1998/323

Rapport
Op 15 juli 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer T. te Schoonhoven, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van de regiopolitie Utrecht, district Lekstroom, bij een verkeerscontrole op 18 april 1997 hem ten onrechte heeft aangehouden en handboeien heeft omgedaan.          Verder klaagt verzoeker erover dat hij na overbrenging naar het politiebureau ruw is behandeld en zonder enige vorm van zorg over zijn terugkeer naar zijn achtergelaten auto het bureau is 'uitgewerkt'.          Daarnaast klaagt verzoeker erover dat hij eveneens ten onrechte is beschuldigd van het plegen van een strafbaar feit, namelijk het in bezit hebben van een stok in zijn auto.          Tenslotte klaagt verzoeker erover dat de politie zijn verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. Verzoeker was door de aanhouding een afspraak met cli nten misgelopen en had voorts taxikosten gemaakt.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht verzocht om op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politie-optreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Utrecht over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daar naar zijn oordeel reden was. De hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Het Regionale politiekorps Utrecht en de betrokken politieambtenaar deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker heeft niet binnen de gestelde termijn op het verslag gereageerd.

BEVINDINGEN De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Op de late ochtend van vrijdag 18 april 1997 werd verzoeker, die zich op dat moment met zijn auto bevond op een provinciale weg in IJsselstein, bij een controle op het gebruik van de autogordel aangehouden door een gemotoriseerde politieambtenaar van het regionale politiekorps Utrecht. 1.1.1. De door de betrokken politieambtenaar van de aanhouding op 18 april 1997 opgemaakte rapportage 'aanhouding tijdens verkeerscontrole' luidde, voor zover van belang, als volgt:"AANHOUDING TIJDENS VERKEERSCONTROLE Tijdens verkeerscontrole, aandacht draagplicht autogordel, werd VE door rapp gecontroleerd. VE reed in een pers.auto van het merk VW Passat over de Provincialeweg te Ijsselstein in de richting van de Hoge Biezendijk. Rapp zag dat VE geen autogordeldroeg. Rapp gaf VE een teken dat moest volgen naar naar een plaats van onderzoek, (de Hoge Biezendijk thv de nieuwbouw Zenderpark.) dit ivm de verkeersveiligheid. Op het moment dat rapp zijn voertuig op de Hoge Biezendijk tot stilstand had gebracht en VE aan sprak, had deze nu wel zijn autogordel om. Rapp deelde hem mede dat hij toch nog een pv kreeg, omdat hij eerder de gordel niet droeg. Vervolgens heeft rapp aan VE gevorderd zijn rij- en kentekenbewijs behoorlijk ter inzage af te geven. VE verklaarde deze niet bij zich te hebben, later haalde hij deze uit zijn dashboard-kastje. Toen rapp de persoons- en adres gegevens van bij VE wilde navragen, verklaarde deze: "JIJ KRIJGT DE TERING MAAR, IK ZEG NIETS. JIJ HEB GENOEG AAN MIJN LEGITIMATIE BEKIJK HET MAAR." Nadat rapp aan VE had uitgelegd dat hij verplicht was zijn woonadres op te geven bleef VE rapp uitschelden en beledigen. Ook nu verklaarde VE: "KRIJG DE TIFUSTERING MAAR. IK HEB LAK AAN JE. JIJ ZOEK GEWOON EEN ALLOCHTOON OP OM HEM TE PESTEN. SCHIET ME MAAR DOOD IK GA NU WEG." Vervolgens stapte VE in zijn auto en deed zijn contactsleutel in het contactslot van de auto om het voertuig te starten, kennelijk met de bedoeling weg te rijden. Vervolgens werd VE aangehouden wegens opgeven valse naam, niet voldoen aan bevel/vordering Wet

