Verzoeker klaagt over de wijze waarop:
heemraad X van het waterschap Wilck en Wiericke jegens verzoeker heeft gereageerd naar aanleiding van diens raad en advies met betrekking tot het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart en Damhouderspolder;
het dagelijks bestuur van het waterschap Wilck en Wiericke verzoekers klacht hierover heeft behandeld.
Beoordeling
I. Algemeen
1. Verzoeker is tot 1995 gedurende lange tijd werkzaam geweest bij enkele rechtsvoorgangers van het waterschap Wilck en Wiericke. Heemraad X van het waterschap Wilck en Wiericke vervulde in deze periode bij deze waterschappen bestuurlijke functies. Met betrekking tot het dienstverband en de taakuitoefening door verzoeker heeft zich destijds een aantal conflicten voorgedaan tussen verzoeker en het waterschap, waarvan een aantal heeft geleid tot rechterlijke uitspraken.
2. Op 25 september 2001 nam verzoeker telefonisch contact op met bovenbedoelde heemraad van het waterschap Wilck en Wiericke. Verzoeker wees er tijdens dit telefoongesprek op dat het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderspolder volgens hem niet goed was uitgevoerd. Na het baggerwerk stond het water volgens verzoeker slechts 5 centimeter onder het winterpeil. De dag na dit telefoongesprek bezocht de heemraad verzoeker thuis en had tussen hem en verzoeker een gesprek plaats. Tijdens dit gesprek kwam verzoekers advies betreffende bovenbedoeld baggerwerk aan de orde. Verder stelde verzoeker tijdens het gesprek de vraag aan de orde waarom hij niet meer in het gemaal mocht komen.
3. Op 3 april 2002 diende verzoeker een klacht in bij het waterschap. Verzoeker klaagde erover dat de heemraad hem op 26 september 2001 had meegedeeld dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had aan verzoekers raad en advies met betrekking tot het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart en Damhouderspolder.
4. Verzoekers klacht werd in behandeling genomen door de klachtencoördinator van het waterschap. Verzoeker en heemraad X werden door de klachtencoördinator afzonderlijk gehoord.
In zijn rapport van bevindingen van 19 juni 2003 stelde de klachtencoördinator dat verzoeker zich als ingeland tot heemraad X had gewend met een klacht met betrekking tot de taakuitvoering van het waterschap, in casu het uitgevoerde baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart en Damhouderspolder en dat het beleid van het waterschap er op is gericht om meldingen over de taakuitvoering correct en snel af te wikkelen. De klachtencoördinator concludeerde dat de opstelling van heemraad X, gelet op de conflicten in het verleden tussen verzoeker en (rechtsvoorgangers van) het waterschap, weliswaar verklaarbaar was, maar dat hij had moeten onderkennen dat het in dit geval ging om een klacht van een andere orde, namelijk een klacht met betrekking tot de taakuitvoering van het waterschap waarvoor de betrokken heemraad als bestuurder verantwoordelijkheid draagt. De klachtencoördinator adviseerde het dagelijks bestuur van het waterschap om verzoekers klacht gegrond te verklaren.
5. Bij brief van 28 juni 2002 verklaarde het dagelijks bestuur van het waterschap verzoekers klacht, in afwijking van het advies van de klachtencoördinator, ongegrond.
Het dagelijks bestuur stelde in de beslissing op de klacht dat heemraad X in het gesprek met verzoeker op 26 september 2001 had kennis genomen van verzoekers zienswijze met betrekking tot het uitgevoerde baggerwerk en dat hij in dit gesprek had opgemerkt dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had aan raad en advies van verzoeker. Het dagelijks bestuur overwoog dat deze opmerking op zichzelf een wat ongelukkige woordkeuze was, maar dat dit niet inhield dat hij verzoekers opmerkingen zonder meer van de hand had gewezen. Volgens het dagelijks bestuur had de betrokken heemraad willen aangeven dat hij met verzoeker niet op de technische details en technische aspecten wilde ingaan, maar dat hij verzoekers opmerkingen over het baggerwerk wel serieus zou laten onderzoeken. Naar de mening van het dagelijks bestuur had heemraad X dit wel wat duidelijker aan verzoeker kenbaar kunnen maken.
II. Ten aanzien van de reactie van heemraad X op verzoekers raad en advies met betrekking tot het uitgevoerde baggerwerk
1. Verzoeker klaagt erover dat heemraad X van het waterschap Wilck en Wiericke hem op 26 september 2001 heeft meegedeeld dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had aan verzoekers raad en advies met betrekking tot het in de Gecombineerde Starrevaart en Damhouderspolder uitgevoerde baggerwerk. Verzoeker vraagt zich af waarom hij als betalend ingeland het bestuur van het waterschap niet zou mogen voorzien van een gratis advies betreffende het door het waterschap uitgevoerde baggerwerk.
