1998/310

Rapport
Op 5 januari 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Zwolle, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps IJsselland te Zwolle. In reactie hierop deelde de Nationale ombudsman verzoeker mee dat zijn klacht nog niet in onderzoek zou worden genomen op grond van artikel 14 aanhef en onder h. van de Wet Nationale ombudsman (het zogenoemde kenbaarheidvereiste). Op 23 mei 1996 ontving de Nationale ombudsman een brief van verzoeker waarin hij de Nationale ombudsman wederom verzocht de klacht in onderzoek te nemen. In reactie hierop deelde de Nationale ombudsman verzoeker mee dat in verband met het kenbaarheidvereiste de klacht nog niet in onderzoek zou worden genomen, tot de politie definitief zou hebben gereageerd op zijn klacht. Op 19 december 1996 ontving de Nationale ombudsman wederom een brief van verzoeker, waarin hij meedeelde dat hij zich niet kon vinden in de definitieve reactie van de politie op zijn klacht en waarin hij de Nationale ombudsman verzocht een onderzoek in te stellen naar de gedraging van het regionale politiekorps IJsselland te Zwolle. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland (de burgemeester van Zwolle), werd vervolgens een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoeker klaagt over het optreden van een met naam genoemde politieambtenaar van het regionale politiekorps IJsselland, die hem op 22 april 1995 bezocht in verband met een melding dat hij water naar een kat van zijn buurvrouw had gegooid. Hij klaagt er met name over dat de politieambtenaar:                  heeft gezegd: "U bent een onredelijk mens";                   zonder enige aanleiding heeft gedreigd hem mee te nemen naar het politiebureau;                   zich schreeuwerig heeft geuit en hem telkens in zijn verhaal heeft onderbroken.          Voorts klaagt hij over het optreden van een andere met naam genoemde politieambtenaar van het regionale politiekorps IJsselland die:                  in een gesprek met verzoeker op 23 juni 1995 in verband met de bovengenoemde klacht en een aangifte van geluidsoverlast van zijn buurvrouw heeft gezegd: "U bent een intolerante man";                   een buurtonderzoek heeft ingesteld, waarbij hij naar het gedrag van verzoeker heeft ge nformeerd.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd drie betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Twee ambtenaren hebben tijdens het onderzoek een verklaring afgelegd tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zwolle over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Een betrokken ambtenaar deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. De woning van verzoeker grenst aan de woning van de twee zusters A.S. en J.S. De twee zusters hebben twee kamerbewoners in huis. In de loop der tijd ontstond tussen verzoeker en zijn buren irritatie over verschillende gebeurtenissen. Op 22 april 1995 had verzoeker een conflict met zijn buren. Naar aanleiding van de melding van verzoekers buren dat er water over de schutting naar de kat was gegooid, kwamen de politieambtenaren Wa. en Sw. van het regionale politiekorps IJsselland ter plaatse. De politie sprak daarbij met verzoeker in zijn woning.2. In een mutatie in het dag- en nachtrapport van de politie (verder mutatie) vermeldden de betrokken politieambtenaren Wa. en Sw. over de gebeurtenis op 22 april 1995 het volgende:"Wordt via de meldkamer medegedeeld dat er problemen zijn met een buurman. Ter plaatse bleek dat K. (...) een emmer water over de schutting had gegooid in de tuin van (...) mevrouw A.S. Deze belde en bij de aankomst bleek dat er met de heer K. in de buurt al enige jaren problemen zouden zijn. De mensen in de buurt

zouden tot nu toe nog niets hebben ondernomen omdat dhr. K. als griffier bij de rechtbank zou hebben gewerkt. Hiermee zet hij dan buren onder druk waardoor er volgens mevrouw A.S. en dhr. Ko. geen actie is ondernomen tegen dhr. K. Na e.e.a. te hebben aangehoord zijn wij, rapp. naar de woning van dhr. K. gegaan. Nadat wij in de woning waren toegelaten vroeg ik, rapp. Wa. wat er deze avond gebeurd was. Daarop werd geen antwoord gegeven, maar hij begon direct nogal ge motioneerd uit te leggen wat er in de afgelopen jaren allemaal gebeurd was. Ik heb hem toen duidelijk gemaakt dat wij op verzoek van de buren kwamen omdat er een emmer water over de schutting was gegooid. Hij begon al direct te zeggen dat hij griffier was geweest bij de rechtbank. Ik rapp. Wa. deelde hem toen mede dat dat niet belangrijk was, waarop hij nogal agressief werd. De toon werd er toen niet vriendelijker op en het eindigde ermee dat wij moesten opdonderen. Op het moment dat wij rapp. weg gingen begon dhr. K. zelfs handtastelijk te worden en te schelden met andere woorden wij zouden corrupt zijn. Tevens zou hij hiervan de hoofdofficier van justitie en dhr. Hi. (politieambtenaar; N.o.) in kennis stellen. Hem medegedeeld dat dit zijn goed recht was maar dat ik, rapp. Wa. daar niet van onder de indruk was."3. Verzoeker diende bij brief van 23 mei 1995 aan het regionale politiekorps IJsselland te Zwolle een klacht in over het optreden van de politie in zijn woning op 22 april 1995. Tevens verzocht hij n van de betrokken ambtenaren te vervolgen ter zake van belediging. De brief van verzoeker hield onder meer in:"Op zaterdag 22 april 1995 des avonds tussen 8 en 9 uur hebben twee politiemannen zich aan mijn woning vervoegd. E n van hen vroeg mij: "Mogen wij even met u praten?" Nadat ik daarop de politiemannen binnen gelaten had, zei n van de twee (degene die als woordvoerder optrad): "U hebt met water gegooid". Ik herinnerde mij dat ik omstreeks 6 uur die avond naar een kat (eigenares A.S.) de inhoud van een glaasje water had geworpen met de bedoeling die kat uit de tuin te houden. Ik zei daarop tot de politiemannen: "Ik heb een glaasje water naar een kat gegooid". De woordvoerder van de twee politiemannen dreigde me mee te nemen naar het bureau, en gaf me g n gelegenheid me nader te verklaren. Bij pogingen daartoe mijnerzijds onderbrak hij mij telkens. Hij zei tegen mij (in mijn tegenwoordigheid mondeling): "U bent een onredelijk mens". Ik voel mij door deze woorden zeer beledigd."4. Bij zijn brief van 23 mei 1995 voegde verzoeker twee toelichtingen en twee eigen verklaringen. In de toelichtingen beschreef

