriften. (...) Zaak duidelijk objectief blijven bekijken en beide partijen op de mogelijkheden en de onmogelijkheden wijzen! Politie is in deze geen partij! Terplaatse gaan van surveillance m.b.t. problemen tussen deze partijen heeft geen nut! Voorlopig zaak alleen telefonisch afdoen! Gebiedsmentor en taakmentor Milieu zijn van deze zaak op de hoogte."3.8. In een mutatierapport van 16 juni 1997 staat onder meer het volgende vermeld:"Na melding gegaan naar mel. (verzoeksters buurman; N.o.). Had

al lange tijd onenigheid met buurman, be. Ditmaal had be. bij mel. een rieten mat welke langs een afrastering stond tussen beide percelen losgemaakt en deze op de grond van mel. gegooid. (...) Verder geen schade. Er stonden nog 2 rieten matten welke echter niet waren losgemaakt. Op verzoek van mel. e.e.a. in ogenschouw genomen en vastgelegd tbv mogelijke toekomstige procedures."3.9. In een mutatierapport van 17 juni 1997 staat het volgende vermeld:"...Op verzoek MK gebeld met M. Zij verklaarde vanavond aangevallen te zijn door de buurman. Zij gaf zelf aan dat dit al een lange voorgeschiedenis had mbt de erfafscheiding. (zie eerdere mutaties). Nu was zij vanavond rond 19.00 uur begonnen met het losschroeven van de erfafscheiding. Hierop was de buurman over de omheining geklommen (en bevond zich dus op haar terrein) en maakte 'vechtende' bewegingen naar haar. Hierop had zij met de schroevendraaier gezwaaid.. voelde zich nu 'lijfelijk' aangevallen. Met haar afgesproken dat zij morgen contact opneemt met de gebiedsmentor..."3.10. In een tweede mutatierapport van 17 juni 1997 staat het volgende vermeld:"...Komen overstuur aan het bureau Dhr. G. en zijn vrouw. Bleek dat een burenconflict over een erfafscheiding compleet uit de hand gelopen was. Hedenavond was de buurvrouw M. naar de erfafscheiding gekomen en terwijl G. en zijn vrouw op het terras genoten van een glaasje wijn hoorden zij opeens knippende geluiden. Zij dachten hierbij gelijk aan vernieling van de afscheiding. Kennelijk is dit eerder ook al eens gebeurd. Omdat de politie hen geadviseerd had foto's te maken van dat soort gebeurtenissen haalde G. op dat moment zijn fotocamera, stapte een meter voorbij de afscheiding op het erf van de buren om een foto te maken en werd vervolgens aangevallen door buurvrouw met een schaar (snoeischaar of iets dergelijks). Hij weerde stekende bewegingen af maar kon niet voorkomen dat zijn rechterarm een paar steekwondjes opliep. Verder was zijn overhemd ter hoogte van zijn broeksriem beschadigd en zat er nog een schrammetje op zijn buik. Toen buurvrouw hem niet meer aan kon gooide ze nog even met een aantal bakstenen. Nu wilde hij aangifte doen. In overleg met patrouille H. hen gerustgesteld en daarna verwezen naar collega S. in H., die van het hele verhaal, dat al jaren speelt, op de hoogte zijn..."3.11. In een derde mutatierapport van 17 juni 1997, opgemaakt op 18 juni 1997, staat onder meer het volgende vermeld:"Omstreeks 14.00 uur verscheen Mevr. M. met haar echtgenoot aan bureau en gaf aan de rietmatten welke door G. geplaatst werden niet mooi te vinden en deze weg te halen omdat deze aan haar kant van de schutting gemonteerd waren. De 1e rietmat had ze zaterdag jl gedemonteerd. (...) De overige 2 rietmatten wilde ze dinsdagavond demonteren en deelde dit ook tevoren telefonisch mede aan mij. Haar op de eventuele gevolgen gewezen (verdere escalatie van burenruzie). "Gewapend" met een combinatietang en een "allesknipschaar" was ze aan de klus begonnen, toen G. met een fototoestel bewapend op haar terrein kwam. G. wilde haar bezigheden vastleggen en kwam vrij dichtbij om, zoals hij later uitlegde, te kunnen vastleggen met welk gereedschap ze bezig was. Door het dichterbij komen van G. voelde M. zich bedreigd en begon zich te verdedigen. Omdat ze met de knipschaar en de combinatie tang zwaaiend op G. afliep, maakte deze, al achteruitlopend afwerende bewegingen met zijn rechterarm en probeerde zijn fototoestel te beschermen. G. werd geraakt door de tang of de knipschaar en liep enkele snijwonden en enkele bloeduitstortingen aan zijn arm op. Ook raapte mevr. M. een steen op waarmee ze G. nagooide. G. liep terwijl hij zich uit de voeten maakte ook nog een snijwond van ca 25 cm op z'n rug op en zijn overhemd werd beschadigd. Mevr. M. wilde aangifte doen van bedreiging.. verscheen omstreeks 16.00 uur na afspraak aan bureau en heeft aangifte gedaan van mishandeling. Tevens zijn verwondingen op foto vastgelegd. Onderzoek wordt voortgezet.". De reactie van verzoekster In een brief van 16 mei 1998, waarin verzoekster reageerde op het standpunt van de Minister van Justitie, deelde zij onder meer het volgende mee:"Dank voor de moeite die u zich tot dusver hebt gegeven. Deze vormt een schril contrast met de lamlendigheid waarmee (...) het Ministerie van justitie en het Arrondissementsparket te Roermond zich achter elkaar en een stel inconsistente politiemutaties verschuilen, krampachtig vasthoudend aan de misleidende term