2. In reactie op verzoekers door de Nationale ombudsman aan het waterschap voorgelegde klacht deelde het waterschap mee dat de vraag, of heemraad X bij verzoeker heeft willen aangeven dat hij niet met verzoeker wilde ingaan op details en technische aspecten maar verzoekers opmerkingen over het baggerwerk serieus zou laten onderzoeken, of dat heemraad X zulks daadwerkelijk heeft aangegeven, niet exact is te beantwoorden, omdat er bij communicatie altijd sprake is van een zender en een ontvanger.
3. Op de hoorzitting tijdens de interne klachtprocedure heeft heemraad X verklaard tegen verzoeker te hebben gezegd dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had verzoekers raad en advies. De door het dagelijks bestuur van het waterschap bedoelde nuancering (dat heemraad X met deze mededeling heeft willen aangeven dat hij niet met verzoeker wilde ingaan op details en technische aspecten, maar dat hij verzoekers opmerkingen over het baggerwerk serieus zou laten onderzoeken) is in de verklaring van heemraad X niet terug te vinden.
4. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft verzoeker ontkend dat de heemraad bij zijn mededeling aan verzoeker dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had aan verzoekers raad en advies, bovenbedoelde nuancering heeft uitgesproken.
Naar aanleiding van vragen van de Nationale ombudsman deelde het dagelijks bestuur van het waterschap mee dat het los van de tijdens de procedure van interne klachtbehandeling gehouden hoorzitting kennis had genomen van de bevindingen van heemraad X en van hetgeen hij met de aan verzoeker naar aanleiding van diens advies over het baggerwerk gedane mededeling had bedoeld. Zulks gebeurde tijdens een college-overleg.
In zijn tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman gedane schriftelijke verklaring bevestigt de betrokken heemraad nog eens verzoeker te hebben meegedeeld dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had aan diens raad en advies betreffende het uitgevoerde baggerwerk. Ook in deze verklaring is niet terug te vinden dat hij met deze mededeling zou hebben willen aangeven dat hij niet met verzoeker wilde ingaan op details en technische aspecten, maar dat hij verzoekers opmerkingen over het baggerwerk serieus zou laten onderzoeken. De door het dagelijks bestuur gestelde nuancering ontbreekt.
5. Gelet op de inhoud van beide, hierboven bedoelde, verklaringen van heemraad X en gezien de verklaring van verzoeker, is het niet voldoende aannemelijk dat heemraad X zich jegens verzoeker daadwerkelijk heeft uitgelaten in de door het dagelijks bestuur van het waterschap bedoelde genuanceerde bewoordingen en is evenmin voldoende aannemelijk dat heemraad X een dergelijke nuancering bij zijn mededeling aan verzoeker heeft willen aangeven.
Bovendien geldt het volgende. Ook al zou de heemraad hebben willen aangeven dat hij met verzoeker niet wilde ingaan op details en technische aspecten, maar dat hij verzoekers opmerkingen over het baggerwerk serieus zou laten onderzoeken, zoals gesteld door het dagelijks bestuur van het waterschap (maar niet gesteld door de heemraad zelf), dan houdt dat niet automatisch in dat hij zulks ook daadwerkelijk voldoende duidelijk bij verzoeker heeft aangegeven. In de beslissing op de klacht overwoog het dagelijks bestuur van het waterschap dat de heemraad zijn bedoelingen duidelijker aan verzoeker kenbaar had kunnen maken. Indien de heemraad heeft willen aangeven dat hij met verzoeker niet wilde ingaan op details en technische aspecten, maar dat hij verzoekers opmerkingen over het baggerwerk serieus zou laten onderzoeken, dan had hij zijn bedoelingen aan verzoeker niet duidelijker kenbaar kunnen maken, maar duidelijker kenbaar moeten maken.
In elk geval is een mededeling dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had aan diens raad en advies niet juist. Een dergelijke mededeling is op zich zelf niet gepast, omdat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat een advies van een ingeland waardevol kan zijn.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
III. Ten aanzien van de klachtbehandeling
1. Verder klaagt verzoeker over de wijze waarop het dagelijks bestuur van het waterschap verzoekers klacht, dat heemraad X van het waterschap hem heeft meegedeeld dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had aan verzoekers raad en advies over het door het waterschap uitgevoerde baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart en Damhouderspolder, heeft behandeld. Verzoeker is het er niet mee eens dat het dagelijks bestuur zijn klacht ongegrond heeft verklaard.
2. Hierboven onder II. is overwogen dat bedoelde gedraging van heemraad X niet behoorlijk is. Dit betekent dat het dagelijks bestuur van het waterschap verzoekers klacht ten onrechte ongegrond heeft verklaard.
3. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient de behandeling van een klacht aan een aantal voorwaarden te voldoen. Zo moet het beginsel van hoor en wederhoor worden toegepast. Dit beginsel houdt in dat elk van de bij de klacht betrokken partijen de gelegenheid krijgt zijn standpunt naar voren te brengen, en dat vervolgens elke partij de mogelijkheid wordt geboden om te reageren op hetgeen de andere partij over de klacht naar voren heeft gebracht.
