1998/244

Rapport
Op 30 augustus 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O. te Zevenbergen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Midden- en West- Brabant. Nadat verzoeker nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant (de burgemeester van Tilburg), een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker die op 12 december 1995 door het regionale politiekorps Midden en WestBrabant op verdenking van overtreding van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht is aangehouden en in verzekering gesteld, klaagt erover dat het regionale politiekorps Midden en WestBrabant:- de ter zake gedane aangifte van zijn exechtgenote serieus heeft genomen terwijl de politie ervan op de hoogte was dat zijn exechtgenote lijdt aan ernstige geestelijke stoornissen; - de naar aanleiding van de aangifte opgenomen verklaring van zijn exechtgenote aan een derde heeft verstrekt v rdat deze persoon op 28 november 1995 als getuige is gehoord; - pas kort voor zijn invrijheidstelling kennis nam van informatie die hij al bij zijn aanhouding bij zich had en die een ander licht had kunnen werpen op de aangifte en de tegen hem ingebrachte beschuldiging.

Achtergrond

Artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt als schuldig aan verkrachting gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant verzocht op de klacht te

reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Verzoeker en de korpsbeheerder werden over en weer in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Breda over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch verzoeker noch de beheerder van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Verzoekers ex-echtgenote deed in november 1995 aangifte van verkrachting en/of sexueel misbruik door verzoeker.2. De politie verstrekte de naar aanleiding van de aangifte opgenomen verklaring van de ex-echtgenote van verzoeker aan de maatschappelijk werker D., v rdat deze op 28 november 1995 ter zake als getuige was gehoord.3. Verzoeker werd op 12 december 1995 op bevel van de officier van justitie te Breda aangehouden als verdachte van verkrachting van zijn ex-echtgenote, waarna hij in verzekering werd gesteld.4. Verzoeker had in de periode waarin hij in verzekering was gesteld een ordner bij zich met correspondentie van zijn ex-echtgenote, gericht aan hem.5. De inverzekeringstelling is op 14 december 1995 verlengd. Diezelfde dag werd verzoeker in vrijheid gesteld.6. Bij brief van 2 mei 1996 berichtte de officier van justitie te Breda verzoeker dat hij niet verder zou worden vervolgd terzake van verkrachting van zijn ex-echtgenote, aangezien er daarvoor naar zijn oordeel onvoldoende wettig bewijs was.

B. Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder

Klacht

.. De reactie van de korpsbeheerder1. De korpsbeheerder deelde bij brief van 2 juni 1997 in reactie op de klacht van verzoeker onder meer het volgende mee:"De klachtformulering bestaat uit een drietal aspecten. De districtschef te Breda heeft in een schrijven, de dato 27 mei 1997, (...) een nadere uiteenzetting gegeven met betrekking tot deze aspecten. Deze brief gaat hierbij. (...) Mede gelet op de inhoudelijke reactie op voornoemde klachtformulering ben ik van mening dat de onderhavige politieambtenaren niet onbehoorlijk hebben gehandeld en dat derhalve de klacht geen stand kan houden. ..."2. Het in de reactie van de korpsbeheerder genoemde schrijven van de districtschef te Breda van 27 mei 1997 bevat met betrekking tot de drie onderdelen van de klacht van verzoeker onder meer de volgende informatie:..."Bij de eerste contacten met aangeefster (verzoekers ex-echtgenote; N.o.) was het bij de politie niet bekend, dat aangeefster leed of had geleden aan volgens klager (verzoeker; N.o.) ernstige geestelijke stoornissen. Op 11 november 1995 om 9.15 uur heeft aangeefster hier zelf over verklaard. Zij was volgens dokter H. uit Ermelo manisch depressief, leugenachtig en zij fantaseerde. Deze diagnose werd in 1988/1989 gesteld. Tijdens het doen van de aangifte maakte aangeefster een stabiele en evenwichtige indruk. Zij kwam bij verbalisanten zeer geloofwaardig over. De verklaring van aangeefster is op verzoek van de heer D. (de maatschappelijk werker van de ex-echtgenote van verzoeker; N.o.) na schriftelijke toestemming van aangeefster en na overleg met de officier van justitie verstrekt aan de heer D. Zij heeft hiertoe een verklaring ondertekend die ook in het dossier is gevoegd. De reden voor het verstrekken van de aangifte aan de heer D. is gelegen in het feit, dat hij jaren lang hulpverlener was en is van aangeefster en dat hij aan de hand van haar verklaring voor zichzelf het tijdsbestek waarin een en ander plaats zou hebben gevonden, kon reconstrueren.

