1998/400

Rapport
Op 7 januari 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Leidschendam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, en een gedraging van de beheerder van dit politiekorps (de burgemeester van 's-Gravenhage). Nadat verzoeker nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden tegen hem zijn opgetreden bij zijn aanhouding op 20 november 1995. Hij klaagt er met name over dat de politie:- hem op hardhandige wijze uit de auto heeft getrokken, en hem op straat en twee keer tegen een auto heeft gegooid, waardoor zijn bril is beschadigd; - hem – nadat hij was geboeid en terwijl hij op de straat lag – twee keer tegen zijn hoofd heeft geschopt, waardoor hij letsel aan zijn oog en zijn gebit heeft opgelopen; - in het politiebureau zijn handboeien strakker heeft getrokken. Voorts klaagt hij over de lange behandelingsduur van zijn klacht, die hij op 1 augustus 1996 heeft ingediend bij de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Ook de betrokken ambtenaren werden in de gelegenheid gesteld op de klacht te reageren. Drie van hen maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek bleek dat ambtenaren van het regionale politiekorps Hollands Midden assistentie hadden verleend bij het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden. In dit verband werd ook de beheerder en een aantal betrokken ambtenaren van het regionale politiekorps Hollands Midden gevraagd informatie te verstrekken.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens verstrekte het hoofd van de ambulancehulpverlening van de gemeente 's-Gravenhage informatie. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Betrokken ambtenaren Ku., K. en C. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden, de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden en verzoeker berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 20 november 1995 stichtte verzoeker brand in een kantoor in 's-Gravenhage. Hij reed vervolgens weg in zijn auto. Ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden sommeerden verzoeker te stoppen. Hij stopte niet. Daarna achtervolgde de politie hem. Verzoeker bedreigde de politie tijdens deze achtervolging met een op een handgranaat gelijkende aansteker. Een aantal politie-ambtenaren hield verzoeker op 20 november 1995 aan volgens de benaderingstechniek gevaarlijke verdachten (zie

Achtergrond

onder 3.; N.o.). Verzoeker is daarbij gewond geraakt. De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage veroordeelde verzoeker bij vonnis van 12 maart 1996 ter zake van brandstichting en bedrei-ging met een misdrijf tegen het leven gericht.2. Verzoeker deed op 16 januari 1996 bij ambtenaar R. van het regionale politiekorps Haaglanden aangifte van mishandeling en vernieling. In het proces-verbaal van aangifte van 16 januari 1996 staat als verklaring van verzoeker onder meer het volgende vermeld:

"Ik werd (...) door de gewaarschuwde politie achtervolgd. Ik ben niet gestopt, omdat ik geen zin had om in de gevangenis terecht te komen. (...) Ergens (...) moest ik stoppen omdat ik klem werd gereden. Daar heb ik de politie bedreigd met een namaakhand-granaat (...) Ik heb toen inderdaad gezegd: "als je dichterbij komt, gooi ik." (...) Ik ben hierna weer met mijn auto weggere-den. Ook heb ik nog kort hierna een aanrijding gehad met een politieauto. Vervolgens ben ik (...) klem gereden door politie-auto's. Ik heb wel gehoord dat de politie schreeuwde dat er geschoten kon worden. Wat er precies is geroepen weet ik niet. Dat kon ik niet goed horen. Ik werd op een gegeven moment uit de auto getrokken. Hierna werd ik door minimaal 10 politiemensen, terwijl ik in de handboeien op de grond lag, geschopt. Ik kreeg toen een trap tegen mijn mond waardoor mijn tand afbrak. (Noot verbalisant: Ik zie dat de rechter midden boventand schuin afgebroken is). Ik hoorde een vrouw tot tweemaal toe roepen: "Hans stop". Ik vermoed nu dat die Hans mijn tand heeft vernield door tegen mijn mond te schoppen, terwijl ik geboeid op de grond lag. Tevens is bij mijn aanhouding mijn bril vernield. Verder had ik een bloeduitstorting aan mijn rechter oog. Ik heb daar geen letsel meer aan overgehouden. Ik doe (...) aangifte (...) terzake mishandeling en vernieling tegen politiemensen die mij hebben geschopt terwijl ik geboeid op de grond lag en mij dus niet kon verweren." 3. Verzoeker diende via zijn advocaat, mr. H., op 1 augustus 1996 bij de beheerder van het regionale politiekorps een klacht in over het politieoptreden van 20 november 1996. In deze klachtbrief was onder meer het volgende vermeld:"Op 20 november 1995 is cli nt door functionarissen van de politie Haaglanden aangehouden terzake van het plegen van straf-bare feiten. Tijdens een achtervolging is cli nt op een gegeven moment vanuit Den Haag, Voorburg (...) terechtgekomen in de gemeente Zoetermeer/Zoeterwoude. In de omgeving van een landelijk gebied had de politie een barricade opgeworpen zodat hij niet verder kon rijden. Toen cli nt zijn auto had stilgezet zag hij dat de politie pistolen trok. Van grote afstand sommeerde de politie cli nt om zijn handen omhoog te doen waaruit zou kunnen blijken dat hij daarin niks (meer) had. Voor alle duidelijkheid zij vermeld dat tijdens de achtervolging cli nt een namaak hand-granaat aan de politie had getoond. Cli nt moest vervolgens zijn motor van de auto uitzetten en geen verdachte bewegingen maken.

Cli nt zag dat een aantal politiefunctionarissen achter hun auto in dekking lagen. Plotseling werd cli nt uit de auto getrokken, waarna van alle kanten politiefunctionarissen kwamen aanlopen. Cli nt zag vervolgens niets meer om zich heen. Dit kwam naar zijn mening doordat er handen van politiefunctionarissen voor zijn ogen werden gehouden of omdat er een zak over zijn hoofd werd gedaan. Vervolgens is cli nt over de straat gegooid. Hierdoor kwam hij met zijn hoofd op straat terecht. Ten gevolge van die val is zijn bril vernield. Vervolgens bemerkte hij dat hij door de politie werd opgepakt en tot twee keer toe tegen een auto werd aange-gooid. Daarna kwam cli nt op straat te liggen. Vervolgens werden hem de handboeien omgedaan. Ondertussen hoorde hij dat n van de politiemensen aan hem nog vroeg waar de handgranaat was. Voordat cli nt daar iets over kon zeggen kreeg hij een schop tegen zijn oog. Cli nt herinnert zich nog dat een agente zei: "stop Hans!" Vervolgens kreeg cli nt nog een tweede schop en wel tegen zijn mond, tengevolge waarvan hij schade aan zijn gebit opliep. Na de tweede schop werd er door de politiefunctionarissen niets meer gezegd. Daarna is cli nt van de grond opgeraapt en achter in een VW-golf geplaatst vergezeld door mannelijke agenten en n vrouwelijke. In de auto zijn er verder geen onregelmatigheden gebeurd. In het bureau van politie is er nog n politiefunctionaris geweest die de handboeien nog eens heeft aangedraaid, althans daaraan heeft getrokken, hetgeen vervolgens ook letsel bij cli nt heeft teweeggebracht. Cli nt is van mening dat de handelwijze van enkele politie-functionarissen niet door de beugel kan en in verband daarmee heeft hij kort na zijn aanhouding/inverzekeringstelling aangifte bij rechercheur R. (...) gedaan. Tot dusver heeft cli nt daarover niets vernomen. Zoals eerder gezegd meent cli nt dat de politie, in het bijzonder na het omdoen van de handboeien, onrechtmatig jegens hem is opge-treden. Hij wenst zich dan ook daarover bij u te beklagen. Ook het feit dat hij uit de auto is getrokken en vervolgens op de grond is geworpen, daarna tweemaal tegen een auto is aangegooid was naar het oordeel van cli nt bepaald niet nodig geweest. Zijn voornaamste grief is evenwel gericht tegen het tot twee keer toe schoppen tegen zijn gelaat, notabene nadat hij al was geboeid. Ik moge u dan ook verzoeken cli nts klacht te onderzoeken en de nodige maatregelen jegens de betrokken politiefunctionaris(sen) te nemen."

4. Op 12 augustus 1996 bevestigde de politie Haaglanden de ontvangst van verzoekers klacht, en deelde mee dat het streven erop was gericht dat de burgemeester dan wel de bureauchef binnen negen weken schriftelijk een oordeel over de klacht zou geven.5. Op 6 januari 1997 richtte verzoeker zich tot de Nationale ombudsman.. Het standpunt van verzoeker1. Verzoekers standpunt staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. Verzoeker deelde in een brief van 18 april 1997 verder onder meer mee dat hij pas op 15 april 1997, naar zijn mening na belachelijk lange tijd, via zijn gemachtigde van de burgemeester van Zoetermeer het antwoord op zijn klacht had ontvangen. Ook berichtte verzoeker dat de mededeling in deze antwoordbrief dat verzoeker zijn auto zou zijn uitgestapt beslist onjuist was. Hij was zijn auto uitgesleurd, zonder dat hij enige vorm van verzet had gepleegd. Voorts vond verzoeker het opmerkelijk dat in de brief van de burgemeester geen woord was gerept over de verwondingen aan zijn oog, en dat hij volgens de politie ook niet in zijn gezicht zou zijn geschopt, terwijl de politie geen verklaring had gegeven voor de oorzaak van deze verwondingen.. Het standpunt van de korpsbeheerder1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden reageerde op 25 juni 1997 op de klacht. De korpsbeheerder deelde in zijn reactie onder meer het volgende mee:"De formulering van de bij u ingediende klacht komt overeen met de formulering van de klacht zoals die door klager in eerste aanleg is ingediend en waarover de burgemeester van Zoetermeer zijn oordeel heeft gegeven (zie hierna, onder C.2.; N.o.). Aangezien geen nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht zijn gekomen, zie ik geen aanleiding tot een ander oordeel. Over de lange behandelingsduur van de klacht merk ik het volgende op. Zoals ook de burgemeester in zijn brief d.d. 8 april 1997 opmerkt, is de behandeling van de klacht in het ongerede geraakt door een combinatie van de gecompliceerdheid van de klacht zelf en gerezen misverstanden over de vraag welke instantie de klacht zou afdoen.