verzoeker onder meer de overlast die hij van de katten van de buren ondervond. De verklaringen hielden onder meer in een aantal opmerkingen over zijn buren en een opsomming van een dertiental dagen dat verzoeker geluidsoverlast had ondervonden van zijn buren.5. Verzoeker stelde op 22 juni 1995 nog een toelichting op zijn klacht op. Deze toelichting hield onder meer in:"Op zaterdag 22 april 1995 des avonds tussen 8 en 9 uur hebben twee politiemannen zich aan mijn woning vervoegd. E n van hen (degene die daarna niet als woordvoerder optrad) vroeg mij: "Mogen wij even met U praten". Aangezien ik in de mening verkeerde dat ik de politiemannen ergens mee van dienst kon zijn, heb ik hen binnengelaten. Nadat ik hen daarop had uitgenodigd te gaan zitten in mijn woonkamer nam de politieman, die daarna als woordvoerder optrad, daar plaats, terwijl de andere politieman bleef staan. De politieman - woordvoerder zei tegen mij: "U hebt met water gegooid". Ik herinnerde mij dat ik op dezelfde avond, omstreeks 6 uur, de inhoud van een glaasje water naar een kat had geworpen - een kat van A.S. (...) welke kat zich in mijn tuin bevond. Ik zei daarop tot de politiemannen: "Ik heb een glaasje water naar een kat gegooid". Tezelfdertijd begreep ik dat A.S. voornoemd de politie had gebeld. Na alles wat mij de laatste jaren was overkomen door toedoen van deze A.S. (...) werd ik door het optreden van de politiewoordvoerder "overdonderd", waarvoor geen beter woord is te vinden (...). Toen ik daarop weer enigszins meester was geworden van mijzelf, vertelde ik de politiemannen, dat ik 69 jaar oud was, dat ik 38 jaar op een rechtbank had gewerkt en dat ik een groot aantal jaren als zittingsgriffier bij de Utrechtse Rechtbank werkzaam was geweest, waarbij ik met toestemming van de Minister van Justitie in de woning (verzoekers woning; N.o.) duizenden vonnissen had geconcipieerd. De politiewoordvoerder antwoordde hierop: "Allemaal niks, allemaal niks, niks mee te maken". Hij dreigde mij, me mee te nemen naar het bureau en hij zei tegen mij (in mijn tegenwoordigheid mondeling): "U bent een onredelijk mens". Ik voel mij door deze woorden zeer beledigd. Hij had geen enkel recht tot het uiten van een beschuldiging of belediging enkel op grond van de verklaring van de S.-dames. (...) Toen ik de politiewoordvoerder poogde mede te delen dat ik op een zondagmiddag in november 1994 met behulp van de politie een einde heb gemaakt aan ernstige geluidsoverlast in perceel (...) (niet verzoekers directe buren; N.o.) – geluidsoverlast met drumstel en harde muziek – onderbrak hij mij weer met de woorden: "Heeft er

