1998/217

Rapport
Op 19 december 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 15 december 1997, van de heer D. te Haarlem, met een klacht over een gedraging van de Dienst omroepbijdragen te 's-Gravenhage. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt er over dat de Dienst omroepbijdragen te 'sGravenhage de betaling van de omroepbijdrage, die hij heeft verricht omstreeks december 1996, heeft toegerekend aan de periode v r september 1996. Volgens verzoeker is het onredelijk dat hem de omroepbijdrage over de desbetreffende periode in rekening is gebracht, omdat hij medio december 1995 in het kader van een voorlopige voorziening voorafgaande aan zijn echtscheiding onder medeneming van de hoogst noodzakelijke (lijf)goederen de toenmalige echtelijke woning diende te verlaten.

Achtergrond

1. Mediawet(Wet van 21 april 1987, Stb. 249) Artikel 112, eerste, tweede en vierde lid:"1. Een ieder die een ontvanginrichting aanwezig heeft, is verplicht binnen acht dagen na de aanvang van zijn houderschap daarvan aangifte te doen (...).2. (...) De Dienst omroepbijdragen registreert de houder alsmede het aantal ontvanginrichtingen waarvoor omroepbijdrage verschuldigd is en verstrekt de houder een bewijs van registratie. (...)4. De geregistreerde houder meldt een wijziging van zijn adres binnen vier weken aan de Dienst omroepbijdragen..." Artikel 113, eerste lid:"Een geregistreerde houder wordt geacht houder te zijn en ten minste zoveel ontvanginrichtingen aanwezig te hebben als te zijnen name zijn geregistreerd, totdat hij al zijn ontvanginrichtingen onderscheidenlijk een te zijnen name geregistreerde ontvanginrichting afschaft en daarvan melding heeft gedaan aan de Dienst omroepbijdragen."

Artikel 114, eerste lid:"Voor het aanwezig hebben van een of meer ontvanginrichtingen in de ruimten welke de houder of het gezin waarvan hij deel uitmaakt tot woning dienen, nevenwoningen daaronder begrepen, is nmaal de omroepbijdrage A verschuldigd."2. Burgerlijk WetboekArtikel 6:43:"1. Verricht de schuldenaar een betaling die zou kunnen worden toegerekend op twee of meer verbintenissen jegens een zelfde schuldenaar, dan geschiedt de toerekening op de verbintenis welke de schuldenaar bij de betaling aanwijst.2. Bij gebreke van zodanige aanwijzing geschiedt de toerekening in de eerste plaats op de opeisbare verbintenissen. Zijn er ook dan nog meer verbintenissen waarop de toerekening zou kunnen plaatsvinden, dan geschiedt deze in de eerste plaats op de meest bezwarende en zijn de verbintenissen even bezwarend, op de oudste. Zijn de verbintenissen bovendien even oud, dan geschiedt toerekening naar evenredigheid."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Dienst Omroepbijdragen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker en van de Dienst omroepbijdragen gaven geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Verzoeker betaalde als geregistreerd houder van een radio- en televisietoestel, woonachtig te Aerdenhout, gedurende diverse jaren de omroepbijdrage A aan de Dienst omroepbijdragen. Medio december 1995 diende verzoeker in verband met zijn op handen zijnde echtscheiding zijn woning te Aerdenhout te verlaten. Hij zond de Dienst omroepbijdragen hierover geen bericht.1.2. Op 3 oktober 1996 deed verzoeker aangifte van het aanwezig hebben van radio- en televisietoestel. Hij gaf bij deze aangifte