Ter toelichting van de tijdlijn van de klachtbehandeling:Het incident vond plaats op 20 november 1995. (...) Op 16 januari 1996 neemt een functionaris van (...) (het onder-deel Zoetermeer; N.o.) de mondelinge aangifte op van klager. Op 1 augustus 1996 is de klacht ingediend bij de burgemeester van Den Haag; een afschrift is door klager ter kennisneming verstuurd aan de hoofdofficier van justitie. Op 12 augustus (1996; N.o.) is de ontvangst van de klacht schriftelijk bevestigd door de chef van het onderdeel Zoetermeer, alwaar de nadruk lag van de gebeurtenissen die hebben geleid tot het indienen van de klacht. De onderdeelschef vermeldt, dat afdoening van de klacht zal geschieden door de burgemeester of de bureauchef. Op 16 augustus (1996; N.o.) verzoekt de hoofdofficier aan de onderdeelschef om informatie over het incident. Op 20 augustus (1996; N.o.) bericht de onderdeelschef aan de korpsbeheerder over de klacht (zie hierna onder C.3.; N.o.), memoreert de noodzaak van aanvullend onderzoek door de chef van het onderdeel Den Haag/Haagse Hout-Scheveningen in verband met de gebeurtenissen in het bureau Overbosch (handboeien). Hij stuurt het dossier door aan deze onderdeelschef. Een afschrift van de brief stuurt hij aan de hoofdofficier, met verzoek eventuele opmerkingen aan de korpsbeheerder te adresseren. Op 2 september (1996; N.o.) bericht de hoofdofficier aan klager, dat de korpsbeheerder de klacht zal afdoen. Op 2 september (1996; N.o.) stuurt de hoofdofficier de rapportage van de chef van het onderdeel Zoetermeer naar de korpsbeheerder met de mededeling dat hij van oordeel is, dat klager zelf het geweld over zich heeft afgeroepen en voorts dat klager inmiddels is veroordeeld voor het feit waarvoor hij was aangehouden. Op 4 november (1996; N.o.) stuurt de chef van het Haagse onder-deel zijn rapportage en conclusie naar de korpsbeheerder (zie hierna onder C.6.; N.o.). Op 27 november (1996; N.o.) brengt klager zijn klacht in herinne-ring bij het politie-onderdeel Zoetermeer. Op 2 december (1996; N.o.) krijgt klager telefonisch bericht namens de korpsbeheerder, dat afdoening van de klacht door de burgemeester van Zoetermeer zal plaatsvinden. Op 8 april 1997 doet de burgemeester de klacht af. Concluderend kan gesteld worden, dat bij de betrokken instanties onvoldoende duidelijkheid heeft bestaan en/of onvoldoende duide-lijke afspraken zijn gemaakt over de vraag, wie in samenwerking met anderen de klacht zou afdoen. Rapportages over onderdelen van de klacht hebben afzonderlijke trajecten gevold. De co rdinatie van de klachtafdoening is onvoldoende geweest.

Ik betreur deze gang van zaken. Uit deze ervaring is inmiddels lering getrokken." In aanvulling op zijn reactie berichtte de korpsbeheerder dat verzoekers aangifte was geseponeerd.2. In de antwoordbrief van de burgemeester van Zoetermeer aan verzoekers gemachtigde van 8 april 1997 op verzoekers klacht van 1 augustus 1996, waarnaar verzoeker in zijn brief van 18 april 1997 verwees (zie hierv r, onder B.2.), was onder meer het volgende vermeld:"De behandeling van deze klacht heeft, door de gecompliceerdheid, voortkomende uit de betrokkenheid van meerdere medewerkers van meerdere onderdelen van politie Haaglanden en de naderhand gerezen misverstanden over de afhandelingsverantwoordelijkheid, meer tijd gevraagd dan gebruikelijk. Hiervoor mijn excuses. Uit de aan mij uitgebrachte rapportage is mij het volgende gebleken. Na het plegen van een strafbaar feit te Den Haag werd uw cli nt gesignaleerd en achtervolgd door meerdere politie-eenheden teneinde hem aan te houden. De heer B. (verzoeker; N.o.) trachtte zich hieraan te onttrekken door op een agressieve wijze te vluchten. Hij is enkele malen niet ingegaan op een situatie, waarbij hij zich op een rustige wijze had kunnen overgeven, daarentegen toonde hij een handgranaat en dreigde deze te gebruiken tegen politiemensen. Uiteindelijk kon de heer B. met gebruikmaking van de zogenaamde "auto-procedure vuurwapen-gevaarlijke verdachte" (zie

Achtergrond

onder 3.; N.o.) worden aangehouden. Deel van deze procedure bestaat uit het voor gebruik gereed hebben van vuurwapens. Ondanks luide commando's, volgde de heer B. deze niet op en stapte uit de auto, waarna enkele politiemedewerkers hem hebben overmeesterd. Gezien de ontwikkeling van de achtervolging en de gevaarzetting ter plaatse is dit niet zachtzinnig verlopen. De betrokken collega's waren gedwongen enkele geplaatste stoten en trappen te geven. Het oplopen van enig eenvoudig letsel en/of enige schade is veelal niet te voorkomen. In het onderhavige geval moet de gebroken tand en bril hieraan worden toegeschreven. Na kennisgave van de heer B. over het willen doen van aangifte van mishandeling is door inspecteur R. deze opgenomen (...). Daarop heeft een onderzoek plaatsgevonden en zijn de direct betrokken politiefunctionarissen gehoord. Voorzover door hen is

waargenomen, is de heer B. niet in het gezicht geschopt, maar is hij bij de gevolgde procedure vrij hardhandig tegen de grond gewerkt. Onder de bekend geworden politiemedewerkers was er niemand met de voornaam Hans. Ten aanzien van het gebeuren in het politiebureau "Overbosch" is de dienstdoende wachtcommandant gehoord. De wachtcommandant heeft bij de voorgeleiding geconstateerd, dat betrokkene lichte verwon-dingen had en dat de bril beschadigd was. De heer B. heeft ten overstaan van de wachtcommandant niet gerept over enige mishande-ling en/of beschadiging van enige goederen. Uit de registraties blijken geen bijzonderheden anders dan dat hij regelmatig is gecontroleerd en bezoek heeft gehad van een arts. Met het oog op strafrechtelijke aspecten is deze klacht voorge-legd aan de hoofdofficier van Justitie, die van oordeel is dat de heer B. door zijn handelen het geweld over zich heeft afgeroepen. Op grond van de onderzoeksresultaten ben ik van mening dat de heer B. zichzelf in een levensgevaarlijke situatie heeft gebracht door zo te dreigen met een goedgelijkende namaak handgranaat. Terecht is de hiervoor geldende aanhoudingsprocedure toegepast, waarbij wordt opgemerkt dat het niet opvolgen van de duidelijke commando's door de heer B. had kunnen leiden tot vuurwapen-gebruik. Het ontstane (eenvoudige) letsel bij de overmeestering is onder dergelijke omstandigheden moeilijk te vermijden en is vooral aan de heer B. zelf te wijten. De behandeling aan het politiebureau is op voorgeschreven wijze en met alle zorg verricht. De klacht acht ik dan ook ongegrond."3. In het ambtsbericht van 20 augustus 1996 van de chef van het onderdeel Zoetermeer aan de korpsbeheerder, waarnaar de korps-beheerder in zijn reactie op de klacht verwees, was onder meer het volgende vermeld:"Op 20 november 1995 heeft de heer B. vernielingen aangericht en brand gesticht bij zijn werkgever te Den Haag. Nadat hij mede-werkers van de beveiligingsdienst had bedreigd, is hij per auto gevlucht, al spoedig achtervolgd door meerdere surveillance-eenheden van de regio Haaglanden en –later- Hollands Midden. De heer B. trachtte aan staandehouding te ontkomen, onder meer door het plegen van tal van verkeersovertredingen, het van de weg afdrukken van politiewagens en het op de weg gooien van een autowiel. Ondanks dat hij enkele malen de gelegenheid heeft gehad zich op rustige wijze over te geven, bleef de heer B. proberen

