2004/430

Rapport

Verzoekers, twee broers (DP en NP) klagen over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland op 27 oktober 2001. Zij klagen er met name over dat:

deze politieambtenaren geweld jegens hen hebben gebruikt bij en kort na de aanhouding;

deze politieambtenaren denigrerende opmerkingen over hun taalgebruik hebben gemaakt en tegen NP gedurende het overbrengen naar het politiebureau hebben gezegd: "dat hij genoeg van ons apen had, dat de straat niet meer van ons was maar van hen en dat wij beter de krant konden gaan lezen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, waarmee de politie zich schuldig heeft gemaakt aan discriminatie.

Voorts klagen verzoekers erover dat de klachtencommissie politie Flevoland hun klachten over het voorgaande niet correct heeft behandeld. Zij klagen er in dit verband met name over dat zij tijdens de klachtbehandeling niet zijn gehoord.

Tot slot klagen verzoekers erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland het advies van de klachtencommissie heeft overgenomen terwijl dit advies - gezien voorgaande stelling en het feit dat verzoekers in dit advies (gedeeltelijk) zijn verwisseld - onzorgvuldig was.

Beoordeling

A. Ten aanzien van het regionale politiekorps Flevoland

Ten aanzien van het geweldgebruik

Algemeen

1. Politieambtenaren zijn bevoegd in de rechtmatige uitoefening van hun werkzaamheden geweld te gebruiken indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt. Wanneer de openbare orde (ernstig) wordt verstoord kan de politie geweldsmiddelen toepassen om de openbare orde te herstellen. Het gebruik van geweld dient echter zoveel mogelijk te worden voorkomen. Het daadwerkelijk gebruik van geweld door de politie moet in overeenstemming zijn met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Het geweld moet dus redelijk en gematigd zijn. Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of het beoogde doel het gebruik van geweld rechtvaardigt en of dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf (zie Achtergrond, onder 1.).

2. De Nationale ombudsman overweegt verder dat van een burger mag worden verwacht dat hij zich in zijn contacten met politieambtenaren correct gedraagt en hen op juiste wijze bejegent.

Ten aanzien van het jegens DP bij zijn aanhouding gebruikte geweld

3. Verzoeker DP klaagt erover dat de politie bij zijn aanhouding onnodig geweld heeft gebruikt. Volgens DP hebben politieambtenaren hem eerst op de motorkap van de politieauto gegooid waarna hij op hardhandige wijze naar de grond is gebracht en één agent bovenop hem is gaan zitten.

4. In reactie op dit klachtonderdeel liet de korpsbeheerder weten dat het, gelet op het gedrag van DP, noodzakelijk was geweest om DP met dwang onder controle te krijgen. Het aangewende geweld was echter proportioneel geweest om welke reden hij de klacht ongegrond verklaarde.

5. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft verzoeker NP verklaard dat hij zag dat zijn broer DP door een agent bij zijn arm werd vastgepakt en werd meegenomen naar een politieauto. Vervolgens zag hij dat DP door twee agenten tegen de auto werd geduwd waarna DP tegen begon te stribbelen.

6. Getuige Ro. heeft gedurende het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaard dat hij zag dat een agent DP in zijn nek pakte, hem tegen de politieauto duwde en vervolgens naar de grond bracht.

7. Betrokken politieambtenaar O. heeft met betrekking tot de gebeurtenissen onder meer verklaard dat hij en politieambtenaar Bx probeerden om DP tegen de politieauto aan te zetten teneinde hem te kunnen boeien. DP verzette zich hier echter tegen door in tegengestelde richting te bewegen, zich los te trekken en zich met zijn benen af te zetten op het voorwiel en de linkervoorzijde van de auto. Hierop verzocht Bx de meldkamer om extra assistentie. Vervolgens trok verzoeker NP politieambtenaar O. aan zijn arm waardoor deze DP moest loslaten. O. zag vervolgens dat Bx zijn arm om de nek van DP legde en hem zo naar de grond bracht. Hierna heeft O., tezamen met Bx, DP op zijn buik gekeerd en geboeid.

8. Politieambtenaar Bx heeft in dit kader verklaard dat hij en O., DP ieder bij een arm beetpakten waarna zij trachtten hem tegen de auto te zetten. DP verzette zich hier echter tegen met gebruik van zijn armen en benen en bewoog zich in tegengestelde richting. Op het moment dat O. verdachte DP moest loslaten, kostte het Bx grote moeite om DP in bedwang te houden. Uiteindelijk kon hij zijn arm om het hoofd van DP krijgen, hem achterovertrekken en meesleuren naar de grond. Toen DP met zijn rug op de grond lag, heeft hij vervolgens de beide handen van DP gepakt - die DP bij zijn buikstreek hield - en zijn knie daarop gezet. Nadat O. was teruggekeerd, hebben zij gezamenlijk DP op zijn buik gelegd en geboeid.

9. In dit verband is verder nog van belang dat de politierechter te Zwolle DP bij vonnis van 29 oktober 2002 heeft veroordeeld wegens het niet opvolgen van een ambtelijk bevel en het zich met geweld verzetten tegen zijn (rechtmatige) aanhouding (zie Bevindingen, onder 3.). Op grond van artikel 26 van de Wet Nationale ombudsman neemt de Nationale ombudsman de rechtsgronden van dit vonnis in acht (zie Achtergrond, onder 4.).

10. Het staat aldus vast dat DP zich aan zijn rechtmatige aanhouding heeft onttrokken en zich met geweld tegen zijn aanhouding heeft verzet. Door deze opstelling heeft verzoeker de politieambtenaren in de uitoefening van hun taak belemmerd. De politieambtenaren waren om die reden bevoegd om tegen hem geweld te gebruiken.

11. Wat betreft de proportionaliteit van het gebruikte geweld is het volgende van belang. Vast staat dat één politieambtenaar op een gegeven moment zijn arm om de nek van verzoeker heeft gebracht en hem met fysieke dwang naar de grond heeft gebracht. Deze aanpak geeft onder de omstandigheden geen reden voor kritiek. Zoals hiervoor, onder 10. is overwogen, waren de politieambtenaren bevoegd om - voor zover nodig - geweld te gebruiken ter aanhouding van verzoeker. Gelet op het gedrag van verzoeker en gelet op het feit dat de andere agent door NP werd gehinderd bij de aanhouding van DP waardoor de betrokken politieambtenaar op dat moment alleen tegenover DP stond, kon de politieambtenaar er in redelijkheid toe overgaan verzoeker rond zijn hals beet te pakken en aldus naar de grond te brengen. Niet is gebleken dat dit geweld onder de gegeven omstandigheden disproportioneel was.

Dat de agent vervolgens op DP is gaan zitten is begrijpelijk nu DP op die manier onder controle kon worden gehouden en voorkomen kon worden dat hij alsnog aan zijn aanhouding zou ontsnappen.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

Ten aanzien van het geweldgebruik jegens DP tijdens het vervoer naar het politiebureau

12. Verzoeker stelt verder dat hij tijdens het vervoer naar het politiebureau meerdere malen met zijn hoofd tegen het raam is geslagen.

13. Politieambtenaar Be. bracht in dit verband naar voren dat hij tijdens het vervoer naar het politiebureau achter in de auto zat. Verzoeker DP zat op anderhalve meter afstand van hem en collega Os. bestuurde de politieauto. Hij gaf verder aan verzoeker niet met zijn hoofd tegen het raam te hebben geduwd.

14. Politieambtenaar Os. verklaarde dat hij, noch zijn collega's, in de auto geweld hebben gebruikt jegens DP. Volgens hem was hetgeen DP hierover verklaarde, niet waar.

15. In het algemeen onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel over een klacht als de stellingen van verzoeker lijnrecht staan tegenover de stellingen van het bestuursorgaan. Die situatie doet zich niet voor als er sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene stelling meer betekenis moet worden gehecht dan aan de andere stelling.

16. In dit geval staat de lezing van verzoeker, dat hij in de auto op weg naar het politiebureau een aantal keren met zijn hoofd tegen het raam is geslagen, tegenover de lezing van twee politieambtenaren. De betrokken ambtenaren hebben immers verklaard dat hiervan geen sprake is geweest. Verder is uit het onderzoek van de Nationale ombudsman gebleken dat verzoeker in zijn verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd, met geen woord heeft gerept over het vermeende geweldgebruik in de auto. De Nationale ombudsman ziet verder geen reden om aan de juistheid van de door Os. en Be. opgestelde rapporten te twijfelen en overweegt dan ook dat aan de lezing van de politie op dit punt meer waarde moet worden gehecht.

Daarmee is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Ten aanzien van het geweldgebruik jegens NP bij zijn aanhouding

17. Verzoeker NP klaagt erover dat twee agenten hem bij zijn armen hebben vastgepakt, waarna een derde agent op hem af kwam lopen en hem 3 à 4 trappen tegen zijn boven- en onderbenen gaf. Volgens NP was er geen sprake geweest van een beenveeg. Hij had duidelijk het gevoel gekregen dat de agent hem trapte om hem pijn te doen en niet om hem naar de grond te kunnen brengen.

18. De korpsbeheerder liet in reactie op deze klacht weten dat het noodzakelijk was geweest om NP met dwang onder controle te brengen. Hij acht het aangewende geweld proportioneel en de klacht op dit punt dan ook ongegrond.

19. In een door politieambtenaren Bx en O. op 27 oktober 2001 van het voorval opgemaakte mutatie staat onder meer vermeld dat NP zich hevig verzette tegen zijn aanhouding en er geen land met hem was te bezeilen. Uiteindelijk waren er drie agenten nodig om NP onder controle te krijgen en te boeien.