De door klager aangedragen informatie werd door de betrokken politie-ambtenaren op woensdag gelezen. In een eerder stadium werd de informatie reeds globaal bekeken. Klager werd verdacht van een ernstig strafbaar feit nml artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (zie

Achtergrond

; N.o.). Het doornemen van de informatie heeft plaats gevonden op het moment dat het onderzoek dat toeliet. Op woensdagmorgen 13-12-1995 werd de door klager meegebrachte map doorgenomen, terwijl klager eerst op 14-12-1995 om 15.50 uur in vrijheid werd gesteld. Er is door twee verbalisanten van het begin af aan intensief aan het onderzoek gewerkt waarbij na de aanhouding van klager verschillende belangen zijn afgewogen en prioriteiten zijn gesteld aan de te verrichten werkzaamheden mede gelet op de tijdsdruk van de inverzekeringstelling."3. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een kopie van een verklaring van 11 november 1995, waarin de ex-echtgenote van verzoeker aangeeft er geen bezwaar tegen te hebben dat de heer D. inzage zou krijgen in de stukken betrekking hebbende op haar aangifte van verkrachting, te weten haar verklaring en de stukken die zij de politie daarbij ter hand had gesteld.4. De korpsbeheerder zond tevens een afschrift van het proces-verbaal dat de politie ter zake van het onderzoek naar aanleiding van de aangifte van de ex-echtgenote van verzoeker opmaakte en op 5 februari 1996 sloot. Voor zover van belang voor de klacht komt in het proces-verbaal het volgende naar voren. De politie heeft op 9, 11, 12, 13, 14, 22 en 23 november 1995 de aangifte van de ex-echtgenote van verzoeker opgenomen. Zij verklaarde steeds dat zij tijdens haar huwelijk met verzoeker regelmatig door hem was verkracht en/of sexueel was misbruikt. Zij had zich hiertegen verzet, maar had niet de fysieke en mentale kracht hem tegen te houden. In het proces-verbaal zijn voorts aantekeningen en brieven van de ex-echtgenote van verzoeker uit met name 1993 opgenomen, waarin zij een en ander eveneens verwoordt. De politie heeft blijkens het proces-verbaal voorts ter zake verschillende getuigen gehoord. Op 27 november 1995 verklaarde een (ortho)pedagoog die de ex-echtgenote van verzoeker in september 1995 had benaderd in verband met opvoedingsvragen, onder meer als volgt:"De combinatie van machtsongelijkheid (binnen het gezin van verzoeker en zijn ex-echtgenote; N.o.) en trauma is voor mij een indicatie voor (sexueel) misbruik in het verleden. Zij (de ex-