Mulder. Daar VE zeer agressief werd VE in de transportboeien geplaatst. Hierna is VE door collega's van de 60.10 overgebracht naar bureau Nieuwegein. Het voertuig van VE bleef tp achter. Toen rapp het voertuig af wilde sluiten werd aan de linkerzijde van de bestuurdersstoel een bruine Honkbalknuppel aangetroffen. Deze werd inbeslaggenomen. Tijdens de voorgeleiding deed VE afstand van de honkbalknuppel. Ve weigerde zijn woonadres op te geven, waarna op de afstandsverklaring op het regeltje wonende de tekst: ONBEKEND werd geplaatst. VE weigerde een verklaring af te leggen en een afstandverklaring inbeslaggenomen voorwerpen te ondertekenen. (...) Ve weigerde na zijn heenzending het politiebureau N'gein te verlaten, waarna deze door (politieambtenaar T.; N.o.) na wat duwwerk de deur werd gewezen." 1.1.2. Het door de betrokken politieambtenaar van de aanhouding op 18 april 1997 vervaardigde 'proces-verbaal van aanhouding' luidde, voor zover van belang, als volgt:"Door mij, (VK, N.o.), agent van politie regio Utrecht, district Tolsteeg, wordt het volgende verklaard:Op vrijdag 18-APR-97 11:05 uur werd door mij te IJSSELSTEIN op/in de HOGE BIEZENDIJK OP DE OPENBARE WEG een persoon aangehouden, die opgaf te zijn:(Verzoeker; N.o.) (...) De aanhouding werd verricht op grond van artikel 34 Wet Mulder ivm artikel 184 Wetboek van Strafrecht en artikel 435 4 Wetboek van Strafrecht en vond plaats naar aanleiding van het volgende:verdacht wordt verdacht van het opgeven van een valsenaam, niet voldoen aan een bevel, vordering. Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, werd de verdachte onverwijld overgebracht naar het bureau van politie te DISTRICTSBUREAU LEKSTROOM. Na aankomst op genoemd bureau op vrijdag 18-APR-97 te 11:16 uur, werd de verdachte op 18-APR-97 te 11:40 UUR voorgeleid aan:(W.; N.o.) hoofdinspecteur van politie regio Utrecht, district Lekstroom, als zodanig hulpofficier van justitie. Waarvan door mij, (VK; N.o.), op ambtsbelofte is opgemaakt, dit proces-verbaal, dat ik sloot en tekende te NIEUWEGEIN op 18-APR-97."1.2. Verzoeker diende over de (wijze van) aanhouding en de behandeling op het politiebureau een op 24 april 1997 gedateerde schriftelijke klacht in bij het regionale politiekorps Utrecht. In die klacht gaf verzoeker zijn zienswijze ten aanzien van de aanhouding en zijn behandeling op het politiebureau als volgt weer:"...Het betreft vrijdag 18 april om 10.50 munuten te Ijselstein profenciale weg hoek Hogebiesedijk. (...) Om die tijd stond ik te wachten voor de stop light dat deze light op groen gaat zodat ik kan rijden naar een aspraak in Amsterdam 11.30 wegens een inkoop van een klant die net een nieuw winkel gaat beginen. Ik stond met een klein tussen ruimte met ander auto voor mij, ik zag een politie op een motor aan rijden en deze ging mij voor bij en stopte in de tussen ruimte terwijl daar een splitsing van 2 baan is. De light ging op groen en hij reed en ik ook gelijk daar na draaide hij om en wees mij met zijn vinger dat ik recht moetafslaan wat ik deede achter hem aan die wees een plek waar ik moet stoppen wat ik deede waar veel vracht wagen ect rond rijden inverband met nieuw bouw. De politie pakeerde zijn motor recht mij en tikte op de raam en die maakte ik open, wat hij is letterlijk, Politie: U krijgt een bekeuring omdat u net geen gordel aan had (Verzoeker; N.o.): Ik heb toch een gordel aan. Politie: Ja daar net en wees met de hand in de richting van Benschop (Verzoeker; N.o.): Waarom heeft u toen mij niet gestopt, ook toen u bij de rode licht stond voor mij heeft u niet mij op geatandeerd of bekeurd of verwezen dat over deze gordel en was ook 2 baan voor de stop light. Politie: O gaat u bijde hand doen mag ik uw rijbewijs en auto papieren (Verzoeker; N.o.): Wacht Politie: Wat zei u (Verzoeker; N.o.): Niets, en ik gaf hem mijn auto papieren en rijbewijs en vertelde dat ik niet eens bent met de bekeuring om dat het niet zo is dat ik geen gordel aan hebt.

Politie: Mag ik op de bekeuring vermelden dat u niet eens bent met de bekeuring en mag ik ook de auto sleutel van u (Verzoeker; N.o.): Ja natuurlijk moet u dat vermelden en deze ging naast zijn motor. Politie: Kwam terug, waar woont u nog op de zelfde adres (Verzoeker; N.o.): Ja en verder klopt alles op mijn rijbewijs en is tevens mijn legimitatie bewijs Politie: Nee dat vroeg ik u niet waar woont u (Verzoeker; N.o.): Ik heb u net verteld dat alles op mijn papieren kloppen die u van mij heeft gekregen. Politie: Ik vraag u waar woont u en ik begrijg dat u boos bent (Verzoeker; N.o.): Dit is al derde keer dat ik zeg dat alles op mijn legimitatie kloppen, daar mee is ook gezegd waar ik woon ik praat toch Hollands Politie: Woont u nog op dit adres? (Verzoeker; N.o.): Meneer u heeft al mijn papieren auto sleutel en geeft mij een bekeuring een die op niets is gebaseerd en wat wilt u nog van mij wilt u ook de auto inbeslag nemen en verder moet u doen wat u doen moet. Politie: Ik begrijp dat u boos bent. (Verzoeker; N.o.): Boos natuurlijk boos u stopt mij geeft een bekeuring terwijl ik een gordel aan hebt moet ik niet boos worden, kijk daar rijd ook een wit vrouw die heeft ook geen gordel. Politie: We gaan niet discrimineren (Verzoeker; N.o.): wat zegt u, u moet doen wat u doen moet anders moet u mij laten gaan want ik heb een aspraak belangrijk voor mij, anders loop ik weg, verder wil ik niet in descusisies als kinderen. Politie: Wilt u uit de auto stappen, plomp pakt hij mijn rechter arm leg op de dak van de auto en andere ook schreeuwde hij en plaatse een hand boei u bent aangehouden, u ben niet verplicht te antwoorden. (Verzoeker; N.o.): Wat voor idoterie is dit waarom doet u dit waarvoor aresteerd u mij om die gordel of wilt u een alogtoon pesten, macho doen waar bent u mee bezig. Politie: U gaat mee naar een bureau en daar wordt een procelverbaal opgemaakt en dat hoort u op de bureau. (Verzoeker; N.o.): wilt u de boei iets los doen deze doet zo pijn, maar inplaats daarvan draaide hij nog straker en ik heb nog steeds last van, verder belde hij. Nieuw aangekomen politie op een moter deze parkeerde zijn motor en en ging met in praat wat mij niet aanging. Deze politie vroeg ik of de boei iets losser mag ook deze vertelde dat goed zat alleen een zenuw wordt geraakt daarom de pijn maar was niet erg zij hij. Deze politie maakte mijn auto deur dicht en een stok die naast de achter deur lag pakte hij en zegt deze moet ook mee, mijn telefoon gouden sieraden lag gewoon in de auto. Intussen is ook een auto met daar in vrouw en een man aangekomen ik moets na fouleren in de auto gaan zitten wat niet makelijk was met de hand op de rug in overleg met de motor politie reden deze mensen mij naar een bureau. (...) Vrouw: Nog iets er is een stok bij u in de auto aangetroffen (verzoeker; N.o.) Ja maar ik heb daar niemand of wat bedrijgt, en ik handel in goud en zilver er wordt nog veel berooft maar ik heb geen ander wapen, ik wist niet dat je deze niet mocht hebben de genen die vond was de 2e politie bij afsluiten van de portier van mijn auto. Vrouw: Ja maar deze mag u niet hebben en u mag ook geen eigen rechter spelen bij geen geval en of je wapens mag hebben moet de wet veranderen in de 2e kamen Den Haag. U kunt 2 dingen doen 1 vrijwillig afstand doen en daar een verklaring tekenen de 2e of wij leggen beslag en daar voor maken wij een proces verbaal en daarvoor zal u dan een boete krijgen. (Verzoeker; N.o.) U kunt deze houden ik heb daar geen bezwaar als deze niet in bezit mag hebben Vrouw: Ok u krijgt een verklaring van vrijwillig afstand en zij ging weg Na een muniet of 40 kwam de motor politie met een doos waar mijn spullen lag en vel papier en vroeg dit te teken gaf mij de doos en vroeg u mag alles weer terug. (Verzoeker; N.o.): Mag ik eerst lezen, kreeg geen antwoord, na gelezen te hebben die ging over vrijwillig afstand hebt gedaan van de stok en de stok was verder omgeschreven, tegen de politie zeg ik dat ik dit niet gaat teken omdat mijn adres fout is op geschreven, ik woon daar waar namelijk op legimitaie staat en dit is niet de zelfde. Politie: Dat is wel de zelfde. (Verzoeker; N.o.): Nee leest u maar hier staat a.laan (...) Politie: O ja u heeft gelijk en haalde door laan en schreef straat met een pen en de papier hield hij onder zijn zijn hand palm, waar woont vroeg hij weer (Verzoeker; N.o.): Ik heb u zoveelste keer verteld waar ik woon en die staat precies aangegeven op mijn legimitatie die u heeft, ik praat toch Hollands of begrijpt u dat niet, en u heeft mij verwezen bij aanhouding dat ik niet verplicht bent te antwoorden. Politie: Ik kom zo terug en kwam na een paar munuten met een papier en teken zegd hij. (Verzoeker; N.o.): Mag ik eerst lezen wat ik teken, en na het lezen staat alles precies het zelfde behalve de adres nu staat woon en verblijfplaats onbekend, ik zeg weer tegen deze politie

