1998/242

Rapport
Op 6 november 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Spijkenisse, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps RotterdamRijnmond op 8 mei 1996 zijn opgetreden tegen zijn twee kinderen. Zij werden tijdens hun verblijf in een winkelcentrum aangehouden zonder dat daartoe aanleiding was. Hierbij werd volgens verzoeker onnodig geweld gebruikt.

Achtergrond

Zie Bijlage.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast legden de betrokken ambtenaren, alsmede een getuige, een verklaring af. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Rotterdam over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kreeg verzoeker de gelegenheid op verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen. De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. De feiten1. Op 8 mei 1996 hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond W., M., T., Ta. en D. de minderjarige kinderen van verzoeker, I. en S., aan.2. RADAR, de Rotterdamse anti-discriminatie actie raad, diende namens verzoeker over dit politieoptreden een klacht in. In de klachtbrief van RADAR van 5 juni 1996 aan het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, was onder meer het volgende opgenomen:"Onlangs meldde zich op het bureau van RADAR-Spijkenisse de heer H. (verzoeker; N.o.) (...) met een klacht over de Spijkenisser politie. Op 8 mei jongstleden zouden de kinderen van de heer H., I. en S. in de leeftijd van 17 en 16 jaar, onbehoorlijk zijn behandeld door de politie. Dit gebeurde in het winkelcentrum 't Plateau in Spijkenisse-noord.. en S. gingen zoals gewoonlijk tijdens de schoolpauzes naar het winkelcentrum. Daar aangekomen zagen zij een grote menigte waar ook politiemensen stonden. I. en S. liepen naar de menigte toe en zagen dat daar hun medeleerlingen van de F. school waren. Een van de politiemensen kwam op I. af en zei dat hij daar niets te zoeken had en moest maken dat hij wegkwam. I. vroeg waarom zijn medeleerlingen er wel bij mochten en hij niet. De politiefunctionaris zou opmerkingen gemaakt hebben in de trant van: "Donder op, kankerneger". Hierop ontstond een discussie die uit de hand liep. De politie zou I. op de grond gegooid hebben en in de boeien geslagen. S., de zus van I., wilde het opnemen voor haar broer met het gevolg dat zij ook werd geslagen en aan haar haar werd getrokken. Volgens de heer H. is er onnodig geweld gebruikt. I. en S. zijn hierna geboeid afgevoerd naar het politiebureau en een paar uur vastgehouden. Hierna mochten zij weer gaan en de zaak was voor de politie afgedaan, zonder dat er excuses werden aangeboden. De heer H. heeft hierover inmiddels een gesprek gehad op het politiebureau met de heer Wi. De zaak werd echter niet naar zijn tevredenheid afgehandeld."3. Omdat de behandeling van de klachtbrief niet naar zijn tevredenheid verliep, richtte verzoeker zich vervolgens tot de Nationale ombudsman.. Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. In zijn verzoekschrift van 5 november 1996 deelde verzoeker nog onder meer het volgende mee:

"Middels dit schrijven wend ik (...) (mij tot; N.o.) u met het vriendelijk, doch dringend verzoek een onderzoek te (willen doen instellen), m.b.t. het objectief functioneren van de politie van de basiseenheid Putten (Spijkenisse). Dit alles n.a.v. een voorval op het Plateau te Spijkenisse-Noord op woensdag 8 mei j.l., waar 2 leerlingen (meisjes) van de F. MAVO met elkaar handgemeen raakten, met als gevolg dat een van de winkeliers de politie toen heeft opgebeld. Mijn zoon en dochter, t.w. I. en S., respectievelijk 17 en 16 jaar, die ook op de F. MAVO zitten, werden zonder dat zij ook maar iets met de zaak van doen hadden, door 4 agenten op hardhandige (beestachtige) wijze in hun kraag gegrepen, daarna op de grond gesmeten, in de handboeien geslagen en onder bedreiging naar het politiebureau (...) afgevoerd, alwaar zij geruime tijd afzonderlijk in een hokje werden opgesloten.". Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond1. Op 4 april 1997 reageerde de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond op de klacht. De korpsbeheerder verwees in zijn reactie naar de bij zijn reactie gevoegde rapportage met bijlagen van de manager van het district De Eilanden. De korpsbeheerder deelde mee dat hij zich kon vinden in het oordeel van de districtsmanager.2. Het rapport van 6 maart 1997 van de chef van het district De Eilanden, waarnaar de korpsbeheerder in zijn reactie verwees, hield onder meer het volgende in:"Op woensdag 8 mei 1996, omstreeks 13.15 uur werd er door een winkelier van het winkelcentrum 't Plateau te Spijkenisse aan de politiemeldkamer verzocht om bemiddeling bij een vechtpartij tussen scholieren voor zijn zaak. Op het moment dat een surveillance eenheid ter plaatse kwam bleek dat de hoofdagent van regiopolitie Rotterdam-Rijnmond D., (...) in zijn vrije tijd, al in gesprek was met een der betrokken meisjes. Een relaas van zijn bevindingen is bij deze brief gevoegd. Gezien het feit dat er een grote groep jeugdigen zich in de directe omgeving van het voorval bevond werd er, om de rust c.q. de openbare orde te herstellen, door het personeel van de ter plaatse gekomen surveillance eenheid aan de scholieren verzocht zich daar te verwijderen. Blijkens de bijgevoegde mutatie van het dagrapport van de basiseenheid Putten van die dag bleek dat de zoon van klager H. hieraan geen gevolg wilde geven waarna hij werd aangehouden teneinde hem voor een hulpofficier van justitie te kunnen geleiden.

De aanhouding werd belemmerd door de dochter van eerdergenoemde klager waarna deze eveneens werd aangehouden om te worden voorgeleid bij de hovj. Omdat zij kennelijk geweld wilde gebruiken tegen het politiepersoneel is zij in de transportboeien overgebracht naar het politiebureau alwaar zij is voorgeleid. (...) Het bijgaande proces-verbaal (...) (zie hierna onder C.3.; N.o.) is slechts in concept opgemaakt daar na een gesprek aan het bureau waarbij de verdachten er blijk van gaven tot inkeer te zijn gekomen, door de aanhoudende politiefunctionarissen geen termen aanwezig werden geacht het proces-verbaal door te zetten."3. Het concept-proces-verbaal van 8 mei 1996 van de betrokken ambtenaren W., M. L., T. en Ta., waarnaar de districtschef in zijn reactie verwees, hield onder meer het volgende in:"Aanhouding Op woensdag 8 mei 1996 omstreeks 13:35 uur hebben wij: W. (...), Ta., (...) M., (...), T. (...), op de openbare weg van 't Plateau in Spijkenisse aangehouden: (...)1. I. (...) 2. S. (...) Reden aanhoudingDe aanhouding werd verricht op grond van artikel 184 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (zie

Achtergrond

onder 2.; N.o.).

I Bevindingen

Wij verbalisanten waren op winkelcentrum 't Plateau te Spijkenisse, naar aanleiding van een melding van een vechtpartij tussen jongeren. De ruzie was inmiddels gesust door een collega van politie in burger gekleed, D. (...) en die zich als zodanig had gelegitimeerd. De groep bestond uit ongeveer 25 jongeren die voor het grotendeel beledigende teksten naar ons, verbalisanten stonden te roepen en zingen. Een van de aanstichters werd door mij verbalisant W., gesommeerd het winkelcentrum te verlaten. De jongen, verdachte 1, weigerde aan mijn vordering te voldoen. Hierna vorderde ik het nogmaals en weer voldeed de jongen niet. Vervolgens pakte ik de jongen beet bij zijn revers om hem in de goede richting te dirigeren. De jongen verzette zich en gedroeg zich recalcitrant. Opeens sprong de zus van de jongen op mijn rug, waarna een korte worsteling volgde. Vervolgens werden de jongen en zijn zus aangehouden. (...) De transportboeien werden gebruikt, om reden van het recalcitrante gedrag van verdachten en de aanwezigheid van een grote groep jongeren."

4. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevond zich tevens een mutatie van het politieoptreden van 8 mei 1996 door de betrokken ambtenaren W., T., Ta. en M. opgemaakt. In deze mutatie was onder meer het volgende opgenomen:"Werd op verzoek van MK gegaan naar 't Plateau waar gevochten zou worden. TP werd een grote groep jeugd aangetroffen en collega D. van de MK stond in vrije tijd in burger te praten met wat later bleek een meisje dat bij de vermeende vechtpartij betrokken was. Na een bemiddelend gesprek door o.a. coll. D. gingen beide partijen uiteen. Hierop werd de grote groep jongeren in het belang van de openbare orde verzocht om weg te gaan. Echter aan dit verzoek werd niet voldaan, waarop werd aangedrongen. Hierop vond I. het nodig om demonstratief te laten zien dat hij zelf bepaalde wat er op 't Plateau gebeurde. Hem gewezen op de consequenties van zijn gedrag. Ook dit hielp niet, waarna hij werd aangehouden. Zijn zus nam het voor hem op en werd ook aangehouden. Aan het bureau werden beiden geleid voor (...) Wi.. wilde toen nog niets begrijpen. Echter toen hij volledig was afgekoeld werd een goed gesprek met hem gevoerd en ging hij begripvol naar huis. De vader van beiden in kennis gesteld."5. Verder bevond zich bij de reactie van de korpsbeheerder een door de betrokken ambtenaar D. opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 mei 1996. Dit proces-verbaal hield onder meer het volgende in:"Op woensdag 8 mei 1996 was ik, D., (...) getuige van een ruzie tussen 2 meisjes op het winkelcentrum 't Plateau te Spijkenisse. Om de twee ruzi nde meisjes stond een hele grote groep schooljeugd. 1 van de winkeliers, waar 1 van de 2 meisjes was binnengevlucht, had kennelijk naar de politie gebeld, daar er een surveillancevoertuig verscheen met 2 collega's. Op het moment, dat deze collega's arriveerden, stond ik, met 1 van de 2 meisjes, naast de winkel waar het andere meisje binnengevlucht was, te praten. Nadat de collega's bij mij waren komen staan, hoorden en zagen wij, dat een knul uit de groep schooljeugd een lied begon te zingen over de politie, met een nogal denigrerende tekst. Ik zei toen tegen de collega's, dat ik met die knaap nog wel een babbeltje zou maken. Eerst ben ik met 1 van de 2 collega's naar het andere meisje gelopen om ook daar nog een praatje mee te maken, terwijl de andere collega nog met het meisje stond te praten, waar ik mee stond te praten, toen de collega's arriveerden. Toen die collega daar mee klaar was, zag ik, dat hij naar de knaap liep, die met het zingen van het lied was begonnen. De collega, die met mij was meegelopen naar het andere meisje, zei toen tegen mij, dat zij zich even bij haar collega ging voegen.

Op een gegeven moment zag ik, dat de betrokken knaap, door de collega, met enige dwang naar de uitgang van het winkelcentrum werd geduwd. Op dat moment ben ik naar beide collega's toegelopen. Terwijl ik dat deed, zag ik iemand naar de collega, die met die knaap bezig was, springen, kennelijk omdat die persoon het niet eens was met de gang van zaken. Ik heb toen die persoon bij de collega vandaan getrokken, waarna mij bleek, dat het om een meisje ging. Dit meisje was nogal opstandig en ik kreeg de indruk, dat zij mij wilde slaan. Hierop heb ik haar tegen de grond gewerkt en ben boven op haar gaan zitten, met de bedoeling haar tot kalmeren te manen. Dat lukte niet erg. Ik heb haar armen stevig vastgehouden, daar ik van mening was (dat; N.o.), als ik dat niet gedaan zou hebben, zij mij geslagen zou hebben. Naderhand is dit meisje in de transportboeien geslagen, teneinde haar mee naar het bureau te nemen. Toen zij in de boeien werd geslagen, bleek mij, dat er inmiddels nog 2 collega's ter plaatse waren gekomen. Zij hebben bij het aanleggen van de boeien geassisteerd. Toen het meisje in de boeien zat, zag ik, dat de eerder genoemde knaap ook in de boeien geslagen was. Tevens hoorde ik, dat deze knaap minder vriendelijke taal uitsloeg ten aanzien van de collega's. Beide personen zijn toen middels een surveillancevoertuig overgebracht naar het politiebureau te Spijkenise.". De reactie van verzoeker Verzoeker deelde bij brief van 29 april 1997 onder meer als commentaar op de reactie van de korpsbeheerder mee, dat het racistisch en neokoloniaal gedrag bij de politie uiteindelijk ongetwijfeld tot radicale uitbarstingen zouden gaan leiden.. De verklaring van de getuige P. Op 8 juli 1997 verklaarde P., scholier en getuige bij een vechtpartij in het winkelcentrum 't Plateau, telefonisch het volgende tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman:"Ik kan mij de gebeurtenis op 8 mei 1996 nog goed herinneren. Het was tijdens de schoolpauze. We waren met een groep jongeren op het winkelcentrum 'T Plateau'. Volgens mij was er iets aan de hand in een kaaswinkeltje daar. Ik weet niet precies wat. Er kwamen twee of drie politiemensen in uniform naar dat winkeltje toe. I. (een Surinaamse jongen) begon samen met K. (een blanke jongen) een liedje te zingen over de politie. Het was geen liedje met een positieve tekst. De politie zei tegen I., niet tegen K., dat hij moest stoppen met zingen. De politie heeft ook tegen I. gezegd dat hij het winkelcentrum af moest. I. ging het winkel centrum niet af. Hij stopte ook niet met zingen. De politie heeft

niet gezegd dat wij, als groep, het winkelcentrum moesten verlaten. Naast de twee of drie politiemensen in uniform was er ook een politieman in burger aanwezig, althans ik hoorde later dat die man bij de politie was. Een van de politiemensen zei tegen I. dat hij met zingen moest stoppen omdat hij anders van 'T Plateau zou worden geslagen. I. stopte met zingen. Een van de politiemensen pakte I. beet en gooide hem een paar keer tegen de muur. Het was een van de politiemensen in uniform. Het was gewoon mishandeling. Hierop werd I. geboeid. De zus van I., S., riep tegen de politie dat zij van haar broertje moesten afblijven. Toen dit niet gebeurde sloeg S. een van de politiemensen. Een andere agent pakte S. beet en gooide haar op de grond. Ook S. werd geboeid. Dit gebeurde hardhandig. Een haarstukje van S. viel hierbij op de grond.". De verklaring van verzoekers zoon I. Op maandag 6 oktober 1997 verklaarde I. tegenover medewerkers van het bureau Nationale ombudsman onder meer:"Op 8 mei 1996 om 12.50 uur hebben we pauze. Ik ging naar het winkelcentrum toe. Er stond een menigte mensen, allemaal leerlingen van de school waarop ik ook zit. Zij, een man of veertig, waren aan het joelen en aan het lachen. Normaal staan er niet zoveel mensen, dit was omdat de politie er was. Er stonden veel politieambtenaren. Ik denk dat er zo'n zeven politieambtenaren waren, n in burger, met een rode jas. Er stonden twee politiemensen met twee meisjes te praten. E n binnen in een winkel en n buiten. Ik vroeg toen aan een aantal mensen wat er aan de hand was. Het bleek dat de twee meisjes waren aangehouden. Wij stonden te joelen en te zingen. We zongen bijvoorbeeld 'Je staat voor lul'. We doen dat altijd als er zo iets aan de hand is. Het liedje was gericht op het meisje, we kenden haar. Er kwam een politieagent op mij af. Hij zei op te rotten omdat ik anders klappen zou krijgen. Ik vroeg toen waarom ik weg moest en de anderen niet. Als iemand mij persoonlijk, zonder dat er een reden voor is, begint te dreigen, dan ga ik zeker niet weg. Ik werd nota bene als enige van de groep aangesproken. Hij begon zomaar te dreigen, zonder dat er een directe aanleiding voor was. We stonden er toch met zijn allen. Er was ook niets aan de hand. Er ontstond een woordenwisseling. Ik werd onverwacht door de agent bij mijn kraag gegrepen. Hij gooide mij tegen een muur. Ik viel daarna op de grond en de agent viel of sprong op mij. S., mijn zusje, sprong toen op de rug van de politieagent. Ik kreeg toen