20. In het proces-verbaal van verhoor verklaart NP onder meer dat hij niet zo maar meeging met de agenten. Hij liet niet toe dat een agent zijn armen naar zijn rug wilde keren en hield zijn lichaam om die reden stijf met zijn armen langs hem zodat hij niet kon worden geboeid. Op het moment dat hij door een tweede agent tegen de politieauto werd geduwd, zette hij zich af met behulp van zijn voet. Een derde agent verscheen ter plaatse die hem trachtte te 'tackelen om hem op de grond te krijgen', maar ook dit lukte niet direct omdat hij dit niet toeliet, aldus NP.

21. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaarde verzoeker DP dat hij zag dat NP door vier of vijf agenten werd gearresteerd en dat hij hierbij door meerdere agenten werd geschopt.

22. Getuige Ro. heeft verklaard dat NP, na de aanhouding van zijn broer, 'over de rooie ging', 'afwezig was' en 'zwaar ademde'. Eén agent probeerde NP in eerste instantie weg te slepen door zijn armen om de buik van NP heen te slaan, hetgeen echter niet lukte. Vervolgens kwamen er twee andere agenten aan die NP ieder bij een arm vastpakten en probeerden hem de politieauto in te krijgen. Hij had verder gezien dat één agent NP op zijn knieën en op middelhoogte schopte. Dit was zeker niet één trap geweest.

23. Getuige Vi. heeft op dit punt verklaard dat hij zag dat NP 5 à 6 keer tegen zijn benen en achterwerk is geschopt.

23. Getuige Kl. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat NP door twee agenten bij zijn schouders werd vastgepakt waarna een derde agent 'naar zijn benen ging'.

24. In het door de politieambtenaar K. opgemaakte rapport van 11 februari 2002 is onder meer opgenomen dat NP zich tijdens de voorgeleiding niet bij hem heeft beklaagd over het gebruikte geweld.

25. In het door de politieambtenaar Bx opgemaakte rapport van 9 januari 2002 staat vermeld dat, nadat hij NP had beetgepakt en had gezegd dat hij was aangehouden, NP zijn lichaam in een andere richting wilde brengen dan waarin Bx hem wilde brengen. In aanvulling hierop heeft Bx tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaard dat NP zich trachtte te onttrekken aan zijn aanhouding door tegen de auto op te lopen. Uiteindelijk heeft Bx NP moeten loslaten. Hij heeft zich verder niet meer met de aanhouding bemoeid.

26. Politieambtenaar Os. heeft in zijn rapport van 25 februari 2002 opgemerkt dat collega T. hem ter plaatse vroeg te helpen bij het onder controle brengen van NP. Os. is vervolgens op zijn collega toegelopen en heeft NP bij zijn linkerarm vastgepakt waarbij hij probeerde de arm van NP op zijn rug te draaien. NP verzette zich echter tegen zijn aanhouding. Hij bleef rukken en trekken in tegenovergestelde richting. Hierop heeft Os. NP middels een voetveeg naar de grond gebracht.

Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaarde Os. dat het onzin is dat hij NP hierbij zeker driemaal op knie- en/of middelhoogte zou hebben geschopt.

27. In het rapport dat hij op 20 maart 2002 heeft opgesteld, verklaarde politieambtenaar T. dat hij NP bij zijn rechterarm had beetgepakt om hem zodoende onder controle te kunnen krijgen. NP verzette zich echter zodanig dat dit niet lukte. NP trapte om zich heen en trok zijn bovenlichaam en armen in diverse bochten zodat controle niet mogelijk was. NP heeft hem op een gegeven moment tegen zijn rechterarm geschopt waaraan hij een grote, donkerblauw gekleurde zwelling overhield. Collega Ha. heeft NP vervolgens bij zijn andere arm beetgepakt. NP bleef zich ook toen nog verzetten en om zich heen schoppen. Op het moment dat collega Os. arriveerde, verzocht Ha. hem NP middels een voetveeg naar de grond te brengen. Os. heeft dit vervolgens op gecontroleerde wijze gedaan. Tijdens het onderzoek heeft T. deze gang van zaken bevestigd.

28. Betrokken politieambtenaar Ha. heeft in zijn rapport van 11 maart 2002 vermeld dat hij zag dat NP zich zodanig tegen zijn aanhouding verzette, dat het niet mogelijk was hem onder controle te brengen. NP trapte om zich heen en trok zijn bovenlichaam en armen in diverse bochten. Verder zag hij dat NP collega T. tegen zijn arm schopte waarop hij NP bij zijn rechterarm vastpakte. NP trok hevig met zijn arm heen en weer, kennelijk om zich los te rukken. Ook bleef hij om zich heen trappen. Toen collega Os. arriveerde, werd hij verzocht een voetveeg uit te voeren hetgeen Os. vervolgens op gecontroleerde wijze deed.

In aanvulling op deze verklaring gaf Ha. tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman nog aan dat deze beenveeg op enkelhoogte is gegeven. Verder verklaarde hij dat niemand NP op knie- of middelhoogte had getrapt noch dat er meerdere schoppen waren gegeven.

29. In dit verband is verder nog van belang te vermelden dat NP een transactievoorstel van de officier van justitie te Zwolle/Lelystad heeft aanvaard, waarbij hem een taakstraf van 25 uur is opgelegd wegens overtreding van artikel 184, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond, onder 2.). Doordat NP is ingegaan op het transactievoorstel, staat in rechte vast dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het niet opvolgen van een ambtelijk bevel op grond waarvan de politie bevoegd was NP aan te houden.

30. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is duidelijk geworden dat politieambtenaar Bx op enig moment op NP is afgelopen om hem aan houden. Bx heeft NP vervolgens om zijn middel beetgepakt en getracht NP in de richting van de politieauto te bewegen. NP heeft beaamd dat hij zich op dat moment in tegengestelde richting bewoog. Politieambtenaren Ha. en T. kwamen Bx toen assisteren. Deze beide politieambtenaren hebben NP bij zijn armen beetgepakt en geprobeerd hem met enige fysieke dwang onder controle te krijgen. Volgens de politieambtenaren verzette NP zich op dat moment nog steeds tegen zijn aanhouding door te proberen zich los te trekken, om zich heen te schoppen en door in een tegengestelde richting te bewegen als die waarin zij hem brachten. Om die reden verzochten zij op een gegeven moment aan politieambtenaar O. om een beenveeg uit te voeren.

31. Vast staat dat verzoeker zich in een andere richting bewoog dan die waarin de politieambtenaren hem dirigeerden. Hiermee staat voldoende vast dat verzoeker niet aan zijn aanhouding heeft meegewerkt. Dat de politieambtenaren hem na zijn aanhouding hebben vastgepakt en in de richting van het politievoertuig hebben geduwd, is dan ook niet onjuist.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk

32. Ten aanzien van het trappen en/of schoppen van NP is het volgende van belang.

De verklaringen van de politieambtenaren en de diverse getuigen zijn op dit punt niet consistent. De getuigen hebben verklaard dat zij zagen dat NP diverse malen tegen zijn lichaam op enkel- en middelhoogte werd geschopt terwijl de politieambtenaren hebben aangevoerd dat Os. slechts één trappende beweging op enkelhoogte heeft gemaakt.

In het algemeen onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel over een klacht als de stellingen van verzoeker lijnrecht staan tegenover de stellingen van het bestuursorgaan. In dit geval heeft verzoeker echter tijdens zijn verhoor bij de politie op 28 oktober 2001 verklaard dat een derde agent hem wilde 'tackelen om hem op de grond te krijgen hetgeen echter niet gelijk lukte omdat hij dit niet toeliet'. De Nationale ombudsman ziet geen reden om aan de juistheid van de inhoud van deze verklaring te twijfelen nu deze verklaring pas de volgende ochtend is opgenomen zodat NP voldoende tijd heeft gehad om na te denken over wat hij naar voren wilde brengen. In dit verband is verder nog van belang dat NP zich in die verklaring wel uitdrukkelijk heeft uitgelaten over hetgeen zich tijdens de rit naar het politiebureau had voorgedaan maar met geen woord heeft gerept over de meerdere trappen die hij tijdens zijn aanhouding zou hebben gekregen. Uit de door verzoeker overgelegde stukken is overigens ook niet gebleken van enige verwondingen aan zijn lichaam.

33. Gelet op het feit dat de door NP in deze verklaring gebezigde term 'tackelen' overeenkomt met de verklaringen van de politieambtenaren op dit punt, overweegt de Nationale ombudsman dat voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker zich is blijven verzetten tegen zijn aanhouding, ook nadat hij werd vastgehouden door twee politieambtenaren, en dat is gepoogd het verzet van verzoeker te breken door hem door middel van 'pootje te haken' naar de grond te werken. Niet aannemelijk is geworden dat verzoeker hierbij meerdere malen op middelhoogte is geschopt. Dat de politieambtenaren verzoeker middels het uitvoeren van een zogenoemde beenveeg naar de grond hebben gewerkt teneinde het verzet te breken, acht de Nationale ombudsman niet zodanig dat dit gebruik van geweld disproportioneel moet worden geacht. De politieambtenaren moesten er immers rekening mee houden dat de kans groot was dat verzoeker zich wederom zou gaan verzetten, waardoor hij zichzelf en de politieambtenaren schade zou kunnen berokkenen.

Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Ten aanzien van het geweld jegens NP tijdens het vervoer naar het politiebureau

34. Verzoeker NP klaagt er verder over dat hij tijdens het vervoer naar het politiebureau knietjes in zijn zij van een agent heeft gekregen alsmede dat die agent zijn arm om zijn nek heeft gelegd en vervolgens naar achteren heeft getrokken. Op het politiebureau aangekomen, is hij vervolgens diverse malen met zijn hoofd tegen een aantal deuren 'gekopt'.

35. Tijdens het onderzoek is vast komen te staan dat politieambtenaren Ha. en T. verzoeker NP naar het politiebureau hebben vervoerd. T. bestuurde de auto, NP zat achter de bestuurderstoel en H. zat naast verzoeker NP.

36. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaarde T. dat NP in de auto verbaal agressief was en met veel spuug sprak. Hij zag verder dat Ha. de verdachte stevig vasthield en met zijn hoofd tussen zijn benen duwde. Bij het bureau aangekomen zijn zij -met de geboeide verdachte tussen hen in- in looppas naar de deur gesneld. De glazen toegangsdeur van het politiebureau ging echter niet snel genoeg open, waardoor NP met zijn hoofd tegen de deur aanliep. Dit was niet opzettelijk gebeurd maar ging per ongeluk.

37. Politieambtenaar Ha. heeft op dit punt verklaard dat verzoeker zich tijdens de rit naar het bureau zeer agressief gedroeg. Verzoeker bleef schoppen, schelden en spugen. Ha. verklaarde dat hij zich met zijn hele gewicht tegen NP heeft aangedrukt om hem in de hoek van de auto te houden. Om te voorkomen dat NP hem een kopstoot zou geven heeft hij NP op een gegeven moment bij zijn nek vastgepakt en zijn hoofd tussen zijn knieën gedrukt.

38. De Nationale ombudsman overweegt dat het, gezien de sfeer die was ontstaan, begrijpelijk is dat politieambtenaar Ha. tijdens het vervoer naar het politiebureau bevreesd was voor verder verzet van NP. Om die reden is het begrijpelijk dat Ha., teneinde NP in bedwang te kunnen houden, tegen NP aan is gaan zitten. NP kan dit hebben ervaren als het geven van knietjes in zijn zij doch hiervan is de Nationale ombudsman niet gebleken. Dat politieambtenaar Ha. in de gegeven situatie tevens heeft gekozen voor een vorm van handelen waarbij NP bij zijn nek werd vastgepakt en zijn hoofd tussen zijn knieën werd gedrukt, kan eveneens de toets der kritiek doorstaan. Gelet op het door politieambtenaar Ha. omschreven gedrag acht de Nationale ombudsman het verantwoord dat deze het omschreven geweld heeft toegepast teneinde controle te krijgen op de door verzoeker zelf gecreëerde situatie.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.

39. Met betrekking tot de klacht dat NP meerdere malen tegen een deur is 'gekopt', is het volgende van belang. Uit het onderzoek is op geen enkele wijze gebleken dat verzoeker meerdere malen met zijn hoofd tegen een deur is geduwd. Op grond van hetgeen de politieambtenaren hebben verklaard, staat wel voldoende vast dat verzoeker bij binnenkomst op het politiebureau met zijn hoofd tegen de glazen toegangsdeur is gelopen. Wat ook zij van de mogelijke aanleiding hiertoe, het valt af te keuren dat de betrokken politieambtenaren niet hebben voorkomen dat verzoeker, die met de handen op de rug was geboeid, met zijn gezicht de glazen toegangsdeur heeft geraakt. NP was immers niet in staat om zich op enige wijze af te weren. In dergelijke situaties valt niet uit te sluiten dat hierdoor letsel ontstaat. Alleen al om deze reden dient de gedraging van de betrokken politieambtenaren op dit punt te worden afgekeurd.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Ten aanzien van de gemaakte opmerkingen

1. Verzoekers klagen erover dat politieambtenaar Bx denigrerende opmerkingen heeft gemaakt over het taalgebruik van NP. Verder zou één van de agenten op het politiebureau tegen NP hebben gezegd dat hij genoeg van 'jullie apen' had en dat 'de straat weer van hen was'.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Flevoland heeft in reactie op deze klacht aangegeven dat vast was komen te staan dat politieambtenaar Bx ten tijde van het uitschrijven van de bekeuring, grievende opmerkingen over de spreekwijze van NP had gemaakt, maar dat deze uitlatingen niet als discriminatoir konden worden aangemerkt.

3. Gedurende het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft ambtenaar Bx erkend geïrriteerd te zijn geraakt door het taalgebruik van NP en daarover uitlatingen te hebben gedaan met min of meer de strekking zoals door verzoekers is aangevoerd. Bx tekende daarbij aan dat hij geenszins de bedoeling had gehad kwetsend of discriminerend te zijn. Bx had juist het idee dat NP hem belachelijk wilde maken.

4. Politieambtenaar Ha. heeft tegenover een medewerker van de Nationale ombudsman verklaard dat het best zo zou kunnen zijn dat hij heeft gezegd dat de straat nu weer van de politie was. Hij wilde daarmee aangeven dat de politie bij het uitvoeren van haar werkzaamheden respect verdient en dat in dat verband meegewerkt moet worden. Hij kon zich niet herinneren dat hij het woord apen had gebruikt. Hij had in ieder geval zeker niets discriminerends gezegd.

5. De Nationale ombudsman overweegt vooreerst dat het een vereiste van professionaliteit is dat ambtenaren in hun contacten met burgers een zakelijke en objectieve houding aannemen en zich beheerst en zorgvuldig uitdrukken. In hun taalgebruik dienen medewerkers van een bestuursorgaan dan ook de nodige professionaliteit in acht te nemen en burgers zoveel mogelijk correct te woord te staan.

Ten aanzien van de opmerkingen over het taalgebruik van verzoeker NP

6. Gelet op de reacties van de korpsbeheerder en van de betrokken ambtenaar Bx moet ervan worden uitgegaan dat Bx de opmerking over het taalgebruik van NP, inhoudende dat hij pas met NP zou spreken als die hele zinnen zou spreken, daadwerkelijk heeft gemaakt. De Nationale ombudsman benadrukt dat de wijze waarop iemand de gedraging van een ander ervaart, bij uitsluiting subjectief is en derhalve ook moeilijk toetsbaar. Niet is echter gebleken dat deze opmerking verband hield met de lichtgetinte huidskleur van verzoeker of dat Bx de bedoeling had verzoeker hiermee te beledigen vanwege zijn huidskleur. Van discriminatie was in dit verband dan ook geen sprake.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.

Ten aanzien van de opmerkingen die zijn gemaakt tijdens het verblijf van NP op het politiebureau

7. Gelet op de verklaring van politieambtenaar Ha. en de verklaring van verzoeker NP is het aannemelijk dat (in ieder geval) één van de politieambtenaren opmerkingen heeft gemaakt in het kader van dat de straat weer van de politie was en dat de politie meer respect verdiende en meer gehoorzaamd diende te worden. Aannemelijk is dat dit ook de strekking was van de opmerkingen waarover wordt geklaagd.

Of de gemaakte opmerkingen moeten worden aangemerkt als vernederend of discriminerend, hangt af van de feitelijk gebruikte woorden en van de toon en de wijze waarop de opmerkingen zijn gemaakt. Uit het onderzoek kan onvoldoende worden vastgesteld welke woorden feitelijk zijn gebruikt en op welke toon en wijze de opmerkingen zijn gemaakt.

Om die reden kan geen oordeel worden gegeven over dit onderdeel van de onderzochte gedraging.

B. Ten aanzien van de klachtencommissie

Ten aanzien van het toepassen van het beginsel van hoor en wederhoor

1. Verzoekers klagen erover dat de klachtencommissie Flevoland van het regionale politiekorps hen niet heeft gehoord.

2. In reactie op dit klachtonderdeel gaf de klachtencommissie aan dat zij slechts in uitzonderingsgevallen tot horen overgaat en daar in dit geval geen aanleiding voor zag. Daarbij was onder andere van belang dat verzoekers reeds waren gehoord in het kader van het politieonderzoek dat naar aanleiding van de klachten was ingesteld.

3. Klachtbehandeling strekt er echter onder meer toe geschonden vertrouwen te herstellen. Om die functie te vervullen, dient ook de procedure van klachtbehandeling door de klachtencommissie van de politie zich onder meer te kenmerken door openheid, juist naar klagers toe. In het kader van het onderzoek door de klachtencommissie naar de klacht is het dan ook van belang dat partijen de gelegenheid wordt geboden tot hoor en wederhoor voordat tot een oordeel wordt gekomen. Op deze wijze wordt het vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie gewaarborgd. Horen is ook om andere redenen van belang. Horen kan ertoe dienen nadere informatie te verkrijgen. Tevens kan het de waarheidsvinding dienen. Verder is het van belang dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om op elkaars standpunt te reageren. Horen in een klachtprocedure dient dan ook uitgangspunt te zijn, naar de meermaals vastgelegde opvatting van de Nationale ombudsman.

4. In de Klachtenregeling van de politie Flevoland is het beginsel van hoor en wederhoor neergelegd in artikel 5, eerste lid (zie Achtergrond, onder 5.). Hierin is onder meer bepaald dat de indiener van de klacht en de ambtenaar van politie op wie de klacht betrekking heeft worden gesteld schriftelijk dan wel mondeling, en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt toe te lichten en op elkaars verklaringen te reageren. In het vierde lid van artikel 7 van diezelfde klachtenregeling (zie Achtergrond, onder 5.) is vervolgens bepaald dat de klachtencommissie bevoegd is klager, de ambtenaar en eventueel anderen te horen. Hieruit volgt dat de klachtencommissie niet verplicht is om klagers te horen.

5. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat verzoekers in de gelegenheid zijn gesteld om in een gesprek met de klachtbehandelaar hun klachten nader toe te lichten. Niet is echter gebleken dat verzoekers daarbij in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op de rapportages van de politieambtenaren die betrokken waren bij de gedragingen waarop verzoekers klachten betrekking hadden. Gelet op het feit dat de verklaringen van de betrokken politieambtenaren op diverse punten verschillen van het standpunt van verzoekers en gelet op het feit dat verzoekers op geen enkel moment in de gelegenheid zijn gesteld om op deze gegevens te reageren, heeft de klachtencommissie niet in redelijkheid kunnen komen tot het oordeel dat verzoekers niet hoefden te worden gehoord. De klachtencommissie heeft hiermee geen evenwicht aangebracht in de mate waarin partijen hun visie konden verwoorden. Het is dan ook niet juist dat dit niet is gebeurd. In dit opzicht heeft de klachtencommissie dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Overweging ten overvloede

De Nationale ombudsman overweegt verder dat ten aanzien van de onderhavige gedraging de feitelijke gang van zaken niet in voldoende mate kon worden bepaald op grond van schriftelijke verslagen van de betrokken ambtenaren en de verklaringen van verzoekers. De lezingen van de betrokken ambtenaren en verzoekers liepen zodanig uiteen dat op grond daarvan geen eenduidig beeld van de gebeurtenissen kon worden verkregen. De Nationale ombudsman is van oordeel dat het daarom voor de hand had gelegen om de door verzoekers aangedragen getuigen te horen, althans hen een schriftelijke verklaring te laten opstellen.