"burenconflict" en vastbesloten elkaar de hand boven het hoofd te houden. (...) Waarvoor denken deze goedbetaalde ambtenaren in hun comfortabele ivoren torens eigenlijk dat ze ingehuurd zijn? De bedreigde burger de bescherming bieden waar hij recht op heeft, zou ik zeggen - in plaats daarvan houden ze de boot af, vakkundig, dat wel - als het even lastig wordt. (...) Uit pure laksheid baseert men zich nu op (soms) goed bedoelde, (meestal) subjectieve teksten van politiemensen die de zaak duidelijk meer dan beu zijn, maar niet over het onderscheidingsvermogen beschikken om de valse voorstelling van G. te doorzien en zich er overigens op beroepen geen partij te mogen kiezen, al ligt de zaak nog zo duidelijk. Op een enkeling na, die trouwhartig meedeelde: mevrouw, we m gen niets doen, alleen als er iemand wordt doodgeslagen. Nu, daar wordt aan gewerkt: (...) het slot van onze achterpoort bleek dichtgemetseld op 24 april (...). Deze poort ligt aan een gezamenlijk binnenplein (...) - om de andere toegang te bereiken (ik kan niet autorijden) moet ik ongeveer 100 meter over een totaal onverlicht zandpad dat in struweel eindigt, waar geen enkele sociale controle G. belet mij op te wachten, in elkaar te slaan en, als ik mij teweer stel, als eerste naar de politie te rennen die zijn beschuldigingen immers als zoete koek lijkt te slikken. G. geeft met een provocerende pantomime (...) wel triomfantelijk aan dat hij die streek geleverd heeft en roept zelfs tartend: haal de politie dan! - wetend dat deze toch niet komt en dat niemand zich erin durft te mengen bij gebrek aan bewijs n uit angst voor represailles. Dat heeft H. dus bereikt - een escalatie in de toekomst is dus gewoon zijn schuld. Daar er van het begin af aan misbruik is gemaakt van zijn uitspraak door n partij, zoals was te voorzien, is de officier van justitie mijn inziens verplicht deze te herroepen. (...). laat de politie inderdaad steeds voor niets opdraven, zie affaire fiets (...) en composthoop (...). Maar toch word ik op n hoop geveegd met deze hufter en worden mijn klachten, die w l van ernstige aard zijn ook niet meer serieus genomen (...). (...). Ook is K., overigens een prima agent van het oude stempel, nu kwaad op ons omdat zijn oprechte bemiddelingspoging geen succes had, hoewel dat uitsluitend te wijten was aan de onbeschaamde voorwaarden die G. vooraf stelde (...) en die het hele begrip "bemiddeling" tot een lachertje maakten. Waar slaat die "inspanning om de partijen uit elkaar te houden" (Ministerie van justitie 7 april) eigenlijk op? Ik vraag alleen

om die kerel zodanig aan te pakken dat hij ons eindelijk met rust laat. Als hij zelfs nimmer hoeft op te draaien voor de aantoonbaar door hem aangerichte schade wordt hij steeds brutaler. In feite vraag ik de overheid alleen zich aan haar eigen regelgeving te houden (...) in plaats van te proberen mij tot een civiele procedure te dwingen. Het gaat hier (...) NIET om een GESCHIL maar om eenzijdige agressie. De eerste keer dat hij een voet in Grathem zette, en nog voor we hem ontmoet hadden, rukte hij de grensafbakening er al uit."