De verplichting om de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft in de gelegenheid stellen om te worden gehoord is opgenomen in artikel 9:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie Achtergrond). Hoewel het beginsel van wederhoor niet uitdrukkelijk in genoemde wetsbepaling is neergelegd, is het de bedoeling van de wetgever geweest dat de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft in de gelegenheid worden gesteld om op elkaars verklaringen te reageren. Slechts wanneer de reactie van degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft geheel aansluit bij de klacht en de daarop gegeven toelichting, is het niet noodzakelijk deze reactie opnieuw aan de klager voor te leggen.
4. In dit geval heeft de klachtbehandelaar van het waterschap als klachtadviesinstantie, zoals bedoeld in artikel 9:14 van de Awb, verzoekers klacht behandeld overeenkomstig artikel 9:15 van de Awb. In zijn advies aan het dagelijks bestuur van het waterschap adviseerde hij, mede op grond van hetgeen tijdens het horen van verzoeker en heemraad X was gebleken, om verzoekers klacht over heemraad X gegrond te verklaren.
Uit de reactie op de door de Nationale ombudsman aan het dagelijks bestuur van het waterschap voorgelegde klacht, blijkt dat het dagelijks bestuur aan de beslissing om verzoekers klacht in afwijking van het advies van de klachtencoördinator ongegrond te verklaren informatie ten grondslag heeft gelegd die het van heemraad X had vernomen tijdens een college-overleg (zie hierboven onder II.4). Deze informatie betrof de bedoelingen die heemraad X zou hebben gehad met zijn mededeling aan verzoeker dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had aan verzoekers raad en advies. Deze informatie is tijdens het horen door de klachtencoördinator van verzoeker en heemraad X niet naar voren gebracht of gekomen. Nu deze - volgens het dagelijks bestuur van het waterschap van heemraad X afkomstige - informatie zodanig afweek van hetgeen tijdens het onderzoek door de klachtencoördinator was gebleken, had het dagelijks bestuur verzoeker de gelegenheid moeten geven om op deze nieuwe informatie te reageren, alvorens te beslissen op de klacht. Dat dit achterwege is gebleven, is niet juist.
5. Artikel 9:16 van de Awb schrijft voor dat het bestuursorgaan, indien het in zijn beslissing op de klacht afwijkt van het advies van de klachtadviesinstantie, in de beslissing op de klacht de reden voor de afwijking vermeldt. In de beslissing op verzoekers klacht gaf het dagelijks bestuur niet aan waarop het de in de beslissing genoemde informatie over de bedoelingen van heemraad X baseerde. Hiermee is niet voldaan aan het motiveringsvereiste van artikel 9:16 van de Awb.
6. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen onder 2 tot en met 5, is de onderzochte gedraging van het dagelijks bestuur van het waterschap niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van heemraad X, die wordt aangemerkt als een gedraging van het dagelijks bestuur van het waterschap Wilck en Wiericke, is gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van het dagelijks bestuur van het waterschap Wilck en Wiericke is eveneens gegrond.
Onderzoek
Op 29 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer
H. te Leidschendam, met een klacht over een gedraging van heemraad X van het waterschap Wilck en Wiericke en een gedraging van het dagelijks bestuur van het waterschap Wilck en Wiericke.
Nadat verzoeker zijn verzoekschrift had aangevuld op 4 september 2002, werd naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als gedragingen van het dagelijks bestuur van het waterschap Wilck en Wiericke, een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werden de betrokken heemraad en het dagelijks bestuur van het waterschap Wilck en Wiericke verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kreeg verzoeker de gelegenheid op de door de heemraad en het dagelijks bestuur van het waterschap verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Het waterschap en heemraad X deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker is tot 1995 gedurende lange tijd werkzaam geweest bij enkele rechtsvoorgangers van het waterschap Wilck en Wiericke. Heemraad X van het waterschap Wilck en Wiericke vervulde in deze periode bij deze waterschappen bestuurlijke functies. Met betrekking tot het dienstverband en de taakuitoefening door verzoeker heeft zich destijds een aantal conflicten voorgedaan tussen verzoeker en het waterschap, waarvan een aantal heeft geleid tot rechterlijke uitspraken.
2. Op 25 september 2001 nam verzoeker telefonisch contact op met bovenbedoelde heemraad van het waterschap Wilck en Wiericke. Verzoeker wees er tijdens dit telefoongesprek op dat het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderspolder volgens hem niet goed was uitgevoerd. Na het baggerwerk stond het water volgens verzoeker slechts 5 centimeter onder het winterpeil. De dag na dit telefoongesprek bezocht de heemraad verzoeker thuis en had tussen hem en verzoeker een gesprek plaats.