dat ik deze zal niet teken, daarop pakte een ander polite de papier die steeds in de deur leuning heeft gestaan en schreef wat op die papier ik weet niet wat Dan zegt deze politie u komt met mijn mee en maakte de deur open en duwde mij zo hard naar buiten ik viel bijna om en zeg je mag gaan en dat was 1 uur in de middag. Ik kwam terug en wilde aangifte doen maar deze politie kwam weer achter een deur en duwde mij weer naar buiten vroeg deze politie of ik een aangifte mag doen die vertelde je mag schriftelijk deze doen. Ook vroeg ik deze politie hoe naar mijn auto moet deze vertelde dat je bekijk het maar hoe je daar kom ik heb daarna een paar keer gebeld aan de deur omdat het zo koud en ik had een dune jas aan maar hun maakte de deur niet open. Buiten heb ik bijna 1 uur lang gestaan voor ik een taxi gevonden had na veel vragen en lopen en de rit koste mij 25,-- gulden"1.3. De chef van het district Lekstroom van het regionale politiekorps Utrecht reageerde bij brief van 6 juni 1997 op de klacht van verzoeker. Deze brief hield, voorzover thans van belang, het volgende in:"Uit het onderzoek is het volgende gebleken:1.       Op vrijdag 18 april 1997, omstreeks 11.00 uur, was de (politieambtenaar VK; N.o.) op de Provincialeweg in IJsselstein belast met een verkeerscontrole die gericht was op het dragen van een autogordel. Tijdens deze controle constateerde hij dat u, op het moment van de controle, uw autogordel niet om had. In verband met de verkeersveiligheid heeft hij u kort daarna staandegehouden. Ik acht dit punt van uw klacht niet gegrond. 2.       De (politieambtenaar VK; N.o.) deelde u mede dat u een bekeuring kreeg voor het niet dragen van een autogordel. U was het daar niet mee eens aangezien u op dat moment wel uw autogordel droeg. Hij legde u vervolgens uit dat hij de overtreding eerder op de voornoemde locatie had geconstateerd. Op zijn verzoek overhandigde u hem uw rijbewijs. De (politieambtenaar VK; N.o.) vroeg u of uw gegevens nog klopten. U gaf te kennen dat u verder niet wilde meewerken en u schold hem uit voor tyfuslijer. Mijn medewerker deelde u mede dat u verplicht was om uw juiste personalia en adresgegevens op te geven. Zo niet, dan zou hij u aanhouden. Immers, het niet opgeven van de juiste personalia is een strafbaar feit. U wilde echter geen verdere medewerking verlenen, stapte in uw voertuig en maakte aanstalten om weg te rijden. Hierop heeft de (politieambtenaar VK; N.o.) de sleutel uit het contactslot van uw auto verwijderd en u aangehouden, op het moment dat u uw auto uitstapte.