C. Ten aanzien van het overnemen van het advies van de klachtencommissie door de korpsbeheerder

1. Verzoekers klagen erover dat de korpsbeheerder het advies van de klachtencommissie heeft overgenomen terwijl dit advies onzorgvuldig was omdat verzoekers niet door de klachtencommissie zijn gehoord en bovendien (gedeeltelijk) zijn verwisseld in het advies van de klachtencommissie.

2. De korpsbeheerder liet weten dat van een verwisseling van klagers geen sprake was en achtte de klacht om die reden ongegrond.

3. In zijn algemeenheid is er voor een korpsbeheerder geen reden om in de beslissing op een klacht nader te motiveren waarom hij het advies van de klachtencommissie volgt, indien hij zich kan verenigen met een aan hem gericht advies van de commissie, het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis wordt gegeven. Dit ligt anders indien er sprake is van onduidelijke of onvolledige motivering van het advies, of indien de aan het advies ten grondslag liggende motivering van het advies de beslissing niet kan dragen. Als de korpsbeheerder in dit laatstgenoemde geval het advies overneemt, dient hij in zijn conclusie het advies te verduidelijken of aan te vullen.

4. In deze zaak staat vast dat verzoekers op 15 november 2001 een klacht indienden over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland jegens hen waren opgetreden. Tijdens de interne klachtbehandeling bij de politie bracht de chef basiseenheid Lelystad West op 30 maart 2002 zijn bevindingen over aan de plaatsvervangend districtschef (zie Bevindingen, onder A.11.). In zijn brief vermeldt hij onder meer dat geconcludeerd kan worden dat klager NP zich op enig moment met het uitschrijven van de bekeuring bemoeide, waarbij hij met enige regelmaat 'euh, euh' zei. Eén van de politieambtenaren sprak NP hier vervolgens op aan. Vervolgens zond de korpschef op 2 mei 2002 zijn bevindingen aan de hoofdofficier van justitie en de burgemeester, waarbij hij onder meer meedeelt dat DP zich bemoeid zou hebben met het uitschrijven van het proces-verbaal en vervolgens door één van de politieambtenaren op zijn taalgebruik zou zijn aangesproken.

5. Gebleken is dat de klachtencommissie in haar op 1 juli 2002 aan de korpsbeheerder uitgebrachte adviezen gebruik heeft gemaakt van de brief van de waarnemend korpschef van 2 mei 2002. In die adviezen nam de klachtencommissie bij de weergave van de feiten de door de waarnemend korpschef gegeven lezing van de feiten over. Deze lezing van de feiten komt echter niet overeen met de verklaringen van klagers noch met de bevindingen van de plaatsvervangend districtschef noch met de verklaring van Bx op dit punt. Daaruit blijkt immers zonder meer dat NP degene is geweest die in eerste instantie is aangesproken op zijn taalgebruik omdat hij veelvuldig het woordje 'euh' gebruikte.

De Nationale ombudsman kan verzoekers dan ook volgen in hun standpunt, in die zin dat de op 1 juli 2002 door de regionale klachtencommissie aan de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland gegeven adviezen, enkele feitelijke onjuistheden bevatten. Door de adviezen van de klachtencommissie zonder meer over te nemen, heeft de korpsbeheerder dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Overigens hecht de Nationale ombudsman er belang aan hierbij op te merken dat hieruit niet kan worden afgeleid dat bij een juiste weergave van de feiten, de korpsbeheerder tot een ander oordeel zou zijn gekomen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het jegens NP bij aankomst op het politiebureau gebruikte geweld; op dat punt is de klacht gegrond.

Ten aanzien van de klacht dat de politie denigrerende dan wel discriminatoire opmerkingen heeft gemaakt tijdens het verblijf van NP op het politiebureau, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.

De klacht over de onderzochte gedraging van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Flevoland is gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland is gegrond.

Onderzoek

Op 3 juli 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heren NP en DP te Lelystad, ingediend door mevrouw A. Kruis van het Anti Discriminatie Bureau te Flevoland, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland en met een klacht over de klachtencommissie Flevoland. De gedraging van het regionale politiekorps Flevoland wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad). Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werden de korpsbeheerder en de klachtencommissie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan zes betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Geen van hen maakte van deze gelegenheid gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zwolle over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, de klachtencommissie en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Verder werd aan de betrokken ambtenaren alsmede aan verzoekers en vijf getuigen een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Betrokken ambtenaar Ha. deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van betrokken ambtenaar O. gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. De korpsbeheerder, de gemachtigde van verzoeker en de overige betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Twee ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland waren op 27 oktober 2001 belast met assistentiesurveillance in Lelystad. Omstreeks 22.00 uur zagen zij bij de Scholengemeenschap Lelystad (verder ook: SGL) een aantal jongeren staan. Vanwege eerdere meldingen wegens overlast en vernieling bij die school, besloten de twee politieambtenaren ter plaatse een onderzoek in te stellen. Nadat zij uit de auto waren gestapt, zag één van de agenten dat het verzekeringsplaatje op de brommer van één van de jongens ontbrak. Hierop sprak politieambtenaar Bx de eigenaar van de brommer aan. Op een gegeven moment bemoeiden verzoekers NP en DP zich met dit gesprek. DP werd uiteindelijk gevorderd om weg te gaan.

2. De situatie escaleerde op enig moment zodanig, dat de politie besloot DP aan te houden wegens bedreiging, belediging, verzet en het niet voldoen aan een vordering. NP werd vervolgens aangehouden wegens wederspannigheid en belemmering. DP en NP zijn geboeid en afzonderlijk overgebracht naar het politiebureau, waar zij zijn voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en ingesloten.

3. Bij vonnis van de politierechter te Zwolle van 29 oktober 2002, werd DP veroordeeld tot een werkstraf van 30 uur wegens het niet opvolgen van een ambtelijk bevel, wederspannigheid en het voorhanden hebben van wapens.

4. NP aanvaardde een transactievoorstel van de officier van justitie van 24 januari 2002 waarbij hem een taakstraf van 25 uur werd opgelegd wegens het niet opvolgen van een ambtelijk bevel.

5. Verzoekers konden zich niet verenigen met de wijze waarop de politie tegen hen was opgetreden om welke reden hun gemachtigde op 15 november 2001 namens hen een klacht indiende bij de politie Flevoland.

6. In de klachtbrief die namens DP was opgesteld, staat onder meer het volgende:

"Ik stond met mijn broertje en met drie vrienden van mij op een parkeerplaats van de school de SGL. Wij zagen op een gegeven moment politie langsrijden en weer terug komen. (…). Zij gingen naar mijn vriend toe, vanwege zijn scooter, want er zat geen verzekeringsplaatje op. Ze gaven daarom een bekeuring. Mijn broertje vroeg daarop: 'Meneer, mag je wel een bekeuring geven als je stil staat?'. Met af en toe het woordje 'euh' ertussen. De agent gaf pas na twee minuten antwoord met: 'Je kan maar beter je mond houden, met je euh euh, want ik kan je toch niet verstaan'. Waarop ik zei: 'En wat dan als ik euh, euh doe?' De agent zei niks. Maar ik bleef dat zinnetje herhalen. Op een geven moment zei de agent tegen mij: 'Als je zo doorgaat stuur ik je weg'. Ik ging door en toen zei hij tegen mij: 'En nu oprotten'. Dus ben ik 15 meter verderop gaan staan. Waarop ik zei: 'Is dit ver genoeg, euh, euh?'. De agent kwam naar mij toe en zei: 'Je moet niet zo popi-jopi doen'. Ik zei: 'Nou ik sta niet onder de indruk, meneer de agent'. Hij draaide zich om en ik ook. Waarop hij zei: 'Ik kan toch niet met jou praten, met je gebrekkig Nederlands'. Waarop ik me omdraaide en zei: 'Hé, nou moet je je bek houden, want dat is discriminatie'. De agent greep mij en zei dat ik gearresteerd was, waarop hij mijn arm greep en naar de auto liep. Op dat moment probeerde een vriend van mij dat te vermijden door ertussen te gaan staan, maar hij werd weggeduwd. Toen greep de tweede agent mij bij de andere arm. En ze wilden mij op de auto gooien, waarop ik me verzette. Zij reageerden daar zeer gewelddadig op. Ik werd op de autokap gegooid, toen begon mijn broertje zich ermee te bemoeien. De eerste agent pakte hem hardhandig aan. Dat zag ik en toen werd ik boos, waarop de tweede agent mij op de grond gooide. Daar heb ik een tijdje gelegen met een agent bovenop me. In die tijd is veel gebeurd qua schelden, het meeste door mij. Toen kwamen er andere agenten bij, blijkbaar door een stil alarm, dus zonder iets te weten. Toen zag ik dat mijn broertje werd gepakt door een paar agenten en werd geschopt door een ME-er met legerkisten (stalen neus). Ik probeerde te helpen, maar lag op de grond, maar dezelfde vriend probeerde ook hem te helpen door er voor te gaan staan. Ik werd geboeid. Even later zagen ze een balletjespistool op de grond liggen, die was uit mijn broek gevallen. Ik kreeg te horen dat ik in de hondenwagen moest. De eigenaar van dat hondenbusje zei: 'Sodemieter hem maar op de achterbank'. Toen heb ik een andere agent horen zeggen: 'Laat hem eerst maar staan'. Toen ben ik in dat busje gesmeten. In het busje vroeg ik om een verklaring waarom ik werd meegenomen. Op dat moment ben ik met mijn hoofd tegen het raam aangeslagen. Elke keer als ik iets zei werd mijn hoofd tegen het raam aangeslagen. Waarop ik zei: 'Ga maar door, dan maak ik er een rechtszaak van', waarop de bestuurder zei dat ik dat vooral moest doen, het was drie tegen één (in het busje zaten in totaal drie agenten). Er werd ook elke keer gezegd: 'Bek houden'. Van het elke keer tegen het raam slaan met mijn hoofd werd ik een beetje gek en begon raar te neuriën. Waarop de agent zei: 'Zo wil ik het horen'. Verder is het normaal verlopen."