aan de politie te ontkomen. Hierbij heeft hij een handgranaat getoond en gedreigd deze te gebruiken. Nadat het de bemanning van een surveillancewagen gelukt was hem klem te rijden, is op de heer B. de zg. "autoprocedure vuurwapengevaarlijke verdachte" toegepast. Deze procedure wordt toegepast op inzittenden van voertuigen, waarvan vermoed wordt dat ze vuurwapens bij zich hebben en waarbij rekening moet worden gehouden met feitelijk gebruik hiervan. Met gebruikmaking van een luidspreker worden de inzittenden duidelijk gewaarschuwd en gemaand de commando's van de politie zorgvuldig op te volgen. Hierbij worden consequent vuurwapens op de verdachten gericht voor onmiddellijk gebruik bij gevaarlijke reacties van een verdachte. Ondanks luide commando's, volgde de heer B. deze niet op en stapte hij uit de auto, waarna enkele politiemensen kans zagen hem te bespringen en te overmeesteren. Hierbij was de aandacht vooral gericht op een mogelijke op scherp staande handgranaat. Mede hierdoor is de aanhouding van de heer B. niet zachtzinnig verlopen; doordat de betrokken agenten dan in n hand het dienstpistool dragen, is men gedwongen met enkele goed geplaatste stoten en trappen een vuurwapengevaarlijke verdachte naar de grond te krijgen. Het oplopen van enig eenvoudig letsel is hierbij veelal niet te voorkomen. Ook de gebroken tand en bril van de heer B. moeten hieraan worden toegeschreven. Dit letsel is ook geconstateerd en verantwoord in een uitgebreide mutatie, waarvan een afschrift is bijgevoegd (zie hierna, onder C.4.; N.o.). Vrijwel direct na de eerste melding is de officier van dienst, de inspecteur H., door de meldkamer gealarmeerd. Door de snelle verplaatsing van de achtervolging was hij niet in staat de staandehouding zelve te co rdineren. Mede hierdoor en door de inschakeling van surveillance-eenheden van een andere regio met andere mobilofoonfrequenties, verliep de communicatie tussen de eenheden niet optimaal. Hierdoor ontbrak een mogelijkheid van goede afstemming en waren de betrokken surveillanten gedwongen direct handelend op te treden bij de eerste gelegenheid die zich aandiende. De rapportage van de inspecteur H. is eveneens bijgevoegd (zie hierna, onder C.5.; N.o.). Nadat de heer B. vanuit het Huis van Bewaring te kennen had gegeven aangifte te willen doen van mishandeling, heeft de inspecteur R. (...) zijn aangifte opgenomen (...). (zie hiervoor onder A.2; N.o.). Naar aanleiding hiervan heb ik een onderzoek ingesteld, o.a. middels het horen van de direct bij de staande-houding betrokken politieambtenaren, de inspecteur H., de brigadiers O. en P., de (hoofd)agent Bo. en S. Door hen is niet geconstateerd dat de heer B. in het gezicht is geschopt; voor zover door hen waargenomen, bevestigen zij wel dat hij snel en

vrij hardhandig tegen de grond is gewerkt en op wapens gefouil-leerd en dat het letsel waarschijnlijk hierbij is ontstaan. Onder de politiemedewerkers die mij bekend zijn geworden heb ik er geen met de voornaam Hans aangetroffen. Op grond van deze bevindingen concludeer ik dat de heer B. zich-zelf in een levensgevaarlijke situatie heeft gebracht door politiemensen die hem wilden aanhouden herhaaldelijk te bedreigen met een (goedgelijkende namaak-) handgranaat. Op hem is terecht de daarvoor geldende aanhoudingsprocedure toegepast, waarbij, toen de heer B. zich niet aan de commando's hield, gericht geschoten had kunnen worden. Het (eenvoudige) letsel dat hij opliep toen hij overmeesterd werd, is onder die omstandigheden moeilijk te vermijden en vooral aan de heer B. zelf te wijten. Aangezien bij de aangifte destijds geen melding is gemaakt van het te strak aantrekken van de handboeien, is hiernaar toen geen onderzoek ingesteld."4. In het mutatierapport van 20 november 1995 van betrokken ambtenaar O., waarnaar de chef van het onderdeel Zoetermeer in zijn ambtsbericht van 20 augustus 1996 verwees, was onder meer het volgende opgenomen:"Was er in Den Haag een melding binnengekomen dat een man brand had of zou hebben gesticht in (...). Hierbij had de beveiliging getracht de dader aan te houden, hetgeen door verzet van de dader niet was gelukt. De dader was weggereden met (...) voertuig. Kort nadat de dader was weggereden werd hij met zijn voertuig opgepikt door een surveillanceauto (...). Nadat een stopteken was gegeven, bleek dat verdachte dit negeerde en koers zette richting Voor-burg. Rapp. had op dat moment post gevat bij de oprit Nootdorp A12 richting Utrecht. (...) Rapp. is op ruime afstand blijven volgen. Gedurende het stuk over de Rijksweg richting Zoetermeer, werd een aantal malen getracht door een surveillancewagen verdachte te passeren. Dit lukte niet omdat verdachte probeerde de politiewagen te rammen. (...) Nadat hij de kruising (...) was gepasseerd richting (...) zag hij in de verte diverse blauwe lampen op de rijbaan en zag dat de weg geblokkeerd was. Hierop reed hij met zijn voertuig door de berm en reed weer terug. (Hier volgt een beschrijving van de route die verzoeker volgde; N.o.) Gedurende (...) (verzoekers; N.o.) gedragingen werd regelmatig geen voorrang verleend, met te hoge snelheid en door rode verkeerslichten gereden. Rapp. heeft gezien de onberekenbaarheid van verdachte en de voortdurende gevaarlijke verkeerssituaties die zich voordeden niet op zijn klok kunnen kijken om precieze snelheden te kunnen weergeven. Nadat verdachte zijn weg over de (...)weg was vervolgd gooide hij als surprise (...) een reserve-

wiel de rijbaan op. Alle achtervolgers konden dit wiel ontwijken. Nadat verdachte op de (...)weg was aangekomen bracht verdachte zijn voertuig tot stilstand en stapte gedeeltelijk uit. Rapp. zag dat verdachte in een van zijn handen een handgranaat vasthield en riep: Als je dichterbij komt gooi ik, of woorden van gelijke strekking. Na deze dreiging stapte verdachte weer in en reed door. Rapp. en inmiddels talloze collega's zijn weer achter verdachte aangereden. (...) Vlakbij Zoeterwoude-Dorp stopte verdachte weer en reed met zijn voertuig achteruit voluit tegen een politieauto uit Den Haag aan, waarna hij weer dreigde met de granaat. Hierna reed hij weer richting Zoeterwoude-Dorp. (...) De collega's Bo. en S. waren inmiddels doorgereden naar Zoeterwoude-Dorp en naderden de verdachte vanuit tegenovergestelde richting. In Zoeterwoude-Dorp bracht verdachte zijn voertuig noodgedwongen aan de linkerzijde van de weg tot stilstand en werd klemgereden. Door de collega's Bo. en S. werd de procedure (de benaderings-techniek gevaarlijke verdachten; N.o.) toegepast. Verdachte luisterde niet en stapte toch uit de auto en leek op het eerste gezicht niets in zijn handen te hebben. Rapp. O. en Bo. hebben de verdachte vervolgens besprongen en hem overmeesterd en werden daarbij kort daarna door diverse collega's bijgestaan. Verdachte liep tijdens de aanhouding letsel op aan zijn gelaat. Na de aanhouding werd de verdachte afgevoerd naar bureau Overbosch. Op verzoek van de LBK (leidinggevende buiten kantooruren; N.o.) kwam de EOD (explosieven opruimingsdienst; N.o.) (...) ter plaatse en onderzocht het voertuig met daarin de granaat. Het bleek echter om een op een granaat gelijkende aansteker te gaan. (...) Door de collega's Bo. en S. werd aan bureau Overbosch een proces-verbaal van aanhouding/bevindingen opgemaakt. Al met al is alles gezien het gevaar veroorzaakt door verdachte in het verkeer en het dreigen met de granaat (hetgeen mijns inziens zeker vuurwapengeweld had gerechtvaardigd) bovenwonder goed afgelopen. (...) Bij gebruik van de omroepinstallatie (...) door de collega's Bo. en S. bleek deze niet te werken en dient dus gerepareerd te worden."5. Het rapport van betrokken ambtenaar H. van 20 november 1995, waarnaar de chef van het onderdeel Zoetermeer in zijn ambtsbericht van 20 augustus 1996 had verwezen, hield onder meer het volgende in:"In Zoeterwoude, net op het moment dat we de stoet willen af-bouwen, ter veiligheid van de collegae wordt hij (verzoeker; N.o.) aan de voorzijde klemgereden en volgt er een autoprocedure. Hij wordt vervolgens overmeesterd. Dan blijkt de granaat nog in de auto te liggen op de stoel van de passagier. Ter plaatse boel laten afzetten. (...) Bleek een nephandgranaat te zijn."