niks mee te maken". Ik had hem willen duidelijk maken dat ik op diezelfde middag op het balkon van mijn woning met de agenten, die bij die geluidsoverlast betrokken waren, had gesproken over de ernstige geluidsoverlast in de woning (...) (van de zussen S.; N.o.). Omdat op dat ogenblik geen overlast was in dat perceel, vond ik het incorrect een inval te doen, hetgeen ik aan de agenten heb meegedeeld. Ik heb de politiewoordvoerder twee blocnotes getoond, ten aanzien waarvan ik hem meedeelde dat deze aantekeningen bevatten van alle geluidsoverlast die ik van A.S. en de haren had ondervonden (...). Het antwoord van de politiewoordvoerder was: "Niks mee te maken. Dan had u maar moeten bellen". Met een voldaan gezicht legde hij n van zijn handen op een mapje dat v r hem lag en zei daarbij: "Ik heb van u ook meer". Hij vertelde mij echter niet, wat hij "meer" had. Ik heb nog getracht om - het gebeurde in de nacht van 1 op 2 april 1995 - een recent gebeuren - te schetsen (...). Uit zijn mond klonk: "Verjaardag mag toch", waarbij hij mij in mijn betoog onderbrak. Toen ik opnieuw probeerde te vertellen dat in de bewuste nacht rumoer was verwekt tot 4 uur en daarna gitaarspel en zingen met uithalen door A.S. tussen half 5 en half 6, onderbrak hij mij weer: "Half vijf?", waarbij hij kennelijk dacht aan half 5 's middags. Ik zei daarop tegen hem: "U luistert niet eens". Ik vroeg daarop aan de politieman - niet woordvoerder - of hij nog iets op te merken had, waarop deze antwoordde: "Neen". Vanwege het zeer incorrecte optreden van de politiewoordvoerder en het feit dat de beide politiemannen zonder enige bevoegdheid in mijn woning vertoefden, heb ik van hen gevorderd dat zij onmiddellijk mijn woning zouden verlaten. De politieman - niet woordvoerder - voldeed daaraan aanstonds, de politieman - woordvoerder - met enige vertraging. Toen laatstgenoemde bij de haldeur was, bevond eerstgenoemde zich reeds buiten de voordeur. Ik volgde hem tot bij de voordeur en zag, toen ik die deur wilde sluiten, dat hij zijn linkervoet hield tussen die deur en de dorpel. Indien ik zulks niet had waargenomen, zou ik de deur bij het sluiten tegen mijn gezicht hebben gekregen. Tijdens de aanwezigheid van de politiemannen in mijn woning zijn omtrent het doel van hun komst - het werpen van een glaasje water naar een kat - geen vragen gesteld. Enig onderzoek naar feiten en omstandigheden werd door hen niet gedaan."6. Op 23 juni 1995 vond een gesprek plaats tussen verzoeker en politieambtenaar Ki. in het kader van de behandeling van verzoekers klacht over het politieoptreden op 22 april 1995.

7. Bij brief van 27 december 1995 diende verzoeker bij de politie een klacht in over het gesprek dat politieambtenaar Ki. met verzoeker had gevoerd op 23 juni 1995. Deze brief hield onder meer in:"Op 23 mei 1995 zond ik u in twee enveloppen schriftelijke stukken toe, in de ene enveloppe een schriftelijke klacht met vier bijlagen inzake een politieman, (...), en in de andere enveloppe verklaring A, onderwerp rumoer in nachtelijke uren (...), houdende aangifte van door A.S. gepleegde strafbare feiten en verzoek tot strafvervolging van A.S., en verklaring B, onderwerp rumoer overdag in voormelde woning inzake A.S. Op 23 juni 1995 vond op uitnodiging van de districtsinspecteur van politie IJsselland te Zwolle, Ki., een gesprek met mij plaats, welk gesprek op beide zaken betrekking had. Ik leg over een door mij opgesteld (welhaast woordelijk) verslag van het gesprek met Ki. alsmede een door mij op schrift gesteld weerwoord naar aanleiding van voormeld gesprek, met bijlagen. Ik moge er op wijzen dat tijdens het gesprek door Ki. in het geheel niet is gesproken over de strafbare feiten, waarvan door mij vervolging wordt verzocht, en evenmin over eventuele bekentenissen dan wel ontkenningen in beide zaken, maar dat hij een aaneenschakeling van beschuldigingen jegens de persoon van aangever heeft geuit, zonder dat hij daarnaar onderzoek heeft ingesteld, beschuldigingen, welke door mij worden betwist. Daarenboven heeft Ki. zonder mijn voorkennis en zonder mijn toestemming een buurtonderzoek gehouden - een onderzoek dat geheel gericht was op de persoon van aangever -. Hij heeft daarmee in strijd met zijn bevoegdheid gehandeld en een inbreuk gemaakt in mijn persoonlijke levenssfeer. Daarnevens heeft het optreden van Ki. bewerkstelligd dat de persoon in kwestie, A.S., haar praktijken van geluidsoverlast ongehinderd voortzet."8. Bij zijn brief van 27 december 1995 voegde verzoeker een eigen verslag van 27 december 1995 van het gesprek met politieambtenaar Ki. op 23 juni 1995, dat onder meer inhield:"Ki. verklaarde (...) dat hij A.S. had gehoord, alsook (haar zuster) J.S. en de vader van A.S. en natuurlijk had hij buurtonderzoek gedaan. Ki. deelde mij daarop mede dat hij de door mij overgelegde papieren had gelezen en dat de waarheid wel ergens in het midden zou liggen. Ik heb vervolgens aan Ki. een schriftelijk stuk d.d. 22 juni 1995 overgelegd. (...) Ki. sneed het onderwerp "buurtonderzoek" aan dat hij in het begin van het gesprek had aangekondigd. Hij had nogal moeite om uiteen te zetten, wat dit onderzoek beoogde. Uiteindelijk hoorde ik hem