Vervolgens heeft mijn medewerker u de handboeien om gedaan, omdat u zich op een dreigende wijze opstelde. Uw aanhouding en het omdoen van de handboeien is geheel aan u zelf te wijten. (...) Indien u uw personalia en adresgegevens had gegeven en u zich op een normale (wijze; N.o.) had gedragen, dan had uw aanhouding niet hoeven plaatsvinden. Ik acht uw klacht op dit punt dan ook niet gegrond. 3.       In het politiebureau in Nieuwegein werd u vervolgens voorgeleid aan mijn medewerker (mevrouw W.; N.o.) die op dat moment de dienstdoende Hulpofficier van Justitie was. Gezien het vorenstaande was zij van mening dat u terecht was aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Vervolgens heeft de (politieambtenaar VK; N.o.) in overleg met (mevrouw W.; N.o.) besloten om u een bekeuring te geven voor het niet dragen van een autogordel. Voor de andere genoemde feiten kreeg u een waarschuwing, aangezien de aanhouding en het verblijf in het politiebureau voor u, alhoewel zo niet bedoeld, ook als straf gezien konden worden. Daarna bent u uit het bureau verwijderd door mijn medewerker, de (politieambtenaar T.; N.o.). U eiste van hem dat de politie u naar uw auto zou terugbrengen. Hij deelde u mede dat dit niet mogelijk was, maar dat hij wel een taxi voor u kon bellen. U wilde dat niet en weigerde het bureau vrijwillig te verlaten. Hierop werd u door de (politieambtenaar T.; N.o.) het bureau uitgeduwd. Gezien de situatie en uw opstelling daarbij, ben ik van mening dat het optreden van de (politieambtenaar T.; N.o.) correct was. Ik acht ook dit punt van uw klacht niet gegrond. 4.       U stelt de politie voor de indirect geleden schade aansprakelijk. Het optreden van mijn medewerkers was echter proportioneel correct. De politie is dan ook niet aansprakelijk voor eventuele schade. Dit punt van uw klacht is eveneens niet gegrond. 5.       Het in uw auto voorhanden hebben van een stok teneinde uzelf te beschermen, is niet toegestaan. Dit deel van uw klacht is niet gegrond. 6.       Gelet op het vorenstaande zie ik geen aanleiding dat mijn medewerkers u excuses aanbieden. Dit laatste onderdeel van uw klacht acht ik eveneens niet gegrond."2. Standpunt van verzoekerHet standpunt van verzoeker staat (kort samengevat) weergegeven onder

Klacht

.

3. Standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht In reactie op de klacht verwees de korpsbeheerder naar de door de chef van het district Lekstroom bij brief van 6 juni 1997 gegeven reactie op de door verzoeker bij dat politiekorps ingediende klacht van 24 april 1997 (zie Feiten onder 1.3.). Ten aanzien van de in de auto van verzoeker aangetroffen 'stok' deelde de korpsbeheerder nog het volgende mee:"...(Verzoeker; N.o.) klaagt over het feit dat hij ten onrechte van een strafbaar feit is beschuldigd, namelijk het voorhanden hebben van een stok in zijn auto. Deze stok, die door (verzoeker; N.o.) als zodanig is benoemd, betreft een wapenstok, vallende onder artikel 2 lid 1, categorie IV ten derde van de Wet Wapens en Munitie. In casu betrof het van origine een slaghout ten behoeve van een balspel (klein formaat honkbalknuppel) met aan de handvatzijde een doorboring die was voorzien van een lus van touw, waarmede de stok aan de pols kan worden gedragen. Bovendien heeft (verzoeker; N.o.) zelf te kennen gegeven de stok mogelijk te zullen gebruiken als wapen in daarvoor in aanmerking komende omstandigheden of woorden van die strekking. Naar mijn mening hebben de verbalisanten terecht de conclusie getrokken dat hier sprake was van een verboden wapen, vallende onder de Wet Wapens en Munitie. Derhalve was er sprake van een strafbaar feit, waarvoor (verzoeker; N.o.) werd aangemerkt als verdachte. De conclusie van dit klachtonderdeel, zijnde ongegrond, blijft door mij dan ook gehandhaafd..."4. Reactie van de betrokken politieambtenaarNaar aanleiding van de door verzoeker bij de Nationale ombudsman ingediende klacht stelde de politieambtenaar VK, die verzoeker op vrijdag 18 april 1997 had aangehouden, een rapport op met de navolgende inhoud:"...Op vrijdag 18 april 1997 was ik als motorsurveillant belast met de controle van het gebruik van de autogordel. Ik zag, dat een bestuurder van een auto, die later (verzoeker; N.o.) bleek te zijn, zijn autogordel niet om had. Ik reed vervolgens (…) nog naar de andere zijde van zijn auto en zag duidelijk, dat hij op dat moment geen autogordel om had. Vanwege de wegsituatie en de verkeersveiligheid besloot ik om hem wat verder staande te houden. Ik sprak hem vervolgens aan en deelde hem mee, dat ik bezig was met een controle in verband met het gebruik van een autogordel. Ik vertelde dat ik geconstateerd had, dat hij deze niet