zijn nieuwe adres te Haarlem op. De Dienst omroepbijdragen bevestigde de aangifte bij brief van 16 oktober 1996. Tevens deelde de Dienst omroepbijdragen verzoeker mee dat hij met ingang van november 1996 de omroepbijdrage A verschuldigd zou zijn.1.3. In een brief van 4 oktober 1996 schreef verzoeker de Dienst omroepbijdragen het volgende:"...Met verbazing nam ik kennis van een acceptgiro ten bedrage van fl 192,-- aan mij gericht op het adres (...) te Santpoort Zuid. Ik ben op dit adres nooit woonachtig geweest en ook niet woonachtig en ben dan ook niet van plan het bedrag aan omroepbijdrage te voldoen. Mijn vorige adres was: (...) Aerdenhout. Altijd is van hieruit de omroepbijdrage voldaan. Door echtscheiding woon ik sinds kort op opgemeld adres. Bijgaand treft U de acceptgirokaart retour. Wilt U een en ander wijzingen in uw administratie!.."1.4. Bij brief van 21 januari 1997 deelde de Dienst omroepbijdragen verzoeker het volgende mee:"...Het registratienummer Y (van de registratie op basis van de aangifte van 3 oktober 1996; N.o.) is reeds be indigd en het door u betaalde bedrag van f 112,00 is overgeboekt op registratienummer X (de oorspronkelijke registratie van verzoeker; N.o.). Het registratienummer X blijft gehandhaafd. Een nieuwe nota van f 178,00 voor de omroepbijdrage A voor de periode september 1996 tot en met juli 1997, zal u zo spoedig mogelijk worden toegezonden..."1.5. In een brief van 26 januari 1997 liet verzoeker de Dienst omroepbijdragen het volgende weten:"...Met verbazing heb ik kennis genomen van Uw brief van 21 januari 1997 over deze slepende zaak. Het is verontrustend te moeten constateren dat de overheid kennelijk het recht neemt een door mij gedane betaling, zonder overleg, naar een mij onbekend registratienummer over te boeken en vervolgens meent domweg een nieuwe rekening te kunnen sturen. Ik beschik over een specificatie die aangeeft dat ik mijn omroepbijdrage van november 1996 tot en met mei 1997 heb voldaan. Niets meer en niets minder! Aangezien de rechter mij heeft gelast medio december 1995 mijn woning te verlaten onder medeneming van mijn lijfsgoederen, d.w.z. onder achterlating van radio en TV, ben ik niet van plan over 1996 enige bijdrage te storten voor de omroepbijdrage tot en met oktober 1996. Het zal duidelijk zijn dat de door U aangekondigde nota door mij niet zal worden voldaan..."1.6. In een brief van 13 mei 1997 deelde de Dienst omroepbijdragen verzoeker het volgende mee:"...Zoals ik u in mijn brief van 21 januari 1997 al heb bericht, is registratienummer Y be indigd en het door u betaalde bedrag van f 112,00 is overgeboekt naar registratienummer X. Het laatst genoemde registratienummer blijft gehandhaafd..."1.7. Op 14 juli 1997 schreef verzoeker de Dienst omroepbijdragen onder andere het volgende:"Naar aanleiding van uw brief van 16 oktober 1996 dreigt buiten mijn toedoen een onverkwikkelijke briefwisseling te ontstaan, bij Uw Dienst bekend onder dossiernummer (...) Ik stuur U de recent toegestuurde acceptgiro wederom retour."1.8. Bij brief van 10 december 1997 deelde de Dienst omroepbijdragen verzoeker het volgende mee:"...Op 3 oktober 1996 heeft u aangifte gedaan van een radio en televisietoestel op het adres waar u thans woonachtig bent. Op grond van die aangifte bent u geregistreerd onder nummer Y (...). Op dat registratienummer is van u op 6 december 1996 een betaling ad f 112,00 ontvangen. Dit bedrag was de omroepbijdrage voor de periode november 1996 tot en met mei 1997. Daarnaast stond u nog altijd geregistreerd op uw vorige adres (...) te Aerdenhout. U had dus eenvoudig kunnen volstaan met het inzenden van een adreswijziging. Het opnieuw doen van aangifte was niet nodig. In onze brief van 13 mei 1997 is u meegedeeld dat de tweede aangifte zal worden be indigd en het betaalde bedrag wordt verrekend met de vordering uw oorspronkelijke registratienummer. Deze handelwijze is conform het gestelde in de Mediawet. Aan u zal opnieuw een nota worden toegezonden van f 276,- Ter voorkoming van verdere incassomaatregelen verzoek ik u deze zo spoedig mogelijk te voldoen..."2. Standpunt van verzoeker2.1. Het standpunt van verzoeker is in het kort weergegeven in de klachtformulering onder