6. Het ambtsbericht van de chef van het onderdeel II, Den Haag/ Haagse Hout – Scheveningen van 4 november 1996, waarnaar de korpsbeheerder in zijn reactie verwees, hield onder meer het volgende in:"Gelet op het feit dat een beperkt deel van de klacht betrekking heeft op handelingen die zich op het politiebureau Overbosch hebben afgespeeld heb ik daar een onderzoek laten instellen. Betrokkene is daar voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en nader gehoord. Gelet op het feit dat de klacht zich richt op mogelijke mishandeling tijdens de aanhouding beperk ik mij tot de handelingen in deze en waarnemingen hierover van de hulpofficier van justitie, de heer T. Naar aanleiding van de klacht is er door de chef van bureau Overbosch een onderzoek verricht. Hij heeft daartoe de inspecteur T. gehoord. Uit dat onderzoek blijkt het volgende. Na zijn aanhouding is betrokkene geleid voor de heer T. als hulpofficier van justitie. Betrokkene heeft tegenover T. niet gerept van enige mishandeling, of beschadiging van goederen. T. heeft wel gezien dat hij licht gewond was. Hem is ook gemeld dat de bril beschadigd was. Ook door de betrokken politieambtenaren is niets gemeld wat zou kunnen wijzen op onregelmatigheden tijdens de aanhouding. Van de voorgeleiding en het vervolg daarop is een registratie bijgehouden in het informatiesysteem. Hieruit blijkt dat klager diverse malen is gecontroleerd en bezoek heeft gehad van een arts. Uit het onderzoek trek ik de volgende conclusie. Op grond van de rapportage van de chef van het bureau Overbosch adviseer ik u, als het gaat om de gebeurtenissen op het bureau Overbosch, de klachten ongegrond te verklaren."7. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevonden zich verder arrestantengegevens, waaruit onder meer bleek dat een arts verzoeker op 20 november 1995 om 22.43 uur had bezocht.. Het standpunt van betrokken ambtenaar S. Ambtenaar S. van het regionale politiekorps Haaglanden zond op 18 juli 1997 een proces-verbaal van zijn bevindingen van 20 november 1995. Dit proces-verbaal, van 18 juli 1997, hield onder meer het volgende in:"Op 20 november 1995 was ik belast met de algemene surveillance op het politiebureau (...) te Zoetermeer. Via de mobilofoon van de centrale meldkamer van de regiopolitie 'Haaglanden' hoorde ik

dat er een achtervolging gaande was vanuit 's-Gravenhage, nadat er een persoon was bedreigd en de verdachte zich had onttrokken aan de aanhouding. De verdachte zou in het bezit zijn van een handgranaat en had daarmee reeds collega's bedreigd. De verdachte zou reeds rijden (...) te Zoetermeer in de richting van Zoeterwoude. Vervolgens ben ik samen met collega Bo. (...) met een opvallende surveillanceauto (...) gereden in de richting van Zoeterwoude Dorp. In Zoeterwoude Dorp reden wij de verdachte tegemoet en zagen dat er een hoop collega's achter hem aanreden. Wij blokkeerden met ons dienstvoertuig de weg om de verdachte te kunnen aanhouden. Wij zagen dat hij zijn auto vlak voor ons dienstvoertuig tot stilstand bracht. Tijdens de aanhouding maakten wij gebruik van de auto procedure. Daarbij namen wij onze, van dienstwege ver-strekte, dienstpistolen ter hand. Wij stelden ons verdekt op en riepen tegen de verdachte dat hij zijn handen zichtbaar op zijn stuur moest leggen en met zijn linkerhand de contactsleutels uit het contact moest nemen en deze buiten de auto moest gooien. De verdachte volgde in eerste instantie onze aanwijzingen op. Vervolgens sommeerden wij de verdachte om uit zijn auto te stappen en voor zijn auto langs te lopen, om vervolgens op zijn knie n te gaan zitten met zijn gezicht in onze richting, zodat wij hem konden boeien. Op het moment dat de verdachte voor zijn auto langs liep, trachtte hij weg te lopen om zich weer aan de aanhouding te kunnen onttrekken. Vervolgens zijn coll. Bo. en coll. O. naar de verdachte gelopen en hebben hem overmeesterd, door hem naar de grond te werken. Dit ging gepaard met gepast geweld. Vervolgens is de verdachte geboeid en overgebracht naar een dienstauto ten einde hem naar het politiebureau "Overbosch" over te brengen. Ik ben naar de auto van de verdachte gelopen en zag dat er een hand-granaat op de passagiersstoel lag. Ik zag dat het een aansteker betrof, die reeds op een korte afstand, niet te onderscheiden was van een echte handgranaat. De verdachte is, in tegenstelling tot zijn eerdere uitspraak, niet door de collega's uit zijn auto getrokken. De afstand tussen de auto van de verdachte en het surveillance voertuig bedroeg ongeveer 3 meter. Voor het opmaken van het aanhoudingsproces-verbaal ben ik samen met coll. Bo. naar het politiebureau "Overbosch" gereden.". Het standpunt van betrokken ambtenaar P. Ambtenaar P. van het regionale politiekorps Haaglanden deelde op 1 juli 1997 in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:"Op het moment dat de bestuurder B. met zijn voertuig werd klemgereden (...) te Zoeterwoude, bevond ik mij met een

dienstauto, achter een tiental politievoertuigen, die deze bestuurder hadden achtervolgd. Ik zag en hoorde, vanaf een afstand van ongeveer 15 meter, dat twee collega's van het Zoetermeerse onderdeel genaamd S. en Bo., middels de geluidsinstallatie van het dienstvoertuig de verdachte (B.) uit de auto praatten. De verdachte volgde de commando's niet op. Hij stapte uit zijn voertuig en ging, gezien zijn rijrichting, links naast zijn voertuig staan. Op dat moment werd hij overmeesterd door collega Bo. en S. De verdachte werd hierop naar de grond gewerkt. Beide collega's werden bijgestaan door een motorrijder O. uit Zoetermeer. Ik heb niet gezien wie de verdachte naar zijn zeggen in het gelaat geschopt heeft. Na de aanhouding is de verdachte overgebracht naar bureau Overbosch te 's-Gravenhage, hierbij ben ik niet aanwezig geweest.". Het standpunt van betrokken ambtenaar H. Ambtenaar H. van het regionale politiekorps Haaglanden deelde op 4 juli 1997 in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:"Gekomen in Zoetermeer was de inzet van surveillance-eenheden dusdanig, dat ik als LBK (leidinggevende buiten kantooruren; N.o.) vanuit Den Haag in die richting ben gegaan. Gekomen op een smalle weg langs (...) gelukte het mij aansluiting te krijgen met de achtervolgende eenheden en kreeg ik feitelijk inzicht in de situatie. Voorop een personenauto met de verdachte erin en daarachter rijdend een aantal surveillance-eenheden. Hoeveel kan ik mij niet meer herinneren, maar zeker meer dan vijf. Op het moment van de aansluiting stopt de man zijn voertuig op die weg, waar inhalen van voertuigen fysiek niet mogelijk is zonder gevaarzetting. De man stapt uit, roept dat hij een handgranaat heeft, stapt in, rijdt verder, stopt wederom, stapt weer uit, toont kennelijk een handgranaat stapt direct weer in en rijdt weg richting Zoeterwoude. Dit alles geschiedt in zeer korte tijd en is noch door mij gehoord, noch feitelijk waargenomen. Hiertoe is de afstand te groot door de tussenliggende voertuigen, maar komt via de mobilofoon binnen. Gelet op deze situatie en informatie, wil ik ter veiligheid van de collegae en verdere gevaarzetting een afbouwprocedure in gang zetten, maar stopt de stoet omdat deze wordt klemgereden door een tegemoetkomend politievoertuig. Op dat moment wordt kennelijk een autoprocedure ingezet. Ik stap uit mijn voertuig, het laatste van de stoet en ren richting voorzijde. Ter plaatse gekomen zie ik een man op de grond liggen

met het gelaat naar de grond. Op de man bevinden zich enkele collegae met getrokken pistool. Niet duidelijk is op dat moment of de man de handgranaat bij zich heeft, danwel dat deze zich nog in het voertuig bevindt. Ten einde overzicht en veiligheid te cre ren, trek ik enkele collegae, 2 of 3, van de man af. Deze blijkt geboeid te zijn en kennelijk geen handgranaat in het bezit te hebben. Vanaf dat moment heb ik niemand de man zien schoppen of slaan. Noch heb ik dat daarvoor waargenomen. In mijn opdracht is de man direct afgevoerd naar het politiebureau, te meer ook omdat op dat moment de handgranaat wordt aangetroffen in het voertuig van de verdachte en mijn hoogste prioriteit was gelegen in het cre ren van veiligheid. Direct hierop is door mij de omgeving afgezet. Ten aanzien van de klachtpunten van B. samengevat:1. niet door mij is waargenomen, danwel heb ik later vernomen, dat B. op hardhandige wijze uit de auto is getrokken, hij op straat twee keer tegen een auto is gegooid; waarbij zijn bril is vernield. Wel is door mij waargenomen dat verdachte bij mijn ter plaatse komen op de grond lag en enkele surveillanten hem in de boeien trachtten te krijgen. Bij het afvoeren van de verdachte zag ik dat zijn bril kapot was en hij lichte verwondingen aan het gezicht had. Welke kan ik mij niet herinneren, wel weet ik nog dat hij bloed rond de mondstreek had;2. niet door mij is waargenomen dat B. terwijl hij op de grond lag, tegen zijn hoofd is geschopt, noch is mij dat later gebleken;3. de overige punten buiten mijn gezichtsveld en/of verantwoordelijkheid hebben plaatsgevonden.". Het standpunt van betrokken ambtenaar Bo. Ambtenaar Bo. van het regionale politiekorps Haaglanden liet op 22 juli 1997 telefonisch het volgende weten. Hij kon zich de aanhouding van verzoeker nog goed herinneren. Het was wel een indrukwekkende gebeurtenis geweest. Hij had niet deelgenomen aan de achtervolging van verzoeker. Hij was samen met zijn collega S. vertrokken vanaf het politiebureau in Zoetermeer en had de weg geblokkeerd. Hij had over de mobilofoon gehoord dat verzoeker had gedreigd met een handgranaat. Hij had de benaderings-techniek voor een vuurwapengevaarlijke verdachte op verzoeker toe-gepast. Verzoeker had niet direct gereageerd op de bevelen. Pas na de derde vordering was verzoeker uit de auto gestapt. Toen verzoeker buiten de auto was geweest, had deze op een gegeven moment zijn handen laten zakken, en hij had ook niet willen knielen, maar was gaan lopen. Hij, Bo., had zich angstig gevoeld; hij had immers niet

