1998/221

Rapport
Op 24 februari 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoeker, die op 5 juli 1994 bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond aangifte deed van diefstal van zijn auto, klaagt erover dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond:         - hem pas op 4 juli 1996 heeft meegedeeld dat zijn auto op 26 juli 1994 was teruggevonden;          - zijn auto zonder zijn toestemming aan een autosloperij heeft verkocht;          - hem in verband met vorenstaande op 7 februari 1997 slechts f 800,- als schadevergoeding heeft toegekend.

Achtergrond

Schadevergoeding In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. De rechter is immers bij uitsluiting bevoegd bindend te beslissen over de vraag of een bestuursorgaan is gehouden om op grond van bepalingen van burgerlijk recht schade te vergoeden. Alleen wanneer naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze berust, zo evident juist is dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging. In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het bestuursorgaan om te betwisten, dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid – eventueel- moet worden beantwoord door de rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       De feiten1. Op 5 juli 1994 deed verzoeker bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond aangifte van diefstal van zijn personenauto van het bouwjaar 1983. Verzoeker deelde daarbij mee dat er onder meer een geluidsinstallatie en videobanden in de auto aanwezig waren ten tijde van de diefstal. Verzoekers auto was in de nacht van 4 op 5 juli 1994 in Rotterdam gestolen. Bij zijn aangifte vermeldde verzoeker dat hij zich civiele partij voor de schade stelde en dat hij op de hoogte wilde blijven van de strafzaak.2. Middels een telexbericht signaleerde het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond op 5 juli 1994 verzoekers auto als zijnde gestolen.3. Op 25 juli 1994 troffen politieambtenaren V. en P. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzoekers auto aan in Rotterdam. In een mutatie in het dag- en nachtrapport van 26 juli 1994 deelden de politieambtenaren onder meer mee:"Aldaar stond voornoemd mvt. (300) (motorvoertuig, 300 betreft een code die aangeeft dat het motorvoertuig als zijnde ontvreemd staat gesignaleerd; N.o.) Takel eigen dienst tp, mvt over naar Oost voor nadere afhandeling. Mvt afgesign."

4. De regiopolitie Rotterdam-Rijnmond verkocht op 25 oktober 1994 verzoekers auto voor f 100,- aan een autosloopbedrijf.5. Op 4 januari 1995 verzond het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond in verband met de sloop van verzoekers auto het kentekenbewijs deel 3 van het jaar 1994 van de auto naar de (toenmalige) Rijksdienst voor het Wegverkeer te Veendam.6. Verzoeker informeerde op 4 juli 1996 telefonisch bij de politie Rotterdam-Rijnmond naar de stand van zaken omtrent de aangifte.7. Bij brief van 28 juli 1996 diende verzoeker bij de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een verzoek tot schadeloosstelling in. In deze brief deelde verzoeker onder meer mee:"- Op 5 juli 1994 is mijn auto ontvreemd. Ik heb hiervan aangifte gedaan (...) - Na een hele periode niets te hebben vernomen heb ik op 4 juli 1996 gebeld om eens na te gaan hoe de stand van zaken was. Tot mijn verbazing bleek dat de auto niet meer als gestolen stond geregistreerd, sterker nog ik kreeg te horen dat de auto 3 weken na de diefstal al weer was teruggevonden. (...) - Na telefonisch contact te hebben gehad met de districtschef van politiebureau Oost, dhr. B en dhr. R. werd mij medegedeeld dat ik van mijn auto telefonisch afstand heb gedaan, wat ik ten zeerste tegenspreek. Dhr. R. deelde mij vervolgens mede dat de auto door de politie is verkocht en inmiddels is gesloopt. Het R.D.W. heb ik vervolgens gebeld en mij werd bevestigd dat mijn auto (...) op 11 januari 1995 is gesloopt. - Ik wil nogmaals benadrukken dat ik op geen enkele wijze afstand van mijn auto heb gedaan. Daar mijn auto slechts W.A. verzekerd was ben ik door mijn verzekeringsmaatschappij niet schadeloosgesteld. Ik had daarom geen enkele reden om afstand te doen van mijn auto, die volgens het mutatierapport schadevrij was aangetroffen. - Ik ben van mening dat de politie heeft verzuimd mij op de hoogte te brengen van het terugvinden van mijn auto. Daar de auto inmiddels is vernietigd tezamen met de inhoud (...) vind ik dat de politie mij in deze schadeloos dient te stellen.