3. Op 3 april 2002 diende verzoeker een klacht in bij het waterschap. Verzoeker klaagde erover dat heemraad X hem op 26 september 2001 had meegedeeld dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had aan verzoekers raad en advies met betrekking tot het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart en Damhouderspolder:
“…Ik wend mij tot U met een klacht conform het Klachtrecht over de werkwijze van Heemraad X.
Op dinsdag 25 September 2001 om 11.50 uur heb ik per telefoon contact gezocht met Heemraad X over het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart en Damhouders polder aan de oostzijde van Rijksweg a4 in opdracht en uitvoering van het waterschap. Heemraad X meldde mij toen dat hij geen behoefte had aan een gesprek, toen meldde ik hem dat ik dit per brief af zou doen.
Op woensdag 26 September 2001 om 12.15 uur meldde Heemraad X zich aan de voordeur (…). Heemraad X vertelde dat hij het telefoon gesprek had besproken op kantoor daar werd Heemraad X gevraagd om als nog een gesprek aan te gaan met (verzoeker; N.o.) over het baggerwerk.
Heemraad X meldde mij ook dat het BESTUUR geen behoefte had aan raad en advies van (verzoeker; N.o.).
Deze werkwijze past toch niet bij het waterschap…”
4. Bij brief van 26 april 2002 deelde de klachtencoördinator van het waterschap verzoeker het volgende mee:
“…Op 5 april jl. ontving ik als klachtencoördinator uw klacht tegen gedragingen van een bestuurslid van het waterschap.
Het waterschap kent een procedure voor het afhandelen van een klacht. Op grond van deze procedure brengt de klachtencoördinator advies uit aan het bestuur over deze klacht.
In verband hiermede wordt u in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Zoals heden met u is afgesproken vindt het horen plaats op woensdag 8 mei a.s. om 14.00 uur in het waterschapskantoor, (…). Van het horen zal een verslag worden gemaakt. Voor de afwikkeling van de klacht geldt een maximum termijn van 10 weken met de mogelijkheid tot verdaging gedurende 4 weken.
Indien u vragen heeft over de procedure kunt u met mij contact opnemen…”
5. Op woensdag 8 mei 2002 werd verzoeker door de klachtencoördinator van het waterschap gehoord. Het verslag van de hoorzitting luidt als volgt:
“…Overgegaan wordt tot de hoorzitting over de klacht van (verzoeker; N.o.)
Klager licht zijn brief van 3 april 2002 toe. Hij heeft op 25 september 2001 telefonisch contact opgenomen met heemraad X omdat hij, als ingeland en oud-machinist,
geconstateerd had dat het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder niet goed was uitgevoerd. Na het baggerwerk was het water nog maar 5 cm onder het winterpeil. Hoewel heemraad X aangaf dat hij geen behoefte had aan een gesprek hierover met klager, kwam hij de volgende dag bij hem aan de deur om hierover te praten. Klager neemt het X erg kwalijk dat hij geen inhoudelijk gesprek met hem aan ging over het baggerwerk noch met hem is gaan kijken ter plaatse. X heeft over dit punt alléén gezegd dat er van de zijde van het bestuur van het waterschap geen behoefte was aan een inhoudelijk gesprek.
Ik heb heemraad X ook gevraagd waarom ik niet meer in het gemaal mag komen.
Toen antwoordde hij mij dat mijn persoonlijk dossier te dik was.
De (klachtencoördinator; N.o.) vraagt waarom de klacht eerst begin april 2002 is ingediend. Hierop antwoordt klager dat hij het bestuur eerst de gelegenheid wilde geven om zelf op de kwestie terug te komen. Omdat dit niet gebeurd is heeft hij nu zelf actie ondernomen.
Overigens deelt klager mee dat hij meer klachten zal indienen bij het waterschap en deze klachten ook zal indienen bij de provincie.
De (klachtencoördinator; N.o.) vraagt vervolgens of de klacht als volgt kan worden samengevat: dat heemraad X als bestuurder niet inhoudelijk met klager wilde praten over het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder noch met hem is gaan kijken ter plaatse…”
6. Heemraad X werd door de klachtencoördinator gehoord op 28 mei 2002. In het verslag van de hoorzitting is het volgende opgenomen:
“…Overgegaan wordt tot de hoorzitting over de klacht van (verzoeker; N.o.)
De (klachtencoördinator; N.o.) vraagt aan de heer X of de feiten als genoemd in de brief van (verzoeker; N.o.) van 3 april 2002, juist zijn. De heer X zegt dat de feiten als genoemd in deze brief juist zijn. Hij deelt verder ter verduidelijking het volgende mee. (Verzoeker; N.o.) heeft eerst contact opgenomen met heemraad Y over het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder. De heer Y heeft (verzoeker; N.o.), wegens de taakverdeling binnen het bestuur, doorverwezen naar hem. De heer X zegt dat hij de dag na het telefoongesprek met (verzoeker; N.o.) over het baggerwerk, op advies van de dijkgraaf, langs is gegaan bij (verzoeker; N.o.). Wel vraagt hij zich af of dat verstandig was, aangezien hij niet inhoudelijk met (verzoeker; N.o.) in gesprek wilde gaan over het baggerwerk. Overigens zegt hij dat hij zich niet herinnert dat (verzoeker; N.o.) hem gevraagd heeft om met hem te gaan kijken ter plaatse.