Beoordeling

. Ten aanzien van de opdracht aan de politie om uiterst terughoudend op te treden1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat officier van justitie H. van het arrondissementsparket te Roermond aan het regionale politiekorps Limburg-Noord de opdracht heeft gegeven om uiterst terughoudend op te treden als verzoekster een beroep zou doen op de politie in verband met problemen met haar buren.2. Verzoekster leeft al jaren in onmin met haar buren. De politie is zowel door verzoekster als door haar buren meerdere keren te hulp geroepen ter zake van over en weer ondervonden overlast. Op 17 juni 1997 kwam het zelfs tot een handgemeen. Zowel verzoekster als haar buurman deden naar aanleiding hiervan aangifte van mishandeling. In vervolg op deze aangiftes stelde officier van justitie H. verzoekster, bij brief van 18 augustus 1997, in kennis van zijn opdracht aan het regionale politiekorps Limburg-Noord om in het vervolg uiterst terughoudend op te treden. De officier van justitie stuurde een brief met gelijke strekking aan de buurman van verzoekster.3. De officier van justitie overwoog in zijn brief van 18 augustus 1997 dat burenruzies niet gemakkelijk aanleiding geven tot strafrechtelijk ingrijpen. Hij stelde voorts dat verzoekster in 1997 veelvuldig een beroep had gedaan op kostbare politiecapaciteit, die daardoor niet meer beschikbaar was voor andere burgers die politie-aandacht nodig hadden. Zulks achtte hij onverantwoord. Om te voorkomen dat er onrechtvaardigheid zou ontstaan bij de verdeling van politiecapaciteit had hij de politie opdracht gegeven om in verzoeksters geval uiterst terughoudend op te treden.4. De Minister van Justitie deelde in reactie op de klacht mee dat zij van mening was dat de officier van justitie met zijn brief van 18 augustus 1997 had voldaan aan de vereiste zorgvuldigheid. Volgens de Minister had de officier van justitie in die brief uitdrukkelijk gemotiveerd waarom de opdracht aan de politie was gegeven om uiterst terughoudend op te treden als door n van de beide partijen een beroep zou worden gedaan op de politie.5. Indien sprake is van strafbare feiten, of althans een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van het plegen van strafbare feiten, dan behoort het ook tot de taak van de politie om repressief op te treden en naar aanleiding van een door n van de bij het conflict betrokken partijen gedane aangifte een behoorlijk onderzoek in te stellen. Aan de officier van justitie is dan de beslissing of daadwerkelijk tot vervolging zal worden overgegaan. De politie behoort zich in beginsel niet te mengen in zuiver civielrechtelijke kwesties, maar betrokkenen te verwijzen naar de daarvoor ge igende instanties.6. De informatie die in dit onderzoek is verkregen, voert de Nationale ombudsman tot het oordeel dat de officier van justitie naar redelijk inzicht de aan verzoeksters meldingen ten grondslag liggende gebeurtenissen niet als op zichzelf staande incidenten kon beschouwen, maar deze kon plaatsen in het licht van de onenigheden waarvan al verscheidene jaren tussen verzoekster en haar buren sprake is. De politie heeft herhaaldelijk getracht door bemiddeling tot een oplossing te komen, of een escalatie van het conflict te voorkomen. Daarnaast heeft de politie, wanneer daar aanleiding toe bestond, bijvoorbeeld in het geval van verzoeksters aangifte van mishandeling van 23 juni 1997, een onderzoek ingesteld, waarbij betrokkenen in de gelegenheid zijn gesteld hun visie op de gebeurtenissen te geven. Niet is gebleken van een tekort aan activiteit en aan onpartijdigheid bij de politie. Integendeel, de politie heeft gedaan wat in het algemeen van haar mocht worden verwacht. Het voortduren van de conflictsituatie kan de politie niet worden verweten.7. Het is in het licht van het voorgaande te begrijpen dat de betrokken officier van justitie H. verzoekster duidelijk wilde maken dat overheidsoptreden grenzen kent, en dat zij niet onbeperkt een beroep kon doen op