Klacht

.2.2. In zijn verzoekschrift deelde verzoeker de Nationale ombudsman onder meer nog het volgende mee:"Krachtens vonnis van de Rechtbank te Haarlem diende ik in het kader van voorlopige voorzieningen voorafgaande aan een echtscheiding, de echtelijke woning aan de (...) te Aerdenhout te verlaten, onder medeneming van de hoogst noodzakelijke (lijf) goederen. Uiteraard behoorden hier niet toe een radio- of TV-toestel. Sinds die tijd heb ik eerst een poos een "nomadenbestaan" geleid, voordat ik weer een vast onderkomen kon vinden. Wel had ik door medewerking van vrienden me van een postadres voorzien. Ik heb mij in oktober 1996 bij de Dienst Omroepbijdragen gemeld als woonachtig op het adres in briefhoofd vermeld. Ik heb mijn omroepbijdrage voldaan tot mei 1997. Uiteraard ben ik bereid mijn bijdrage te voldoen vanaf dat tijdstip tot een volgende periode. De Dienst heeft ongevraagd, zonder mijn toestemming en dus naar mijn mening ten onrechte, deze storting gecompenseerd met de mijns inziens niet door mij verschuldigde bijdrage t.b.v. (verzoekers adres; N.o.) te Aerdenhout. Kortom, ik sta op het standpunt dat ik aan mijn verplichtingen tot mei 1997 heb voldaan en wens derhalve niet op te komen voor "oud zeer". Het is onredelijk en onbillijk te veronderstellen dat, bij een vonnis van de Rechtbank als hier aan de orde, je in je vluchtbagage de Mediawet stopt. Bij dit soort gebeurtenissen stel je andere prioriteiten."3. Standpunt van de Dienst omroepbijdragen3.1. In reactie op de klacht van verzoeker liet de Dienst omroepbijdragen onder meer het volgende weten:"(Verzoeker; N.o.) is bij mijn dienst sinds juni 1973 onder nummer ( X ) als geregistreerde bekend. Op 3 oktober 1996 heeft (verzoeker; N.o.), zoals naderhand bleek voor de tweede maal aangifte gedaan en is als gevolg daarvan ook geregistreerd onder nummer Y. Deze dubbele registratie werd aanvankelijk niet onderkend omdat de tweede aangifte werd gedaan op een adres waarop hij nog niet als houder stond geregistreerd. Naar aanleiding van de correspondentie kon worden geconstateerd dat (verzoeker; N.o.) zowel op het adres (...) te Haarlem als op het adres (...) te Aerdenhout geregistreerd stond. Het is in zo'n geval te doen gebruikelijk dat het jongste registratienummer wordt be indigd en de eventueel daarop ontvangen betalingen worden overgeheveld naar het oudere registratienummer. Dit is in het geval van (verzoeker; N.o.) ook gebeurd. Van deze be indiging en verrekening is hij op de hoogte gesteld door onze brief van 21 januari 1997. Van hem is geen kennisgeving ontvangen dat hij niet meer in bezit is van een ontvanginrichting. Op grond van artikel 113 lid 1 van de Mediawet mogen wij er vanuit gaan dat dan de omroepbijdrage ononderbroken verschuldigd is. De wet geeft daarbij geen aanknopingspunten om hoe dan ook rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Niettemin kan in uitzonderingsgevallen uit het oogpunt van billijkheid het achteraf gedane verzoek tot het niet in rekening brengen van omroepbijdrage over een bepaalde termijn door mijn dienst in overweging worden genomen. Daarbij gelden als algemene gezichtspunten dat er sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden, dat betrokkene aannemelijk moet maken dat er een zekere periode geen tv/radio aanwezig was en dat er een samenhang bestaat tussen die omstandigheid en het niet meer aanwezig hebben van een radio en/of tv. Van een aannemelijk maken in bovenbedoelde zin is echter tot op heden geen sprake geweest. Op 4 oktober 1996 verzoekt (verzoeker; N.o.) het adres in Aerdenhout te wijzigen in het adres te Haarlem. Als hij geen ontvanginrichting meer in zijn bezit had was dat het moment geweest het aan ons te melden. Maar over afschaffing van toestellen wordt daarin niet gesproken. In zijn brief van 26 januari 1997 deelt hij mee dat hij de woning (naar ik aanneem die in Aerdenhout) heeft verlaten met achterlating van zijn bezittingen, waaronder radio en tv. Het betreft hier dus een achteraf gedane melding van het niet meer aanwezig hebben van ontvanginrichtingen. Uit de brief die klager aan u heeft gezonden d.d. 15 december 1997 blijkt ons pas dat betrokkene in de periode die ligt tussen zijn vertrek uit Aerdenhout en de datum waarop hij op