om had gehad en hij een bekeuring kreeg. Ik zag vervolgens dat hij op het moment van aanspreken wel zijn autogordel om had. De man was het er niet mee eens. Hij zei, dat hij hem toch om had en ander vond hij, dat ik hem eerder had moeten laten stoppen. Ik legde hem uit, dat ik gelet op de verkeersveiligheid het niet eerder geschikt vond. Hierna vroeg ik hem naar zijn rijbewijs, die hij aan mij gaf. Vervolgens vroeg ik aan hem of de gegevens op het rijbewijs nog juist waren. Hij zei hierop: "Jij krijgt de tering maar. Ik zeg niets, jij hebt genoeg aan mijn legitimatie; bekijk het maar." Ik liep hierna naar mijn motor, waarna ik zag dat de man uit zijn auto stapte en hoorde dat hij mij uitschold voor tifuslijer en wenste mij de tering toe. Ik zei tegen hem dat hij mij niet moest gaan uitschelden en beledigen. Vervolgens deelde ik hem mede dat hij zijn persoonsgegevens aan mij op moest geven daar hij anders zou worden aangehouden. Vervolgens zag ik dat de man in zijn auto stapte en hoorde dat hij zei dat hij niet mee wilde werken. Vervolgens zag ik dat hij zijn autosleutel in het contactslot stak en aanstalte maakte om weg te rijden. Hierop heb ik de autosleutels uit het contact getrokken, waarna de man mij uit bleef schelden en zich zeer agressief ging gedragen. Hierop hield ik de man aan en omdat hij zich zeer agressief gedroeg besloot ik hem de handboeien om te doen. Inmiddels had ik om assistentie gevraagd en werd de man later door collega's overgebracht naar het politiebureau Nieuwegein. Tevens bleek dat de man een wapenstok in zijn auto had liggen. In het politiebureau voornoemd werd de man voorgeleid aan collega (W.; N.o.). Ook nu bleef hij weigeren zijn personalia op te geven. Ik besloot de man om hem een bekeuring te geven wegens het niet dragen van een autogordel. Voor de overige feiten kreeg hij een waarschuwing. Tevens deed de man tegenover collega (W.; N.o.) en mij afstand van de vermelde wapenstok. Hierna maakte ik een afstandsverklaring. Hij weigerde echter deze te ondertekenen, want als woonadres stond A.laan vermeld. Toen ik hem vroeg waar hij woonde antwoorde hij mij "Onbekend" en "zoek het maar uit". Vervolgens heb ik op de afstandsverklaring als adres, "onbekend" ingevuld. Hierna weigerde hij de verklaring te ondertekenen. Tijdens het verblijf aan het bureau bleef de man zeggen dat ik hem discrimineerde en hem als crimineel had behandeld. Hierna sprak collega (T.; N.o.) met de man. Deze man was niet voor rede vatbaar. Ik heb hem meerdere malen medegedeeld dat de man (verzoeker; N.o.) een bekeuring zou krijgen wegens het niet dragen van zijn autogordel. Even later werd hij door collega (T.; N.o.) het bureau uitgezet. Ik was daar niet bij aanwezig. Ik vind het heel vervelend, dat die man deze klachtbrief heeft geschreven..."

5. Reactie van verzoeker In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder en het rapport van de betrokken politieambtenaar liet verzoeker onder meer nog het volgende weten:"1. De politie probeert mij nu zwart temaken met leugens tevertellen en over de stok die niets met de klacht temaken heeft. (...) De stok, ik heb nooit geweten dat ik die stok niet in mijn bezit mocht hebben, ooit heb ik in de krant of op de tv gelzen of gehoord dat de politie Commisaris van Utrecht deze aan stok aanbevool te hebben tegen diefstal, en ik was niet gearresteerd inverband met die stok.? Ik heb afstand gedaan van de stok en deze stok is niet gevonden voor mijn arrestatie maar daarna, en ik zat al in de auto van de politie met de handboeien om, dus de verhaal van de politie over de stok slaat nergens op. Ik ben gestopt 10.50 en ik heb geen valse naam of adres gegeven.2. Aanhouding tijdens verkeerscontrole. Zoals ik eerder in de klacht brief 24.04.97 hebt omschreven dat ik wel de autogordel aanhad, deze politie kan dan nooit mij eerder gezien hebben dat ik deze niet aan had omdat deze politie is na ik stond tewachten bij een stoplicht aankwam rijden. Toen ik stond tewachten bij de stop licht is hij niet naast mij komen staan en mij erop tewijzen over deze gordel er is daar 2 baansweg. Ook begrijp ik niet waarom hij mij rechts heeft laten afslaan terwijl 10 meter verder een benzine station is. Het is ook niet mogelijk een gorder tedragen tijdens recht afteslaan. Ik heb deze politie nooit gezegd dat ik geen auto papieren bij me had, en ik heb geen dasboard –kastje in mijn auto, ik reed niet in de richting Hoge Biezendijk maar Utrecht naar mijn winkel, toen hij vroeg naar mijn adres heb ik hem verteld dat alles op mijn rijbewijs klopt allemaal ik heb hem niet gezegd tering of dergelijks deze politie jokt dan over deze bewering, hij heeft ze verzonnen ook in die rapport van de politie die mij aanhield staat niets over schelden. Ik heb deze politie gezegd of u geeft mij een bekeuring of u laat mij gaan of ik loop hier weg, want ik heb geen zin in kinder speletjes waarop hij mij arresteerde. Ik kon nooit weg rijden want hij had mijn sleutel ook afgepakt. Toen hij mij de handboeien omhad gedaan heb ik hem gezegd of hij een alogtoon aan het pesten was omdat de manier hoe deed.

De verkeersituatie was uitstekend was weinig verkeer en ik stond stil bij een stop licht tewachten toen deze politie aan kwam rijden en voor mij ging staan, bij groen licht wees hij mij recht afteslaan terwijl 10 meter verder rechtdoor een benzine pompstantion is. Ik heb niet geweigerd de afstandverklaring te tekenenen toen ik merkte dat de adres op die verklaring A.laan in plaats van A.straat weigerde ik die te tekenen deze nam die terug en kwam met adres onbekend die heb ook geweigerd on tetekenen wat verder gebeurde staat in mijn klacht brief van 24.4.97.3. Proces-Verbaal van aanhouding. Ik heb geen valse naam of adres opgegeven ik ben ook niet aan geklaagd of proces verbaal opgemaakt invelk aard dan ook, en zonder reden vast gehouden. De politie had mij bij aanhouding verteld dat ik niets hoef te zeggen daarom heb ik ook dan niets gezegd op de politie buro."