geweten waar de handgranaat was. Vervolgens had hij samen met een collega verzoeker tegen de grond gewerkt. Dit was gepaard gegaan met behoorlijk wat geweld. Dat was nodig geweest om de handen van ver-zoeker in het zicht te houden. Verzoeker was zeker op de grond gegooid.. Het standpunt van betrokken ambtenaar T. Ambtenaar T. van het regionale politiekorps Haaglanden deelde op 1 september 1997 telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Ik kan mij nog herinneren dat verzoeker destijds, 20 november 1995, aan mij is voorgeleid. Ik was wachtcommandant tevens hulpofficier van justitie op het politiebureau Overbosch. Ik weet nog dat verzoeker in Zoeterwoude was aangehouden. Het strafbare feit, dat hij had gepleegd, was echter gepleegd in het gebied van het politiebureau Overbosch. Daarom werd hij naar dit bureau overgebracht. Hij was bij binnenkomst rustig. Ik zag dat zijn gezicht onder het bloed zat en heb daarom een ambulance laten komen. Het ambulancepersoneel heeft hem behandeld en onderzocht en mij meegedeeld dat tegen insluiting geen bezwaar bestond. U vraagt mij om een reactie op de klacht van verzoeker dat de politie in het politiebureau zijn handboeien strakker heeft getrokken. Ik begrijp deze klacht niet. Verzoeker kwam rustig binnen; hij was toen geboeid. De handboeien zijn in het bureau, kort na binnenkomst afgedaan. Ik zou niet weten waarom het nodig zou zijn geweest om in het politiebureau de boeien strakker te trekken. Als dat zou zijn gebeurd, had ik dat beslist gemerkt. Ik weet dan ook zeker dat het niet is gebeurd. Overigens is collega K. van dit bureau n van degenen geweest, die verzoeker heeft vervoerd vanaf Zoeterwoude. Hij kan u wel-licht meer vertellen over het boeien.". Het standpunt van betrokken ambtenaar K. Ambtenaar K. van het regionale politiekorps Haaglanden deelde op 1 september 1997 telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Ik heb het gesprek tussen u en mijn collega T. gedeeltelijk gevolgd. Ik begrijp dat u vragen wilt stellen naar aanleiding van de aanhouding van verzoeker op 20 november 1995. Ik kan mij daarvan nog wel het een en ander herinneren. Ik was destijds een van de politieambtenaren die na de melding over verzoeker (...) de achtervolging heeft ingezet.

Toen verzoeker in Zoeterwoude uiteindelijk werd aangehouden, zat ik in de derde auto achter de auto van verzoeker. Verzoeker was gedwongen te stoppen door politieambtenaren uit Zoetermeer, die hun auto dwars op de weg hadden gezet. Deze ambtenaren hebben met getrokken pistool op verzoeker de zogenoemde autoprocedure toe-gepast en hem uit de auto gepraat. Ik zelf bevond mij in dekking, omdat ik anders in het schootsveld van mijn collega's kwam. Voor-zover ik mij kan herinneren, heb ik gezien dat verzoeker zelf zijn auto is uitgestapt. Hij volgde het commando om te knielen niet op en deed zijn handen ook niet omhoog. De collega's hebben hem toen overmeesterd en hem met geweld op de grond gegooid. Daarbij is volgens mij zijn bril kapot gegaan. Verzoeker strib-belde tegen. Ik denk dat een handvol politieagenten op zijn nek is gesprongen. Dat was nodig om hem uit te schakelen, gelet op de aanwezigheid van de handgranaat. Verzoeker is geboeid nadat hij op de grond lag. Ik heb niet gezien dat hij nog is geschopt nadat hij al geboeid was. Ik heb verzoeker toen overgenomen van de collega's die hem hadden aangehouden. Hij was toen al geboeid en al erg rustig. Het kan zijn dat ik ter plekke zijn boeien afgedaan heb en hem vervolgens mijn eigen boeien heb omgedaan, zodat ik de boeien aan de col-lega's uit een ander district kon teruggeven. Verzoeker was een meewerkende verdachte. In zo'n geval doe ik de boeien op slot; dan kunnen ze niet strakker gaan zitten. Mochten ze niet op slot hebben gezeten, dan kunnen ze strakker gaan zitten, indien de verdachte zelf onrustig is en zich veel beweegt tijdens het transport. Ik had geen enkele reden om de boeien strakker aan te trekken. Verzoeker was erg rustig. Ik vond hem zelfs een zielig mannetje. Ik weet ook zeker dat ik in het bureau de boeien niet strakker heb getrokken. Ook is dit daar door niemand anders gedaan. Tijdens het invoeren van de gegevens bij de voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie worden normaal gesproken de boeien afgedaan. Dat zal ook in dit geval zo zijn gegaan.". Informatie van de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage De hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage zond, daarnaar gevraagd, op 7 augustus 1997 onder meer een proces-verbaal van het regionale politiekorps Haaglanden, opgemaakt op 20 november 1995, door de ambtenaren Ru., K., Bo., en S. Dit proces-verbaal hield onder meer het volgende in:"Wij, Ru., K., Bo. En S., (...) verklaren:Op maandag 20 november 1995 (...) kregen wij 1e en 2e verbalisant (betrokken ambtenaren Ru. en K.; N.o.) (...) de opdracht te gaan naar (...) waar twee man van de beveiliging zouden vechten met

een man. (...) Vlak voordat wij ter plaatse kwamen, kregen wij (...) de melding dat er door bedoelde man brand gesticht was (...). Ter plaatse zagen wij dat de bestuurder van een personenauto (...) daarmee het trottoir (...) opreed, ter hoogte van de ingang van (het opgegeven gebouw; N.o.). (...) Wij gaven die bestuurder een stopteken, hetgeen door hem werd genegeerd. Hij reed vervol-gens weg (...). Wij trachtten hem in te halen. Hij probeerde ons hierop van de weg te drukken. Dit herhaalde zich diverse keren, waarop wij besloten hem op geringe afstand te blijven volgen en positie door te geven. (...) In het gebied van de (...) hoorden wij van collega's die direct achter de verdachte reden dat hij eerst een autowiel uit het linker portierraam gooide en vervol-gens zijn arm gestrekt uit dat raam hield met daarin kennelijk een handgranaat. Hij bedreigde de collega's hiermee. Via Zoeter-meer reden wij uiteindelijk Zoeterwoude binnen. Op de (...) zagen wij 3e en 4e verbalisant (betrokken ambtenaren Bo. en S.; N.o.) dat de vermelde auto ons met gedoofde lichten tegemoet kwam rijden. Vervolgens zagen wij, 3e en 4e verbalisant, dat de verdachte met zijn voertuig nog een zwenkbeweging naar rechts maakte om ons via de rechterzijde te passeren. Hierop reden wij (...) de vermelde wagen klem. Vervolgens stapten wij (...) uit de opvallende dienstauto. Wij (...) hadden onze van dienstwege verstrekte vuurwapens (...) ter hand genomen en op de verdachte gericht. Vervolgens hebben wij (...) de benaderingstechniek vuurwapen-gevaarlijke verdachte toegepast. Wij zagen dat de verdachte na de 2e sommatie, zijn handen zichtbaar tegen de voorruit te plaatsen, hieraan voldeed. Vervolgens voldeed de verdachte aan de verdere sommaties en kwam met zijn handen gespreid naar buiten, uit zijn voertuig. Met het oog op de veiligheid van een ieder, de verdach-te was in het bezit van een handgranaat, heb ik 3e verbalisant samen met andere collega's de verdachte met fors geweld naar de grond gewerkt teneinde te voorkomen dat de verdachte de hand-granaat en of mogelijk andere wapens zou kunnen gebruiken. De verdachte kwam tijdens deze aanhouding met zijn gezicht op het wegdek waarbij hij licht letsel heeft opgelopen. De verdachte werd (...) door ons (...) aangehouden (...). De verdachte werd in de van dienstwege verstrekte transportboeien geplaatst. Tijdens het onderzoek aan de kleding van de verdachte, veiligheidsfouillering, werd niets ter zake dienende aangetrof-fen. Vervolgens werd de verdachte overgebracht naar het politiebureau "Overbosch" te Den Haag. De verdachte werd op maandag 20 november 1995, om 20:11 uur voorgeleid voor (...) T., in diens hoedanig-heid van hulpofficier van justitie."