echtgenote van verzoeker; N.o.) gaf duidelijk aan in haar relatie geestelijk en lichamelijk mishandeld te zijn door haar (ex)echtgenoot." Op 11 december 1995 verklaarde de orthopedagoog onder meer nog het volgende:"Zij (de ex-echtgenote van verzoeker; N.o.) vertelde dat zij een aantal keren per week verkracht werd door haar man. Het was voor haar (...) moeilijk zich tegen hem te verzetten." Voorts verklaarde Br., die in de periode van 1989 tot 1991 als gezinsverzorgster in het gezin van verzoeker en zijn toenmalige echtgenote werkte, onder meer als volgt:"De sexuele relatie tussen K. (de ex-echtgenote van verzoeker; N.o.) en haar man was ook niet goed. Als hij wel eens was weggeweest, kwam hij wel eens met een borreltje op thuis. Dan wilde hij wel wat, waar K. dan geen zin in had. Zij zei dat dan ook wel tegen hem, maar dat had geen zin. Zij had geen vat op hem en dan gebeurde het toch. (...) De volgende dag kon ik dat dan aan haar merken. Ik zag dan dat ze pijn had en er mee zat dat het gebeurd was tegen haar wil." Ten slotte verklaarde maatschappelijk werker D., die vanaf ongeveer 1985 contacten heeft onderhouden met het gezin van verzoeker en zijn ex-echtgenote, onder meer het volgende:"Ook in 1993 werd mij duidelijk dat er een heleboel scheef zat in de relatie tussen O. (verzoeker; N.o.) en K. Deze was van O. uit heel dwingend en zij had er geen zin in en er werd niet gekeken hoe zij het er mee had. Zij vertelde dat het er bij O. alleen om ging dat hij aan zijn gerief kwam." Verzoeker verklaarde blijkens het proces-verbaal tegenover de politie dat hij zijn toenmalige echtgenote niet had verkracht.. De nadere reactie van verzoeker Verzoeker reageerde bij brief van 23 augustus 1997 op de informatie van de korpsbeheerder. Hij deelde daarin, voor zover van belang voor zijn klacht, onder meer het volgende mee:"...Ik bestrijd dat de informatie (de ordner met brieven gericht aan hem en afkomstig van zijn ex-echtgenote; N.o.) reeds eerder

globaal bekeken is, deze is pas ingezien vanaf woensdagavond (13 december 1995; N.o.)..."

Beoordeling

. Ten aanzien van de reactie op de aangifte van verzoekers ex-echtgenote1. Verzoekers ex-echtgenote deed in november 1995 aangifte van verkrachting door verzoeker. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politie deze aangifte serieus heeft genomen, terwijl zij ervan op de hoogte was dat zijn exechtgenote lijdt aan ernstige geestelijke stoornissen.2. Vooropgesteld dient te worden dat een dergelijk gegeven er in zijn algemeenheid niet toe behoort te leiden dat de politie de aangifte van de betrokkene niet serieus neemt. Het feit dat iemand lijdt aan (ernstige) geestelijke stoornissen betekent immers niet per definitie dat iemands verklaring niet op waarheid zou kunnen berusten.3. De politie deelde in reactie op de klacht mee dat de ex-echtgenote van verzoeker zelf had verklaard dat dokter H. uit Ermelo in 1988/1989 de diagnose had gesteld dat zij leed aan manische depressies en dat zij leugenachtig was en fantaseerde. De korpsbeheerder gaf voorts aan dat de ex-echtgenote van verzoeker tijdens het doen van de aangifte een stabiele en evenwichtige indruk had gemaakt. Er zijn geen aanwijzingen die aan dit oordeel af zouden kunnen doen. De politie is bovendien niet over n nacht ijs gegaan. De aangifte van de ex-echtgenote van verzoeker is op meerdere dagen opgenomen, waarbij zij steeds verklaarde dat zij tijdens haar huwelijk met verzoeker regelmatig door hem was verkracht en/of sexueel was misbruikt. Voorts heeft de politie meerdere getuigen gehoord. Het beeld dat uit de verklaringen van deze getuigen naar voren komt, stemt overeen met de verklaring van verzoekers ex-echtgenote (zie