De heer X geeft als verklaring voor zijn handelwijze aan, dat hij gezien zijn voorgeschiedenis met (verzoeker; N.o.) geen behoefte had aan een inhoudelijk gesprek.
De (klachtencoördinator; N.o.) vraagt vervolgens of hetgeen (verzoeker; N.o.) heeft gezegd als volgt kan worden samengevat: dat de feiten als genoemd in de brief van 3 april 2002 van (verzoeker; N.o.) juist zijn. Dat de heer X vanwege zijn voorgeschiedenis met (verzoeker; N.o.) geen behoefte had om inhoudelijk te praten over het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder c.q. over het verleden.
Hierna stelt de (klachtencoördinator; N.o.) het verslag aan de orde van de hoorzitting van 8 mei 2002, waarin (verzoeker; N.o.) is gehoord over zijn klacht. De heer X zegt dat hij hierop geen reactie heeft en dat hij het verslag voor kennisgeving aanneemt…”
7. De klachtencoördinator adviseerde het dagelijks bestuur van het waterschap verzoekers klacht gegrond te verklaren. Het rapport van bevindingen en het advies van de klachtencoördinator van 19 juni 2003 luidt als volgt:
“…(Verzoeker; N.o.) heeft een klacht ingediend over de wijze waarop Heemraad X zijn klacht met betrekking tot het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart en Damhouderspolder heeft behandeld.
De betreffende brief is hierbijgevoegd.
Mijn bevindingen met betrekking tot deze klacht zijn als volgt.
Feitelijk verslag
(Verzoeker; N.o.) heeft op dinsdag 25 september 2001 telefonisch contact gezocht met de heer X over de uitvoering van het baggerwerk in voornoemde polder. Hij heeft de heer X verzocht dit baggerwerk in ogenschouw te nemen en met hem hierover nader van gedachten te wisselen.
De heer X meldde hem in eerste instantie geen behoefte te hebben aan een gesprek.
De heer X herinnert zich niet dat hij ook is uitgenodigd voor een bezoek.
Op aanraden van de dijkgraaf heeft de heer X op 26 september 2001 alsnog een bezoek gebracht aan (verzoeker; N.o.).
De heer X deelde daarbij (verzoeker; N.o.) mede dat het bestuur geen behoefte had aan raad en advies van (verzoeker; N.o.) in verband met de voorgeschiedenis.
Tijdens dit bezoek heeft (verzoeker; N.o.) gevraagd waarom hij niet meer in het gemaal mag komen. De heer X heeft daarop opnieuw een relatie gelegd met de voorgeschiedenis en heeft daarbij verwezen naar de omvang van het persoonlijk dossier van (verzoeker; N.o.) bij het waterschap.
De klacht van (verzoeker; N.o.) komt er op neer dat hij zich met betrekking tot de klacht ten aanzien van het baggerwerk niet serieus genomen voelt door de heer X omdat deze niet inhoudelijk hierop in wilde gaan.
Conclusies
(Verzoeker; N.o.) is gedurende lange tijd als machinist werkzaam geweest bij enkele rechtsvoorgangers van het waterschap Wilck en Wiericke. Het betreft waterschappen waar de heer X bestuurlijke functies vervulde. Gedurende deze tijd en daarna hebben zich een aantal conflicten voorgedaan met betrekking tot het dienstverband van - en de taakuitoefening door (verzoeker; N.o.) wat in een aantal gevallen geleid heeft tot rechterlijke uitspraken.
Daarna zijn regelmatig bestuursleden benaderd door (verzoeker; N.o.) met het verzoek om terug te komen op deze kwesties.
Het is voor de afdoening van deze klacht niet relevant om op deze zaken inhoudelijk in te gaan. Wel wordt dit gememoreerd om de context te schetsen waarbinnen het bestreden gedrag heeft plaatsgevonden.
Duidelijk is dat de gebeurtenissen uit het verleden een wissel leggen op de relatie tussen het waterschap en (verzoeker; N.o.).
Echter, in deze kwestie heeft (verzoeker; N.o.) zich tot de heer X gewend als ingeland met uitsluitend een klacht met betrekking tot de taakuitvoering van het waterschap in casu het uitgevoerde baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart en Damhouderspolder. Het beleid van het waterschap is er op gericht om klachten en meldingen over de taakuitvoering correct en snel af te wikkelen. Hiertoe is een interne procedure vastgesteld; een medewerker is belast met de coördinatie ervan.