Beoordeling

I. De aanhouding van verzoeker1. Verzoeker klaagt er allereerst over dat hij ten onrechte is aangehouden.2. Verzoeker is aanvankelijk staande gehouden omdat hij volgens de betrokken politieambtenaar geen autogordel droeg toen hij zich op 18 april 1997 met zijn auto in het verkeer had begeven. Vast staat dat verzoeker op het moment van staande houden wel een gordel droeg. Echter, op grond van verzoekers lezing van het tussen hem en de betrokken politieambtenaar op dit onderdeel gevoerde gesprek (zie Feiten, 1.2.), bezien in samenhang met de schriftelijke rapportage van de politieambtenaar op dit punt (zie Feiten, 1.1.1. en Reactie van de betrokken politieambtenaar), moet worden aangenomen dat verzoeker kort voor het staande houden nog geen gordel droeg. Daarmee was de politieambtenaar bevoegd om verzoeker staande te houden.3. Na staandehouding was verzoeker, ingevolge artikel 3, eerste lid van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wet Mulder), verplicht om, desgevorderd, zijn naam, voornamen, geboortedatum, -jaar en –plaats, alsmede zijn adres (dat is: straatnaam, huisnummer, plaatsnaam, en postcode van zijn woonhuis) op te geven. Ingevolge artikel 34 van de Wet Mulder is het niet voldoen aan deze vordering, of het opgeven van onjuiste gegevens een strafbaar feit (overtreding; zie

Achtergrond

onder 1.). Verzoeker is aangehouden op grond van artikel 34 van de Wet Mulder, alsmede van artikel 184, eerste lid, en artikel 435 aanhef en onder vier van het Wetboek van Strafrecht (zie

Achtergrond

onder 2.).

Voor de beoordeling van de beslissing tot aanhouding is het volgende van belang.4. Vast staat dat verzoeker, nadat hij de betrokken politieambtenaar op diens verzoek zijn rijbewijs had overhandigd, heeft geweigerd zijn personalia en adres te noemen aan die politieambtenaar. Hij heeft volstaan met een verwijzing naar de op zijn, aan de politieambtenaar overhandigde, rijbewijs vermelde gegevens, die naar zijn zeggen juist waren. Op zichzelf had van verzoeker mogen worden verwacht dat hij antwoord gaf op de hem gestelde vragen. Het optreden van de betrokken politieambtenaar tegen de weigering van verzoeker om te antwoorden, getuigde echter van nodeloos formalisme. Immers, het rijbewijs bevat alle gegevens als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet Mulder, behalve de postcode. De politieambtenaar had er dan ook, mede ter voorkoming van escalatie, goed aan gedaan om de gegevens over te nemen, en slechts aanvullend te vragen om de postcode, als hij al ook die informatie had willen hebben. Behoudens het eventuele punt van de postcode had verzoeker materieel voldaan aan de vordering op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet Mulder, zodat er onvoldoende reden was om te concluderen tot het strafbare feit als omschreven in artikel 34, eerste lid onder a., van de Wet Mulder. Nu verzoeker had aangegeven dat de gegevens op zijn rijbewijs juist waren, was er evenmin reden tot optreden op grond van artikel 34, eerste lid onder b., tenzij er voor de politieambtenaar reden zou zijn geweest om te vermoeden dat verzoeker een onjuiste opgave had gedaan. Op dit punt is niets aangevoerd dat aanleiding had kunnen geven tot een dergelijk vermoeden. Alles bijeen betekent het voorgaande dat er geen grond was tot aanhouding op basis van de Wet Mulder.5. De aanhouding was voorts gebaseerd op overtreding van artikel 184, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht en van artikel 435, aanhef en onder 4 van het Wetboek van Strafrecht (zie

Achtergrond

onder 2.) Artikel 34 van de Wet Mulder ziet – in de gevallen waarin sprake is van de in de bijlage bij die wet opgenomen verkeersovertredingen - onder meer op het niet opvolgen van een ambtelijk bevel en het onjuist opnoemen van gegevens. Daarmee geldt artikel 34 van de Wet Mulder als lex specialis ten opzichte van de aangehaalde artikelen in het Wetboek van Strafrecht. Die artikelen waren daarom in dit geval niet van toepassing. Aldus was de aanhouding ten onrechte – mede – op die artikelen gebaseerd. II. Het aanleggen van handboeien bij verzoeker en het uitwerken uit het bureau van verzoeker 1. Verzoeker klaagt verder over het feit dat de politie hem heeft geboeid, en dat hij 'ruw' het politiebureau is uitgezet, zonder enige vorm van zorg over zijn terugkeer naar zijn achtergelaten auto. Hiervoor is overwogen dat de onderzochte gedraging op het punt van het aanhouden niet-behoorlijk is. Dit brengt mee dat het optreden dat uit deze aanhouding is voortgevloeid, in beginsel eveneens moet worden aangemerkt als niet-behoorlijk. De Nationale ombudsman komt om die reden niet toe aan het geven van een zelfstandig oordeel ten aanzien van het boeien van verzoeker en het feit dat verzoeker het bureau is uitgewerkt. Niettemin zal hierna op beide gedragingen, op zichzelf bezien, worden ingegaan.2.1. Indien de aanhouding als een behoorlijke gedraging zou zijn aangemerkt, zou de politieambtenaar verzoeker alleen dan de handboeien hebben mogen aanleggen indien de feiten en/of omstandigheden dat in dit geval redelijkerwijs vereisten, met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van verzoeker, van de betrokken politieambtenaar of van derden. De politieambtenaar moest de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het aanbrengen van de boeien naar redelijk inzicht rechtvaardigden (zie