mompelen - terwijl hij zijn linkerhand op en neer bewoog - "tollerantie/intollerantie". Eindelijk bleek mij dat dit onderzoek niet gericht was tegen een verdachte - zoals men zou verwachten bij een politieonderzoek - maar tegen de persoon, die aangifte heeft gedaan van strafbare feiten. (...) Ki. maakte een optelsom. Ik zag dat hij op zijn vingers tot drie telde, en hij zei: "U bent een intolerante man". (...) Ki. merkte nog op, dat hij twijfelde of hij het buurtonderzoek had mogen doen."9. Voorts voegde verzoeker bij zijn brief van 27 december 1995 een eigen verklaring van 27 december 1995, waarin hij onder meer meedeelde:"Het door Ki. gehouden buurtonderzoek - politieonderzoek - bleek niet gericht te zijn op een persoon te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit - een verdachte -, maar uitsluitend tegen mijn persoon, die aangifte doet van strafbare feiten. Ik stel dat Ki. aldus heeft gehandeld in strijd met zijn bevoegdheid, in strijd met de wet. Het buurtonderzoek geschiedde buiten mijn toestemming en zonder mijn voorkennis, daarbij gebruik makend van door mij verstrekte vertrouwelijke gegevens, welke slechts ten doel hadden politie en justitie te informeren omtrent strafbare feiten, waarvan ik aangifte had gedaan in de zaak contra A.S. en in de zaak contra de politieman."10. Verzoeker diende zijn klachten bij brief van 30 maart 1996 tevens in bij de burgemeester van Zwolle. In deze brief herhaalde verzoeker zijn standpunten ter zake van de klachten die hij bij de politie had ingediend (zie A.3. en A.7). Voorts deelde verzoeker onder meer nog mee:"De politiemanwoordvoerder - eerdergenoemde Sw. - deelde mij mede dat ik met water had gegooid; hij zei evenwel niet, waar, wanneer en op welke wijze zulks geschied was: essenti le elementen bij een onderzoek naar een delict, maar evenzeer van belang voor de verdediging. (...) Ik verwijt de politie IJsselland te Zwolle dat zij de reserve-agent Sw. op 22 april 1995 in mijn woning voor politiedienst heeft ingezet en wat meer is deze Sw. als politieman-woordvoerder heeft laten optreden, zulks terwijl op hetzelfde ogenblik in mijn woning een hoofdagent van politie aanwezig was, die een zwijgende houding aannam, toen hem door mij de gelegenheid werd geboden, tussenbeide te komen."

11. Betrokken politieambtenaar Ki. maakte op 23 juli 1996 een rapport op naar aanleiding van een door hem verricht onderzoek in verband met verzoekers klacht. Hierin vermeldde Ki. dat de politie en het openbaar ministerie zich op het standpunt stelden dat de klacht en het conflict tussen verzoeker en zijn buren door bemiddeling waren op te lossen. Ki. concludeerde in zijn rapport dat de klacht niet in de bemiddelende sfeer kon worden afgehandeld.12. Betrokken politieambtenaar Ki. heeft in de periode gelegen tussen 20 en 25 juli 1996 rapport opgemaakt van de conceptverklaringen die hij in de periode gelegen tussen 20 en 28 juni 1995 had opgenomen over het genoemde burenconflict en over de door verzoeker ingediende klacht. Deze verklaringen waren van verzoeker, verzoekers genoemde buren A.S. en J.S., een aantal buurtbewoners en politieambtenaar Wa. De verklaringen van verzoeker, zijn buren en de buurtbewoners handelden over het burenconflict tussen verzoeker en de zusters A.S. en J.S. In de verklaringen van de buurtbewoners komt ook het gedrag van verzoeker aan de orde. In de verklaring van politieambtenaar Wa. herhaalde deze hetgeen hij in de mutatie van 22 april 1995 had opgenomen (zie A. 2.).13. De beheerder van het regionale politiekorps IJsselland deed de klachten van verzoeker af bij brief van 22 november 1996. De korpsbeheerder sloot zich in zijn oordeel aan bij het oordeel van de Onafhankelijke klachtencommissie politieregio IJsselland. In het rapport van deze commissie was onder meer het volgende opgenomen:"Beoordeling:Uit de inhoud van de ter beschikking staande stukken en de door klager gegeven mondelinge toelichting komt de commissie tot het volgende oordeel. - Met betrekking tot de klacht, voorzover deze zich richt tegen het optreden van de politie op 22 april 1995:Op 22 april 1995 zijn twee politiebeambten bij klager aan huis verschenen naar aanleiding van een melding dat klager water naar de kat van de buren had gegooid. Klager wenste wellicht dat de kwestie in een breder verband zou worden bezien, doch de aanleiding van de komst van de politie was het incident met de kat. Op geen enkele wijze is gebleken dat de politie zich toen onheus jegens klager heeft gedragen. Uit de stukken kan veeleer worden afgeleid dat de politie getracht heeft zich zo zakelijk mogelijk op te stellen. (...)