- Specificatie van de door mij geleden schade:•         ΝισσανΜιχραωααρδεφλ •         ΑυδιοΙνσταλλατιεωααρδεφλ •         ϖιδεοβανδενωααρδεφλ •         Βικομενδεκοστενιϖμδιεφσταλϖανδεαυτοφλ ΔεμαναγερϖανηετΔιστριχτΜαασενΡοττεϖανηετρεγιοναλεπολιτιεκορπσΡοττερδαμΡινμονδβεριχηττεϖερζοεκερβιβριεφϖαν νοϖεμβερονδερμεερηετϖολγενδε "De conclusie is gerechtvaardigd dat de administratieve afhandeling niet optimaal is verlopen. Ik heb dan ook de afdeling Verzekeringszaken en Schadeafwikkeling van ons regiokorps, (...) gevraagd, u een schadevergoeding te doen toekomen."9. Namens de korpschef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond deelde de schaderegelaar van het Facilitair bedrijf van dat korps verzoeker bij brief van 7 februari 1997 onder meer mee:"Aangaande de Audioinstallatie en de videobanden moet ik constateren dat er bij het aantreffen van het voertuig g n Audioinstallatie en videobanden zijn aangetroffen. Ik moet daarom aannemen dat deze goederen uit het voertuig zijn ontvreemd in de periode tussen 5 juli 1994 (dag van vermissing auto) en 25 juli 1994 (dag van aantreffen auto). De politie kan derhalve niet verantwoordelijk worden gehouden voor de verdwijning van deze goederen. Het is mij niet duidelijk op welke wijze de door u geclaimde ‘bijkomende kosten in verband met diefstal van de auto’ zijn opgebouwd. Het feit dat het voertuig is gestolen kan de politie niet worden aangerekend. U deelde mij telefonisch mee dat u dit bedrag zag als een soort ‘smartengeld’. Ik zie niet in, welk leed u heeft geleden temeer daar u pas na 2 jaar navraag doet naar het voertuig. Gezien vorenstaande kan ik deze claim niet honoreren. Met betrekking tot de Nissan Micra bouwjaar 1983 stel ik vast dat de cataloguswaarde ongeveer f 15.000,- was. Rekening houdend met het feit dat de wagen na 10 jaar is afgeschreven, komt de handelsprijs van het voertuig, wanneer het in goede staat verkeert,

op ongeveer f 800,-. Derhalve zal ik een bedrag van f 800,- aan u over maken."10. Verzoeker wendde zich bij brief van 11 februari 1997 tot de Nationale ombudsman. B.       Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

en onder A.7. C.       Het standpunt van de korpsbeheerder 1. De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond reageerde bij brief van 17 juni 1997 op verzoekers klacht. Hij deelde mee dat hij zich kon vinden in het oordeel van de manager van het district Maas en Rotte van zijn korps en verwees naar het aan hem gerichte schrijven van deze manager met enkele bijlagen.2. De manager van het district Maas en Rotte van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond deelde in zijn brief aan de korpsbeheerder van 2 juni 1997 onder meer mee:"Als district is het ons niet gelukt de klacht van de heer B. (verzoeker: N.o.) naar tevredenheid af te handelen, hij is ontevreden met de hoogte van de hem geboden schadevergoeding. Bij de behandeling van deze klacht zijn heel veel mensen betrokken geweest en hetgeen in het rapport van de inspecteur Ve. vermeld staat, maakt nog het meest duidelijk waarom de geboden schadevergoeding zoveel lager is uitgevallen dan gewenst door de heer B. Niet alle geleden schade kan de politie worden verweten. De te hanteren procedure bij het aantreffen van een gestolen voertuig is sinds het voorval een aantal keren gewijzigd, maar concreet kwam het in 1994 hierop neer:De verbalisant die het voertuig aantreft, zorgt dat het voertuig wordt overgebracht naar het district waar het gestolen voertuig thuis hoort. Hij/zij zorgt voor afsignalering en geeft de eigenaar kennis van het aantreffen van het voertuig. Op elk district is iemand verantwoordelijk voor Registratie, Opslag en Beheer van goederen van derden en onder diens supervisie wordt er voor zorg gedragen dat goederen terugkeren naar de rechtmatige eigenaar of uiteindelijk verkocht danwel vernietigd worden. Uit de gang van zaken rond het voertuig van de heer B. hebben wij als district ook geleerd, dat de administratie op dat moment van zgn. ROB-goederen te wensen overliet. Hiervoor zijn in september 1996 nieuwe richtlijnen opgesteld.