zijn adres in Haarlem opnieuw aangifte doet niet beschikte over een vast onderkomen. Deze feiten met elkaar in verband brengende maken het thans aannemelijk dat hij in de bedoelde periode geen radio of tv aanwezig heeft gehad, zodat de omroepbijdrage hem voor dat tijdvak niet meer in rekening gebracht zal worden. Dit betreft de periode van februari 1996 tot en met oktober 1996 (f 144,-). Tevens heb ik laten nagaan hoe wij aan zijn adres in Santpoort zijn gekomen. Dit adres is ons schriftelijk bekend gemaakt door mevrouw (...), de ex-echtgenote van (verzoeker; N.o.). (...) De aankondiging tot automatische afschrijving was voor haar kennelijk aanleiding te reageren. Tenslotte deel ik u ten aanzien van de samenstelling van de vordering het volgende mee. De omroepbijdrage is tot en met januari 1996 voldaan door automatische overschrijving. Daarna zijn van (verzoeker; N.o.) geen betalingen meer ontvangen, behalve de f 112,- die hem via zijn nieuwe registratie in rekening is gebracht. De vordering is daarom samengesteld als volgt:februari 96 t/m juli 96 f 96,- augustus 96 t/m januari 97 - 96,- februari 97 t/m juli 98 - 98,- (bedoeld is juli 97; N.o.) augustus 98 t/m januari 98 - 100,- (bedoeld is augustus 97; N.o.) subtotaal f 488,- voldaan - 112,-subtotaal f 376,-afgeboekt jan t/m okt 96 - 144,-te betalen t/m juli 1998 f 232,-"3.2. Bij zijn reactie voegde de Dienst omroepbijdragen kopie n van stukken die van verzoekers ex-echtgenote werden ontvangen, te weten: de aangifte van een televisietoestel en een radiotoestel die verzoeksters ex-echtgenote op 8 januari 1996 deed, de aankondiging van de Dienst omroepbijdragen dat de omroepbijdrage tot en met juli 1996 in februari 1996 automatisch van verzoekers rekening zou worden afgeschreven (door verzoeksters ex-echtgenote retour gezonden), alsmede een begeleidend schrijven gedateerd 8 januari 1996, waarin het volgende was vermeld:"Deze aangifte heeft te maken met echtscheiding. Mijn man woont elders. Zijn postadres is: (...) Santpoort-Zuid. Hij schijnt daar zelf niet te wonen. Bijgaand bericht retour van de automatische incasso. Mijn man heeft het daar vermelde bankrekeningnummer laten blokkeren."4. Reactie van verzoekerVerzoeker maakte uit het standpunt van de Dienst omroepbijdragen op dat zijn klacht werd gehonoreerd. Verder merkte verzoeker onder meer het volgende op:"Tegen de wijze waarop DOB de vordering op mij becijfert, maak ik evenwel bezwaar. (...) Ten eerste blijkt uit de bijdrage van de brief DOB (...) dat mijn ex-echtgenote op 8 januari 1996 een machtiging tot automatische afschrijving van de omroepbijdrage heeft afgegeven (...). Hieruit volgt dat zij ingaande februari 1996 de omroepbijdrage heeft voldaan. Ten tweede blijkt uit de correspondentie dat ik onder registratienummer Y vanaf 1 november 1996 tot en met mei 1997 de omroepbijdrage heb voldaan ten bedrage van F. 112,-- (7 maanden F 16,--). Ik becijfer de vordering van de DOB derhalve als volgt:= juni 1997 tot en met november 1997 F. 98,-- = december 1997 tot en met mei 1998 - 98,-- Totaal F.196,-- Ik heb er geen behoefte aan de betaaldata te verschuiven t.o.v. het oude patroon."