de handboeien om. Ik weet niet waarom. Ik werd overgebracht naar de politieauto. Ik begon te schreeuwen. Een van de politieambtenaren, met stekeltjes en een snor, zei mij 'mijn bek te houden omdat ik anders klappen zou krijgen'. De politie heeft later gezegd dat wij kanker en dergelijke hebben gezegd. Dat is pertinent niet door mij gezegd. Misschien heeft iemand wel opmerkingen gemaakt als 'kankerzooi', maar dan in zichzelf gekeerd, zeker niet gericht op de politie. Ik snap niet waarom de politie naar mij toe kwam. Misschien was dat omdat ik een van de weinige buitenlanders was in die groep. Iemand vroeg aan de politieambtenaar waarom ik alleen werd aangesproken. Daar antwoordde die politieambtenaar niet op. Ik stond vooraan in de groep. Misschien was het niet gebeurd als ik achteraan had gestaan. Naar mijn idee had de politie gewoon tegen de groep moeten zeggen dat zij weg moesten gaan. Dan was dat volgens mij ook gebeurd. Als je dan alleen wordt aangesproken, dan wil je ook weten waarom jij alleen wordt aangesproken. Dat is toch logisch.". De verklaring van verzoekers dochter S. Op maandag 6 oktober 1997 verklaarde S. tegenover medewerkers van het bureau Nationale ombudsman onder meer:"Ik kan mij het gebeuren op 8 mei 1996 nog goed herinneren. Ik liep met een vriendin op Het Plateau. Ik zag een aantal politiemensen staan. Ik denk ongeveer drie. Verder stond er nog een grote groep mensen. Het waren jongeren van mijn school. Het waren meest blanke gabbers. Ik wilde weglopen. Ik hoorde gezang. Ik weet niet wat er werd gezongen. Ik wilde er niet mee te maken hebben. Een andere vriendin wees mij erop dat een van die politieagenten mijn broer bij zijn kraag had gegrepen. Ik zag dat hij bij zijn keel was gegrepen en dat hij heen en weer werd geschud. Ik hoorde ook iets zeggen als: "Anders vallen er klappen." Ik liep er op af. Er heerste een agressieve sfeer. Het was heel onprettig. De dreiging ging vooral van de agent uit die mijn broer vast hield. Ik gaf deze agent die mijn broer beet hield een duw en zei: "Blijf van mijn broer af." Ik wilde niet vechten met die agent, het was een menselijke reactie. Ik wilde gewoon mijn broer beschermen. Meteen werd ik door een andere agent, in burger, gegrepen. Met een soort judoworp werd ik op de grond gegooid. Die agent sprong ook op mij en hij kneep mijn keel dicht. Ik was mij rot geschrokken. Er was een vrouwelijke agent bij komen staan. Ik moest opstaan. Zij wilden mij de boeien omdoen. Ik wilde daaraan pas meewerken als zij rustig zouden doen. Ik zei dat ook tegen die vrouwelijke agent. Hoewel zij niet rustiger werden heb ik toch maar meegewerkt aan het omdoen van de

boeien. Zelf was ik dat moment weer erg rustig. Ik vind het niet normaal dat de politie iemand bij zijn keel grijpt of een vlecht uitrukt. Dat doe je niet. Ik was helemaal niet van plan te slaan of iets dergelijks. Ik reageerde gewoon op het gebeuren met mijn broer. Later zei de agent die mijn keel had dichtgeknepen dat hij dezelfde reactie had gehad als het zijn broer was geweest. Ik snap dan niet dat hij toch zo tegen mij gedaan heeft. Wat er precies met mijn broer gebeurde kon ik niet zien. Ik was teveel zelf bezig. Ik heb dat pas later gehoord. Er zijn veel mensen die het hebben gezien. Als er nog mensen zijn die willen getuigen, dan laat ik u dat weten. Het is overigens voorzover ik weet de eerste keer dat er zo iets gebeurde als ik heb omschreven. Het is normaal erg rustig daar. Ik weet dat omdat ik daar vlak bij op school zat en er vaak kwam.". De verklaring van betrokken ambtenaar Ta. Betrokken ambtenaar Ta. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, deelde op 15 januari 1998 tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Het ging om een melding op 8 mei 1996 van overlast van een groep jeugd in het niet overdekte winkelcentrum het Plateau in Spijkenisse. Ik meen mij te herinneren dat het daarbij ging om een ruzie of een vechtpartij. Ik was samen met collega W. in de auto. Een andere auto had de melding gekregen. Mijn collega en ik zijn ook naar het winkelcentrum gereden. Dat is wel gebruikelijk bij meldingen van een vechtpartij. Wij parkeerden onze auto vlak bij een iets verhoogde doorgang in het winkelcentrum. Wij stonden naast de parkeervakken en van daaruit, ongeveer 20 meter verwijderd van de groep, hadden wij zicht vanuit de auto op de groep en de agenten die er al waren. Op dat moment zijn we niet direct uitgestapt. De collega's gingen naar de groep jeugd toe, en spraken deze en de collega aan. Ik kon zien dat zij met een meisje praatten. Later hoorde ik van de collega's dat dit een van de meisjes was geweest die betrokken was geweest bij de ruzie. Ik hoorde dat er door de groep werd gejoeld en geschreeuwd. We hebben het even aangekeken en zijn vervolgens uit de auto gestapt en naar de collega's gegaan. Collega D. was daar, in zijn vrije tijd, toevallig -in burger- aanwezig. Op het moment dat wij naar de groep toeliepen, heb ik geen meisjes zien vechten. Die ruzie was kennelijk al gesust. Voor zover ik heb gezien was er niemand aangehouden, niet door ons in ieder geval. Collega D. vertelde mij dat hij zich heeft gelegitimeerd als politieambtenaar, en wellicht heeft een aantal in de groep dat aangezien voor een aanhouding.

De andere twee collega's stonden dacht ik te praten met de meisjes. Het bleek dat de groep zich lastig had gedragen. Ik vernam dat zij winkelend publiek hadden lastig gevallen. Zij gedroegen zich nog steeds rumoerig en opvallend. Daarop hebben wij hen verzocht zich te verwijderen. Mijn collega W. en ik stonden te praten met een aantal van de groep, daar stond ook I. bij. Ik vond niet dat er sprake was van een bedreigende situatie.. gedroeg zich lacherig. Hij stapte naar voren en ging pal voor collega W. staan. I. vond dat wij ons er niet mee moesten bemoeien en dat hij zelf wel zou uitmaken of hij vertrok en dat wij niets over hem te zeggen hadden. Mijn collega W. en ik deelden de groep en later in het bijzonder I. mee, dat wij mensen dan op grond van de APV konden wegsturen. Een aantal jongeren ging weg. Een deel van de groep bleef staan. De groep zong een lied, het woord kankerjood kwam er meen ik in voor. Het werd duidelijk naar ons gezongen. De strekking was beledigend voor de politie. In de groep was al vrij snel met zingen begonnen, toen wij de groep aanspraken met het verzoek om te vertrekken. De groep betrof een aantal jongeren, verspreid binnen een straal van ongeveer 10 meter, ongeveer 15 20 man in de leeftijd tussen de dertien en zestien jaar. Het was gemengde groep, blank, donker, jongens en meisjes. Ik weet niet meer of I. de aanstichter was van het zingen. Verbaal was hij het sterkst aanwezig. Collega W. heeft hem toen gezegd dat hij niet op die manier wenste te worden aangesproken. Hij heeft tevens herhaald dat ook I. weg moest gaan. I. gaf daarop dezelfde reactie als die hij eerder had gegeven. Na het aldus twee keer te hebben gevraagd, vorderde W. I. om weg te gaan. W. heeft niet gezegd 'als je niet oprot, sla ik je er af' of woorden van gelijke strekking gebruikt. I. voldeed niet aan de vordering. Toen zei W. 'als je niet gaat dan help ik je een handje' en pakte hem aan de voorzijde van zijn jas. Op dat moment stonden wij met ons gezicht in de richting van de muur en was achter en links van ons een uitgang van het winkelcentrum. W. duwde I. schuin links naar achteren. I. duwde terug en probeerde zich los te rukken, hetgeen hem niet lukte. Daarmee verzette hij zich tegen de vordering om zich te verwijderen. Op dat moment sprong een meisje op de rug van collega W. en hing om zijn nek. Daardoor vielen collega W., I. en het meisje op de grond. Daarmee viel tevens nog een aantal anderen die in de buurt stonden. De andere twee collega's T. en M. die tot op dat moment ongeveer 5 10 meter van ons vandaan hadden gestaan zagen dat gebeuren. Zij grepen meteen het meisje van W. af. Ik heb meteen zowel collega W. als I. beetgepakt. Ik zorgde ervoor dat zij omhoog konden komen en ik belette dat I. weg zou lopen. Nadat beiden overeind waren gekomen, hebben wij I. met zijn borst en buik tegen de muur gedrukt om hem te kunnen boeien. Wij bleven hem