Hoewel de opstelling van de heer X gezien vanuit de historie verklaarbaar is had de heer X dienen te onderkennen dat het in dit geval ging om een klacht van een andere orde namelijk met betrekking tot de taakuitvoering van het waterschap waarvoor de heer X als bestuurder verantwoordelijkheid draagt.
Conform de gebruikelijke handelwijze had deze klacht moeten worden doorgespeeld naar de ambtelijke organisatie waarna deze op passende wijze kon worden afgehandeld.
Ik concludeer dan ook dat de klacht van (verzoeker; N.o.) gegrond is…”
8. Bij brief van 28 juni 2002 verklaarde het dagelijks bestuur van het waterschap verzoekers klacht, in afwijking van het advies van de klachtencoördinator, ongegrond:
“…In onze vergadering van 27 juni j.l. hebben wij uw klacht besproken met betrekking tot de wijze waarop heemraad X heeft gereageerd op uw verzoek om te spreken over het in opdracht van het waterschap uitgevoerde baggerwerk bij u in de polder.
U heeft uw klacht ingediend bij de Verenigde Vergadering.
Omdat het college van dijkgraaf en heemraden het bevoegde orgaan is voor het afhandelen van klachten, hebben wij uw klacht behandeld.
Wij zullen de Verenigde Vergadering vertrouwelijk informeren over de afdoening van de klacht.
De klachtencoördinator van het waterschap, heeft onderzoek gedaan naar uw klacht met betrekking tot de wijze waarop de heer X heeft gereageerd op uw verzoek te spreken over het in opdracht van het waterschap uitgevoerde baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder.
Zijn bevindingen zijn aangegeven in bijgevoegde rapportage.
U bent in de gelegenheid gesteld uw klacht nader toe te lichten. Het verslag van de hoorzitting heeft u reeds ontvangen.
Op grond van het onderzoek zijn wij, in tegenstelling tot de opvatting van de klachtencoördinator, tot de conclusie gekomen dat uw klacht ongegrond is.
Wij hebben hiervoor de volgende argumenten.
U heeft zich als betrokken ingeland tot heemraad X gewend over de wijze van taakuitoefening door, c.q. in opdracht van het waterschap inzake het uitgevoerde baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderpolder.
In het gesprek met de heer X heeft deze kennis genomen van uw zienswijze met betrekking tot het uitgevoerde baggerwerk.
De heer X heeft in dit gesprek opgemerkt, dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had aan raad en advies van uw kant.
Dit is een op zichzelf wat ongelukkige woordkeuze, maar dit hield niet in dat hij uw opmerkingen zondermeer van de hand heeft gewezen. De heer X heeft willen aangeven, dat hij met u niet op details en technische aspecten wilde ingaan, maar uw opmerkingen over het baggerwerk wel serieus zou laten onderzoeken. Hij had dit naar onze mening overigens wat duidelijker aan u kenbaar kunnen maken…”
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en komt naar voren in zijn brief van 3 april 2002 (zie Bevindingen, onder A.3). Hieraan word het volgende toegevoegd. Verzoeker stelt dat heemraad X bij zijn mededeling aan verzoeker, dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had aan verzoekers raad en advies betreffende het uitgevoerde baggerwerk, niet heeft uitgesproken dat hij slechts niet op details en technische aspecten wilde ingaan en dat hij diens opmerkingen over het baggerwerk wel serieus zou laten onderzoeken. Verder vraagt verzoeker zich af waarom hij als betalend ingeland het bestuur van het waterschap niet zou mogen voorzien van een gratis advies betreffende het door het waterschap uitgevoerde baggerwerk.
C. Standpunt waterschap Wilck en Wiericke
1. Bij brief van 29 oktober 2002 stelde de Nationale ombudsman het waterschap Wilck en Wiericke de volgende vragen:
“…1. In de beslissing van 28 juni 2002 op verzoekers klacht wordt erkend dat heemraad X in het gesprek met verzoeker heeft opgemerkt dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had aan diens raad en advies. Tevens wordt overwogen: ”De heer X heeft willen aangeven dat hij met u niet op details en technische aspecten wilde ingaan, maar uw opmerkingen over het baggerwerk serieus zou laten onderzoeken. Hij had dit naar onze mening overigens wat duidelijker aan u kenbaar kunnen maken.” Wat wordt precies met deze overwegingen bedoeld? Heeft de betrokken heemraad bovenstaande slechts willen aangeven of heeft hij zulks daadwerkelijk aangegeven? Wat heeft de betrokken heemraad precies tegen verzoeker gezegd op dit punt?
2. Hoe komt u aan deze informatie over de bedoelingen van de opmerking van de betrokken heemraad?
3. Volgens verzoeker heeft de betrokken heemraad hem op dit punt slechts gezegd dat het bestuur van het waterschap geen behoefte had aan diens raad en advies. Verzoeker stelt dat hij de betrokken heemraad bovenstaande nuancering niet heeft horen zeggen. Wat is uw zienswijze ten aanzien van de stelling dat uw waterschap verzoeker had moeten confronteren met bovengeciteerde nuancering, teneinde hem de gelegenheid te bieden daarop te reageren (beginsel van hoor en wederhoor), alvorens te beslissen op diens klacht?