Als district hebben wij gemeend de formele klacht van de heer B. in augustus 1996 in behandeling te moeten nemen, ondanks het feit dat de diefstal 2 jaar eerder had plaatsgevonden en hij in die twee jaar geen enkel contact met ons district heeft gezocht. De collega V., van district West, die het gestolen voertuig had aangetroffen, heeft vrij kort na het aantreffen de heer B. een aan-tal malen telefonisch gesproken en hem steeds gewezen op het feit dat hij zich met ons district in verbinding diende te stellen, omdat zijn voertuig naar ons district was overgebracht. Waarom de heer B. dit toen niet heeft gedaan blijft onduidelijk. Collega S. die de aangifte van diefstal had opgenomen en later het voertuig kreeg overgedragen, heeft geen administratie bijgehouden van het telefonisch onderhoud met de heer B., dat er uiteindelijk toe leidde dat de auto door de politie werd verkocht, omdat de heer B. geen prijs meer stelde op de auto en dus vrijwillig afstand deed van zijn voertuig. Wel verklaarde de collega S. zeer stellig nog nooit een auto zonder afstandsverklaring te hebben laten slopen of vernietigen. De brigadier H. heeft vervolgens, volgens de toen geldende regels gezorgd voor verkoop van de auto."3. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een rapport van de politieambtenaar Ve. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Bij dit rapport waren onder meer tegenover Ve. afgelegde verklaringen van de eigenaar van het autosloopbedrijf, L., en van de betrokken ambtenaren H., P. en S. gevoegd. Voorts voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een rapport van de betrokken ambtenaar V. De verklaring die de betrokken ambtenaar H. op 15 november 1996 tegenover Ve. heeft afgelegd luidt:"Ik ben binnen het district Maas & Rotte belast met de afhandeling van auto's waarvan de eigenaar afstand heeft gedaan, tevens vraag ik bij de verbalisant na hoe de stand van zaken is met betrekking tot de aangetroffen auto (...). Gebruikelijk is namelijk dat de verbalisant de afhandeling met de eigenaar voor zijn rekening neemt. Hoewel het ruim twee jaar geleden is, kan ik mij nog herinneren dat de betreffende auto, (...), ongeveer 3 maand op de binnenplaats van het bureau aan de Hoofdweg te Rotterdam heeft gestaan. Wat ik ervan weet is dat het een oud 'barrel' was. Ook weet ik zeker dat er geen stereo-installatie meer in de auto aanwezig was. Dit weet ik zo zeker omdat in de afgelopen jaren dat ik deze taak heb, er nog nooit door mij een auto is afgehandeld waar een stereo-installatie van enige waarde in zat. In al die tijd heb ik

ook nog nooit een auto op de binnenplaats gehad die meer dan de sloopwaarde had. Als je mij vraagt of de auto f 4000,= waard was dan weet ik zeker dat dit niet zo is. De auto had niet meer dan de sloopwaarde en is derhalve dan ook verkocht aan een sloperij genaamd L. (...). De opbrengst van deze auto was f 100,=. De auto was beslist niet meer waard, ook niet bij binnenkomst aan de 'Hoofdweg' na aantreffen door collega's van bureau West. Van de inlevering van het kentekenbewijs deel III heb ik een rapport opgemaakt (...). Deze verklaring welke nog beschikbaar is, heb ik opgemaakt nadat de verbalisant S. mij verklaard heeft dat de eigenaar afstand deed van de auto. (...) De verbalisant is verantwoordelijk voor de contacten en de afhandeling met de aangever. Na het bericht van de verbalisant S, heb ik de auto verkocht aan de eerdergenoemde sloperij L. Er is geen kopie van de afstandsverklaring in de administratie aanwezig althans ik kan deze niet vinden. Het is ook niet gebruikelijk deze te bewaren. Ook over de staat en de inhoud van de auto is geen schriftelijke verklaring meer aanwezig."4. De verklaring die de betrokken ambtenaar P. tegenover Ve. op 26 september 1996 heeft afgelegd luidt onder meer:"Wat ik zeker weet is dat ik gedurende mijn inmiddels enkele jaren ervaring bij de politie, nog nooit een auto met een dure autoradio met booster in de (...) en omgeving heb aangetroffen. Als er een ingezeten had, dan was mij dit zeker opgevallen en kon ik mij dit herinneren. (...) Als aanvulling hierop kan ik u wel vertellen dat er met enige regelmaat gestolen auto's in de (...) worden aangetroffen. Overigens wil ik nog opmerken dat indien door mij waardevolle voorwerpen worden aangetroffen, zoals een autoradio e.d., ik hiervan altijd melding maak op de z.g. takelkaart en aangeef welke voorwerpen dit betreft. Behalve dat ik met mijn collega V. de auto heb aangetroffen en dat mijn collega V. de afsignalering heeft verzorgd weet ik verder niets specifieks van de auto (...) te vermelden."5. De verklaring die de eigenaar van de autosloperij L. op 6 november 1996 tegenover Ve. heeft afgelegd luidt:"De auto (...) is een Nissan Micra welke door ons bedrijf op 25 oktober 1994 van de politie aan het politiebureau aan de Hoofdweg te Rotterdam voor f 100,= is gekocht. De auto was in een dusdanige slechte staat dat de kentekenplaten en het kentekenbewijs deel III uit de auto waren verwijderd. (...) Korte tijd nadat de auto bij ons binnen is gebracht is deze gesloopt. Als u mij vraagt of de auto misschien f 4000,= waard was dan moet ik