7. In de klachtbrief die namens NP was opgesteld, staat onder meer het volgende vermeld:

"Zaterdagavond 27/10/01 om ongeveer 22.30 uur stonden mijn broer, drie vrienden en ik bij de SGL parkeerplaats. Toen kwam er een politieauto aan en er stapten twee agenten uit (…). Een agent vroeg het verzekeringsbewijs van de scooter van mijn vriend (het verzekeringsplaatje ontbrak); deze had hij niet bij zich. Ze wilden hem een boete geven en ik dacht dat je pas een boete mag geven als ze je er op zien rijden. Dus dat vroeg ik met 'euh euh' in mijn zinnen, want zo praat ik nou eenmaal. Tot nu toe was er niets aan de hand. Toen reageerde een agent erop en zei: 'Als je niet normaal kan praten, hou dan maar je mond dicht'. Waar mijn broer op reageert 'euh euh, als ik zo ga praten' en hij bleef doorgaan met zijn 'euh euh'. Toen zei de agent: 'Als je zo door blijft gaan, dan ga je weg'. Hij bleef doorgaan en werd weggestuurd. Hij liep ongeveer 10 meter weg en vroeg: 'Is dit ver genoeg, euh, euh?'. Toen kwam een agent naar mijn broer toe en zat met zijn vinger te wijzen naar mijn broer en zei daar iets bij, wat ik niet verstond, maar mijn vrienden wel. Waarop mijn broer zei: 'Nou moet je je bek houden, want nu discrimineer je'. Toen wilde de agent mijn broer oppakken. Mijn broer bleef nog rustig. Toen kwam de andere agent erbij en ze gooiden hem op de grond. Een van onze vrienden probeerde er tussen te komen, dit hielp niets. Waarop ik naar de agenten toeging en vroeg waar ze allemaal wel niet mee bezig waren. Op dat moment viel de portofoon op de grond, waar ik een tik tegen gaf. Toen pakte die agent mij en zei: 'Als je zo door blijft gaan, ga je ook mee'. Op een gegeven moment gaf hij mij aan mijn vriend (dezelfde die er tussen wilde komen) en zei dat ik af moest koelen. Dus mijn vriend hield mij vast en zei dat ik rustig aan moest doen en dat deed ik. Op dat moment kwam er een tweede politieauto aan. Waarschijnlijk door een stil alarm, want er was geen ander contact geweest. Er stapten agenten uit en ze renden meteen op mij af en grepen mij zonder reden vast. Ik was rustig, stond niet te schelden of te vechten. Dezelfde vriend probeerde dit ook te verhinderen, dit lukte weer niet. Ik verzette mij, er hielden twee mensen mij aan mijn armen vast en een andere ging mij trappen. Uiteindelijk lag ik op de grond geboeid en werd ik meegenomen. In de auto werd ik mishandeld, ik moest mijn hoofd tussen mijn knieën doen, de agent hield mijn nek vast en gaf steeds knietjes in mijn zij. Op dat moment zei ik: 'Waar de fuck ben je mee bezig, ik wil je naam weten, want ik weet dat dit niet mag'. Hij deed zijn arm om mijn nek en trok me naar achteren met de woorden: 'what the fuck, what the fuck' en stikte me ongeveer 10 seconden. Ik begreep er niets meer van, het leek wel of ik in een Amerikaanse film zat en antwoordde steeds met 'ja meneer, ja meneer'. Bij het politiebureau werd ik uit de auto gesleurd en werd als een zware crimineel gebukt voortgeduwd en onderweg naar binnen heb ik alle deuren gekopt. Toen moest ik in een hokje van 1 bij 1 staan, terwijl hij de kleren van mijn lijf rukte. Hij praatte op mij in, ik weet niet meer precies wat hij zei, maar het kwam over alsof hij normaal had gereageerd en ik er niets over moest zeggen. Hij ging weg en kwam terug met de bestuurder van de auto en zei: 'Moet je niet iets zeggen?'. Ik wist niet wat, maar zei maar: 'Het spijt me'. Bestuurder ging weg en agent ging mijn kleren doorzoeken, ik hoorde mijn mobiele telefoon vallen (het klonk alsof ermee gegooid werd) en de agent zei: 'Jammer dat hij tijdens de worsteling kapot is gegaan'. Ik zag hem liggen met de batterij eruit en een stukje plastic eraf, dit stukje werd door de agent weggegooid. Na 10 minuten moest ik mee naar een cel bij de Doelen, terwijl ik meeliep zei hij: 'Ik heb genoeg van jullie apen, jullie denken dat de straat van jullie is, maar hij is weer van ons'. Toen we buiten liepen wilde ik vragen of hij mijn ouders wilde bellen, voor ik iets kon zeggen, draaide hij zich om en zei: 'hou je bek' en hief zijn vuisten op. Toen we bij de Doelen waren moest ik in de lift met mijn gezicht in de hoek staan, toen we boven waren moest ik mijn spullen afgeven en mijn naam enz. zeggen, daarna op een stoel gaan zitten en toen hoorde ik hem erover praten met anderen, hij vertelde dat we met zijn vijven op twee agenten waren gesprongen. Daarna heeft hij mij bedreigd met: 'De volgende keer, kom je er niet zo goed van af, de volgende keer rammen we je helemaal in elkaar'."

8. Naar aanleiding van de klacht van verzoekers werd de chef basiseenheid Lelystad West verzocht om een onderzoek in te stellen. In het kader van dit onderzoek verzocht de chef basiseenheid aan de ambtenaren die bij het gebeuren op 27 oktober 2001 waren betrokken, een rapport op te stellen.

9. In het rapport dat politieambtenaar K. op 11 februari 2002 opstelde, staat onder meer het volgende:

"Ik was de dienstdoende chef van dienst en tevens hulpofficier van justitie. Op zaterdag 27 oktober 2001 omstreeks 22:35 uur werd de klager NP bij mij voorgeleid, in het bureau van politie aan het Zuiderwagenplein (…). (…) Hij heeft zich bij / tijdens de voorgeleiding op geen enkele wijze beklaagd over mishandeling of discriminatie door de politie gepleegd.

De klager DP werd op zaterdag 27 oktober 2001 te 22:50 uur bij mij voorgeleid op het bureau De Doelen(…). (…) Hij gaf wel aan dat hij het er niet mee eens was dat hij was aangehouden, maar sprak met mij niet over het feit dat hij door de politie zou zijn mishandeld of gediscrimineerd. (…)

De beide klagers hebben bij mij als hulpofficier van justitie niet de gelegenheid aangepakt om te klagen over de vermeende discriminatie en mishandeling, zoals zij deze in hun klacht hebben beschreven. De ervaring bij mij als hulpofficier van justitie leert dat als mensen zich door politieambtenaren op straat zich onheus bejegend voelen, zij dit tijdens de voorgeleiding bij een hulpofficier van justitie kenbaar maken."

10. In het rapport, opgemaakt door politieambtenaar Ha. op 11 maart 2002, staat onder meer het volgende vermeld:

"Op zaterdag 27 oktober 2001 omstreeks 22:00 uur, bevond ik mij in uniform gekleed, op het politiebureau, gevestigd Zuiderwagenplein (…).

Op die dag omstreeks 22:05 uur, hoorde ik dat collegae O. en Bx (…) middels de portofoon, assistentie verzochten bij aanhouding van verdachten. Verder dat de aanhouding plaatsvond op een parkeerplaats nabij de Scholengemeeschap SGL (…).

Hierop begaf ik mij, rapporteur, samen met collega T. en Os. (…) naar bovengenoemd adres. (…)

Op diezelfde dag omstreeks 22:07 uur arriveerden T. en ik (…) op de parkeerplaats, bovengenoemd.

Ik zag dat op het plein collegae O. en Bx zich bevonden. Verder dat er vijf andere personen zich bevonden.

Ik zag dat collega O. een verdachte onder controle hield, die later DP (…) bleek te zijn. Ik zag dat DP met zijn buik op de grond lag en dat hij hevig met zijn geschoeide voeten, kennelijk opzettelijk en met kracht naar O. schopte. Ik kon niet zien of de verdachte O. raakte daar ik mij toen tot collega Bx heb gewend.

Ik zag dat collega Bx een man had aangehouden, die later NP (…) bleek te zijn. Ik zag dat Bx de verdachte NP bij een arm vasthield en dat deze zich hevig verzette door in een andere richting te bewegen dan welke Bx hem probeerde te brengen. Verder zag ik dat NP kennelijk opzettelijk en met kracht met zijn geschoeide voeten tegen de onderbenen van Bx schopte. Hierna zag ik dat Bx zijn twee armen om verdachte NP heen sloeg. Ik zag dat verdachte echter wild om zich heen bleef trappen.

(…)

Ik (…) zag dat collega T. verdachte NP beetpakte bij zijn rechterarm en hem onder controle probeerde te brengen. Ik zag dat verdachte zich zodanig bleef verzetten dat er geen controle mogelijk was. Verdachte bleef kennelijk opzettelijk en met kracht om zich heen trappen en trok zijn bovenlichaam en armen in diverse bochten zodat er geen controle mogelijk was. Op dat moment hielden T. en Bx verdachte dus vast.