- Met betrekking tot de klacht, voorzover gericht tegen het optreden van de inspecteur Ki. De commissie kan niet anders dan constateren dat de benadering door de heer Ki. van de klachten van klager uiterst zorgvuldig is geweest. De uitgebreide verslaglegging van het gesprek op 23 juni 1995 tussen klager en Ki. is hiervan een sprekend voorbeeld. Klager heeft ook in voldoende mate het woord kunnen voeren. Dit neemt anderzijds niet weg dat het gesprek in de ogen van klager wellicht een ander resultaat zou hebben moeten opleveren, doch dit doet niet af aan de mate van zorgvuldigheid waarmee Ki. de kwestie heeft behandeld. Van een onheuse bejegening van klager door Ki. is de commissie niet gebleken. Het enkele feit dat Ki. kennelijk anders heeft gereageerd dan klager wilde, kan in ieder geval niet als zodanig worden aangemerkt. (...) Dit alles leidt de commissie dan ook tot de slotsom dat de klachten met betrekking tot de bejegening van klager door hetzij de politie in het algemeen, hetzij individuele politiebeambten ongegrond zijn.". Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en komt ook naar voren in A. De feiten.. Reactie betrokken politieambtenaar Ki.1. Politieambtenaar Ki. deelde in reactie op de klacht bij brief van 1 april 1997 onder meer mee:"Op 23 juni 1995 heb ik het gesprek geopend met een gerust stellend praatje, omdat ik zag, dat de heer K. erg nerveus was en ik constateerde, dat hij niet alles begreep. Ik heb de heer K. ook uitgebreid medegedeeld, dat ik geen mening had, doch dat ik slechts alleen maar een toelichting op de door hem ingediende klachten wilde. Dus de woorden "Ki. maakte daarentegen van de gelegenheid gebruik om jegens de persoon van aangever een reeks beschuldigingen te uiten (let wel: van het begin tot het eind van het gesprek, welhaast niet aflatend), beschuldigingen op grond van leugenachtige verklaringen van A.S. en/of haar vader (Ki. liet zich daarover niet uit)", zijn pertinent onwaar. In het gesprek, dat echter geen gesprek was, ik ben nauwelijks of niet aan het woord geweest, heb ik de heer K. er slechts op gewezen, dat de mening van de tegenpartij (A.S. en J.S.; N.o.) anders was.

De mening van deze bewoners stond lijnrecht tegeover die van de heer K. Voor aanvang van het gesprek had ik de heer K. ook medegedeeld, dat de districtsleiding contact had gehad over deze klacht met Justitie. Ik heb ook contact gehad over deze klacht met de Justitie. Ik heb de heer K. medegedeeld, dat hij als aangever, klager, zijn klacht bij mij kon toelichten. Dit was het doel van het gesprek, waarin de woorden "U bent een intolerante man" of woorden die hierop maar enigszins lijken door mij absoluut niet zijn gebruikt. Door mij is geen buurtonderzoek ingesteld, waarbij op enigerlei wijze maar is gesproken over de heer K. Door mij is bij diverse buurtbewoners geinformeerd over de bewoners van (de woning van A.S. en J.S.; N.o.) ter onderbouwing van de klacht van de heer K. Dit heb ik ook aan de heer K. medegedeeld, doch hij zag dit anders, was het niet eens met mij en zag de uitkomst anders. Het woord buurtonderzoek is een woord van K. (...) De mensen, die in de buurt door mij zijn benaderd, telefonisch en persoonlijk,is steeds de vraag gesteld over de eventuele overlast, die geproduceerd zou worden vanuit het perceel van (A.S. en J.S.; N.o.). (...) Het woord buurtonderzoek is door mij niet gebruikt evenals de woorden tolerantie/intolerantie. De conclusies die hier worden getrokken door de heer K. zijn totaal verkeerd. (...) Nimmer zijn er gegevens van wie dan ook aan derden doorverteld en of gebruikt, zoals de heer K. suggereert."2. In een telefoongesprek dat politieambtenaar Ki. op 13 mei 1997 voerde met een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman herhaalde hij zijn standpunt zoals weergegeven in zijn brief van 1 april 1997.. Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht van verzoeker bij brief van 16 mei 1997 onder meer mee:"Uit dat onderzoek is mij niet gebleken dat de heer K. onheus behandeld is door medewerkers van de Regiopolitie IJsselland.

In dat verband verwijs ik u naar mijn eerdere schrijven aan de heer K. zelf d.d. 22 november 1996 (zie hiervoor onder A.13.; N.o.). Naar mijn mening heeft de politie zich zakelijk opgesteld en is alles geprobeerd om de klachten naar tevredenheid op te lossen. Desondanks was de heer K. niet tevreden over de afhandeling. Gezien het feit dat de heer K. parketsecretaris is geweest, is zelfs het Openbaar Ministerie gevraagd of zij mogelijkheden zagen de klachten van de heer K. op te lossen. Na bestudering van de klachten en de door de politie inmiddels ondernomen acties, zagen ook zij geen mogelijkheden een bijdrage te leveren in de bemiddelingspoging. (...) Ik ben van mening dat de Regiopolitie IJsselland meer dan gebruikelijke aandacht heeft besteed aan de behandeling van de klachten van de heer K. Ik acht de klachten correct afgehandeld. Het feit dat de uitkomst anders is dan de heer K. had gehoopt, betreur ik, maar acht ik niet te wijten aan de Regiopolitie IJsselland.". Reactie van verzoeker Verzoeker reageerde op de brief van de korpsbeheerder van 16 mei 1997 bij brieven 10 oktober en 12 november 1997 en voegde hierin geen nieuwe feiten of omstandigheden toe. In zijn reactie van 4 december 1997 op de brief van de korpsbeheerder van 16 mei 1997 herhaalde verzoeker zijn standpunt en deelde voorts onder meer mee:"Tijdens het gesprek (op 22 april 1995 in verzoekers woning met de politieambtenaren Wa. en Sw.; No.) heb ik me correct gedragen. Ik was niet agressief, ook niet nadat ik was beledigd en bedreigd. Ik heb van mijn leven niemand uitgescholden en evenmin ben ik ooit handtastelijk geweest.". Verklaring van betrokken politieambtenaar Sw. Betrokken politieambtenaar Sw. verklaarde op 3 december 1997 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:"Ik ben lid van de vrijwillige politie van het regionale politiekorps IJsselland. Op 22 april 1995 ben ik naar aanleiding van een melding samen met mijn collega Wa. naar de woning van de heer K. gegaan.