hier toch hartelijk om lachen. Mijn ervaring leert dat een Nissan Micra van 1983, want daar praten wij over, bijna niets meer waard is. In die periode was de roestbehandeling nog niet optimaal en waren deze auto's na 7 8 jaar toch wel afgeschreven. Daarbij wil ik nog opmerken dat als de auto meer waard was, ik deze prijs dan toch ook wel had moeten betalen en de auto ook niet gesloopt zou zijn. In de auto is door ons niets van waarde aangetroffen, als dit zo was dan had ik dat zeker geweten en was dit ook vermeld in onze administratie bij bijzonderheden."6. De verklaring die de betrokken ambtenaar S. op 17 september 1996 tegenover Ve. heeft afgelegd luidt:"Ik weet mij niets meer van de bedoelde auto en de aangifte van diefstal daarvan door de heer B te herinneren. Wel kan ik verklaren dat ik nooit een auto zonder getekende verklaring heb laten slopen. Indien de auto wordt verkocht aan een sloper met de bedoeling dat deze vernietigd wordt, dan stuur ik de afstandsverklaring, met eventuele bijbehorende stukken naar de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Mogelijk heb ik een z.g. 'kleine verklaring' ingevuld en opgestuurd, deze wordt na een jaar vernietigd door de R.D.W. Ik kan dit echter niet verklaren aangezien ik mij niets meer van de auto en de betreffende aangifte en afhandeling kan herinneren."7. Het rapport van de betrokken ambtenaar V. van 26 september 1996 hield onder meer het volgende in:"Op dinsdag 26 juli 1994 omstreeks 22.45 uur, is door mij, V., (...) een personenauto van het merk Nissan (...) aangetroffen. Bij navraag aan de Herkenningdienst van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond bleek het bovengenoemde motorvoertuig, als zijnde gestolen gesignaleerd te staan. Vervolgens is dit motorvoertuig door mij, ten behoeve van het opsporingsonderzoek veiliggesteld en per politietakelauto, overgebracht naar het districtsbureau Oost van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Vervolgens is de signalering van het voertuig, middels een daarvoor bestemd faxbericht, door mij afgemeld bij de Herkenningsdienst van de Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Omtrent de staat waarin het voertuig verkeerde ten tijde van het aantreffen, is geen rapport opgemaakt. Gezien het feit, dat het voertuig meer dan twee jaar geleden door mij werd aangetroffen, kan door mij geen betrouwbaar beeld meer worden gegeven van de staat waarin het voertuig door mij werd aangetroffen.

Enige weken nadat dit voertuig door mij was aangetroffen, werd ik in het bureau D.-straat, telefonisch benaderd door een man, die claimde eigenaar te zijn van het bovengenoemde motorvoertuig. Deze man is vervolgens door mij, voor nadere inlichtingen omtrent de afhandeling van de door hem gedane aangifte van diefstal en nadere bijzonderheden omtrent het aantreffen van zijn motorvoertuig, verwezen naar het bureau van politie aan de O.singel te Rotterdam."8. Tevens voegde de korpsbeheerder een kopie van het formulier 'Inlevering kentekenbewijs' bij. Dit formulier vermeldt onder meer:"Merk en type motorrijtuig       : NISSAN MICRA Naam eigenaar of houder  : B. Adres eigenaar of houder         : (...) Kentekenbewijs deel 3 1994, Ingenomen door   : S. Plaats                     : ROTTERDAM Datum                      : 04/07/94 Tijdstip 23:30 uur Reden van inname         : is sterk verwaarloosd, motorrijtuig is gestolen geweest, doet vrijwillig afstand. (...) Inlevering: ja Kentekenbewijs deel 3 1994, K entekenbewijs verzonden aan de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Verzonden op: 0401195 door: H. Verzonden deel 3 van het jaar 1994" D.       Reactie van verzoeker Namens verzoeker deelde zijn intermediair bij brief van 28 juli 1997 onder meer het volgende mee:"Tevens werd aan B. medegedeeld dat het motorvoertuig schadevrij was aangetroffen en met behulp van de takeldienst van de politie was overgebracht naar bureau Oost ter verdere afhandeling. Het bevreemdt B. dat beide heren thans verklaren niet meer te kunnen aangeven in welke staat de auto verkeerde toen zij hem aantroffen. (...)6. Volgens de heer R. heeft B. telefonisch afstand gedaan van het motorvoertuig. Deze stelling ontkent B. met klem. Verbalisant S. verklaart een en ander omtrent de vermeende afstandsverklaring door B. Hij houdt een algemeen verhaal over het feit dat hij nog nooit een auto zonder afstandsverklaring heeft laten slopen en voert dit argument aan voor zijn stelling dat dit in onderhavige kwestie ook niet het geval is geweest. Indien er inderdaad een