Achtergrond

onder 6.).2.2. Noch uit het van de aanhouding opgemaakte proces-verbaal noch uit het rapport van de betrokken politieambtenaar (zie Feiten, 1.1.2. en Reactie van de betrokken politieambtenaar) blijkt dat verzoeker zich tegen zijn aanhouding heeft verzet. Evenmin blijkt daaruit van enig vluchtgevaar, nadat de politieambtenaar de autosleutels uit het contact had getrokken. Ook anderszins is niet gebleken van andere veiligheidsrisico's die het aanbrengen van handboeien naar redelijk inzicht rechtvaardigden. Gelet daarop was het boeien van verzoeker ook op zichzelf beschouwd niet juist. 3.1. Indien de aanhouding als een behoorlijke gedraging zou zijn aangemerkt, dan had de politie verzoeker uit het politiebureau mogen verwijderen wanneer voldoende aannemelijk zou zijn geweest dat verzoeker weigerachtig was het politiebureau te verlaten. Bij de verwijdering van verzoeker uit dat bureau mocht dan niet meer fysieke dwang worden gebruikt dan onder de gegeven omstandigheden noodzakelijk was.3.2. Het regionale politiekorps Utrecht heeft erkend dat een politie-ambtenaar verzoeker na wat duwwerk de deur van het politiebureau heeft gewezen. Uit verzoekers relaas komt naar voren dat verzoeker op het politiebureau (nog steeds) in hoge mate ge rriteerd was. Vast staat voorts dat verzoeker ook op het politiebureau bleef weigeren zijn personalia op te geven en dat hij daarnaast om hem moverende redenen heeft geweigerd de afstandsverklaring voor de 'stok' te ondertekenen.3.3. Op grond van de hiervoor geschetste feiten omtrent verzoekers gedrag op het politiebureau is voldoende aannemelijk dat de lezing

van de korpsbeheerder en die van de betrokken politieambtenaar over verzoekers houding op het politiebureau ("Deze man was niet voor rede vatbaar") juist zijn. In het verlengde daarvan is ook aannemelijk, mede gelet ook op verzoekers verklaring dat hij, eenmaal het politiebureau uitgezet, weer heeft getracht het politiebureau in te komen, dat verzoeker weigerachtig was om het politiebureau te verlaten. Tegen deze achtergrond lag het voor de hand dat de politie op enig moment fysieke dwang moest gebruiken om verzoeker uit het politiebureau te verwijderen. Niet gebleken is dat bij de verwijdering van verzoeker uit het politiebureau meer fysieke dwang is gebruikt dan onder de gegeven omstandigheden noodzakelijk was. In zoverre is niet onjuist gehandeld.III. . De beschuldiging in verband met het in het bezit hebben van een stok in de auto1. Verzoeker klaagt er voorts over dat hij ten onrechte is beschuldigd van het plegen van een strafbaar feit, namelijk het in bezit hebben van een stok in zijn auto.2. Vast staat dat de in de auto van verzoeker aangetroffen stok een klein formaat honkbalknuppel was, die aan de pols kon worden gedragen, omdat deze aan de handvatzijde een doorboring had die was voorzien van een lus van touw. In zoverre kon deze stok worden beschouwd als een wapenstok, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie IV ten derde van de Wet wapens en munitie (hierna WWM; zie

Achtergrond

onder 4. en 5.).3. Blijkens artikel 27 WWM is het verboden een wapen van de categorie n II, III en IV te dragen. Dat levert ingevolge het eerste lid van artikel 54 WWM een strafbaar feit (een overtreding) op. Onder dragen in de zin van de WWM is te verstaan het op de openbare weg bij zich hebben van een wapenstok die kan worden aangewend voor onmiddellijk gebruik (zie

Achtergrond

onder 4.). Verzoeker had de wapenstok uit vrees van beroving bij zich in de auto links naast of achter de bestuurdersstoel. In zoverre leverde dat een strafbaar feit op. Verzoeker kan daarom op dit punt niet in zijn klacht worden gevolgd. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.I. V. De afwijzing van de schadeclaim1. Tenslotte klaagt verzoeker er over dat de korpsbeheerder zijn schadeclaim heeft afgewezen.2. De korpsbeheerder heeft de schadeclaim van verzoeker afgewezen omdat hij het optreden van de politieambtenaar proportioneel correct achtte, zodat het politiekorps niet aansprakelijk was voor eventuele schade.3. Zoals onder I. is overwogen, kan het politieoptreden op het punt van de aanhouding de toets der kritiek niet doorstaan. Gelet daarop schiet de motivering van de afwijzing van verzoekers verzoek om schadevergoeding door de korpsbeheerder tekort. De onderzochte gedraging is daarmee op dit punt niet behoorlijk. De Nationale ombudsman ziet op grond hiervan aanleiding om aan dit rapport een aanbeveling te verbinden.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is gegrond, behalve wat betreft de beschuldiging van het plegen van een strafbaar feit wegens het bezit van een (wapen)stok; op dat punt is de klacht niet gegrond.

Aanbeveling

De beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht) wordt in overweging gegeven het besluit tot afwijzing van verzoekers schadeclaim te heroverwegen, met inachtneming van hetgeen in V. van de

Beoordeling

is overwogen.         