tegen de muur drukken omdat hij zich bleef verzetten. Mogelijk hebben wij hem daarbij wel tegen zijn nek geduwd. I. is niet meerdere keren tegen de muur gegooid. Ook hebben wij niet zijn keel dichtgeknepen. Ik stond achter I. en had het dus kunnen zien, als zijn keel was dichtgeknepen. Het is een normale procedure om iemand met zijn buik en borst tegen de muur te zetten om hem op die manier onder controle te kunnen houden zodat hij kan worden geboeid. Vervolgens hebben W. en ik tijdens het boeien tegen I. gezegd dat hij werd aangehouden. Wij hebben hem met zijn twee n geboeid. De andere twee collega's hebben het meisje aangehouden. Op welke manier dat precies is gebeurd heb ik niet gezien, omdat ik mijn aandacht richtte op mijn collega W. Voorts hebben collega W. en ik I. naar het politiebureau gebracht. De andere twee collega's hebben zijn zus meegenomen. Ik weet niet wat er verder op het politiebureau is gebeurd. Daar ben ik niet bij geweest.. werd aangehouden omdat hij weigerde te voldoen aan de vordering te vertrekken. Ook na zijn aanhouding gedroeg hij zich recalcitrant. Hij zou ook zijn aangehouden als het meisje niet op rug van W. was gesprongen.. gedroeg zich in de auto erg recalcitrant. Hij zat te schoppen en te schelden en ons te beledigen. Wij hebben hem gezegd dat hij stil moest zitten en zijn kop moest houden. Wij hebben hem niet beledigd of gediscrimineerd. Ten aanzien van D. heb ik niets gezien. Ik heb mij met W. en I. bezig gehouden. Ik weet niet of er nog een auto of twee politiemensen is gekomen later. Ik dacht het niet.". De verklaring van betrokken ambtenaar D. Betrokken ambtenaar D. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, deelde op 16 februari 1998 tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Ik was in burger in het winkelcentrum in Spijkenisse. Ik kom daar vaker en ben bekend met de omgeving. Ik zag dat een meisje een ander meisje verbaal flink aan het treiteren was. Ze was duidelijk op zoek naar ruzie. Er stond een grote groep jeugdigen om heen. Het was voor mij duidelijk dat ze elkaar kenden. Later hoorde ik dat ze bij elkaar op dezelfde school zaten. Ik kende de betreffende jongeren niet. Ik heb de ruzie tussen de meisjes getracht te sussen. Het getreiterde meisje vluchtte een winkel binnen. Ik heb me bij dat meisje gevoegd en heb van haar vernomen wat er nou eigenlijk aan

de hand was. De winkelier had inmiddels de politie gebeld. De groep jongeren hield zich in de omgeving van de winkel op. Ze stonden te wachten tot dat meisje weer naar buiten kwam. Ik heb het meisje geadviseerd om binnen te blijven. Later kwamen er twee collega's bij. Ik heb hen buiten bijgepraat en aangewezen wie het treiterende meisje was. Er werd op dat moment nog niet gezongen in de groep. Ik schat dat zich er ongeveer twintig tot vijfentwintig jongeren ophielden. Maar daar let je eigenlijk niet echt op. Je concentreert je op degenen die direct partij zijn bij het conflict. Dat waren in het begin alleen die twee meisjes. Nadat ik de eerste twee collega's had bijgepraat, begonnen er twee personen, waaronder de zoon van verzoeker, negatief over de politie te zingen. De ander stond naast de zoon van verzoeker, voor zover ik me kan herinneren. Het meisje dat de winkel was binnengevlucht was daar nog steeds. De mannelijke collega sprak het meisje dat nog buiten stond aan. De vrouwelijke collega is naar binnen gegaan om met het andere meisje te praten. Ik ben in eerste instantie met de vrouwelijke collega mee naar binnen gegaan om het meisje aan te wijzen. De collega's hebben onder andere de namen genoteerd. Voordat we de winkel weer ingingen was men al aan het zingen. We hadden toen al het plan om die jongens die stonden te zingen even later aan te spreken op hun gedrag. De jongens die stonden te zingen maakten niet de indruk dat ze op meer uit waren. Op dat moment bestond nog geen bedreigende situatie. Ik ben er overigens vanuit gegaan dat de collega's ter plekke waren gekomen in verband met de ruzie tussen de meisjes en de hommeles voor de winkel. Voor zover ik weet, werkten de meisjes wel goed mee. Ik zag vanuit de winkel, op ongeveer vijf meter afstand, dat mijn mannelijke collega de zoon van verzoeker aansprak en hem vermoedeijk verzocht zich te verwijderen om de rust te doen herstellen. Op dat moment ben ik naar buiten gegaan en heb ik op een afstandje toegekeken. Ik zag dat mijn collega verzoekers zoon vervolgens met lichte drang richting de uitgang duwde. Als de jongen direct was vertrokken, was er niets aan de hand geweest. Kennelijk had hij daar geen zin in. Verzoekers zoon gedroeg zich opstandig. Waarschijnlijk wilde hij zich groot voordoen ten opzichte van de rest van de groep. Hij is in eerste instantie niet vastgepakt. Hij werd licht geduwd. De jongen werkte echter niet mee aan het verzoek om het winkelcentrum te verlaten. De rest van de groep stond nog steeds om het hele gebeuren heen. Ik vond de situatie bedreigend worden toen verzoekers zoon zich

niet wilde verwijderen. Je wordt dan wat alerter. Het is ook mogelijk dat de gehele groep zich dan tegen je gaat keren. Vooraf waren er nog geen aanwijzingen dat het zou kunnen escaleren. Inmiddels was de ruzie tussen de meisjes gesust. De "ruziezoekster" was na wat vermanende woorden weggegaan. Het andere meisje stond nog steeds in de winkel. Het zou voor mij niet hebben uitgemaakt waar de jongen in de groep stond. Als hij achteraan had gestaan zou ik hem eveneens hebben willen aanspreken, evenals ik de jongen niet zou hebben aangesproken als hij de tekst niet had gezongen. Op een gegeven moment zag ik dat een persoon mijn mannelijke collega, die bezig was met verzoekers zoon, van achter om de nek sprong. Hierop ben ik mijn collega te hulp geschoten. Ik heb die persoon van de nek van mijn collega getrokken en op de grond gewerkt. Ik kon aan de achterkant niet zien dat het een meisje was die mijn collega had aangevallen. Ik heb haar op de grond gewerkt voor mijn eigen veiligheid. Hierdoor kon ik haar goed onder controle houden. Ik had de indruk dat als ik dat niet had gedaan zij zich tegen mij had gekeerd. Als iemand nog staat kan die immers nog schoppen en slaan. Op het moment dat een collega op een agressieve manier wordt aangevallen, is de enige optie de persoon van de collega afhalen. Ik pakte haar van achter beet. Ik kon haar niet bij haar armen beet pakken omdat zij daarmee mijn collega vasthield. Ik kan haar best met een judoworp op de grond hebben gegooid. In ieder geval heb ik haar vanuit haar positie direct naar de grond gebracht. Ik heb haar niet met een schouderworp neergelegd. Mogelijk heb ik wel een been gebruikt om haar been weg te vegen. Ik heb haar mogelijk met een arm om de keel vastgepakt. Als je iemand van achter moet vastpakken, pak je iemand al gauw om de nek beet. Je zit met je arm ergens tussen de schouders en de oren. Tijdens het op de grond brengen kan ik mijn arm ook nog om haar keel hebben gehad. Maar ik heb haar keel niet dicht geknepen. Zeker niet toen ze eenmaal op de grond lag. Ik heb toen wel een knie op haar rug gezet. Dat is een standaard procedure om een persoon onder controle te houden. Voorzover ik me kan herinneren zijn er geen anderen bij de schermutseling betrokken geweest. Daar let je ook niet echt op. Ik was geconcentreerd bezig met het wegtrekken van het meisje. Je hebt dan weinig oog voor de omgeving. Toen ik het meisje wegtrok bij mijn collega bleef ze zich verzetten. Ik had zelfs de indruk dat ze wilde slaan. Dit leidde ik af uit het feit dat ze zich bleef verzetten en zich agressief gedroeg. Als zij die collega niet had aangevallen had dit allemaal niet hoeven gebeuren. Ik ben op verzoekers dochter blijven zitten totdat er hulp kwam.

Hoe lang dat heeft geduurd weet ik niet meer. Voorzover ik me kan herinneren was dat niet lang. Al snel zag ik het tweede duo collega's dat inmiddels ter plaatse was gekomen. Een van die collega's had mij geholpen met het boeien van de dochter van verzoeker, terwijl ik nog op haar rug zat. Wie van de collega's de boeien om had gedaan, weet ik niet meer. Nogmaals, als men zich gewoon had gedragen was dit allemaal niet gebeurd. Ik ben van mening dat ze het aan zichzelf te wijten hebben.". De verklaring van betrokken ambtenaar T.1. Betrokken ambtenaar T. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, deelde op 18 februari 1998 tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Op woensdag 8 mei 1996 had ik samen met de heer W. dienst. Wij kregen een melding van een vechtpartij in het winkelcentrum 't Plateau. Toen wij ter plaatse kwamen was er al een collega in burger aanwezig. Deze had geen dienst. Hij stond buiten te praten met een meisje dat betrokken was geweest bij een vechtpartij. Binnen in een kaaswinkel stond een ander meisje dat ook betrokken was bij die vechtpartij. Ik ben naar dat tweede meisje gegaan, waarna de heer D. achter mij aan kwam. De heer W. bleef buiten en sprak het eerste meisje aan. Eerder had de heer D. ons bijgepraat over wat er was voorgevallen. Ik heb maar kort gesproken met het meisje in de winkel. Het enige wat we nog moesten doen was het noteren van de namen van de meisjes. Op het winkelplein stond een flinke groep jongeren. Het waren allemaal schoolkinderen van een jaar of 14-16. Ze stonden te zingen toen wij aankwamen. Ze zongen teksten als "Zorg dat je erbij komt". Later begon men andere teksten te zingen, zoals: "Kom bij de politie, je staat voor lul voor de rest van je leven. En ze wensen je in je graf". Of woorden van gelijke strekking. Ik weet niet of de hele groep zong. Het waren er in ieder geval meerderen. Verzoekers zoon voerde duidelijk de boventoon. Ik ben naar buiten gegaan toen W. op de groep afliep. We zijn best wel wat gewend. Maar soms gaat men te ver en dan moet je er ook wat van zeggen. Dat is wat W. volgens mij van plan was. Ik ben als partner van W. naar hem toegelopen, toen hij richting de groep ging. Dat deed ik uit veiligheidsoverwegingen. De sfeer was niet echt bedreigend, maar de jongeren gingen wel te ver met de teksten die ze zongen.. zei dat de jongeren moesten stoppen met zingen van deze beledigende teksten. Als ze dat niet zouden doen moesten ze het