K. Informatie van de beheerder van het regionale politiekorps Hollands-Midden De beheerder van het regionale politiekorps Hollands-Midden zond op 14 augustus 1997, daarnaar gevraagd, een mutatie van 20 november 1995, opgemaakt door de ambtenaren C., Hu., Z., Ku. en W. van dit politiekorps. In deze mutatie was onder meer het volgende vermeld:"Vanaf de (...)weg is het voertuig Zoeterwoude Dorp ingereden (...). Een van de collega's van Haaglanden die ter plaatse wat bekend was is omgereden waarbij hij op de (...)weg uitkwam en de doorgang blokkeerde. Op de (...)weg is toen onmiddellijk tot de aanhouding overgegaan. De verdachte is geboeid waarna direct onderzoek kleding heeft plaatsgevonden. Op de passagiersstoel van de auto van de verdachte bleek de handgranaat te liggen. Nadat de verdachte werd weggevoerd is door de ter plaatse zijnde collega's de omgeving afgezet en zijn een aantal huizen ontruimd. Tussen de collega's van de regio Haaglanden zat ook een inspecteur die ter plaatse de leiding nam. Door deze hovj is dan ook de EOD besteld voor het weghalen van de handgranaat.". Verklaringen van drie ambtenaren van het regionale politiekorps Hollands Midden Naar aanleiding van de hiervoor onder K. vermelde mutatie van het regionale politiekorps Hollands Midden heeft de Nationale ombudsman de betrokken ambtenaren C., Z. en Ku. gevraagd om telefonisch nadere inlichtingen te verstrekken.1. C. verklaarde in september 1997 telefonisch dat zij zich het incident rond verzoeker nog wel kon herinneren. Van zijn aanhouding en de gedragingen, die waren opgenomen in de klachtformulering, had zij zelf niets gezien. Haar was verzocht om assistentie te verlenen bij het aanhouden van een man, die eerder met een handgranaat had gedreigd. Toen zij ter plaatse van de aanhouding in Zoeterwoude was gekomen, had zij gezien dat de auto van verzoeker al stil stond. Haar was alleen gevraagd of zij de straat wilde afzetten. Dat had zij gedaan. Verder had zij niets gezien.2. Z. deelde op 23 september 1997 telefonisch mee dat zij de mutatie had doorgelezen. Zij was op 20 november 1995 samen met haar collega Ku. op verzoek van de meldkamer naar Zoeterwoude gereden. Zij had echter van het politieoptreden waarover verzoeker bij de Nationale

ombudsman klaagde, niets gezien. Zij had de straat afgezet met een lint en gewacht op de gewaarschuwde groepschef en de burgemeester. Zij kon niets vertellen over de wijze waarop de aanhouding van verzoeker had plaatsgevonden.3. Ku. deelde op 14 november 1997 mee dat hij niets had gezien van het politieoptreden tegen verzoeker. Hij had de weg afgezet. Volgens hem was de aanhouding al achter de rug geweest toen hij ter plaatse was gekomen. Hij had alleen de verkeersmaatregelen getroffen.. De reactie van verzoeker1. Verzoeker reageerde bij brief van 2 oktober 1997 op informatie van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden en van een aantal betrokken ambtenaren onder meer als volgt:"Indien u de verklaringen die door sommige agenten afgelegd worden en die door mij zijn afgegeven beziet, dan ziet u dat er groot verschil is in de visie van beide partijen hoe de manier van aanhouden is gepleegd. De verklaringen van de functionarissen O., Bo., en S. zijn zwaar gelogen, er wordt met name door verbalisanten O. en S. verklaard dat ik na het klemgereden zijn, uitgestapt ben, dit is pertinent onwaar en staat dan ook haaks op mijn verklaring, zoals in vorige rapportage uiteengezet. Er is namelijk na mijn handen omhooggestoken te hebben en de motor uitgezet te hebben na het klemrijden, en vervolgens uit de auto ben getrokken (voordat ik dat zelfs in de gaten had), door mij geen enkele vorm van verzet gepleegd of tegen de commando's van de politie in gehandeld, omdat ik het besef had dat verder handelen door mij onverstandig werd, gezien de gevaarlijke situatie. Door de betrokken agenten wordt geen verklaring gegeven hoe het meervoudige letsel (tand en oog) is ontstaan, er wordt gesugge-reerd dat deze tijdens het naar de grond werken optreedt, er is echter geen enkele gedetailleerde verklaring hieromtrent. Bovenstaand letsel aan een inwendig orgaan als een oog kan alleen optreden nadat ik tegen de straat gegooid ben, waarbij ook mijn bril sneuvelde, daarna kon pas schade aan het oog ontstaan door-dat ik mij zo laag op de grond bevond en vervolgens getrapt ben. Genoemd letsel ontstaat niet als iemand zijn bril nog opheeft en staat. Er is door mij geen enkel vertrouwen in de juiste wijze van opstellen van deze rapportages door de politie, er is tijd genoeg geweest om de verklaringen op elkaar af te stemmen, ondanks dat

het hier een politierapportage betreft denken de agenten zo onder hun verantwoordelijkheden uit te komen door deze leugenachtige rapportages, overigens is geen enkele verklaring ondertekend met: aldus naar waarheid opgemaakt, oid. Dat de rapportages aan de andere kant toch niet zo eenduidig blijken te zijn is gezien de verklaring van P. dat d.m.v. de geluidsinstallatie ik uit de wagen gepraat werd, echter uit de rapportages van Bo. en S. bleek deze defect te zijn, want deze twee stonden achter hun auto (die dwars op de weg stond) en een van dit duo liep te schreeuwen, vanwege hun defecte installatie, wat binnen in een afgesloten auto nauwelijks te verstaan is. Er is in het Huis van Bewaring in Scheveningen een nieuwe bril verstrekt, en door de daar aanwezige tandarts is het letsel aan mijn tand hersteld, zodat ik daar geen kosten voor heb hoeven maken. Er heeft geen enkele politiefunctionaris mij gewezen op het feit hoe te handelen bij schade en/of letsel, door de vervelende gebeurtenissen kwam ik daar ook niet meer op, zodoende weet ik niet meer wie de dienstdoende arts was op de bewuste avond, echter is bij binnenkomst in het Huis van Bewaring te Scheveningen een foto gemaakt t.b.v. een pasje waar wel duidelijk het oogletsel op te zien is. Rechercheur R. neemt in het P.V. van 16 januari 1996 (van verzoekers aangifte; N.o.) een passage op waarbij hij (...) dit constateert.". De nadere reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden1. In zijn reactie van 27 oktober 1997 ging de korpsbeheerder, daarnaar gevraagd, nader in op het klachtonderdeel dat op het politiebureau verzoekers boeien strakker waren aangetrokken. Hij verwees naar een ambtsbericht van de chef van het onderdeel Den Haag/Haagse Hout – Scheveningen van 15 oktober 1997. De korps-beheerder berichtte dat hij zich kon vinden in dit ambtsbericht.2. Het ambtsbericht van de chef van het onderdeel Den Haag/Haagse Hout – Scheveningen van 15 oktober 1997 hield onder meer het volgende in:"Volgens de dienstdoende wachtcommandant is klager door de politieambtenaren K. en Ru. binnengebracht. Dit gebeurde op een rustige wijze. Daarbij is zeker niet geduwd of getrokken, noch zijn de boeien zwaarder aangezet. Binnen het bureau zijn de handboeien onmiddellijk losgemaakt en is klager voorgeleid voor de hulpofficier van justitie, de inspecteur T. Deze heeft op verzoek van klager direct de GGD laten komen. T. meldt mij dat

hij heeft gezien dat er sprake was van een paar oppervlakkige schaafwondjes aan de polsen van klager.". De nadere reactie van verzoeker Verzoeker liet in zijn reactie van 1 april 1998 nog onder meer het volgende weten:"Mijn persoonlijke mening is dat de rapporten van de betrokken politie-ambtenaren zeer om de feiten heendraaien nog afgezien van de passages welke gelogen zijn (...):1. Er wordt in de rapporten niet ingegaan op de feiten die van belang zijn namelijk dat ik na het klemrijden in Zoeterwoude waarbij ik het besef had dat de situatie teveel uit de hand was gelopen, mij zelf met de handen boven het stuur houdende had aangegeven de aanwijzingen van de betrokken politieambtenaren op te volgen, uit de auto ben getrokken en niet uitgestapt waarna de schop- en slaanpartijen door deze ambtenaren volgde met tot overmaat van ramp nadat ik tegen de grond gegooid ben door een agent, die zijn frustraties niet kon bedwingen, ook nog eens tegen rechteroog en tand ben getrapt, terwijl anderen mij allang in de houdgreep hadden, overigens zonder dat ikzelf enig besef had wat er gebeurde.2. Er wordt uitgebreid gesproken over de route en de uitpraat-procedures welke totaal in het niet vallen en van weinig belang zijn gezien de ernst van bovenstaande klachten.3. Er wordt gelogen dat ik uitgestapt zou zijn na het klemrijden, een zware leugen door deze ondervraagde ambtenaren, om de trap-pende collega in te dekken (...). De waarheid kan kennelijk niet gehanteerd worden.4. Justitie is kennelijk niet bereid ook maar enigszins iets aan deze situatie te doen, en gelooft kennelijk de lezing van deze (criminele) politie-ambtenaren op hun woord.5. Er wordt gesproken over de aanwezigheid van 15 achtervolgende auto's en 25 mannetjes, agentes bestaan kennelijk niet, ook niet de agente (= vrouw die stop Hans roept), frappant dat met zoveel aanwezigen niemand aanwezig is die ziet hoe de trappartij tegen een arrestant wordt uitgevoerd, knap hoor om zoiets te proberen te verdoezelen!6. De bezoekende arts was een man, (zijn naam is; N.o.) helaas onbekend."