getekende afstandsverklaring voorhanden is, komt het B. zeer vreemd voor dat hiervan geen afschrift wordt overgelegd. Voorts baseert hij zich op veronderstellingen die op geen enkele wijze geverifieerd kunnen worden en waarvoor hij geen bewijs levert. Zo stelt hij dat hij ‘mogelijk’ een zogenaamde ‘kleine verklaring’ heeft ingevuld en heeft opgestuurd naar de Rijksdienst voor het Wegverkeer. In deze zelfde verklaring benadrukt hij tot twee maal aan toe dat hij zich niets meer kan herinneren van de auto en de aangifte en de afhandeling daarvan. Al hetgeen hij hieromtrent verklaart, is dan ook totaal niet op vaststaande feiten gebaseerd waardoor de verklaring volstrekt waardeloos is. (...). merkt op dat verbalisant Ve. verklaart dat B. enkele weken nadat het gestolen motorvoertuig was aangetroffen hem telefonisch benaderde in verband met de diefstal. Afgezien van het feit dat dit door B. uitdrukkelijk ontkend wordt, laat Ve. met deze verklaring wel zien dat niet de moeite is genomen om, nadat het gestolen motorvoertuig was aangetroffen, B. hiervan op de hoogte te stellen. Deze, niet op de waarheid gebaseerde, verklaring van Ve. is overigens inhoudelijk tegenstrijdig met de stelling dat B. afstand zou hebben gedaan van zijn auto. Immers, het ligt niet in de rede dat iemand die de moeite zou hebben genomen om nog eens nader te informeren naar zijn auto, deze auto enige tijd nadien zonder omhaal naar de sloop zou sturen. Tevens is het zo dat B. op 4 juli 1996 heeft ge nformeerd naar de auto. Dit wordt door de betrokken politieambtenaren ook niet ontkend. Indien B. de auto inderdaad naar de sloop had gestuurd, dan zou dit telefoontje zeer onlogisch zijn geweest. (...) Met name over het feit dat de auto volgens de politieambtenaren nauwelijks nog enige waarde zou hebben, is B. zeer ontstemd. Zo wordt er (...) klakkeloos vanuit gegaan dat een Nissan Micra in ongeveer tien jaar wel afgeschreven is. Waarop deze stelling gebaseerd is, is onduidelijk doch B. merkt op dat dergelijke auto’s doorgaans langer dan tien jaar meegaan. Uit navraag door de gemachtigde van B. bij de schadeafdeling van de verzekeraar waar zij werkzaam is, is gebleken dat een Nissan Micra van ongeveer tien elf jaar oud minstens f 3500,- opbrengt (bron: Eurotax). De hartelijke lachbui van L., eigenaar van het autosloopbedrijf (zie rapportage van verbalisant V.) is dan ook

zeer ongepast. De heer B. ziet in ieder geval de humor niet in van de situatie dat zijn motorvoertuig, die volgens objectieve normen nog zo’n f 3500,- waard is, als wrak wordt behandeld. (...) Resumerend stelt B. vast dat de handelwijze van Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond met betrekking tot de afhandeling van deze kwestie nadat het motorvoertuig van B. op 26 juli 1994 was teruggevonden maar zeer zeker ook met betrekking tot de klacht en de aansprakelijkheidsstelling van B. voor de door hem geleden schade, een aaneenschakeling is van laakbare gedragingen. Ten eerste heeft de politie, terwijl deze op zijn minst kon vermoeden dat zij hiertoe onbevoegd was, het voertuig van B. vervreemd. B. verkeerde twee jaar lang in de veronderstelling dat zijn (eerste) auto na de diefstal niet meer kon worden teruggevonden en heeft dit vanzelfsprekend als zeer onbevredigend ervaren. Het is dan ook te begrijpen dat verzoeker, toen achteraf bleek dat het voertuig zeer korte tijd na de diefstal wel degelijk was teruggevonden en nota bene zonder zijn medeweten was vervreemd, teleurgesteld was in dit optreden van betreffende politieambtenaren. Afgezien van het feit dat B. door de handelwijze van de politie Rotterdam-Rijnmond materi le schade heeft geleden, is zijn vertrouwen in de politie, die toch mede tot taak heeft de burgers en hun eigendommen te beschermen, ernstig beschaamd. Dit klemt te meer nu B. de indruk heeft dat de door hem ingediende klacht nauwelijks serieus is genomen. Er wordt dan wel toegegeven dat ‘de administratieve afhandeling niet optimaal is verlopen’ maar het uiteindelijk uitgekeerde schadebedrag is zeer onbevredigend te noemen.". Nadere inlichtingen van de korpsbeheerder 1. De Nationale ombudsman verzocht de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond bij brief van 1 september 1997 om een reactie op hetgeen verzoeker naar voren had gebracht en om antwoord op de volgende vragen:"- Wat houdt een zogenoemde ‘kleine afstandsverklaring’ in? - Worden bij uw korps (ondertekende) afstandsverklaringen geregistreerd of opgelegd?"2. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 13 oktober 1997. Hij verwees in zijn brief naar de bij die brief gevoegde stukken.

3. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een rapport van politieambtenaar Ve. van 22 september 1997 waarin onder meer het vol-gende is vermeld:"Ruim twee jaar nadat hij aangifte heeft gedaan van diefstal van zijn auto wordt door B. voor het eerst ge nformeerd naar zijn gestolen auto. Dit neemt niet weg dat de politie een informatieplicht heeft bij aantreffen van de betreffende auto. Hoewel dit niet onomstotelijk kan worden aangetoond merken twee politiemedewerkers onafhankelijk van elkaar op dat zij met iemand contact hebben gehad die zich uitgaf als zijnde eigenaar van de auto, t.w. de medewerker V. vanaf bureau M.-Plein na het aantreffen van de auto op initiatief van iemand die zich als eigenaar uitgaf en de medewerker S. vanaf het bureau T.-straat i.v.m. de vraag of de auto gesloopt kon worden, hoewel dit laatste contact meer een veronderstelling van de heer S. is. (...) De opmerking dat de auto schadevrij werd aangetroffen betekent niet dat de conclusie juist is dat er dan een stereo-installatie t.w. van ongeveer f 1700,= in de auto aanwezig was. Deze is immers drie weken direct na de diefstal niet onder het beheer van de politie geweest. (Klager was bij indiening van de klacht niet op de hoogte dat de auto drie weken NIET onder het beheer van de politie is geweest). Daarbij zou een dergelijke dure installatie iedere politie-medewerker bij het aantreffen van de auto zijn opgevallen en als bijzonderheid vermeld worden, ditzelfde geldt ook t.a.v. de opslag aan het bureau Oost en de uiteindelijke verkoop aan de sloper voor f 100,= (...) Met betrekking tot de onder punt 6 vermelde opmerking dat de heer V., zijnde de verbalisant die de auto heeft aangetroffen, niet vermeld heeft dat bij zijn contacten met de heer B. (die overigens ontkend worden door B.) de auto inmiddels was gevonden, moet ik opmerken dat dit niet juist is. V. verklaart dat tot een paar maal toe naar de auto is ge nformeerd en dat hij degene die belde naar het bureau heeft verwezen waar de auto na aantreffen door de politie is vervoerd, n.l. bureau Oost. Enigszins teleurgesteld ben ik over het feit dat vermeld wordt (...) dat ‘er klakkeloos wordt aangenomen dat een auto van ongeveer 11 jaar al afgeschreven is’. In dit verband moet ik toch verwijzen naar de telefonische informatie bij Nissan dealer Variant te Rotterdam welke expliciet aangaf dat de Nissan Micra’s met dat bouwjaar (1983) zonder meer waren afgeschreven ‘een zeer

goede zou mogelijk nog f 500,= waard zijn’ was de opmerking van de dealer. Ook hiervoor verwijs ik naar de eerdere rapportage. Bovendien is het zeer onaannemelijk dat een auto die volgens zeggen f 4000,= waard is voor f 100,= aan een sloper wordt verkocht, van kentekenbewijzen en kentekenplaten wordt ontdaan door de politie en vervolgens ook nog binnen enkele dagen wordt gesloopt."4. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie eveneens een rapport van 22 september 1997 van politieambtenaar H. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:"Ten aanzien van de procedures die gevolgd zijn blijkt dus dat het voertuig juist op het moment is ontvreemd en teruggevonden in de maand dat de procedure met betrekking tot afhandeling van aangetroffen ontvreemde voertuigen opnieuw ingrijpend was gewijzigd en dat het district waar het voertuig was aangetroffen belast was met de afhandeling van de zaak en dat het motorrijtuig op het verkeerde district is gestald waar niemand formeel was belast met de administratieve afwikkeling van de zaak. In het onderhavige geval was district 3 belast met de afhandeling nadat het voertuig was teruggevonden en niet district 6 waar het voertuig was ontvreemd. Voor zover is na te gaan is nimmer een proces-verbaal aantreffen ontvreemd motorrijtuig opgemaakt hetgeen wel is voorgeschreven. In dat proces-verbaal kan onder meer de toestand van het voertuig zoals dat wordt aangetroffen worden omschreven. Ten aanzien van de vraagstelling wat een zogenaamde ‘kleine afstandsverklaring’ inhoudt kan vermeld worden dat dit een formulier betreft dat voor twee doelen gebruikt kan worden namelijk als bewijs voor ontvangst en als afstandsverklaring. Klein slaat in dit geval op de afmeting van 15 bij 10 cm. Het formulier komt uit een blokje en kan op zak worden meegedragen. Hetgeen niet van toepassing is wordt op het formulier doorgekrast. Voor de duidelijkheid is een blanco exemplaar bijgevoegd. Ontvangstbewijzen en afstandsverklaringen worden ingevolge de Archiefwet nog vele jaren bewaard op het district. (...) Indien er een dadergericht onderzoek wordt opgestart wordt een zaakdossier aangelegd en wordt later de afstandsverklaring bij dit dossier bewaard. In dit geval was er geen zicht op een dader en is er ook geen zaakdossier aangelegd. Als in een dergelijk geval een auto wordt teruggevonden en er wordt afstand gedaan van de auto dan wordt de

afstandsverklaring bewaard bij het proces-verbaal van aangifte dat gearchiveerd is. Bij het gearchiveerde proces-verbaal van aangifte in de onderhavige zaak is geen afstandsverklaring aangetroffen."5. Het bijgevoegde zogenoemde formulier ‘kleine afstandsverklaring’ vermeldt onder meer:

"Bewijs van ontvangst/afstandsverklaring* uit handen van/ondergetekende* Naam:Voornamen:Geboortedatum/plaats:Woonadres:Inbeslaggenomen/ingenomen/verklaart via de politie te hebben ontvangen* Betrokkene verklaart afstand van de/het bovengenoemd(e) voorwerp(en) te doen* Betrokkene verklaart voor het (motor)voertuig aansprakelijk te blijven tot het tijdstip, waarop het door of vanwege de politie ter vernietiging van de weg is verwijderd.*                                              Rotterdam,                                  19                                              *De van politie;                                              *De betrokkene *doorhalen wat niet van toepassing is.". Reactie van verzoeker Verzoekers intermediair deelde in zijn reactie van 24 december 1997 mee dat verzoeker zijn standpunten handhaafde. Voorts deelde verzoekers intermediair onder meer het volgende mee:"In onderhavige kwestie is er geen afstandsverklaring aangetroffen bij het proces-verbaal van aangifte. Dit verbaast B. niets, hij heeft een dergelijke verklaring immers nooit ondertekend."

Beoordeling

I.       Ten aanzien van de mededeling dat de auto was teruggevonden1. Verzoeker, die op 5 juli 1994 bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond aangifte deed van diefstal van zijn auto, klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond hem pas op 4 juli 1996 heeft meegedeeld dat zijn auto op 26 juli 1994 was teruggevonden. Bij zijn aangifte van de diefstal bij politieambtenaar S. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, had verzoeker meegedeeld dat hij zich civiele partij wilde stellen en informatie over de strafzaak wilde hebben. Verzoeker informeerde op 4 juli 1996 bij de politie naar de stand van zaken met betrekking tot de aangifte.2. Indien er naar aanleiding van een aangifte van een strafbaar feit een gebeurtenis plaatsvindt waarvan duidelijk is dat de aangever daarvan op de hoogte moet worden gebracht, dient dit, vanuit een oogpunt van actieve informatieverstrekking, zo snel mogelijk - en bij uitblijven van een reactie van de aangever desnoods schriftelijk - te gebeuren. Dit klemt te meer indien de aangever bij zijn aangifte te kennen heeft gegeven dat hij op de hoogte wil blijven van het vervolg op de aangifte.3. Volgens de door de manager van het district Maas en Rotte aan de korpsbeheerder bij brief van 2 juni 1997 verstrekte inlichtingen was de ambtenaar die een aangifte van diefstal had opgenomen, ten tijde van de gebeurtenis eveneens belast met de afhandeling van de teruggave van teruggevonden gestolen auto's. Volgens politieambtenaar V., die verzoekers auto terugvond, was hij enkele weken nadat verzoekers auto op 26 juli 1994 was teruggevonden telefonisch benaderd door een man die hem meedeelde eigenaar te zijn van de betreffende auto. V. had hem hierop voor het verkrijgen van verdere inlichtingen over het aantreffen van de auto verwezen naar een ander politiebureau. De districtsmanager deelde voorts mee dat er geen notities waren gemaakt van dit telefoongesprek met politieambtenaar V. Politieambtenaar S. kon zich niets meer van de afhandeling van de aangifte herinneren.4. Verzoeker weerspreekt dat er kort na het terugvinden van zijn auto tussen hem en de politie telefonisch contact is geweest. De korpsbeheerder kon geen notitie overleggen van het telefoongesprek. Het ontbreken van telefoonnotities moet voor rekening komen van de korpsbeheerder. Het staat voorts vast dat verzoeker niet schriftelijk op de hoogte is gebracht van het terugvinden van zijn auto.

Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat de politie verzoeker kort na het terugvinden van zijn auto niet heeft ingelicht. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. II. Ten aanzien van de verkoop van de auto1. Verzoeker klaagt er voorts over dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond zonder zijn toestemming zijn auto aan een autosloperij heeft verkocht. Verzoeker kwam daarvan eveneens op 4 juli 1996 op de hoogte.2. Voor de politie dient als uitgangspunt te gelden dat van een zaak afstand wordt gedaan door middel van een afstandsverklaring die de eigenaar van de zaak heeft ondertekend. Deze verklaring dient dan als schriftelijk bewijs van de afstand van de zaak. Een eventuele mondelinge afstandsverklaring behoort te allen tijde schriftelijk te worden bevestigd, ter voorkoming van eventueel misverstand achteraf. In bijzondere gevallen, wanneer de eigenaar van een zaak die onder de politie berust niet kan worden bereikt voor overleg over een afstandsverklaring, kan de politie ertoe overgaan om de eigenaar van de zaak uit te nodigen om zijn zaak op te halen. Daarbij kan dan worden meegedeeld dat de politie bij het uitblijven van zijn reactie, ook op een herhaalde uitnodiging, op enig moment ertoe zal overgaan om zelf te beschikken over de zaak. 3. Uit de onder I.3. genoemde reactie van de districtschef komt naar voren dat de politieambtenaar S., die de aangifte had opgenomen, een telefonisch onderhoud met verzoeker had gehad. Verzoeker had tijdens dat gesprek meegedeeld geen prijs meer te stellen op zijn auto en had vrijwillig afstand van zijn auto gedaan. S. had van het telefonische onderhoud echter geen aantekeningen gemaakt. Verzoekers auto werd op 25 oktober 1994 aan een autosloperij verkocht.4. De korpsbeheerder kon geen afstandsverklaring overleggen die verzoeker had ondertekend. Evenmin had de politie verzoeker aangeschreven de auto te komen ophalen. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou worden geoordeeld dat de politie verzoeker niet op enigerlei wijze had kunnen bereiken. In die situatie is de politie tekort geschoten door zonder de hiervoor, onder II.2. bedoelde inspanningen de auto van verzoeker te verkopen. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.5. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Nadat de politie verzoekers auto op 25 oktober 1994 aan het sloopbedrijf had verkocht, heeft de politie nagelaten de opbrengst uit de verkoop van de