Verder zag ik dat verdachte NP kennelijk opzettelijk en met kracht met zijn geschoeide voet, tegen de arm van collega T. schopte. Ik hoorde dat T. riep dat hij hevige pijn in zijn arm had.

Hierop pakte ik (…) de rechterarm van verdachte NP, om collega T. te ontlasten. Ik voelde dat verdachte hevig met zijn arm heen en weer trok, kennelijk om zich los te rukken. Ik (…) moest behoorlijk kracht zetten om te zorgen dat verdachte zich niet los kon rukken. Ik zag dat verdachte kennelijk opzettelijk en met kracht wild met zijn geschoeide voeten om zich heen trapte.

Ik (…) werd niet geraakt.

Op dat moment zag ik (…) dat collega Os. arriveerde. Ik (…) verzocht aan Os. een zogenaamd voetveeg te doen zodat wij verdachte naar de grond konden brengen. Hierop zag ik dat Os. op gecontroleerde wijze de benen van verdachte klem zette zodat wij verdachte gecontroleerd naar de grond konden brengen. Hierna werd verdachte geboeid en aan zijn kleding onderzocht.

Hierna werd verdachte NP door mij (…) met een dienstvoertuig overgebracht naar het politiebureau, gevestigd Zuiderwagenplein (…). Collega T. bestuurde het dienstvoertuig en ik (…) zat naast de verdachte.

Verdachte wilde tijdens het overbrengen niet rustig blijven zitten en schold mij (…) en collega T. uit voor: "Fuck You" en soortgelijke teksten. Verder zag ik (…) dat verdachte tijdens zijn uitlatingen behoorlijk met speeksel sprak en hij wild in mijn richting keek. Ter voorkomen van een kopstoot en of het ontvangen van speeksel in mijn gezicht, verzocht ik (…) verdachte zijn hoofd naar beneden te houden. Aangezien verdachte hier geen gevolg aan gaf hield ik hem stevig vast in zijn nek en duwde schuin naar beneden.

Gekomen op het politiebureau werd verdachte NP door mij (…) samen met collega T. vastgepakt en begeleid naar de ingang. Ondanks dat wij verdachte stevig vasthielden konden wij niet voorkomen dat verdachte met zijn hoofd tegen de glazen deur van het bureau botste. Verdachte werd verzocht wat rustiger te lopen waarna wij hem voorzichtig op de trappen van het bureau begeleiden. Hierna werd verdachte ingesloten in de daarvoor bestemde ruimte, gevestigd op de eerste verdieping, het zogenaamde voorlopige arrestantenverblijf.

(…)

Nadat verdachte zich had beklaagd over het gebruikte geweld, werd door mij (…) hem medegedeeld dat het proportioneel geweld betrof. Het geweld hetgeen op hem werd toegepast, was afhankelijk van het door hem gebruikte geweld. Ik (…) gaf verdachte als voorbeeld, dat hij vanaf het politiebureau Zuiderwagenplein naar De Doelen werd vervoerd, zonder dat er geweld werd toegepast door de politie, omdat hij zich vanaf dat moment netjes gedroeg."

11. In het rapport dat politieambtenaar T. op 20 maart 2002 heeft opgemaakt staat onder meer het volgende:

"Op zaterdag 27 oktober 2001 omstreeks 22.00 uur, bevond ik mij in uniform gekleed, op het politiebureau, gevestigd Zuiderwagenplein (…).

Op die dag omstreeks 22:05 uur, hoorde ik dat collegae O. en Bx (…) middels de portofoon, assistentie verzochten bij aanhouding van verdachten. Verder dat de aanhouding plaatsvond op een parkeerplaats nabij de Scholengemeeschap SGL (…).

Hierop begaf ik mij, rapporteur, samen met collegae Ha. en Os. (…) naar bovengenoemd adres. Ha. en Os. waren ook in uniform gekleed.

Op diezelfde dag omstreeks 22.07 uur arriveerden Ha. en ik (…) op de parkeerplaats, voornoemd.

Ik zag dat op genoemde parkeerplaats collegae O. en Bx zich bevonden. Verder zag ik dat nog vijf personen zich aldaar bevonden.

Ik zag dat collega O. een verdachte onder controle hield, die later DP (…) bleek te zijn. Ik zag dat DP met zijn buik op de grond lag en dat hij hevig met zijn geschoeide voeten, kennelijk opzettelijk en met kracht naar O. schopte. Ik kon niet zien of de verdachte O. raakte daar ik mij toen tot collega Bx heb gewend.

Ik zag dat collega Bx een man had aangehouden, die later NP bleek te zijn. Ik zag dat Bx de verdachte NP bij een arm vasthield en dat deze zich hevig verzette door in een andere richting te bewegen dan welke Bx hem probeerde te brengen. Verder zag ik dat NP kennelijk opzettelijk en met kracht met zijn geschoeide voeten tegen de onderbenen van Bx schopte. Hierna zag ik dat Bx zijn twee armen om verdachte NP heen sloeg. Ik zag dat verdachte echter wild om zich heen bleef trappen.

(…)

Ik (…) pakte de verdachte NP bij zijn rechterarm en probeerde hem onder controle te brengen. Ik zag en voelde dat verdachte zich zodanig bleef verzetten dat er geen controle mogelijk was. Verdachte bleef kennelijk opzettelijk en met kracht om zich heen trappen en trok zijn bovenlichaam en armen in diverse bochten zodat er geen controle mogelijk was. Op dat moment hielden ik (…) en Bx de verdachte dus vast.

Ik (…) voelde dat verdachte NP kennelijk opzettelijk en met kracht met zijn geschoeide voet, tegen mijn rechterarm schopte. Ik voelde dat deze schop mij veel pijn deed. Later zag ik, dat tengevolge van deze schop er een grote, donkerblauw gekleurde zwelling op mijn rechter onderarm zat. Deze verwonding is ondertussen geheel genezen.

Hierop zag ik (…) dat Ha. de rechterarm van verdachte NP beetpakte, kennelijk met de bedoeling om mij te ontlasten. Ik zag en voelde dat verdachte hevig met zijn arm heen en weer trok, kennelijk om zich los te rukken. Ik zag dat verdachte kennelijk opzettelijk en met kracht wild met zijn geschoeide voeten om zich heen bleef trappen.

Op dat moment zag ik (…) dat collega Os. arriveerde. Ik hoorde dat Ha. aan Os. verzocht een zogenaamd voetveeg te doen zodat wij verdachte naar de grond konden brengen. Hierop zag ik dat Os. op gecontroleerde wijze de benen van verdachte klem zette zodat wij verdachte gecontroleerd naar de grond konden brengen. Hierna werd verdachte geboeid en aan zijn kleding onderzocht.

Hierna werd verdachte NP door mij (…) met een dienstvoertuig overgebracht naar het politiebureau, gevestigd Zuiderwagenplein (…). Ik (…) bestuurde het dienstvoertuig en Ha. zat naast de verdachte.

Verdachte wilde tijdens het overbrengen niet rustig blijven zitten en schold mij (…) en collega Ha. uit voor: 'Fuck You' en 'Mother Fucker' althans woorden van gelijke strekking. Verder zag ik (…) dat verdachte tijdens zijn uitlatingen behoorlijk met speeksel sprak en hij wild in de richting keek van Ha. Ik zag dat Ha. de verdachte stevig vasthield. Ondanks dat de verdachte geboeid in het dienstvoertuig zat bleef de verdachte zich verbaal en non-verbaal agressief uiten.

Gekomen op het politiebureau werd verdachte NP door mij (…) samen met collega Ha. vastgepakt en begeleid naar de ingang. Tijdens dit overbrengen bleef de verdachte zich verzetten. Ondanks dat wij verdachte stevig vasthielden, konden wij niet voorkomen dat verdachte met zijn hoofd tegen de glazen deur van het bureau botste. Verdachte werd verzocht wat rustiger te lopen waarna wij hem voorzichtig op de trappen van het bureau begeleiden. Hierna werd verdachte ingesloten in de daarvoor bestemde ruimte, gevestigd op de eerste verdieping, het zogenaamde voorlopige arrestantenverblijf.

(…)

Nadat verdachte zich had beklaagd over het gebruikte geweld, werd door mij (…) hem medegedeeld dat het proportioneel geweld betrof. Het geweld hetgeen op hem werd toegepast, was afhankelijk van het door hem gebruikte geweld. Ik (…) gaf verdachte als voorbeeld, dat hij vanaf het politiebureau Zuiderwagenplein naar De Doelen werd vervoerd, zonder dat er geweld werd toegepast door de politie, omdat hij zich vanaf dat moment netjes gedroeg."

12. In het rapport, opgemaakt door politieambtenaar Os. op 25 februari 2002, staat onder meer het volgende vermeld:

"Op zaterdag 27 oktober 2001 omstreeks 22.30 uur bevond ik mij in uniform gekleed en met assistentiesurveillance belast aan het bureau van politie te Lelystad.

Alhier kreeg ik het verzoek te gaan naar de parkeerplaats van de SGL (…), aldaar zouden een viertal collega's problemen hebben met een groep jongeren.

Onmiddellijk begaf ik, rapporteur, mij naar de opgegeven plaats en liet mij vergezellen door de collega Be..

Ter plaatse gekomen zag ik (…) links van mij op de daar aanwezige parkeerplaats een politiedienstvoertuig staan. Ik (…) zag dat bij dit politievoertuig een schermutseling plaatsvond tussen de collega T. en een verdachte.

Ik (…) zag dat de verdachte werd vastgehouden aan zijn rechterarm, tevens zag ik (…) dat deze verdachte half over het dak van het dienstvoertuig hing kennelijk met de bedoeling om over het dak van de auto heen zich aan zijn aanhouding te ontrekken.