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt er over dat de Dienst omroepbijdragen te 'sGravenhage de betaling van de omroepbijdrage die hij heeft verricht omstreeks december 1996, heeft toegerekend aan de periode v r september 1996. Verzoeker verliet, in verband met een rechterlijke uitspraak inzake zijn op handen zijnde echtscheiding, medio december 1995 het adres waaronder hij bij de Dienst omroepbijdragen als houder van een ontvanginrichting geregistreerd stond. Hij vindt het onredelijk dat de Dienst omroepbijdragen hem de omroepbijdrage in rekening heeft gebracht over de periode die ligt tussen het verlaten van de toenmalige echtelijke woning en zijn hernieuwde aanmelding bij de dienst in oktober 1996.2. De Dienst omroepbijdragen wees naar aanleiding van de klacht van verzoeker op artikel 113, eerste lid, van de Mediawet (zie

Achtergrond

, onder 1.). In dit artikel is bepaald dat een geregistreerde houder van een radio- of televisietoestel wordt geacht houder te zijn, totdat hij zijn radio- of televisietoestel heeft afgeschaft en daarvan melding heeft gemaakt aan de Dienst omroepbijdragen.

3. Op het moment dat verzoeker de toenmalige echtelijke woning verliet, was hij bij de Dienst omroepbijdragen geruime tijd – vanaf juni 1973 - geregistreerd als houder van een radio- en televisietoestel. Het staat vast dat verzoeker, alvorens hij in oktober 1996 opnieuw bij de Dienst omroepbijdragen aangifte deed, niet bij de Dienst omroepbijdragen heeft gemeld dat hij niet langer over een radio- en televisietoestel beschikte.4. Het feit dat verzoeker de toenmalige echtelijke woning in december 1995 verliet, bracht op zich niet met zich mee dat de oorspronkelijke registratie werd be indigd. Evenmin werd de oorspronkelijke registratie ongedaan gemaakt door de nieuwe aangifte van verzoeker. Aangezien verzoeker al geregistreerd was en hij zich niet had afgemeld, was de registratie op basis van de aangifte van oktober 1996 onjuist. Het was dan ook correct dat de Dienst omroepbijdragen de nieuwe registratie ongedaan heeft gemaakt zodra het duidelijk werd dat verzoeker al was geregistreerd en dat de dienst verzoeker omroepbijdrage in rekening heeft gebracht op basis van de oorspronkelijke registratie. De onderzochte gedraging van de Dienst omroepbijdragen is op dit punt behoorlijk.5. Alvorens de dubbele registratie ongedaan werd gemaakt, had verzoeker al een termijn van de omroepbijdrage betaald op basis van de nieuwe registratie. De Dienst omroepbijdragen heeft dit bedrag afgeboekt op de openstaande schuld van verzoeker, die betrekking had op de oorspronkelijke registratie. Verzoeker heeft erop gewezen dat dit buiten zijn medeweten en zonder zijn toestemming – en daarom ten onrechte - is gebeurd.6. Verzoeker kan in zijn standpunt niet worden gevolgd. Indien een betaling betrekking kan hebben op meer dan n verbintenis, dan wordt de betaling op grond van artikel 6:43 van het Burgerlijk Wetboek (zie