4. Volgens bovenstaand citaat heeft de betrokken heemraad willen aangeven dat hij verzoekers opmerkingen over het baggerwerk serieus zou laten onderzoeken. Is dit inderdaad gebeurd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is verzoeker van de resultaten op de hoogte gesteld…”
2. Het dagelijks bestuur van het waterschap reageerde bij brief van 6 december 2002:
“…Wij zullen bij het geven van een reactie de vraagstelling in uw brief aanhouden.
Vraag 1.
Op de vraag “wat heeft de betrokken heemraad precies tegen verzoeker gezegd op dit punt” kunnen we geen precies antwoord geven daar alleen de heer X namens het college daar aanwezig was. Ook de vraag: “heeft hij dit willen aangeven of heeft hij zulks daadwerkelijk aangegeven?” ligt meer op het communicatieve vlak. In dezen is er altijd sprake van een zender en ontvanger en andersom. Daarom is ook deze vraag niet exact te beantwoorden.
Wat we wel weten is dat de heer X ontvankelijk is geweest voor de klacht over het betreffende baggerwerk en tevens minder ontvankelijk is geweest voor allerlei details en technische aspecten welke door klager werden aangevoerd. De reden hiervoor van de heer X is geweest dat het waterschap daar naar zijn mening deskundig personeel voor in dienst heeft.
Het feit dat heemraad X de moeite heeft genomen om (verzoeker; N.o.) te bezoeken en kennis te nemen van zijn klacht is voor ons voldoende.
Vraag 2.
Los van de officiële hoorzitting heeft het college kennis genomen van de bevindingen en de bedoelingen van heemraad X tijdens een college-overleg.
(…)
Vraag 3.
Deze vraag is niet goed te beantwoorden. De reden ligt op het reeds eerder genoemde communicatieve vlak en de bereidwilligheid om elkaar te verstaan.
Vraag 4
Deze klacht is intern direct onderzocht, omdat heemraad X de indruk had dat het bij (verzoeker; N.o.) meer om een procedurele kwestie ging over een aantal zaken. Bij een later ingesteld onderzoek is gebleken dat de baggerwerkzaamheden naar de mening van het waterschap op een correcte wijze zijn uitgevoerd…”
D. verklaring heemraad
1. De Nationale ombudsman stelde bij afzonderlijke brief van 29 oktober 2002 heemraad X op de hoogte van de door verzoeker ingediende klacht en van de aan het dagelijks bestuur van het waterschap in het kader van het onderzoek gestelde vragen. De Nationale ombudsman verzocht de heemraad te reageren op het eerste onderdeel van verzoekers klacht. De Nationale ombudsman verzocht hem om in zijn reactie aan te geven wat er precies tussen hem en verzoeker was gezegd op 26 september 2001 ten aanzien van verzoekers raad en advies met betrekking tot het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart en Damhouderspolder.
2. Heemraad X deed de Nationale ombudsman de volgende verklaring, gedateerd 20 november 2002, toekomen:
“…Naar mijn mening is hetgeen tussen (verzoeker; N.o.) en mij heeft plaats gevonden, terug te vinden in het dossier. Desalniettemin zal ik proberen op papier te zetten wat er op 26 september 2001 gebeurd is. Aangezien het 14 maanden geleden is, kan ik mij niet letterlijk ieder woord herinneren, ik hoop dat u daar begrip voor hebt.
(Verzoeker; N.o.) had op- en aanmerkingen over baggerwerkzaamheden in de Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderspolder. Mij was daar zowel ambtelijk als bestuurlijk niets over bekend. Daarom heb ik de op- en aanmerkingen van (verzoeker; N.o.) voor kennisgeving aangenomen en gezegd, geen behoefte te hebben aan zijn verdere raad en advies. In het verslag van de hoorzitting staat dat (verzoeker; N.o.) mij gevraagd zou hebben ter plekke te gaan kijken, dat is in het op 26 september 2001 gevoerde gesprek niet aan de orde geweest.
Ook nam (verzoeker; N.o.) het waterschap kwalijk dat hij niet meer in het gemaal de “Antagonist” mocht komen. Dat is echter een normale regel, die voor iedereen, behalve de machinist geldt.
Als laatste sprak (verzoeker; N.o.) over de, zijns inziens, onjuiste financiële afwikkeling van zijn dienstverband. Mijn advies was toen om klachten en opmerkingen schriftelijk te melden aan het waterschap, hetgeen de juiste plek is…”
g. Nadere reactie waterschap wilck en wiericke
1. De Nationale ombudsman berichtte het waterschap bij brief van 28 januari 2003:
“…In antwoord op vraag 4 in de brief van de Nationale ombudsman van 29 oktober 2002 stelt uw waterschap in de brief van 6 december 2002 dat bij een later ingesteld onderzoek naar verzoekers klacht over de uitgevoerde baggerwerkzaamheden in de gecombineerde Starrevaart en Damhouderspolder is gebleken dat de baggerwerkzaamheden naar de mening van het waterschap op correcte wijze zijn uitgevoerd.