Op het moment dat ik uitstapte hoorde ik (…) collega T. roepen: 'Os. kom helpen, ik krijg hem er niet onder'. Hierop ben ik (…) richting de verdachte gelopen en heb deze bij zijn linkerarm vastgepakt. Ik (…) probeerde samen met collega T. de armen van de verdachte op zijn rug te draaien teneinde hem in de transportboeien te plaatsen.

De verdachte bleef zich verzetten tegen deze aanhouding, de verdachte bleef rukken en trekken in tegenovergestelde richting als dat wij hem probeerde te krijgen. Ik (…) hoorde de verdachte tevens schreeuwen en vloeken.

Daar het mij (…) niet lukte om de verdachte samen met collega T. onder controle te krijgen heb ik (…) de verdachte met een zogenaamde voetveeg naar de grond gebracht. Nadat de verdachte op de grond lag kon ik (…) de verdachte in de transport plaatsen. Hierop is deze verdachte door collega Ha. in een dienstvoertuig geplaatst en overgebracht naar het bureau van politie.

Ik (…) rapporteur, zag vervolgens dat een tweede aangehouden verdachte in mijn dienstvoertuig werd geplaatst. Deze verdachte was eveneens in de transportboeien geplaatst. Ik (…) zag dat deze verdachte op de achterbank van de hondenbus werd geplaatst en dat collega Be. naast deze verdachte plaatsnam. Ik (…) nam plaats achter het stuur en de collega Bo. nam plaats op de bijrijderstoel.

Ik (…) ben vervolgens richting het bureau van politie gereden. Ik hoorde dat de verdachte onafgebroken bleef schelden over en tegen de politie. De gebezigde taal van de verdachte kan ik verder niet omschrijven.

De verdachte klaagt over het feit dat hij meerdere malen met zijn hoofd tegen het raam van het politievoertuig is geslagen. Ik (…) verklaar dat dit niet waar is, dit is absoluut gelogen. De verdachte is op een volstrekt normale manier behandeld. De verdachte verklaart dat hij heeft gezegd dat hij een klacht zal indienen. Ik (…) zou gezegd hebben dat hij dit maar moest doen.

Ik (…) verklaar dat ik inderdaad heb gezegd dat hij er vrij in was om een klacht in te dienen."

13. In het rapport, opgemaakt door politieambtenaar Be. op 12 maart 2002, staat onder meer het volgende vermeld:

"Op zaterdag 27 oktober 2001, omstreeks 22:30 uur bevond ik mij in uniform gekleed en met assistentiesurveillance belast aan het bureau van politie te Lelystad.

Ter plaatse aan het bureau kreeg ik het verzoek te gaan naar een parkeerplaats van de Scholen Gemeenschap Lelystad (SGL) (…). (…) Volgens de melding van de centralist van de regionale meldkamer van de politie Flevoland zouden een aantal collega's problemen hebben met een aantal jongeren.

Ik begaf mij samen met de collega Os. naar de genoemde locatie.

Ter plaatse gekomen zag ik, rapporteur, dat de collega Os. naar links rende in de richting van de collega T.

Voor mij zag ik op de grond een persoon op zijn buik liggen met de handen op zijn rug geboeid met behulp van de ons ter beschikking gestelde transporthandboeien. Ik zag dat de collega O. deze verdachte onder controle hield.

(…)

Ik (…) ben hierop naar de collega O. en de verdachte gelopen en heb de verdachte via de verantwoorde zijligging op laten staan. Ik (…) heb hierop de verdachte overgenomen en op de achterbank van de hondenbus geplaatst. Ik (…) hoorde dat de verdachte gedurende het transport bleef schelden tegen de politie en tegen mij als politieman. Ik (….) heb hier verder geen aandacht aan geschonken.

De door mij getransporteerde verdachte klaagt over het feit dat hij meerdere malen met zijn hoofd tegen het raam van het politievoertuig zou zijn geslagen. Dit is absoluut niet waar, ik heb de verdachte op een correcte wijze behandeld."

14. In het rapport, opgemaakt door politieambtenaar O. op 11 januari 2002, staat onder meer het volgende:

"Op 27 oktober 2001 waren collega Bx en ik, O., aangewezen voor de surveillance. Wij reden in een opvallend dienstvoertuig en waren in uniform gekleed. Wij reden omstreeks 22:00 uur (…) in de richting (…) nabij de Scholengemeenschap Lelystad (…).

Wij zagen een donkergekleurde Mercedes rijden en wilden dit voertuig controleren (…). (…) Wij zagen het voertuig rechts afslaan naar de SGL. Wij reden achter het voertuig aan en zagen toen wij deze weg opreden dat er een groepje van 5 jongeren stond met een auto en een bromfiets op de parkeerplaats bij de SGL. Daar het ons ambthalve bekend was dat er bij scholen regelmatig overlast veroorzaakt werd door groepen jongeren stelden wij een onderzoek in.

Collega Bx zag dat de betreffende bromfiets niet voorzien was van een verzekeringsplaatje. Hierop stopten wij bij de jongeren met de auto, merk Suzuki Alto, en de bromfiets. Wij zijn aldaar uitgestapt en vroegen naar de bestuurder van de bromfiets. Collega Bx sprak de bestuurder van de bromfiets aan en zei tegen de man dat zijn bromfiets niet voorzien was van een verzekeringsplaat. De jongen erkende dat. De bestuurder van de scooter kreeg de keuze. Of zijn bromfiets ging mee naar het bureau van politie of hij zou een proces-verbaal krijgen voor het onverzekerd rijden op een bromfiets. De jongen stemde in met een proces-verbaal voor het onverzekerd rijden.

Ik, O., hoorde personen zich bemoeien met de gang van zaken terwijl collega Bx in gesprek was met de bestuurder van de bromfiets. Dit waren de jongens die bij de auto stonden. Ik hoorde een persoon zeggen, een lichtgetinte jongeman, dat de politie het allemaal niet wist en dat hij diegene was die allemaal wel wist. Hierop heb ik tegen deze jongen gezegd dat hij er zich niet mee moest bemoeien. Ik hoorde deze jongen tegen ons zeggen dat wij toch nergens verstand van hadden en dat iemand met een bromfiets zo wel mocht rijden of staan. De jongen gebruikte veel 'uhh' en ander gemompel. Hierop vroeg ik deze jongen of hij wel wist waar hij het over had. Ik heb vervolgens tegen deze jongen gezegd dat hij maar eens in de bibliotheek de wegenverkeerswet er op na moest gaan slaan. Ik kreeg hierop het commentaar van de jongen in de trant van; 'je denkt zeker dat ik niet geleerd heb?' Ik heb hierop niet gereageerd.

De jongen bleef zich bemoeien met de gang van zaken. Ik heb tegen deze jongen gezegd dat ik hem weg zou sturen als hij zo door zou gaan met zijn irritante opmerkingen en bemoeienissen. Ik heb de jongen op een gegeven moment het bevel of vordering gegeven zich direct te verwijderen van de plaats waar hij zich bevond. Ik deed dit omdat ik een werkbare situatie wilde houden voor collega Bx en mijzelf. Ik deed dit met de woorden: 'Jij gaat nu hier weg want ik ben je zat'.

Ik zag de jongen vervolgens enkele meters weglopen in de richting van een brug. Ik zag dat hij daar weer ging stilstaan. Ik hoorde dat hij zich weer bemoeide met ons. Ik weet niet wat de jongen allemaal heeft gezegd maar ik heb de jongen nogmaals gevorderd weg te gaan met de woorden: 'Ik heb je toch gezegd dat je hier weg moest gaan, ik waarschuw je nu niet meer, de volgende stap is dat ik je aanhoud'. Ik zag toen dat de persoon weer een stukje verder liep, ongeveer een meter of tien.

Ik was ondertussen op wat afstand van collega Bx en wilde teruglopen in zijn richting. Ik hoorde de jongen die ik net had weggestuurd iets tegen mij zeggen. Ik draaide mij direct om. Ik heb niet verstaan wat de jongen mij toeriep. Ik zag ook dat hij een gebaar met zijn hand maakte. Welk gebaar kon ik niet zien. Ik antwoordde de jongen met de woorden: 'Je moet eens normaal gaan praten, of duidelijker gaan praten want ik versta je niet', of woorden van gelijke strekking.

Ik heb absoluut geen discriminerende woorden tegen de jongen gezegd.

Ik hoorde de jongen mij toen beledigen door te zeggen dat ik een 'vuile kut agent' en een 'klootzak' was. Na de twee vorderingen en deze beledigingen besloot ik om de jongen aan te houden. Ik heb hierop de jongen bij zijn linkerarm gepakt en meegenomen richting collega Bx en de politieauto. Ik zag vervolgens dat collega Bx mijn richting opliep en de jongen bij zijn rechterarm pakte. Bij de politieauto aangekomen, wilden wij hem tegen de auto aanzetten. Tijdens onze poging daartoe begon de jongen zich met zijn benen af te zetten op het voorwiel en het spatbord van de linkervoorzijde van de auto. De jongen begon zodanig verzet te bieden door te trekken en te bewegen anders dan in een richting dat wij hem trachten te brengen, dat ik mij genoodzaakt zag om met mijn rechterbeen zijn benen van de auto te halen opdat wij de jongen onder controle konden krijgen. Ik zag en hoorde dat collega Bx door middel van de portofoon de meldkamer vroeg of er een extra assistentie-eenheid kon komen die ons konden helpen bij het afboeien van de verdachte.

Wij wilden de verdachte, die later bleek te zijn genaamd DP, onder controle brengen. Ik voelde vervolgens dat er aan mij getrokken en geduwd werd door een persoon. Ik voelde dat er getrokken werd aan mijn linkerarm. Deze persoon bleek later te zijn genaamd NP. Ik heb hierop NP trachten weg te duwen. Wij hebben tegen hem gezegd dat hij en zijn vrienden zich dienden te verwijderen van de plaats van aanhouding. Terwijl ik bezig was NP van mij weg te duwen zag ik in een ooghoek dat collega Bx een arm om verdachte DP zijn nek had gelegd en DP zo op de grond had weten te krijgen. Ik zag dat de verdachte op zijn rug lag en daarbij met zijn handen naar zijn broeksband wilde. Nadat ik mij ontdaan had van DP keerde ik terug bij collega Bx. Wij hebben vervolgens de verdachte DP op zijn buik gekeerd. Wij hebben toen met kracht zijn beide armen, die de verdachte DP bij zijn buikstreek had, naar zijn rug gebracht zodat wij hem konden boeien.