Ik kan mij niet alles meer precies herinneren van dit voorval, omdat het al twee jaar geleden is gebeurd. Ik ben alleen die dag bij de heer K. geweest. Buiten die dag heb ik nooit contact gehad met hem. We hadden een melding gehad over burenruzie. De melding kwam van de buren van de heer K. Ik weet niet meer of we eerst bij hem of eerst bij de buren zijn geweest. In de brieven die de heer K. aan u heeft geschreven, staat dat ik het woord zou hebben gevoerd. Dit is pertinent onjuist. Ik kan best wel iets gezegd hebben, maar mijn collega voerde hoofdzakelijk het woord. Na het aanbellen bij de heer K., vroegen we hem of we binnen mochten komen. Nadat hij daartoe toestemming gaf zijn we zijn woning binnengegaan. Mijn collega vroeg aan hem wat er aan de hand was. Hij reageerde daar normaal op en er ontstond een normaal gesprek. Toen hij echter met het verhaal van de buren werd geconfronteerd, werd hij heel boos op ons. Hij begon tegen ons te schelden en gedroeg zich heel onredelijk. Hij werd zelfs beledigend tegen ons. Ik weet niet meer wat hij precies zei, maar ik herinner me wel dat hij beledigend werd. Mijn collega heeft hem toen gezegd: "Als u zo door gaat, nemen we u mee naar het bureau, want u beledigt ons". Hierna zei de heer K. dat hij bij een rechtbank had gewerkt en dreigde hij dat hij stappen tegen ons zou ondernemen. Wij hebben hem toen gezegd dat hij dat kon doen. Op een gegeven moment zei de heer K. dat we zijn huis moesten verlaten. Dat hebben we toen ook gedaan. Het meenemen van de heer K. naar het politiebureau is alleen ter sprake geweest in verband met zijn beledigende opmerkingen. Verder hebben mijn collega en ik hierover niets gezegd. Ik kan mij niet meer herinneren dat ik of mijn collega heb gezegd "U bent een onredelijk mens". Ik en mijn collega zijn beleefd gebleven tegen hem, ondanks zijn onredelijke houding tijdens het gesprek. Ik sluit niet uit dat de heer K. is verteld dat hij zich onredelijk gedroeg. De heer K. begon zich tijdens het gesprek met stemverheffing en uiteindelijk schreeuwerig te gedragen. Mijn collega en ik hebben onze stem niet verheven. Toen hij begon te schreeuwen, was er geen communicatie meer mogelijk met hem. De heer K. had zeer lange verhalen. Het is mogelijk dat hij daarbij door ons eens is onderbroken, maar we hebben hem zijn verhaal goed laten vertellen."

G. Verklaring van betrokken politieambtenaar Wa. Betrokken politieambtenaar Wa. verklaarde op 11 december 1997 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:"Op 22 april 1995 vroeg brigadier Ba. mij of ik een melding wilde afhandelen, omdat hij er al eerder was geweest en hij er liever niet weer naartoe ging in verband met de houding die de heer K. aannam. Hij zei dat het een slepende zaak was, waarbij problemen met andere buren ook een rol hadden gespeeld. De brigadier verwachtte dat de relatie tussen de buren die dag niet konden worden opgelost. Hij vertelde dat op dat moment onduidelijk was waar de oorzaak van het burenconflict lag. Met deze informatie ging ik samen met de reservist Sw. naar het betreffende adres. Eerst hebben we aangebeld bij de buren. Hier spraken we twee dames, die vertelden dat het om een slepend burenconflict ging en dat er die dag door de heer K. met water over de schutting was gegooid naar hun kat. Voor zover ik mij herinner belden we vervolgens aan bij de woning van de heer K. Hij deed open en we vroegen of we binnen mochten komen. Nadat hij dit toestond, zijn we de woning binnen gegaan. Daar nam Sw. in eerste instantie het woord. Dat verbaasde mij toen, omdat hij dat normaal niet doet. Ik weet niet meer precies wat Sw. heeft gezegd, maar zijn toon vond ik niet juist, omdat hij bij zijn opmerkingen de indruk wekte dat al vaststond wat er was gebeurd. Ik zag dat de heer K. hiervan ge rriteerd raakte. Ik maakte dit op uit de manier van spreken en de houding van de heer K. Hij nam een houding aan: "Heb ik het weer gedaan". Ik heb vervolgens het gesprek onderbroken en heb het gesprek overgenomen. hierna ben ik voornamelijk aan het woord geweest en niet mijn collega. Ik vertelde de heer K. wat de klacht van de buren was. Ik maakte duidelijk dat we alleen voor dit incident kwamen en dat we niet het gehele burenconflict kwamen oplossen. Door de houding die de heer K. aannam na de opening van het gesprek door Sw., kreeg ik geen goed contact meer met die man. Hij begon vervolgens erg te schermen met de functie die hij had bekleed bij justitie. Ik heb hem toen verteld dat zijn functie niet ter zake deed en dat wij konden kijken wat we voor hem konden betekenen, wanneer hij met de buren de problemen wilde uitspreken. De heer K. zei dat het onmogelijk was met de buren te spreken. De heer K. reageerde erg ge rriteerd toen ik hem met de klacht