In uw reactie mis ik het antwoord op de vraag of verzoeker van de resultaten van dit onderzoek op hoogte is gesteld.
Graag verneem ik van u of verzoeker van de resultaten van bovenbedoeld onderzoek op de hoogte is gesteld en, indien dit niet het geval is geweest, wat daarvan de reden is en binnen welke termijn en op welke wijze verzoeker alsnog over het onderzoek en de resultaten daarvan door het waterschap wordt geïnformeerd…”
2. Het dagelijks bestuur van het waterschap reageerde bij brief van 20 februari 2003:
“…U heeft in bovengenoemde brief gevraagd of wij de verzoeker op de hoogte hebben gesteld van onze visie met betrekking tot de uitvoering van het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart en Damhouderspolder.
Wij delen u mede dat wij dit pas recent hebben gedaan. De reden is dat wij de indruk hadden dat het verzoeker meer om een procedurele kwestie ging.
Een afschrift van de aan verzoeker verzonden brief treft u hierbij aan...”
3. Bij brief van gelijke datum berichtte het dagelijks bestuur van het waterschap verzoeker het volgende:
“...Op 3 april 2002 heeft u een klacht ingediend met betrekking tot heemraad X van ons waterschap.
Aanleiding
Het indienen van uw klacht komt voort uit het mondeling onderhoud tussen u en de heer X. In dit gesprek heeft u aangegeven dat, naar uw mening, het baggerwerk in de Gecombineerde Starrevaart- en Damhouderspolder niet goed was uitgevoerd.
Met betrekking tot de uitvoering van dit baggerwerk willen wij u thans als volgt informeren.
Buitengewoon onderhoud
Het waterschap heeft diverse taken binnen zijn beheersgebied, waarvan één het zogenaamde buitengewoon onderhoud is.
Het buitengewoon onderhoud van watergangen bestaat uit:
Het in stand houden van de overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van de watergangen. Hierdoor valt dus ook het baggeren van een watergang.
In de zomer van 2001 is een gedeelte van de hoofdwatergang in de Gecombineerd Starrevaart- en Damhouderspolder gebaggerd. Het betrof hier het gedeelte ten zuiden van rijksweg A4 vanaf de Kniplaan tot aan de machinetocht. Na uitvoering van een dergelijk baggerwerk behoort normaliter de watergang te voldoen aan het leggerprofiel.
Echter gezien de bodemgesteldheid in deze polder, is gebleken dat dit leggerprofiel niet overal gerealiseerd is.
Daarnaast hebben wij hier, met name aan de zijde van rijksweg A4, te maken met inzakkende taluds. Hierdoor wordt het leggerprofiel op deze locaties ook versmald/ verondiept. Dit probleem is inmiddels door het waterschap kenbaar gemaakt aan Rijkswaterstaat, welke instantie onderhoudsplichtig is voor deze taluds. Wij hebben Rijkswaterstaat te kennen gegeven om de nodige maatregelen/voorzieningen te treffen, zodat het legerprofiel op deze locaties weer tot stand gebracht kan worden en gehandhaafd kan blijven.
Mocht u, ondanks bovengenoemde uitleg, nog nadere bijzonderheden omtrent de uitvoering van dit baggerwerk wensen, dan kunt u contact opnemen met onze medewerker (…)…”
Achtergrond
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 9:10:
1. Het bestuursorgaan stelt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te worden gehoord.
2. Van het horen van de klager kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
3. Van het horen wordt een verslag gemaakt.
Artikel 9:12, eerste lid:
“Het bestuursorgaan stelt de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.”
Artikel 9:15 (opgenomen in afdeling 9.3 “Aanvullende bepalingen voor een klachtadviesprocedure”):
1. Bij het bericht van ontvangst, bedoeld in artikel 9:6, wordt vermeld dat een persoon of
commissie over de klacht zal adviseren.
2. Het horen geschiedt door de in artikel 9:14 bedoelde persoon of commissie. Indien een commissie is ingesteld, kan deze het horen opdragen aan de voorzitter of een lid van de commissie.
3. De persoon of commissie beslist over de toepassing van artikel 9:10, tweede lid.
4. De persoon of commissie zendt een rapport van bevindingen, vergezeld van het advies en eventuele aanbevelingen, aan het bestuursorgaan. Het rapport bevat het verslag van het horen.
Artikel 9:16 (eveneens opgenomen in afdeling 9.3):
“Indien de conclusies van het bestuursorgaan afwijken van het advies, wordt in de conclusies de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies meegezonden met de kennisgeving, bedoeld in artikel 9:12.”