P. Informatie van de gemeente 's-Gravenhage 1. Bij brief van 2 april 1998 zond het hoofd van de ambulance-hulpverlening van de gemeente 's-Gravenhage, naar aanleiding van een verzoek van de Nationale ombudsman van 17 maart 1998 om rapportage over het bij verzoeker geconstateerde letsel, een afschrift van een verslag van de hulpverlening aan verzoeker op 20 november 1995. In dit verslag was onder meer het volgende vermeld:"Man door het lint tgv wraakgevoelens. Heeft brand gesticht. Is door de politie geruime tijd achtervolgd. Bij klemrijden dreigde hij met (aansteker) granaat. Verzet bij aanhouding, hematoom onder rechteroog, scheurwondje op hoofd (...). Niet buiten bewustzijn geweest. Stukje kunsttand stuk. Wekadvies. (...) Wachtarts ingelicht."2. Op 17 april 1998 berichtte het hoofd van de ambulancehulpver-lening dat het formulier van de ambulancerit van verzoeker op 20 november 1995 niet kon worden gevonden.

Beoordeling

. Ten aanzien van het regionale politiekorps Haaglanden1. Met betrekking tot het geweldgebruik bij verzoekers aanhouding1. Verzoeker heeft op 20 november 1995 brand gesticht in een kantoor in Den Haag. De politie wilde hem hiervoor aanhouden. Verzoeker heeft getracht om zich aan zijn aanhouding te onttrekken door in zijn auto weg te rijden. Ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden hebben verzoeker daarop achtervolgd. Uiteindelijk heeft de politie verzoeker klemgereden en alsnog aangehouden.2. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden hem bij de aanhouding op hardhandige wijze uit de auto hebben getrokken, en hem op straat en twee keer tegen een auto hebben gegooid, waardoor zijn bril werd beschadigd. Volgens verzoeker hebben de ambtenaren hem ook – nadat hij was geboeid en terwijl hij op de straat lag – twee keer tegen zijn hoofd geschopt, waardoor hij letsel aan zijn oog en zijn gebit heeft opgelopen.3. Een politieambtenaar is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken. Het daadwerkelijk uitoefenen van geweld door de politie moet in overeenstemming zijn met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit (zie

Achtergrond

onder 1.).

Op grond van artikel 1, derde lid, en artikel 7, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Ambtsinstructie; zie

Achtergrond

onder 2.1. en 2.3.) zijn politieambtenaren onder meer bevoegd tot het (dreigen met) het gebruik van een vuurwapen wanneer zij reden hebben om aan te nemen dat de verdachte een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken.4. Op grond van verzoekers klachtbrief van 1 augustus 1996 en onder meer het proces-verbaal van 20 november 1995 van ambtenaren Bo., S., K. en Ru. van het regionale politiekorps Haaglanden, wordt als vaststaand aangenomen dat politieambtenaren Bo. en S. hun auto dwars op de weg hebben gezet en verzoeker hierdoor tot stoppen hebben gedwongen. Verzoeker heeft zijn auto op een paar meter afstand van hun auto stilgezet, en ongeveer tien politieauto's zijn achter verzoekers auto gestopt. Vervolgens hebben Bo. en S. hun dienstvuurwapen ter hand genomen en hebben zij de zogenoemde uitpraatprocedure ten aanzien van de bestuurder toegepast, welke procedure onderdeel is van de benaderingstechniek gevaarlijke verdachten (zie

Achtergrond

onder 3.). Deze procedure schrijft voor dat politieambtenaren luid en duidelijk waarschuwen dat bij elke verdachte beweging onmiddellijk wordt geschoten, dat de bestuurder de motor van zijn voertuig moet afzetten, met de handen omhoog naar buiten moet komen, en moet knielen.5. Tijdens de achtervolging door de politie had verzoeker onder meer een autowiel uit de auto gegooid in de richting van de politie en was hij tegen een politieauto aangereden. Ook had hij de politie meermalen met een op een handgranaat gelijkende aansteker bedreigd, door te roepen: "als je dichterbij komt, gooi ik" of woorden van gelijke strekking te gebruiken. Gelet op de wijze waarop verzoeker aldus heeft getracht aan zijn aanhouding te ontkomen, konden de politieambtenaren er uit veiligheidsoverwegingen toe overgaan om hem als gevaarlijke verdachte te benaderen. Zij behoefden niet te weten dat het wapen waarmee verzoeker dreigde te gooien geen handgranaat was, maar een aansteker. Kennelijk was deze aansteker ook van dichtbij niet van een handgranaat te onderscheiden, aangezien de explosieven opruimingsdienst is gevraagd om ter plaatse een onderzoek in te stellen.6. Een handgranaat valt niet onder de definitie van vuurwapen in artikel 1, ten derde van de Wet wapens en munitie (zie

Achtergrond

, onder 2.3.2.). Dit betekent dat strikt genomen geen sprake was van een situatie waarin een verdachte een vuurwapen tegen personen zal kunnen gebruiken, zoals in artikel 7, eerste lid van de Ambts-

instructie is vereist, wil vuurwapengebruik door de politie geoorloofd zijn. Explosieven zijn in artikel 2 van de Wet wapens en munitie echter wel onder dezelfde categorie gebracht als vuurwapens. Verder kan uit de Nota van Toelichting bij artikel 7 worden afgeleid dat de politie een vuurwapen mag gebruiken om zich te verdedigen tegen een vuurwapen, omdat een dergelijk wapen van grote afstand onmiddellijk gevaarlijk kan zijn. Aangezien een handgranaat ditzelfde gevaar kan opleveren, brengt een redelijke wetsuitleg met zich mee dat ook in dit geval de betrokken ambtenaren, mede gelet op het feit dat verzoeker zich in hun nabijheid bevond, bevoegd waren om te dreigen met een vuurwapen en ook om dit vuurwapen eventueel daadwerkelijk te gebruiken.7. De betrokken ambtenaren Bo. en S. hebben naar voren gebracht dat verzoeker uiteindelijk een aantal van hun bevelen had opgevolgd en met zijn handen omhoog en met gespreide vingers uit de auto was gestapt, waarna hij, in plaats van te knielen, had geprobeerd weg te lopen. Hiertegenover staat de lezing van verzoeker dat politieambtenaren hem uit de auto hebben getrokken. Verzoekers lezing wordt op dit punt niet aannemelijk geacht. De betrokken ambtenaren zouden immers een aanzienlijk veiligheidsrisico hebben genomen door verzoekers auto te openen om hem uit zijn auto te trekken, omdat verzoeker juist in die situatie - naar zij konden denken – in staat zou zijn geweest om een handgranaat of een ander wapen te gebruiken. De door hen toegepaste uitpraatprocedure was er daarom juist op gericht om verzoeker ongewapend uit zijn auto te laten stappen.8. Het is aannemelijk dat verzoeker, nadat hij zijn auto had verlaten, niet heeft meegewerkt aan zijn aanhouding, doordat hij geen gevolg gaf aan het bevel te knielen, en probeerde weg te lopen. De betrokken ambtenaren waren dan ook bevoegd geweld te gebruiken teneinde verzoeker aan te houden. Gelet op de gehanteerde uitpraatprocedure had de politie er zelfs toe kunnen overgaan te schieten. In plaats daarvan hebben drie betrokken ambtenaren verzoeker met een aantal gerichte trappen en stoten tegen de grond gewerkt, om hem zo snel mogelijk onder controle te krijgen en zo te voorkomen dat hij de vermeende handgranaat kon gebruiken. Gelet op het risico daartoe zoals de politieambtenaren dit op dat moment konden ervaren, was dit geweldgebruik noodzakelijk. Het gevolg van het geweldgebruik is geweest dat verzoeker gewond is geraakt aan zijn gezicht en dat zijn bril is vernield. In het proces-verbaal van 20 november 1995 staat vermeld dat verzoeker met zijn gezicht op het wegdek terecht is gekomen. Of verzoeker ook tegen de auto is gegooid, kan niet worden vastgesteld. Het is niet

ondenkbaar dat verzoeker bij de pogingen hem onder controle te krijgen tegen de auto is terechtgekomen. Het is echter niet aannemelijk dat hij met opzet tegen de auto is gegooid. Gelet op de aard van verzoekers verwondingen is niet gebleken dat de betrokken ambtenaren bij het onder controle brengen van verzoeker meer geweld hebben gebruikt dan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs noodzakelijk is geweest.9. Of politieambtenaren verzoeker, zoals hij heeft gesteld, nadat hij geboeid op de grond lag, tegen zijn mond hebben geschopt waardoor een tand afbrak, en tegen zijn oog hebben geschopt, met als gevolg een bloeduitstorting op deze plaats, is niet gebleken. De politieambtenaren hebben ontkend dat zij verzoeker hebben geschopt nadat hij op de grond was komen te liggen. Ook is niet gebleken wie de ambtenaar zou zijn geweest tegen wie volgens verzoeker "Hans stop" zou zijn geroepen. De korpsbeheerder heeft laten weten dat geen van de ambtenaren die bij verzoekers aanhouding waren betrokken "Hans" heette. Eerder is aannemelijk dat verzoekers verwondingen zijn veroorzaakt doordat hij naar de grond is gebracht. Mogelijk heeft een van de politieambtenaren verzoeker daarbij met zijn schoen tegen het hoofd geraakt. Indien dit het geval is geweest, is niet aannemelijk geworden dat dit met opzet zou zijn gebeurd. Met betrekking tot het geweldgebruik bij de aanhouding is de onderzochte gedraging behoorlijk.2. Met betrekking tot het strakker aantrekken van de handboeien1. Verzoeker heeft er verder over geklaagd dat de politie in het politiebureau zijn handboeien strakker heeft getrokken.2. Gelet op de wijze waarop verzoeker zich had gedragen, was sprake van zodanige feiten of omstandigheden, dat een veiligheidsrisico moest worden gevreesd (zie