winkelcentrum verlaten. Omdat ze niet ophielden met zingen zei W. dat ze weg moesten. Toen kwam verzoekers zoon naar voren met de mededeling dat hij zeventien jaar oud was, waarop hij vervolgens vroeg: hoe oud ben jij dan wel niet? Daarna zei hij: ik maak zelf wel uit wat ik doe. Inmiddels was de groep opgehouden met zingen. Ik heb niet echt bewust kunnen letten op de groep. Ik was gefixeerd op verzoekers zoon en zijn gesprek met collega W. Ik reageerde niet op de mededeling van verzoekers zoon. Ik stond bij mijn collega. Vervolgens vorderde mijn collega dat het winkelcentrum moest worden verlaten. Ik ben van mening dat mijn collega's vordering de gehele groep betrof. Verzoekers zoon voldeed niet aan deze vordering. Hierop pakte collega W. verzoekers zoon bij de revers van z'n jasje om z'n woorden kracht bij te zetten. Collega W. wilde hem kennelijk met zachte dwang van 't Plateau verwijderen. Ik weet niet of verzoekers zoon door Collega W. tegen de muur is gedrukt. Ik heb dat in ieder geval niet gezien. Plotseling zag ik verzoekers dochter, ze maakte slaande bewegingen naar mijn collega, die met de rug naar haar toe stond. Het ging allemaal erg snel. Ik denk dat ze vanuit de groep kwam aanlopen. Ik zag dat collega W. naar achteren greep, waarbij hij de vlechten van verzoekers dochter vast pakte. Ze sloeg mijn collega. Kennelijk met de bedoeling om haar broer los te krijgen. Ik weet niet of verzoekers dochter echt op de rug van mijn collega is gesprongen. Ik weet niet of zij mijn collega vast had gepakt. Het ging allemaal erg snel. Later zag ik dat D. aan kwam lopen. D. pakte verzoekers dochter vast, waarop ze alle vier op de grond vielen. Ik weet niet hoe collega D. verzoekers dochter vast pakte. Ik zag wel dat verzoekers dochter op haar buik lag en dat collega D. haar onder controle hield. Ik heb vervolgens verzoekers dochter de boeien om gedaan en haar aangehouden. Later toen we naar de auto liepen zei verzoekers dochter dat ze de boeien te strak vond zitten. Omdat ze rustig was, heb ik haar boeien losser gedaan. Op het bureau viel later ook goed te praten met verzoekers dochter. Ik heb haar ook verteld dat ik best begreep dat ze haar broer te hulp was geschoten. Ik denk dat de twee collega's die er later bij kwamen, Ta. en M., kwamen naar aanleiding van de melding van de vechtpartij. Ik weet niet meer precies wanneer deze beide collega's erbij kwamen. Ik kan mij niet meer herinneren of ze wel in het winkelcentrum zijn geweest. Ik weet wel dat deze beide collega's verzoekers zoon naar het bureau hebben overgebracht. Overigens kan ik mij niet herinneren dat D. mij in de winkel heeft gezegd dat we straks even naar de jongen toe zouden moeten lopen om hem aan te spreken op zijn gedrag."

2. Betrokken ambtenaar T. overhandigde bij het afleggen van haar verklaring een rapport, dat zij had opgemaakt over het politieoptreden op 8 mei 1996. Dit rapport hield onder meer het volgende in:"Woensdag 8 mei 1996, omstreeks 13:30 uur, gegaan naar een melding van een vechtpartij op het Plateau. Daar aangekomen, was de vechtpartij tussen twee meisjes reeds achter de rug en stond D. (...) nog met n van de partijen na te praten. De andere partij stond in (...) (een; N.o.) winkel op het Plateau. Op het Plateau tegenover deze winkel stond inmiddels een grote groep jeugd te zingen. Ik ben genoemde winkel binnengegaan, gevold door D. Ik hoorde steeds meer jeugd mee gaan zingen, de tekst luidde: "Kom bij de politie, je staat voor lul voor de rest van de leven" en "ze wensen je in je graf" of woorden van gelijke strekking. Hierop zag ik collega W., met wie ik op de auto zat en naar de melding toegestuurd werd, op de groep af lopen, kennelijk met de bedoeling om deze toe te spreken. Hierop ben ik ook weer naar buiten gegaan en hoorde ik W. zeggen dat de jeugd het Plateau moest verlaten op grond van de APV en het handhaven van de openbare orde. Hierop werd door een jongen, die later I. genaamd bleek te zijn, gereageerd met de woorden: "Ik ben 17 jaar en hoe oud ben jij wel niet?" "Ik maak zelf wel uit wat ik doe." W. zei hierop nogmaals dat hij het Plateau moest verlaten, waarop wederom met een grote mond gereageerd werd. Hierop zag ik dat W. de jongen bij zijn jas pakte. Hij pakte hem bij de revers van de jas ter hoogte van het borstbeen. W. wilde hem kennelijk met zachte dwang van het Plateau verwijderen. Ik stond op dat moment inmiddels achter W. Hierop zag ik dat een meisje, dat later S. genaamd bleek te zijn, op W. afrende en slaande bewegingen naar hem maakte, waarbij zij hem ook daadwerkelijk raakte. Ik zag dat W. hierop naar achteren greep en hierbij de vlechten van S. vastpakte. Meteen hierop zag ik dat D., die kennelijk ook de winkel weer had verlaten, S. vastpakte, waardoor W. met de jongen en D. met S. op de grond vielen. Ik heb hierop mijn handboeien gepakt en heb deze bij S. omgedaan en haar aangehouden ter zake van het belemmeren van het politiewerk, waarna wij naar de auto liepen. Bij de auto aangekomen klaagde S. dat haar boeien te strak zaten, waarna ik deze wat losser deed. Tijdens bovengenoemde worsteling heb ik noch W., noch D. iets horen zeggen, ook ikzelf heb niets gezegd. Op dat moment werd er, naar mijn mening, correct gehandeld en niet gesproken. Op het bureau aangekomen, heb ik met zowel S. als met de jongen een gesprek gehad over het gebeurde, waarbij ik hen heb uitgelegd waarom wij op deze manier gehandeld hebben. Zij zeiden beiden dat ze dat begrepen. Ik heb tegen S. gezegd dat zij geen proces-verbaal zou krijgen voor haar gedrag en dat het op zich een

begrijpelijke reactie van haar was om haar broer te hulp te schieten. Zowel S. als die jongen hebben niets gezegd op het bureau dat wij iets tegen hen hadden gezegd hetgeen discriminerend over zou zijn gekomen. In een later stadium kwamen S., haar broer en haar vader aan het bureau Spijkenisse, voor een gesprek met betrokken collega's, de brigadier J. en de inspecteur Wi. In dit gesprek beschuldigde dhr. H. (verzoeker; N.o.) ons van discriminerende uitlatingen en mishandeling van zijn kinderen. Wij hebben getracht dit uit te spreken, echter het gesprek verliep geheel eenzijdig, komende van dhr. H. Dhr. H. is hierop midden in het gesprek met zijn kinderen weggegaan met de mededeling dat hij naar RADAR zou stappen en een klacht in zou dienen, hetgeen hij ook deed.". De verklaring van betrokken ambtenaar M.1. Betrokken ambtenaar M. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, deelde op 18 februari 1998 tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Ik weet niet meer op welke datum het politieoptreden heeft plaatsgevonden waarover Dhr. H. een klacht heeft ingediend. U zegt mij dat het 8 mei 1996 is geweest. Dat neem ik aan. Mijn collega's kregen een melding. Dit waren W. en T. Er was een vechtpartij geweest. Bij een vechtpartij moeten er altijd twee auto's minimaal heen rijden; collega Ta. en ik reden er ook heen. Mochten de collega's hulp nodig hebben, dan zouden wij in elk geval snel aanwezig zijn. De auto van W. en T. was al aanwezig toen wij aankwamen. Een collega in burger was aan het bemiddelen. Het winkelcentrum was langgerekt en was iets verhoogd. Wij stonden beneden geparkeerd te wachten in de auto, om te kijken of het allemaal goed ging. Wij bleven in de wagen zitten. Wij konden wel zien en horen, want wij hadden het raam open. Er waren ongeveer dertig mensen in het winkelcentrum. Zij waren aan het zingen. Wij konden niet precies horen wat zij aan het zingen waren. Ik heb wel duidelijk gehoord dat ze zongen: "Je staat voor lul bij de politie" en "Je krijgt de kanker bij de politie". Ik zag dat collega W. naar de groep toeliep. Ik zag collega W. staan met een jongen. Zij waren aan het praten; dit duurde een tijdje. Hoe lang weet ik niet precies, ik denk een paar minuten. Ik kon niet horen wat er gezegd werd. Het is mij niet opgevallen of er geschreeuwd werd. Ik zat toen volgens mij nog in de auto toen ik dit zag; wij hadden hier ongeveer vijf minuten gezeten. Een meisje sprong toen op de nek bij W. Ik weet niet meer of ze hierdoor toen op de grond zijn gevallen of dat ze stonden. Het