BIJLAGE

Achtergrond

1. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriftenWet van 3 juli 1989, Stb. 500 (Wet Mulder). Artikel 2, eerste lid:"1. Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), worden op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties opgelegd. Voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard zijn uitgesloten." Artikel 3, eerste lid:"1. De bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren die met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast, zijn bevoegd, ten einde te kunnen vaststellen of een gedraging is verricht of indien zij hebben vastgesteld dat een gedraging is verricht, de daarbij betrokkene staande te houden en te vorderen dat hij zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboortejaar, geboorteplaats en adres opgeeft. De betrokkene is verplicht aan de vordering te voldoen." Artikel 34, eerste en tweede lid:"1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:a. hij die niet voldoet aan de in artikel 3, eerste lid, omschreven vordering; b. hij die de gegevens waarop de vordering, bedoeld in artikel 3, eerste lid, betrekking heeft onjuist opgeeft; c. hij die niet voldoet aan de in artikel 30 omschreven verplichting.2. Het strafbare feit is een overtreding." 2. Wetboek van Strafrecht Wet van 3 maart 1881, Stb 35 en 15 januari 1886, Stb. 6 (Sr) Artikel 184, eerste lid:"1. Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een

ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie." Artikel 435 aanhef en onder vier:"Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:(…)4. hij die, door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse naam, voornaam, geboortedatum, geboorteplaats, adres waarop hij in de basisadministratie persoonsgegevens als ingezetene staat ingeschreven of woon- of verblijfplaats opgeeft."3. Wetboek van StrafvorderingWet van 15 januari 1921, Stb. 14 (Sv) Artikel 54, eerste, tweede en derde lid:"1. Ook buiten het geval van ontdekking op heeter daad is de officier van justitie bevoegd den verdachte van eenig strafbaar feit waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten, of van het strafbare feit omschreven in artikel 435 onder 4 . van het Wetboek van Strafrecht, dan wel van het strafbare feit omschreven in artikel 34, eerste lid, onder b, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften aan te houden en naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.2. Kan het optreden van een officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt gelijke bevoegdheid toe aan ieder zijner hulpofficieren. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan den officier van justitie.3. Kan ook het optreden van een dier hulpofficieren niet worden afgewacht, dan is elke opsporingsambtenaar bevoegd den verdachte aan te houden, onder verplichting zorg te dragen dat hij onverwijld voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid. Op den hulpofficier voor wien de verdachte wordt geleid, is de tweede zin van het voorgaande lid van toepassing."

4. Wet wapens en munitie Wet van 5 februari 1986, Stb. 41 (WWM) Artikel 1, eerste lid:"9 . vervoer van een wapen: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen dat zodanig is verpakt, dat het niet voor onmiddellijk gebruik kan worden aangewend; vervoer van munitie: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van munitie; 10 . dragen van een wapen: het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen anders dan voor vervoer in de onder 9 bedoelde zin;" Artikel 2 eerste lid, Categorie IV, sub 3:"1. Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorie n. (...) Categorie IV (...) 3 . Wapenstokken;" Artikel 27:"1. Het is verboden een wapen van de categorie n II, III en IV te dragen.2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen die:a. houder zijn van een verlof als bedoeld in artikel 29, voor zover dit verlof reikt; of b. op grond van artikel 26, tweede lid, voor de jacht bestemde wapens voorhanden mogen hebben, voor wat betreft het terrein waar zij tot de jacht gerechtigd zijn.3. Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid voor wapens van de categorie n III en IV verlenen met betrekking tot:a. optochten; en b. studenten-weerbaarheidsverenigingen.4. Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid voor wapens van categorie IV verlenen met betrekking tot:a. ceremoni le wapens; b. kermissen; en c. sportbeoefening."

Artikel 54, eerste lid:"Met geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij die handelt in strijd met een krachtens de artikelen 6, 8, tweede of derde lid, 33 of 42 vastgesteld voorschrift, dan wel in strijd met de artikelen 8, eerste lid, 14, vijfde lid, 26, vijfde lid, 27, eerste lid, 31, derde of vierde lid, of 47, derde lid."5. Stapel en De Koning, Bijzondere WetgevingBand 2 WWM Bespreking (VUGA uitgeverij BV) Pagina 39:"...Wapenstokken Een wapenstok (een slagwapen) is een van hout of hardgummi vervaardigde stok, die meestal aan het einde van het handvat is voorzien van een riempje waarmee hij aan de pols kan worden gedragen..."6. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaarBesluit van 8 april 1994, Stb. 275 Artikel 22:"1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, n en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt." Artikel 23:"De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien als bedoeld in artikel 22, eerste lid, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de meerdere, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid." Band 1 (Samson H.D. Tjeenk Willink) commentaar op de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar Artikel 22:"Het aanleggen van handboeien is een inbreuk op de lichamelijk integriteit. Artikel 15, vierde lid, van de Grondwet maakt het aanleggen van handboeien mogelijk door te bepalen dat personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, beperkt mogen worden in de uitoefening van hun grondrechten, als de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Uit jurisprudentie blijkt dat dit wordt getoetst aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Als het aanleggen van handboeien niet in verhouding staat tot de omstandigheden of het doel ervan, mag daarvan geen gebruik worden gemaakt. In artikel 22 zijn de gevallen geregeld waarin iemand kan worden geboeid. Handboeien mogen alleen worden aangelegd bij het vervoer van rechtens van hun vrijheid beroofde personen. Dit zijn in de regel arrestanten. Het spreekt vanzelf dat de handboeien vergrendeld moeten zijn om het risico op letsel zo veel mogelijk uit te sluiten. Het beperken van de bewegingsvrijheid van de arrestant tijdens het vervoer kan nodig zijn om incidenten tijdens de overbrenging te voorkomen en om een veilig transport te waarborgen. De omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot het omleggen van handboeien kunnen gelegen zijn in de persoon van de arrestant of de inrichting van de dienstauto, de situatie waarin vervoerd wordt of het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze met minder ingrijpende maatregelen een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon kan worden gedacht aan zijn gedrag, mogelijk eerdere ervaringen met deze persoon, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor deze is aangehouden..."

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Verzoeker ten onrechte aangehouden bij verkeerscontrole en onjuist behandeld daarna; verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Oordeel:

Niet gegrond