Bevindingen

, onder C.).4. De politie heeft gezien het bovenstaande juist gehandeld door de aangifte van de ex-echtgenote van verzoeker serieus te nemen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. II. Ten aanzien van het verstrekken van de verklaring van verzoekers ex-echtgenote aan een derde1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de politie de naar aanleiding

van de aangifte opgenomen verklaring van zijn ex-echtgenote aan de maatschappelijk werker D. heeft verstrekt, voordat deze op 28 november 1995 ter zake als getuige is gehoord.2. De politie heeft de verklaring van de ex-echtgenote van verzoeker aan D. verstrekt nadat overleg was gevoerd met de officier van justitie en nadat de ex-echtgenote van verzoeker hiervoor schriftelijk toestemming had gegeven. De politie gaf als reden voor het verstrekken van de verklaring aan D., dat D. jarenlang hulpverlener was en is van verzoekers ex-echtgenote en dat hij aan de hand van deze verklaring voor zichzelf het tijdsbestek waarin een en ander plaats zou hebben gevonden, kon reconstrueren.3. Tijdens het opsporingsonderzoek moet worden onderzocht of een strafbaar feit, waarvan wordt vermoed dat het heeft plaatsgevonden, ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Voorts moet worden getracht om de vermoedelijke dader te vinden. Het opsporingsonderzoek is gericht op waarheidsvinding. In dit kader is het van belang dat mogelijke getuigen zoveel mogelijk onbevooroordeeld zijn als zij worden gehoord, zodat zij slechts hun eigen indrukken weergeven en spontaan verklaren. Dit geldt ook wanneer de getuigen, zoals in deze zaak, alleen worden gehoord ter verkrijging van achtergrondinformatie en niet als getuigen van het strafbare feit zelf. In zijn algemeenheid is het dan ook niet juist dat een verklaring van een aangever van een strafbaar feit aan een getuige wordt voorgelegd voordat deze zelf heeft verklaard. In dit verband is van belang dat er ook andere manieren zijn om een getuige duidelijk te maken waarover hij geacht wordt te verklaren, bijvoorbeeld door het onderwerp nader te specificeren en aan te geven wanneer een en ander zou hebben plaatsgevonden.4. In deze zaak is de politie tot verstrekking van de verklaring van verzoekers ex-echtgenote aan D. overgegaan, voordat D. als getuige is gehoord. Dit is echter gebeurd, nadat de officier van justitie daarvoor toestemming had verleend. In die situatie is het begrijpelijk en ook aanvaardbaar dat de politie in dit geval niet heeft gehandeld in overeenstemming met het hiervoor, onder 3., aangegeven uitgangspunt. De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk. III. Ten aanzien van kennisname van informatie van verzoeker1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de politie pas kort voor zijn invrijheidstelling kennis heeft genomen van informatie die hij al bij zijn aanhouding bij zich had gehad, en die een ander licht

had kunnen werpen op de aangifte en de tegen hem ingebrachte beschuldigingen. De informatie waar verzoeker op doelt, betreft brieven van zijn ex-echtgenote aan hem.2. De politie gaf in dit verband aan dat de informatie is bekeken zodra het onderzoek dat toeliet. V r woensdag 13 december 1995 was de informatie globaal bekeken. Op woensdagmorgen 13 december 1995 was de map met informatie uitgebreider doorgenomen. Verzoeker heeft het bovenstaande betwist. Hij stelde dat de politie de informatie pas vanaf woensdagavond heeft bekeken. De lezingen van partijen staan op dit punt tegenover elkaar, zonder dat n van beide lezingen aannemelijker is geworden dan de andere. Op dit onderdeel van de klacht kan derhalve geen oordeel worden gegeven.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Midden- en West-Brabant (de burgemeester van Tilburg), is niet gegrond, met dien verstande dat op het punt van de kennisname van informatie van verzoeker geen oordeel wordt gegeven.                           

Instantie: Regiopolitie Midden- en West-Brabant

Klacht:

Aangifte ex-echtgenote verzoeker ten onrechte serieus genomen; verklaring van ex-echtgenote aan derde verstrekt; pas laat kennisgenomen van informatie die ander licht op de zaak had kunnen werpen.

Oordeel:

Geen oordeel