Achtergrond

, onder 2.) toegerekend op de verbintenis die de schuldenaar aangeeft. Voor het geval een aanwijzing van de schuldenaar ontbreekt, bepaalt genoemd artikel tevens dat een betaling in de eerste plaats wordt toegerekend op de oudste opeisbare schuld. Verzoeker betaalde op basis van de nieuwe registratie de omroepbijdrage voor de periode november 1996 tot mei 1997. De nieuwe registratie was echter niet juist. Aangezien de periode die bij de betaling was aangegeven, berustte op de niet correcte registratie, was het niet in strijd met bovengenoemd artikel van het Burgerlijk Wetboek – en ook overigens niet onjuist - dat de Dienst omroepbijdragen de betaling van verzoeker toerekende aan een andere (eerdere) periode.7. Verzoeker heeft verder onder meer nog naar voren gebracht dat zijn ex-echtgenote met ingang van 1 februari 1996 omroepbijdrage is gaan betalen, alsmede dat hij geen behoefte had aan verschuiving van de betaaldata "naar het oude patroon". Het feit dat verzoekers ex-echtgenote omroepbijdrage is gaan betalen vanaf het adres van waar verzoeker voordien de omroepbijdrage betaalde, is voor verzoeker niet relevant. Betaling van de omroepbijdrage is niet gekoppeld aan een adres, maar aan de houder van de ontvanginrichting. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de houder verplicht is de Dienst omroepbijdragen op de hoogte te brengen van een verhuizing (zie

Achtergrond

, onder 1.). Verder is het terecht dat de Dienst omroepbijdragen verzoeker de omroepbijdrage in rekening heeft gebracht naar het stramien van de oorspronkelijke registratie. De nieuwe registratie was immers niet juist. De onderzochte gedraging van de Dienst omroepbijdragen is ook in zoverre behoorlijk.8.1. De Dienst omroepbijdragen heeft in reactie op de klacht erop gewezen dat in uitzonderingsgevallen uit een oogpunt van billijkheid een achteraf gedaan verzoek tot het niet in rekening brengen van omroepbijdrage over een bepaalde periode in overweging wordt genomen. Daarbij gelden als algemene gezichtspunten dat er sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden, dat betrokkene aannemelijk moet maken dat er een zekere periode geen ontvanginrichting aanwezig was en dat er een samenhang bestaat tussen die omstandigheid en het niet meer aanwezig hebben van een ontvanginrichting. De Dienst omroepbijdragen beschouwt verzoekers brief van 26 januari 1997 als een achteraf gedane melding van het niet meer aanwezig hebben van een ontvanginrichting. Pas met de informatie die verzoeker in zijn aan de Nationale ombudsman gerichte verzoekschrift van 15 december 1997 verschafte - namelijk dat hij niet beschikte over een vast onderkomen in de periode gelegen tussen zijn vertrek uit de echtelijke woning en het moment waarop hij opnieuw aangifte deed - achtte de Dienst omroepbijdragen het aannemelijk dat verzoeker in genoemde periode niet beschikte over een ontvanginrichting. De Dienst omroepbijdragen besloot vervolgens om verzoeker voor het tijdvak februari 1996 tot en met oktober 1996 geen omroepbijdragen meer in rekening te brengen. Daarmee kwam de Dienst verzoeker voor die periode tegemoet in zijn bezwaren. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.8.2. Ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt. De hiervoor genoemde beslissing van de Dienst omroepbijdragen is

weliswaar een juiste, maar is wel laat gekomen. Niet valt in te zien waarom de Dienst omroepbijdragen in zijn brief van 13 mei 1997 - als antwoord op verzoekers melding achteraf van 26 januari 1997 - heeft volstaan met het verstrekken van informatie over registratienummers en niet, gelet op de persoonlijke situatie die verzoeker in zijn brief van 26 januari 1997 al had vermeld, tevens heeft aangegeven onder welke nadere omstandigheden verzoeker in aanmerking zou kunnen komen voor het niet in rekening brengen van omroepbijdragen over de bewuste periode. Op basis van de vervolgens door verzoeker verstrekte informatie had dan daarover een beslissing kunnen worden genomen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Dienst omroepbijdragen te 's-Gravenhage is niet gegrond.

Instantie: Dienst Omroepbijdragen

Klacht:

Betaling omroepbijdrage ten onrechte toegerekend aan eerdere periode (volgens verzoeker onredelijk omdat hij toen i.v.m. echtscheiding de echtelijke woning moest verlaten).

Oordeel:

Niet gegrond