van de buren confronteerde en hem vroeg daarop te reageren. Ik stelde mijn vraag expres zo open mogelijk, omdat ik de indruk had dat hij zich beschuldigd voelde; vermoedelijk door de opening van het gesprek door Sw. Ik kan mij niet herinneren dat is gezegd: "U bent een onredelijk mens". Ik kan er best iets over gezegd hebben dat hij zich onredelijk opstelde of gedroeg. Hij gedroeg zich namelijk onredelijk toen ik hem open vragen stelde over het incident van die dag. Hij noemde alles een leugen en stelde dat de buren alles veroorzaakten en dat de politie zich door de buren liet gebruiken. Ik weet niet meer wat er verder letterlijk is gezegd. Ik heb hem verteld dat we op dat moment dan niets voor hem konden betekenen. De heer K. begon zich steeds meer op te winden en nam echt een irritante houding aan. Hij ging steeds harder praten. Hij schold niet echt. Het gesprek escaleerde omdat ook ik ge rriteerd raakte, omdat hij ons helemaal niet de ruimte gaf te spreken. Dat had ik aan het begin van het gesprek niet van deze man verwacht. Ik had verwacht dat ik met hem over de zaak zou kunnen spreken. Ik heb de indruk dat het verkeerde begin van het gesprek door mijn collega er de oorzaak van was dat de heer K. zich onredelijk ging opstellen. Tijdens de escalatie van het gesprek zei de heer K. ons de woning te verlaten. We gingen daarop direct weg. Ik kan mij niet herinneren noch voorstellen dat ik gezegd heb: "Als u zo door gaat, nemen we u mee naar het bureau, want u beledigt ons". Ik herinner me ook niet dat de heer K. beledigend was. Ik herinner me ook niet of er anderszins is gedreigd hem mee te nemen naar het bureau. We hebben ons niet schreeuwerig geuit. Ik heb de heer K. wel n of twee maal onderbroken om hem er op te wijzen dat we niet voor het burenconflict kwamen, maar voor het incident van die dag. Ik had de indruk dat hij daardoor steeds meer ge rriteerd raakte. We hebben hem niet telkens onderbroken. We hebben echter niet echt een gesprek gevoerd. Onder meer omdat de heer K. zich sterk tegen ons keerde.". Nadere reactie van verzoeker Verzoeker reageerde bij brief van 11 maart 1998 op de verklaringen van de betrokken politieambtenaren. Hij volhardde in deze brief in zijn standpunt.

Beoordeling

I. . Met betrekking tot het politieoptreden van 22 april 19951. Op 22 april 1995 werd twee politieambtenaren van het regionale politiekorps IJsselland gevraagd te bemiddelen naar aanleiding van de melding dat verzoeker water had gegooid naar de kat van de buren. De politieambtenaren werden voordat zij ter plaatse gingen door een collega ervan op de hoogte gebracht dat het hier ging om een melding van een gebeurtenis tussen buren die al enige tijd met elkaar in onmin leefden. Volgens de collega was het een slepende zaak. De politieambtenaren Wa. en Sw. hebben vervolgens eerst met de buren van verzoeker gesproken. De buren hebben de melding en de informatie van hun collega bevestigd. Vervolgens hebben de politieambtenaren met verzoeker gesproken in diens woning.2. Verzoeker klaagt erover dat n van de politieambtenaren tijdens dat gesprek heeft gezegd: "U bent een onredelijk mens" en zonder enige aanleiding heeft gedreigd hem mee te nemen naar het politiebureau. Voorts klaagt hij erover dat die politieambtenaar zich schreeuwerig heeft geuit.3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat politieambtenaar Sw. het woord heeft gevoerd tijdens het gesprek op 22 april 1995 en dat politieambtenaar Wa. een zwijgende houding heeft aangenomen. Sw. heeft tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaard dat Wa. het woord voerde en dat Wa. heeft gezegd dat hij verzoeker zou meenemen naar het bureau indien verzoeker hem zou blijven beledigen. Sw. kan zich niet herinneren dat hij of zijn collega zou hebben gezegd dat verzoeker een onredelijk mens is. Wa. heeft verklaard dat Sw. aanvankelijk het gesprek was begonnen, maar dat hij het gesprek had overgenomen en vervolgens voornamelijk aan het woord was geweest. Wa. kon zich niet herinneren of is gezegd dat verzoeker een onredelijk mens is en kon zich evenmin herinneren dan wel voorstellen dat hij heeft gedreigd verzoeker in verband met belediging mee te nemen naar het bureau. Hij kon zich ook niet herinneren dat verzoeker beledigende opmerkingen had gemaakt. Sw. en Wa. verklaarden beide dat zij zich niet schreeuwerig hebben geuit.4. De lezing van verzoeker en die van politieambtenaar Sw. en politieambtenaar Wa. staan derhalve tegenover elkaar - zowel met betrekking tot de uitspraken als met betrekking tot de persoon die de uitspraken gedaan zou hebben - terwijl niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de ene lezing over het gesprek

aannemelijker maken dan de andere twee lezingen. Dit betekent dat de Nationale ombudsman over dit onderdeel van de klacht geen oordeel kan geven. 5. Ook klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaar die hem te woord stond op 22 april 1995 hem telkens in zijn verhaal heeft onderbroken. Verzoeker stelt onder meer (zie