gebeurde allemaal binnen een paar seconden. Mijn collega en ik liepen er toen op af, omdat het functioneren van mijn collega hierdoor werd belemmerd. Toen wij ter plaatse kwamen heb ik geen mensen op de grond zien liggen. Op dat moment was I. al geboeid. Collega T. was al aanwezig, samen met nog een collega die ik niet kende. Dit bleek later de heer D. te zijn. Ik heb niet gezien dat collega D. het meisje van de nek van W. af heeft gehaald. Volgens mij heeft collega T. het meisje aangehouden en de handboeien omgelegd, en volgens mij heb ik daar toen bij geholpen. Dit weet ik niet meer zeker. (...) Ik stond (...) met mijn rug naar W. en Ta., die bezig waren met I. Ik heb I. niet op de grond zien liggen. Ik kan dit ook niet gezien hebben. Ik kan mij niet herinneren of er toen werd geschreeuwd. Ik weet niet meer of S. op de grond lag. S. was niet rustig, maar zij was ook niet recalcitrant. Zij was aan het schreeuwen. I. was al helemaal niet rustig. Ik heb T. alleen gezien met S. (...) Ik heb de groep niet als bedreigend ervaren. De groep was aan het zingen en schreeuwen. Ik weet niet of de twee kinderen van H. de enige twee donkere kinderen waren in een groep van blanken. Ik heb daar niet op gelet. Direct nadat ik collega T. had geholpen heb ik I. samen met collega Ta. overgenomen en naar het bureau afgevoerd. Toen wij I. in de auto naar het bureau brachten gedroeg hij zich verbaal heel agressief; het was gewoon niet normaal. Hij zat te gillen: "Krijg de kanker, krijg de kanker". Hij heeft het vast wel veertig keer gezegd. Ik vermoedde dat hij stoer wilde doen ten overstaan van zijn vrienden. Zodra wij weggereden waren werd hij stil, het was alsof er een knop was omgedraaid. Ik had het gevoel dat het niet persoonlijk tegen mij was gericht, maar in het algemeen tegen de politie. Hij heeft voor zover ik mij herinner niet gespuugd of geslagen. Het bureau was vlakbij. Na ongeveer vijf minuten waren wij daar aangekomen.. is toen een vrij lang gesprek met I. begonnen in het voorlopig arrestanten verblijf. W. was in eerste instantie alleen met hem. Later ben ik er als toehoorder bij gaan staan. Het interesseerde mij wel, omdat hij zo buitengewoon agressief was geweest. Ik snap wel dat hij stoer wilde doen, maar dit was niet normaal. W. probeerde hem uit te leggen waarom hij moest ophouden met zingen en dat hij daarvoor begrip moest opbrengen. Hij leek het allemaal wel te begrijpen. Ik kan mij niet voorstellen dat ik vlak na haar aanhouding tegen S. heb gezegd dat ik hetzelfde had gedaan als zij, wanneer mijn broer was aangehouden. Ik kan mij wel voorstellen dat iemand zijn familie beschermt. Ik weet niet of er toen met S. hierover is

gepraat. Ik ben op het bureau vrij vooraan gebleven en S. ging naar een ander deel van het bureau. Ik heb dat dus verder niet gezien. Ik was er niet bij. Dhr. H. is na ongeveer twee weken aan het bureau geweest. Hij heeft een gesprek gehad met de collega's die erbij waren op het winkelcentrum. Ook onze chef was erbij aanwezig, alsmede J., brigadier, die zei dat hij erbij kwam zitten als neutrale partij. Er waren dus zeven politieambtenaren aanwezig. Ik meen dat S. ook bij dit gesprek aanwezig was. Dit was eigenlijk geen gesprek. De chef deed het woord. Hij heeft uitgelegd waarom de kinderen van Dhr. H. waren aangehouden en dat I. de aanstichter was van het zingen. Toen kreeg Dhr. H. het woord. Dhr. H. bleef bij zijn mening. Dhr. H. vroeg aan het eind van het gesprek aan I. "Heb je niet nog iets te vertellen, vergeet je niet iets?". Hij stootte I. aan. I. zei toen: "O ja, iemand heeft toen tegen mij gezegd: 'vuile kankernikker'." Iemand van ons zou dit gezegd hebben. Ik ben nog nooit zo boos geweest als toen, door die opmerking. Ik kan mij niet voorstellen dat n van mijn collega's een dergelijke opmerking zou hebben gemaakt. Ik heb dit in elk geval niet gezegd. Iedereen sprong toen uit zijn vel. Wij hebben geprobeerd dit uit te praten waar dhr. H. bij was. Hij was niet voor rede vatbaar en bleef bij zijn standpunt dat zijn zoon was gediscrimineerd. Hij bleef erbij dat zijn zoon was aangehouden omdat hij zwart was. Daarom zou zijn dochter in zijn lezing ook zijn aangehouden. Het gesprek liep op niets uit en is toen be indigd. (...) Ik ben over deze zaak heel boos geweest. Het is immers geen zaak waar echt iets verdachts aan zit. Ik voel mij onrecht aangedaan. Ik vind dat ik mij integer heb gedragen. Ik heb de dag na het incident, of de dag daarna, een verklaring opgemaakt van mijn optreden. Dhr. H. had namelijk volgens mij dezelfde avond opgebeld om te zeggen dat hij het helemaal niet met het politieoptreden eens was. (...) Ik heb deze verklaring toen opgemaakt, omdat ik vermoedde dat er misschien een klacht zou worden ingediend."2. Betrokken ambtenaar M. overhandigde bij het afleggen van zijn verklaring een rapport, dat hij had opgemaakt over het politieoptreden op 8 mei 1996. Dit rapport hield onder meer het volgende in:"Naar aanleiding van een meldkamerbericht gegaan naar het winkelcentrum 't Plateau alwaar een vechtpartij zou zijn. Gegaan met collega Ta. Ter plaatse gekomen zag ik dat collega T. samen