auto ter beschikking te stellen aan verzoeker. Het is niet juist, dat dit niet is gebeurd. III. Ten aanzien van de schadevergoeding1. Ten slotte klaagt verzoeker er over dat het regionale politie-korps Rotterdam-Rijnmond hem in verband met vorenstaande op 7 februari 1997 slechts f 800,- als schadevergoeding heeft toegekend. Verzoeker diende op 28 juli 1996 bij de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een verzoek tot schadeloosstelling in voor een bedrag van f 8112,90. Dit bedrag bestond uit f 2112,90 als waarde van de zaken die zich, naar hij stelde, ten tijde van de diefstal van de auto in die auto hadden bevonden, f 2000,- aan bijkomende kosten en f 4000,- als waarde van de auto.2.1. Namens de korpschef van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond werd op 7 februari 1997 het verzoek om schadeloosstelling voor de uit de auto vermiste zaken afgewezen. Daarbij werd aangevoerd dat deze zaken niet in de auto waren aangetroffen, zodat moet worden aangenomen dat de zaken tussen de datum van aangifte en de datum van aantreffen uit verzoekers auto waren ontvreemd.2.2. Het staat vast dat de auto in de periode tussen de diefstal van de auto en het terugvinden daarvan - tussen 4 juli 1994 en 25 juli 1994 – niet onder beheer van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond is geweest. Gelet hierop en gelet op de vaste benadering van de Nationale ombudsman in schadevergoedingszaken (zie

Achtergrond

), kon de politie in redelijkheid beslissen het verzoek om schadeloosstelling ten aanzien van de bewuste zaken af te wijzen. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.3.1. Voorts werd het verzoek om vergoeding van de bijkomende kosten afgewezen, omdat verzoeker niet duidelijk had gemaakt hoe deze kosten waren opgebouwd en omdat hij pas na twee jaar navraag naar zijn auto had gedaan.3.2. Op dit punt heeft verzoeker zijn verzoek om schadevergoeding onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop en eveneens gelet op de vaste benadering die de Nationale ombudsman in schadevergoedingszaken volgt (zie

Achtergrond

), kon de politie eveneens in redelijkheid beslissen dit deel van het verzoek af te wijzen. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.4.1. Met betrekking tot vergoeding van de waarde van de auto is bij brief van 7 februari 1997 het verzoek tot schadevergoeding toegewezen. Verzoeker kreeg een bedrag van f 800,- uitgekeerd. Dit was de

handelswaarde van de auto, aldus de politie. Deze waarde was vastgesteld nadat bij een autodealer informatie was ingewonnen over de waarde van auto's als die van verzoeker.4.2. Het staat vast dat verzoeker bij zijn verzoek tot schadeloosstelling van 28 juli 1996 geen bewijs van de waarde van zijn auto heeft overgelegd. De politie heeft bij haar beslissing van 7 februari 1997 om een aanzienlijk lager schadebedrag dan verzoeker had geclaimd uit te keren evenmin schriftelijke informatie opgenomen over de waarde van verzoekers auto.4.3. Een overheidsinstantie dient door haar genomen besluiten te motiveren, en in dat kader aan te geven op welke feiten deze besluiten berusten. Het besluit van 7 februari 1997 voldoet niet aan dit vereiste. Nu verzoeker een aanzienlijk hogere schadevergoeding had geclaimd, had niet mogen worden volstaan met de enkele mededeling dat de handelswaarde van de auto f 800,- bedroeg, maar had tevens moeten worden aangegeven op welke informatie deze waardebepaling berustte. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd. In zoverre is de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is gegrond, behalve met betrekking tot het afwijzen van de schadevergoeding voor de zaken die zich ten tijde van de diefstal van de auto in die auto bevonden en de bijkomende kosten; op die punten is de klacht niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Verzoeker pas laat meegedeeld dat gestolen auto was gevonden; auto zonder toestemming aan autosloperij verkocht; slechts 800 gulden schadevergoeding toegekend.

Oordeel:

Niet gegrond