Bevindingen

onder A.5.) dat hij werd onderbroken toen hij vertelde over zijn voormalige werk. Ook stelt hij dat hij werd onderbroken toen hij vertelde over een gebeurtenis in 1994 en over de vele malen dat de buren geluidsoverlast hadden veroorzaakt. Sw. en Wa. bevestigen dat zij verzoeker in zijn verhaal hebben onderbroken, namelijk om hem erop te wijzen dat ze niet voor het hele burenconflict kwamen, maar voor het incident van die dag.6. Het is begrijpelijk dat de politie een gesprek zakelijk wil houden. Hiertoe mag zij dat gesprek sturen. Zeker bij een conflict tussen buren waarbij vele problemen - waarvan de politie al kennis draagt of bemoeienis mee heeft gehad - van een voorafgaande periode aan de orde worden gebracht en uitwijdingen worden gegeven door n of meer partijen, mag de politie de betrokkenen vragen zich in hun verhaal te beperken tot de gebeurtenis(sen) waarvoor de politie op dat moment ter plaatse is gekomen. Het is niet onjuist dat de politie hiertoe de betrokkenen onderbreekt in hun verhaal.7. In dit geval is het niet onjuist dat de politieambtenaren zich hebben beperkt tot het incident van die dag. Zij mochten dit ook van verzoeker vragen, en hem daartoe onderbreken in zijn verhaal. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.II. . Met betrekking tot het gesprek op 23 juni 19951. In verband met het onderzoek naar de door verzoeker bij de politie ingediende klacht over het optreden op 22 april 1995 van de politieambtenaren Wa. en Sw. heeft politieambtenaar Ki. op 23 juni 1995 een gesprek gevoerd met verzoeker.2. Verzoeker klaagt erover dat Ki. in het op 23 juni 1995 met hem gevoerde gesprek naar aanleiding van de klacht en een aangifte van geluidsoverlast van zijn buurvrouw heeft gezegd: "U bent een intolerante man." Ki. deelde mee dat hij die woorden of woorden die daar maar enigszins op lijken, niet heeft gebruikt.3. De lezingen van betrokkenen staan derhalve tegenover elkaar, terwijl niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de ene lezing over de opmerking aannemelijker maken dan de andere. Dit betekent dat de Nationale ombudsman ook over dit onderdeel van de klacht geen oordeel kan geven.         

III. . Met betrekking tot het verrichten van een buurtonderzoek1. Tot slot klaagt verzoeker erover dat politieambtenaar Ki. een buurtonderzoek heeft ingesteld, waarbij hij naar het gedrag van verzoeker heeft ge nformeerd.2. Politieambtenaar Ki. stelt dat hij geen buurtonderzoek heeft verricht naar het gedrag van verzoeker. Hij stelt dat hij bij verschillende buurtbewoners heeft ge nformeerd naar eventuele geluidsoverlast door A.S. en J.S. De buurtbewoners hebben vervolgens een verklaring afgelegd ten overstaan van Ki. met betrekking tot het burenconflict, waarin zij ook het gedrag van verzoeker aan de orde stellen.3. Klaarblijkelijk heeft Ki. zowel de klacht van verzoeker tegen het optreden van Wa. en Sw. als het burenconflict onderzocht. Zowel de klacht als het burenconflict zijn in het gesprek op 23 juni 1995 aan de orde geweest. Hoewel het denkbaar is dat het burenconflict en verzoekers klacht tegen het politieoptreden apart waren onderzocht, is het - in verband met de samenhang - in dit geval niet onjuist dat de politie de klacht en het burenconflict gelijktijdig door dezelfde politieambtenaar heeft laten onderzoeken.4. De politie heeft in dit geval niet onjuist gehandeld door bij partijen en eventuele derden te informeren naar het gedrag van de bij het conflict betrokken partijen. Het stond de politie vrij daarbij ook te informeren naar het gedrag van verzoeker. Deze informatie had de politie nodig bij bemiddelend of eventueel strafrechtelijk optreden naar aanleiding van het conflict. De onderzochte gedraging is om die reden behoorlijk. Daaraan doet niet af dat niet is komen vast te staan of Ki. daadwerkelijk niet naar het gedrag van verzoeker heeft ge nformeerd.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps IJsselland te Zwolle, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Zwolle), is niet gegrond met betrekking tot het onderbreken van verzoekers verhaal en het verrichten van een buurtonderzoek, terwijl geen oordeel wordt gegeven over het overige optreden van 22 april 1995 en over het gesprek op 23 juni 1995.

Instantie: Regiopolitie IJsselland

Klacht:

Wijze van behandeling na klacht buurvrouw; buurtonderzoek ingesteld.

Oordeel:

Geen oordeel