met collega W. aan het praten waren met, naar mijn idee, de betrokkenen van de vechtpartij. Ook zag ik nog een andere man bij de collega's staan met een rood/oranje shirt. Deze bleek later collega D. te zijn die op de meldkamer Rotterdam werkt. Achter de collega's, tegen de winkel van (...) aan, zag ik een groep jeugd staan. Deze groep was liederen aan het zingen. Ik hoorde ongeveer vijf keer hetzelfde lied en zag dat elke keer dezelfde jongen met dit lied begon. Ik kon dit zien en horen omdat ik, samen met de collega Ta., in de auto met de ramen geopend, als back-up, stonden te wachten op de ongeveer 1,5 meter lager gelegen straat. De strekking van dit lied was als volgt: "Je staat voor lul bij de politie, bij de politie moet je zijn. Krijg de kanker bij de politie... enz enz." Na de vierde keer dat ik dit lied hoorde zei ik tegen collega Ta. dat ik het nu genoeg vond en dat ik er wat van ging zeggen. Op dat moment zag ik dat de collega W. reeds naar de groep toe liep en dat hij deze aansprak. Ik zag dat de groep aanstalten maakte om te vertrekken, echter degene die steeds begon met zingen bleef staan. Ik zag dat collega W. met een verwijzende vinger naar de betrokkene duidelijk trachtte te maken dat hij de aangewezen richting op moest gaan. Hij voldeed hieraan niet want ik zag dat hij bleef staan. Op dat moment zag ik dat collega W. de betrokkene bij zijn jas pakte, bij de kraag, en hem de aangegeven richting op probeerde te werken. Vervolgens rende ik samen met collega Ta. de auto uit omdat ik zag dat er een vrouwspersoon op de rug van de collega W. sprong. Tevens zag ik dat de collega T. te hulp kwam vanuit een andere richting tesamen met de man in het rood/oranje t-shirt. Ik heb toen geholpen met de aanhouding van de vrouw. Daarna heb ik geholpen om de verdachte van de collega W. in de auto te zetten. Overigens wel in de boeien want verdachte was lastig en verzette zich hevig. Vervolgens werden deze twee mensen overgebracht naar het buro van politie te Spijkenisse. Tijdens de rit naar het buro heeft de verdachte meerdere malen kreten geslaakt als: kankerlijders. Op het buro is hij voorgeleid aan de H.O.V.J. Wi. Ik ben bij de voorgeleiding aanwezig geweest en met de verdachte was geen normaal gesprek te voeren, hoorde ik, want de H.O.V.J. zei tegen hem: "Als je geen normale fatsoensnormen kunt hanteren wens ik met jou niet te praten." Na ongeveer een kwartier heeft de collega T. een gesprek met hem gehad wat als een goed gesprek werd bestempeld. Daarna werd door de collega W. een gesprek met hem begonnen alwaar ikzelf bij ben geweest. Collega W. heeft uitgelegd waarom hij mee is gegaan naar het buro en wat er verder zou gaan gebeuren als hij thuis uit zou leggen hoe en waarom hij op het buro was geweest. Hieraan zou hij voldoen en er werd geen P.V. opgemaakt omdat dat als onnodig werd bestempeld."

. De verklaring van betrokken ambtenaar W. Betrokken ambtenaar W. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, deelde op 18 maart 1998 telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"Ik weet niet meer op welke datum het politieoptreden heeft plaatsgevonden waarover verzoeker een klacht heeft ingediend. U deelt mij mee dat dat 8 mei 1996 is geweest. Ik kreeg die dag een melding over onenigheid op 't Plateau, en dat er een collega bij was betrokken. Ik was als eerste ter plaatse. Er stond een groep schooljeugd in het winkelcentrum. Ik meen dat er ongeveer 40 jongeren waren. Ik zag daar collega D. Collega T. was ook ter plaatse gekomen. Er was nogal wat hilariteit bij de groep jeugd en zij belemmerden de uitgang voor het winkelend publiek. Ik heb die groep verzocht om weg te gaan. Ik heb hen gezegd dat het feest over was en dat zij weg moesten gaan, omdat zij overlast bezorgden. Een jongen in die groep, die later I. bleek te zijn, had een hele grote mond. Hij stond te schreeuwen en trok de aandacht van een aantal mensen in de groep. In de groep was men begonnen met zingen van negatieve liedjes over de politie. Wat zij zongen weet ik niet meer. Ik weet niet of I. was begonnen met zingen, maar hij zong in elk geval het hardst en trok het meeste de aandacht. Ik heb daarop de groep aangesproken. Ik heb hen gezegd dat zij leuke liedjes maar ergens anders moesten gaan zingen, en dat zij nu weg moesten omdat de politie dat wilde. I. zei daarop dat hij niet wegging omdat de politie dat zei, omdat hij al 17 was en dit een vrij land was. Ik heb hem daarop gezegd dat hij zich daarin vergiste, en dat hij weg moest vanwege de overlast. Daarop heeft I. gezegd dat hij niet weg hoefde omdat hij al 17 was en hij niet naar de politie hoefde te luisteren. Ik heb hem toen gezegd dat als hij niet van het winkelcentrum afging, ik hem er af moest helpen. Ongeveer tien mensen van de groep liepen op dat moment in de richting van de uitgang. I. bleef met een paar man staan en zei nogmaals dat hij niet weg hoefde. Ik heb hem toen duidelijk gezegd dat hij nu zijn laatste kans had om weg te gaan. Zijn antwoord was dat hij dat zelf wel uitmaakte. Ik heb I. vervolgens bij zijn arm gepakt om hem in de richting van de uitgang te duwen. Hij bleef staan en wilde niet meewerken. Hij was duidelijk niet van plan om in de richting van de uitgang te gaan. Ik denk dat ik misschien een meter met hem in de richting van de uitgang was geschoven, toen er iemand plotseling van achter in mijn nek sprong. Daardoor viel ik samen met I. en met de persoon die mij had aangevallen, op de grond. Het bleek een meisje te zijn en de zuster van I. Collega D., meen ik, heeft haar van mij afgehaald. Ik heb verder niet goed gezien op welke manier zij is aangehouden. Ik weet niet of daarbij geweld is gebruikt.

Dicht bij waar wij stonden staat een muur. Ik denk dat wij langs die muur zijn gevallen. Ik heb I. zeker niet tegen de muur gegooid en evenmin heb ik zijn keel dichtgeknepen. Die beschuldiging is pure onzin. Ik kan hem wel op enig moment bij zijn jas hebben gepakt. Collega Ta., meen ik, en ik hebben vervolgens I. beetgepakt en aangehouden. In eerste instantie was het overigens alleen de bedoeling geweest om I. weg te sturen, maar omdat hij zich had verzet werd hij aangehouden. Ik meen dat wij I. tegen de muur hebben gezet om hem te boeien. I. verzette zich hevig tegen zijn aanhouding. Hij sloeg en schopte om zich heen en was constant aan het schreeuwen. Hij gedroeg zich zeer irritant. Ik heb I. met een collega overgebracht naar het politiebureau. Ook in de auto had I. nog steeds een erg grote mond. Hij gedroeg zich tot na zijn voorgeleiding erg irritant. De hulpofficier van justitie, ik meen de heer Wi., kwam witheet over het irritante gedrag van deze 17-jarige jongen naar ons toe. Er was geen gesprek met I. te voeren. Toen heb ik, ondanks het feit dat ik hem zelf had aangehouden en het in I.'s ogen dus had gedaan, een gesprek met hem gevoerd. Tot mijn verbazing drong ik uiteindelijk tot hem door en kon ik hem vertellen waarom wij zijn gedrag niet konden toestaan. Ook heb ik getracht zijn vader te bereiken. Met de zuster van I. was inmiddels wel te praten. Collega's hebben haar uitgelegd dat zij wel begrepen dat zij haar broer te hulp was geschoten, maar dat zij te ver was gegaan door een politieambtenaar aan te vallen. Er was minimaal een uur overheen gegaan voordat er met I. te praten viel. Omdat hij inmiddels zelf leek in te zien dat zijn gedrag onjuist was geweest, was besloten om hem alleen met een waarschuwing in vrijheid te stellen, en het proces-verbaal niet in te zenden aan de officier van justitie. Dat leek een goede oplossing. Helaas heeft verzoeker het niet inzenden van het proces-verbaal aangegrepen voor zijn beschuldiging dat de politie verkeerd had gehandeld en zijn kinderen ten onrechte had aangehouden. Later hebben een aantal collega's, waaronder M. en T. en ik, met verzoeker en zijn kinderen een klachtgesprek gevoerd. Tijdens dit gesprek was verzoeker steeds aan het woord en onderbrak hij ons steeds. Verzoeker zei dat de politie had gediscrimineerd door alleen zijn kinderen aan te houden omdat zij zwart waren. Het was mij niet opgevallen dat verzoekers kinderen de enige donker gekleurden zouden zijn geweest, omdat ik daar niet op heb gelet. Het lijkt mij overigens sterk dat zij de enigen zouden zijn geweest in een groep van ongeveer 40 schoolkinderen. Ook heeft verzoeker een aantal malen gezegd dat er nog meer was gebeurd. Na aandringen door verzoeker zei I. uiteindelijk: "o ja, dat is waar ook, iemand heeft kankerneger gezegd". I. zei niet wie van ons

dat dan had gezegd. Ik wilde weten wie dat was geweest, omdat ik dat niet had gehoord en ik weet dat mijn collega's een dergelijke opmerking niet snel in mijn bijzijn zullen maken, omdat ik erg fel tegen discriminerende opmerkingen ben. Uiteindelijk zei I. dan dat ik dat geweest moest zijn, omdat ik het dichtst bij hem in de buurt had gestaan. Volgens verzoeker discrimineerden wij altijd, omdat blanken dat volgens hem altijd deden. Collega's T. en M. waren erg boos over deze beschuldiging. Voor mij was het gesprek toen afgelopen. Het gesprek werd daarop van onze kant be indigd, omdat het verder geen zin had om met verzoeker te praten.". De nadere reactie van verzoeker Verzoeker deelde op 3 april 1998 mee dat hij het vertrouwen in de politie te Spijkenisse had verloren.