de politie. Dit neemt niet weg dat een beslissing om al dan niet terughoudend op te treden telkens dient te worden toegepast en beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Zo dient de politie bij de afweging om wel of niet (spoedig) te reageren op een melding of een verzoek van een burger om controle of bijstand een aantal factoren te betrekken, zoals de ernst en spoedeisendheid van de betreffende melding, de capaciteit van de politie op dat moment, het aantal overige meldingen en het belang daarvan, en de hoeveelheid overige werkzaamheden. Nu de bewuste opdracht van officier van justitie H. ruimte heeft gelaten voor zo'n afweging, en deze opdracht repressief politieoptreden niet uitsluit indien dat in gegeven omstandigheden geboden is, is de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk. II. Ten aanzien van de weigering om een gesprek aan te gaan1. Verzoekster klaagt er verder over dat officier van justitie H. niet bereid was een gesprek met haar te voeren naar aanleiding van zijn brief van 18 augustus 1997, waarin hij haar in kennis heeft gesteld van zijn opdracht aan de politie om uiterst terughoudend op te treden als zij een beroep zou doen op de politie.2. Bij brief van 27 november 1997 deelde verzoekster aan de officier van justitie H. mee dat zij een persoonlijk gesprek naar aanleiding van zijn brief van 18 augustus 1997 zeer op prijs zou stellen, en dat zij daartoe telefonisch contact zou opnemen. Uit verzoeksters brief blijkt dat verzoekster geen begrip kon opbrengen voor de bewuste opdracht van de officier van justitie. Verzoekster stelde dat de politie de opdracht maar al te letterlijk had opgevat, en dat zij zich bedreigd voelde omdat haar buurman als het ware "carte blanche" had gekregen.3. De officier van justitie reageerde hierop bij brief van 8 december 1997, waarin hij meedeelde dat het geen zin had om hem telefonisch te benaderen, en dat verzoekster hem er niet toe kon overhalen om een gesprek met hem te hebben. De officier van justitie verwees naar zijn brief van 18 augustus 1997 en stelde dat hij daaraan niets had toe te voegen.4. De Minister van Justitie achtte het niet onterecht dat de officier van justitie te kennen had gegeven een gesprek niet zinvol te achten, gelet op hetgeen deze in zijn brief van 18 augustus 1997 had meegedeeld, en gelet op hetgeen de politie en het openbaar ministerie in dit geval al hadden ondernomen.5. De enkele verwijzing van de officier van justitie naar de inhoud van zijn brief van 18 augustus 1997, met de mededeling dat hij daaraan niets had toe te voegen en dat het geen zin had hem telefonisch te benaderen, was vrij kortaf. Het had de officier van justitie vanuit een oogpunt van dienstbetoon op zichzelf niet misstaan wanneer hij verzoekster kort telefonisch te woord had gestaan. Wat hier ook van zij, zoals hiervoor onder I. is overwogen, was het begrijpelijk dat de officier van justitie aan het regionale politiekorps Limburg-Noord de opdracht heeft gegeven zich uiterst terughoudend op te stellen. Dit standpunt heeft de officier van justitie aan verzoekster afdoende toegelicht in zijn brief van

18 augustus 1997. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat de betrokken officier van justitie het niet nodig achtte zijn standpunt nader toe te lichten in een persoonlijk onderhoud. Het was op zichzelf niet onjuist dat hij dit bij brief van 8 december 1997 aan verzoekster kenbaar heeft gemaakt. Daarbij kon hij verwijzen naar zijn brief van 18 augustus 1997. De onderzochte gedraging is daarmee ook op dit punt behoorlijk. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Roermond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond.                           

Instantie: arrondissementsparket Roermond

Klacht:

De politie opdracht gegeven om uiterst terughoudend op te treden als verzoekster een beroep op de politie zou doen i.v.m. met burenproblemen; niet bereid gesprek met verzoekster hierover te voeren.

Oordeel:

Niet gegrond