2010/193

Rapport

Verzoeker en mevrouw Z. kregen samen twee kinderen. Verzoeker had deze kinderen erkend, maar mevrouw Z. oefende van rechtswege alleen het gezag over hen uit. In 2003 gingen verzoeker en mevrouw Z. uit elkaar en sindsdien heeft verzoeker een omgangsregeling met zijn kinderen. Op 7 oktober 2008 bekrachtigde het Hof een eerdere beschikking van de rechtbank te Utrecht om verzoeker niet met gezag over zijn kinderen te belasten. Deze beschikking was mede gebaseerd op een advies van de Raad voor de Kinderbescherming.

Verzoeker diende een klacht in bij de Raad en vervolgens bij de klachtencommissie van de Raad. Op 15 mei 2009 verklaarde de klachtencommissie de klacht van verzoeker gegrond in de zin, dat het rapport was toegeschreven naar een bij voorbaat vaststaande conclusie en dat het rapport niet onderbouwd was en vol tegenstrijdigheden stond.

Op 18 juni 2009 gaf de directeur van de Raad in een schriftelijke reactie aan verzoeker aan dat de uitspraak van de klachtencommissie als aandachtspunt binnen de regio zou worden meegegeven en dat hij de klacht zou voorleggen aan de landelijke directie van de Raad om te bezien of het mogelijk gevolgen had voor het algemene beleid van de Raad. Verzoeker vond dit niet voldoende en wendde zich tot de Nationale ombudsman.

De Nationale ombudsman is van oordeel dat de directeur zijn verantwoordelijkheid had moeten nemen en er in ieder geval voor had moeten zorgen dat het rapport in het vervolg geen enkele rol meer kan spelen. Door onvoldoende gevolgen te verbinden aan de uitspraak van de klachtencommissie over het raadsrapport, heeft de Raad gehandeld in strijd met het redelijkheidsvereiste.

De Nationale ombudsman gaf de minister voor Jeugd en Gezin en de Raad in overweging om:

het Gerechtshof Amsterdam te informeren over de uitspraak van de klachtencommissie;

een brief bij het rechtbankdossier te voegen met de uitspraak van de klachtencommissie alsmede een waarschuwing dat aan het rapport geen enkele waarde mag worden toegekend;

een aantekening met dezelfde strekking op het raadsdossier aan te brengen;

met verzoeker in contact te treden en een daarbij passend gebaar te maken.

Instantie: Raad voor de Kinderbescherming

Klacht:

Geen gevolgen verbonden aan uitspraak van Klachtencommissie III.

Oordeel:

Gegrond