Beoordeling

1. Ten aanzien van de aanhouding van verzoekers kinderen1. Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps RotterdamRijnmond op 8 mei 1996 zijn opgetreden tegen zijn twee kinderen. Zij werden tijdens hun verblijf in een winkelcentrum aangehouden, volgens verzoeker zonder dat daartoe aanleiding was. Hierbij werd volgens verzoeker onnodig geweld gebruikt.2. Op 8 mei 1996 bevond verzoekers zoon I., destijds 17 jaar, zich tezamen met een groep van ongeveer 30 jongeren in een winkelcentrum te Spijkenisse. Betrokken ambtenaren W., T., Ta. en M. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond kwamen naar aanleiding van een melding van onenigheid in dit winkelcentrum ter plaatse. Op het moment dat de betrokken ambtenaren ter plaatse kwamen, had betrokken ambtenaar D., die in zijn vrije tijd en in burger in het winkelcentrum was, de onenigheid gesust. Vervolgens heeft de groep jongeren liederen gezongen over de politie.3. Op grond van de verklaringen van de betrokken ambtenaren en de getuige P. is aannemelijk geworden dat de liederen een negatieve strekking hadden voor de politie, dat van deze groep met name I. degene was die zong, en dat I. niet voldeed aan het verzoek van de politie om te stoppen met zingen. Volgens de betrokken ambtenaren heeft W. de hele groep jongeren aangesproken en verzocht om het winkelcentrum te verlaten, vanwege de overlast die de groep veroorzaakte. I. heeft zich daarop in de

groep op de voorgrond geplaatst, en heeft duidelijk aangegeven dat hij niet wenste te vertrekken. Volgens getuige P. heeft de politie niet aan de hele groep jeugd, maar alleen aan I. verzocht om het winkelcentrum te verlaten, aan welk verzoek I. niet heeft voldaan.4. Het staat vast dat I. niet heeft voldaan aan het verzoek van betrokken ambtenaar W. om het winkelcentrum te verlaten. De politie kon met het oog op het handhaven van de openbare orde van de groep jongeren verlangen dat deze zich uit het winkelcentrum zou verwijderen, vanwege de overlast die deze groep, mede door haar omvang en het gezang, voor het winkelend publiek veroorzaakte. Gelet op de overlast die de hele groep veroorzaakte, is het niet aannemelijk dat de politie niet aan deze hele groep jongeren, maar slechts aan I. zou hebben verzocht om zich te verwijderen. Uit I.'s eigen verklaring dat een woordenwisseling was ontstaan tussen hem en W., wordt afgeleid dat I. door zijn weigering om te vertrekken de aandacht van de politie heeft getrokken. Het is dan ook voor de hand liggend dat de politie zich vervolgens tot I. persoonlijk heeft gericht. Omdat I. niet heeft voldaan aan de vordering van W. om het winkelcentrum te verlaten, kon W. besluiten om I. daadwerkelijk uit het winkelcentrum te verwijderen (zie

Achtergrond

onder 2.).. heeft niet verklaard dat de betrokken ambtenaren daarbij discriminerende opmerkingen tegen hem hebben gemaakt. De getuige P. heeft hierover evenmin iets verklaard. Niet is komen vast te staan dat de betrokken ambtenaren discriminerende opmerkingen tegen I. hebben gemaakt.5. Op grond van de verklaringen van betrokken ambtenaren W., Ta. en D., en I.'s weigerachtige houding in aanmerking genomen, is aannemelijk dat I. zich vervolgens tegen zijn verwijdering heeft verzet. Om die reden kon de politie eveneens besluiten om I. aan te houden wegens verzet tegen de uitvoering van een ambtelijk bevel, welke gedraging strafbaar is gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (WvS) (zie

Achtergrond

onder 2.). Vast staat dat de zuster van I., S., tegen W. is aangesprongen nadat W. I. had beetgepakt. Daarmee heeft zij de handelingen van W. belemmerd en kon de politie haar op grond van voornoemd artikel 184 WvS eveneens aanhouden. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.2. Ten aanzien van het gebruikte geweld1.1. Ten aanzien van de aanhouding van I. hebben I. en de getuige P. verklaard dat de politie I. tegen een muur had gegooid. Betrokken ambtenaren Ta. en W. hebben ontkend dat I. tegen een muur was gegooid.

1.2. De betrokken ambtenaren hebben verklaard dat zij enig geweld hebben toegepast bij de aanhouding van I., omdat I. zich hevig tegen zijn aanhouding heeft verzet. Uit de lezing van de betrokken ambtenaren blijkt dat W. en I. mogelijk tegen een muur zijn terechtgekomen. Aannemelijk is dat dit is veroorzaakt omdat zij op de grond vielen door de onverhoedse aanval van S. op W. Deze lezing komt op dit punt overeen met de lezing van I., dat W. op hem was gesprongen of gevallen. Vanwege het verzet van I. hebben W. en Ta. I. met zijn buik tegen de muur geplaatst om hem onder controle te kunnen houden, teneinde hem te boeien. Het is verklaarbaar dat P. op grond van deze handelwijze van de betrokken politieambtenaren meende dat I. tegen een muur was gegooid.. heeft niet laten weten dat hij door het politieoptreden gewond is geraakt of dat hij na het politieoptreden een arts heeft bezocht. Evenmin heeft hij een medische verklaring overgelegd waaruit is gebleken dat hij als gevolg van het politieoptreden verwondingen had. Mede tegen die achtergrond is niet gebleken dat bij de aanhouding van I. meer geweld is gebruikt dan redelijkerwijze noodzakelijk is geweest (zie

Achtergrond

onder 3.). De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.2.1. S. heeft ten aanzien van het gebruikte geweld bij haar aanhouding verklaard dat, nadat zij W. een duw had gegeven, een politieambtenaar haar met een judoworp op de grond had gegooid, haar keel had dichtgeknepen en op haar was gaan zitten. Ook was een van haar vlechten uit haar haren gerukt. De getuige P. heeft verklaard dat S. betrokken ambtenaar W. had geslagen, en dat een politieambtenaar haar daarna hardhandig op de grond had gegooid.2.2. Bij de aanhouding van S. heeft betrokken ambtenaar D. enig geweld jegens S. gebruikt. Niet is gebleken dat op dat moment meerdere politieambtenaren bij de aanhouding van S. waren betrokken. Nadat S. betrokken ambtenaar W. had aangevallen, en op die manier W. in zijn handelingen belemmerde, kon D. besluiten om zijn collega te ontzetten door S. met een arm om haar keel vast te pakken en haar naar de grond te brengen. Vervolgens had D. gedurende korte tijd zijn knie op de rug van S. geplaatst, om haar op die manier onder controle te kunnen houden totdat T. haar had geboeid. Deze handelwijze van D. was niet onjuist. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat S. zich agressief heeft gedragen. Het is echter begrijpelijk dat S. deze handelwijze van D. heeft ervaren als het op de grond gooien en het dichtknijpen van haar keel. Ten aanzien van het uittrekken van een vlecht uit de haren van S. wordt opgemerkt dat T. heeft verklaard dat W. na de aanval van S.

naar achteren had gegrepen en haar vlechten had vastgepakt. Het is mogelijk dat hierbij van een deze vlechten uit het haar van S. heeft losgelaten. Dit kan echter niet als buitensporig geweld worden aangemerkt, aangezien W. dit ter verdediging heeft gedaan. Verder heeft S. niet verklaard dat zij naar aanleiding van het politieoptreden een arts heeft geraadpleegd of dat het politieoptreden bij haar letsel heeft veroorzaakt. Evenmin heeft zij een medische verklaring overgelegd waaruit is gebleken dat zij als gevolg van het politieoptreden verwondingen had. Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat bij de aanhouding van S. meer geweld is gebruikt dan redelijkerwijze noodzakelijk is geweest (zie

Achtergrond

onder 3.). De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is niet gegrond.                           

BijlageACHTERGROND1.1. Artikel 28 van de Algemene plaatselijke politieverordening Spijkenisse 1981 luidt:"Hij, die bij gelegenheid van een volksverzameling van een tot een toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis of van ongeregeldheden (...) op of aan een weg of op een andere voor het publiek toegankelijke plaats van een ambtenaar van politie in het belang van de openbare orde of veiligheid een bevel krijgt, is verplicht aan dat bevel onmiddellijk te voldoen; hij verwijdert zich langs de weg en in de richting door de ambtenaar van politie aangewezen, indien die ambtenaar hem dit gelast."1.2. Op grond van artikel 233 van deze politieverordening is overtreding van een van de verbodsbepalingen in deze verordening strafbaar gesteld.2.1. In artikel 2 van de Politiewet 1993 is bepaald dat de politie dient te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde.2.2. Artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht luidt:"Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar (...) belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."3. Artikel 8, lid 1 van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724) luidt als volgt:         "1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Twee kinderen zonder aanleiding aangehouden en onnodig geweld gebruikt.

Oordeel:

Niet gegrond