Achtergrond

onder 4. en 5.). De politie kon dan ook besluiten om verzoeker geboeid te vervoeren.3. Betrokken ambtenaren T. en K. hebben ontkend dat zij of een andere politieambtenaar in het politiebureau verzoekers boeien strakker hebben aangetrokken. Volgens hen was verzoeker tijdens het overbrengen rustig en meewerkend geweest, en was er geen aanleiding geweest om de boeien strakker te trekken. Betrokken ambtenaar K. heeft verder laten weten dat hij bij een meewerkende verdachte de boeien altijd op slot deed, zodat de boeien niet strakker konden gaan zitten. Verder heeft verzoeker in zijn aangifte wel over de geweldstoepassing door de politie gesproken, maar heeft hij niets gezegd over het strakker trekken van de handboeien.

Al met al is onvoldoende aannemelijk dat in het politiebureau verzoekers boeien strakker zouden zijn aangetrokken. Op dit punt is de onderzochte gedraging eveneens behoorlijk.. Ten aanzien van de korpsbeheerder1. Voorts klaagt verzoeker over de lange behandelingsduur van de klacht over het optreden van de betrokken ambtenaren, die hij op 1 augustus 1996 heeft ingediend bij de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden.3. Ingevolge de klachtenregeling van het regionale politiekorps Haaglanden (zie

Achtergrond

onder 7.) had de burgemeester van 's-Gravenhage de klacht binnen negen weken moeten afdoen. Indien dit niet mogelijk was geweest, had verzoeker hiervan schriftelijk, onder opgave van redenen, op de hoogte moeten worden gesteld. De burgemeester van Zoetermeer heeft bij brief van 8 april 1997 een beslissing op de klacht gegeven.3. Een behandelingsduur van acht maanden is te lang. De korpsbeheerder heeft laten weten dat de behandeling van de klacht is vertraagd door de gecompliceerdheid van de klacht, omdat meerdere politiekorpsen bij het politieoptreden waren betrokken. De korpsbeheerder betreurde het verder dat er onvoldoende co rdinatie was geweest bij de klachtafdoening. Deze verklaring van de korpsbeheerder voor de vertraging vormt onvoldoende rechtvaardiging voor een zo lange behandelingsduur. Uit het overzicht van activiteiten dat de korpsbeheerder heeft verstrekt, is gebleken dat de behandeling van de klacht ongeveer vier maanden heeft stilgelegen. Daarnaast is het niet juist dat de korpsbeheerder niet uit eigen beweging verzoeker op de hoogte heeft gesteld van de vertraging van de behandeling. Dit was ook in strijd met de toezegging van het politiekorps Haaglanden van 12 augustus 1996 dat het streven erop was gericht dat verzoeker binnen 9 weken een oordeel op de klacht zou ontvangen. Bovendien is hiermee gehandeld in strijd met de klachtenprocedure van het politiekorps. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.4. Ten overvloede wordt opgemerkt dat het onjuist was dat de burgemeester van Zoetermeer een oordeel over de klacht heeft gegeven in plaats van de korpsbeheerder, omdat op grond van artikel 61 van de Politiewet (zie

Achtergrond

onder 6.) de korpsbeheerder een beslissing op de klacht over politieoptreden dient te geven.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden is gegrond.

BIJLAGE

Achtergrond

1. Artikel 8, lid 1 van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724) luidt als volgt:         "1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."2.1. In artikel 1, derde lid, onder c van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporings-ambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275) is vermeld dat wordt verstaan onder:"aanwenden van geweld: het gebruiken van geweld en het dreigen met geweld, waaronder niet wordt begrepen het uit voorzorg ter hand nemen van een vuurwapen;"2.2. Ingevolge artikel 4 van de Ambtsinstructie is het gebruik van geweld uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:         "a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en          b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."2.3. Artikel 7, eerste lid van de Ambtsinstructie luidt onder meer:"Het gebruik van een vuurwapen (...) is slechts geoorloofd:a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijn vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken; b. om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding (...) tracht te onttrekken (...) en die wordt verdacht van (...) het plegen van een ernstig misdrijf, dat bovendien moet worden aangemerkt als een grove aantasting van de rechtsorde;" 2.3.1. In de Nota van toelichting behorend bij deze Ambtsinstructie staat bij artikel 7 vermeld dat onder vuurwapen wordt verstaan een handvuurwapen en niet een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden gegeven.

Verder staat in deze Nota van toelichting bij artikel 7, derde lid, vermeld dat in de Ambtsinstructie geen aparte bevoegdheid behoeft te worden gecre erd in geval van een confrontatie met andere levensbedreigende situaties dan die waarin de dreiging wordt gevormd door een vuurwapen. In geval van dreiging met een mes, een bijl, een injectiespuit of een ander wapen is vuurwapengebruik mogelijk op grond van een noodweersituatie als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. Andere gevaarlijke voorwerpen waar de politie tegenover kan staan zijn volgens de Nota van Toelichting niet gelijk te stellen met een vuurwapen, omdat vuurwapens in tegenstelling tot andere voorwerpen, over een grote afstand onmiddellijk gevaarlijk zijn. 2.3.2. In artikel 1, ten derde van de Wet wapens en munitie is een vuurwapen gedefinieerd als: "een voorwerp bestemd of geschikt om projectielen of stoffen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie." Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie zijn diverse soorten vuurwapens en "voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing", in dezelfde categorie, II, geplaatst. 2.3.3. Artikel 10 van de Ambtsinstructie luidt:"De ambtenaar mag in verband met zijn eigen veiligheid of die van anderen slechts uit voorzorg een vuurwapen ter hand nemen indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een situatie ontstaat waarin hij bevoegd is het vuurwapen te gebruiken."2.4. Artikel 11 van de Ambtsinstructie luidt onder meer:"Het trekken van een vuurwapen (...) is slechts geoorloofd in gevallen waarin het gebruik van een vuurwapen toegestaan is."2.5. Artikel 12, eerste lid, van de Ambtsinstructie luidt onder meer:"De ambtenaar waarschuwt onmiddellijk voordat hij gericht met een vuurwapen (...) zal schieten, met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze dat geschoten zal worden, indien niet onverwijld het gegeven bevel wordt opgevolgd."3. De benaderingstechniek gevaarlijke verdachten van het regionale politiekorps Haaglanden betreft onder meer een uitpraatprocedure ten aanzien van de bestuurder.

In deze uitpraatprocedure zijn onder meer beschreven de bevelen die politieambtenaren aan de bestuurder geven en de waarschuwing dat bij een verdachte beweging onmiddellijk wordt geschoten. Deze procedure is erop gericht om de bestuurder de motor te laten afzetten, uit de auto te laten stappen, te laten knielen en hem vervolgens buiten de auto te boeien en te fouilleren.4. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen. Artikel 15, lid 4 van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.5.1. In artikel 22, lid 1 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen. De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:         "2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.          3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:         a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of          b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, n en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."5.2. In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een

politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.6. In artikel 61 van de Politiewet 1993 staat onder meer vermeld:"1. Het regionale college stelt, op voorstel van de korpsbeheerder, met inachtneming van dit hoofdstuk regels vast over de behandeling, het onderzoek en de afdoening van klachten over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps.2. In de regels bedoeld in het eerste lid, wordt voorzien in:(...) c. een registratie van de ingediende klachten en de daarop door de korpsbeheerder genomen beslissingen."7. Artikel 12 van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Haaglanden luidt onder meer:"1. Een klacht dient te worden ingediend uiterlijk 6 weken nadat de gedraging waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan.2. Een klacht in eerste aanleg wordt afgedaan binnen 9 weken na registratie bij het betrokken onderdeel. Indien de behandeling niet binnen deze termijn kan worden afgedaan doet de onderdeelchef hiervan schriftelijk mededeling aan de klager met opgaaf van redenen. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn afdoening valt te verwachten.3. Het verzoek om het oordeel van de korpsbeheerder wordt ingediend uiterlijk 6 weken na ontvangst van de afdoeningsbrief door de klager.4. De procedure bij de korpsbeheerder wordt binnen 10 weken na registratie van het verzoekschrift afgerond. Indien de behandeling niet binnen deze termijn kan worden afgedaan doet de secretaris van de klachtencommissie hiervan schriftelijk mededeling aan de klager met opgaaf van redenen. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn afdoening valt te verwachten."

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Optreden bij aanhouding (geweldgebruik).

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden/korpsbeheerder

Klacht:

Lange behandelingsduur klacht.

Oordeel:

Gegrond