Ik zag, toen wij de verdachte DP afgeboeid hadden, dat collega Bx liep in de richting van de verdachte NP. Deze verdachte stond op ongeveer vijf meter van ons vandaan. Wij besloten dat ook deze verdachte NP aangehouden zou worden voor belemmering bij aanhouding.

Ik ben vervolgens bij de aangehouden DP gebleven. Ik ben daar door de verdachte DP ettelijke malen bedreigd met de dood, ik ben daar talloze malen beledigd en uitgescholden voor alle bestaande ziekten. Ook wilde de verdachte met mij vechten gedurende de tijd dat hij geboeid op de grond lag. Ik hoorde hem zeggen: 'Maak mij los dan ga ik met je vechten'.

(…)

Ik heb niet alles kunnen zien wat achter mij gebeurde doordat ik de verdachte DP onder controle heb moeten houden. Ik zag dat collega Bx een persoon aan de kant duwde om zo bij de verdachte NP te komen. Vervolgens zag ik dat collega Bx de verdachte NP vasthad door zijn armen om de armen en lichaam van de verdachte NP heen te slaan.

Ik hoorde en zag collega T., Ha., Os. en Be. arriveren die vervolgens collega Bx hielpen met de verdachte NP. Nadat ook deze verdachte onder controle was gebracht en in een politie voertuig was gezet ben ik opgestaan en heb de verdachte DP op laten staan. De verdachte DP is vervolgens door collega Os. en Be. vervoerd naar het politiebureau aan De Doelen.

Ik verklaar hierbij dat de verdachten DP en NP bij hun aanhouding zeer agressief geweest zijn."

15. In het rapport dat politieambtenaar Bx op 9 januari 2002 heeft opgemaakt, staat onder meer het volgende vermeld:

"Op zaterdag 27 oktober 2001 omstreeks 22:00 uur bevond ik, rapporteur Bx, mij in uniform gekleed en in een opvallend dienstvoertuig tezamen met collega O. Wij beiden waren op dat moment werkzaam als agent van politie Flevoland en beiden geplaatst in Lelystad West. Wij waren met de assistentiesurveillance belast. Ik, Bx, ben per 1 december bevorderd tot hoofdagent en had op 27 oktober 2001 een dienstervaring van ruim 28 maanden.

Omstreeks 22:00 uur reden wij op de (…) te Lelystad. Wij zagen een groep mensen bij een auto staan op het parkeerterrein bij de SGL (…). Daar het ons ambtshalve bekend was dat er bij scholen regelmatig overlast veroorzaakt werd door groepen jongeren stelden wij een onderzoek in.

Wij reden naar de groep jongeren. Ik, Bx, zag dat de groep uit 5 jongens bestond. Verder stond er een auto van het merk Suzuki Alto en een bromfiets.

Ik, Bx, zag dat de bromfiets niet voorzien was van de verplichte verzekeringsplaat. Wij stapten beiden uit en ik, Bx, vroeg wie de eigenaar van de bromfiets was. Ik zag en hoorde dat een jongen naar mij toe kwam lopen en zich bekend maakte als de eigenaar van de bromscooter.

Ik sprak de jongen aan op het feit dat de bromscooter niet was voorzien van een verzekeringsplaat. De jongen erkende dat hij fout zat.

Ten tijde dat ik met de jongen in gesprek was hoorde ik dat een ander persoon zich mondeling met het gesprek begon te bemoeien. Ik voelde vervolgens aan de uitlaat van de bromfiets en voelde dat deze heet was. Dat betekende dat er zeer recent nog mee was gereden. Ik vroeg de jongen hoe hij op deze parkeerplaats was gekomen. De jongen erkende dat hij rijdend was gekomen. Ik zei de jongen vervolgens proces-verbaal aan. Dit nadat ik hem de keuze had gegeven of de brommer aan het bureau te stallen of een proces-verbaal.

Ik hoorde tijdens het gesprek meerdere malen dat andere mensen zich met het gesprek bemoeiden dat ik met de jongen had. Ik hoorde onder andere iemand zeggen dat de politie het toch allemaal niet wist en dat diegene het wel beter wist. Daar ik in gesprek was met de jongen had ik mij tot dan toe nog niet bemoeid met de kritiek. Het was moeilijk communiceren met de jongen van de bromfiets omdat ook hij meerdere malen werd geroepen door jongens uit de groep.

Ik hoorde dat mijn collega O. de anderen in toom wilde houden en hen zei dat ze zich er niet mee moesten bemoeien. Ik hoorde dat twee van de jongens telkens weerwoord gaven op hetgeen mijn collega O. zei. Dat ging dan met name over de kennis bij de politie en het werken bij de politie. Tijdens het gesprek dat ik voerde met de jongen van de bromfiets had mijn collega O. een van de jongens uit de groep gevraagd weg te gaan van de plaats waar wij stonden. Dit omdat wij een werkbare situatie wilden houden die niet voortdurend verstoord werd door geschreeuw en gepraat.

Ik hoorde en zag dat op een gegeven moment een lichtgetinte jongen in de groep ons aankeek en wat tegen ons zei. Ik hoorde dat de jongen wat rare klanken voortbracht en kreeg de indruk dat hij hiermee ons, als politieambtenaren in functie en als zodanig herkenbaar, belachelijk wilde maken.

Ik, Bx, heb vervolgens tegen de jongen gezegd dat ik met hem verder zou praten als hij hele zinnen met mij wilde spreken. Ik kan me niet meer herinneren of het de jongste of de oudste verdachte was. Ik heb in geen enkel geval de jongen gediscrimineerd of belachelijk gemaakt.

Ik zag en hoorde dat collega O. van de lichtgetinte jongen vorderde dat deze zich verwijderde van de plaats waar hij zich bevond. Ik zag dat de jongen daaraan niet voldeed en een meter of twee verder ging stilstaan en zich opnieuw bemoeide met het gesprek en kritiek uitte over het politiewerk.

Collega O. vorderde vervolgens opnieuw van de jongen om zich te verwijderen. Ik zag en hoorde dat de jongen een meter of tien verder ging staan (…) en opnieuw bleef schreeuwen. Ik zag dat collega O. de jongen beetpakte en hem aanhield voor het niet voldoen aan bevel of vordering. Ik ben naar collega O. toegelopen en heb de verdachte bij zijn rechterarm beetgepakt. O. hield hem bij zijn linkerarm beet. We brachten de jongen die later bleek te zijn genaamd DP naar de linkervoorzijde van ons dienstvoertuig om hem tegen het dienstvoertuig onder controle te brengen en de transport-boeien bij hem aan te brengen. Er is meerdere malen tegen de verdachte gezegd dat hij aangehouden was en dat hij gewoon mee moest werken en geen verzet moest plegen.

Het lukte ons niet om de verdachte DP onder controle te brengen, daar hij zich verzette met armen en benen. Ik voelde dat hij deze voortdurend in een andere richting wilde brengen, dan waarin wij hem trachten te brengen. Ik had ondertussen met grote moeite via de portofoon aan de meldkamer om een extra assistentie-eenheid gevraagd die ons moest komen helpen bij het afboeien van de verdachte.

Ik zag dat, terwijl wij met DP bezig waren deze onder controle te houden, een andere jongen aan collega O. zijn arm begon te trekken en zich met de aanhouding begon te bemoeien. Ik zag dat O. probeerde zich van de jongen te ontdoen. Wij hebben geroepen dat de jongen zich moest verwijderen van de plaats van aanhouding.

Ik voelde dat DP zich probeerde los te maken uit de situatie waar hij zich in bevond. Ik had de grootste moeite om DP alleen in bedwang te houden en kon hem bijna niet meer in bedwang houden.

Ik heb vervolgens een arm om het hoofd van de verdachte gebracht en zo de verdachte achterovergetrokken en meegesleurd naar de grond, waar ik de verdachte op zijn buik wilde leggen zodat ik een overstrekking op zijn arm kon aanleggen en de verdachte gemakkelijker onder controle kon houden. Dit lukte niet door het geboden verzet van de verdachte. Ik zag dat de verdachte op zijn rug lag en met zijn beide handen naar zijn broeksband wilde. Ik heb de verdachte gesommeerd mee te werken. Ik hoorde dat de verdachte tegen mij zei: 'Laat me los, dan sla ik jullie in elkaar'.

Ik heb vervolgens met een van mijn handen de polsen van de verdachte beetgepakt en mijn knie op zijn handen geplaatst. Hierdoor was de verdachte enigszins onder controle.

Ik zag dat collega O. terugkwam bij mij, en beiden hebben we de verdachte op de buik gedraaid en zijn armen op de rugzijde geboeid. Dit ging wederom met moeite omdat de verdachte zich bleef verzetten tegen zijn aanhouding en zijn armen onder zich hield ter hoogte van de buikstreek. Ik zag dat de andere jongen die zich met de aanhouding had bemoeid een meter of vijf bij ons vandaan stond en in bedwang werd gehouden door de andere jongens uit de groep. Wij hebben besloten dat deze verdachte ook aangehouden diende te worden wegens belemmering bij een aanhouding.

Ik, Bx, ben vervolgens opgestaan en heb O. met de inmiddels geboeide verdachte achtergelaten. Ik ben richting de verdachte, die later bleek te zijn genaamd NP, gelopen.

Ik zag dat een van de jongens uit de groep voor hem bleef staan. Ik heb deze vervolgens gezegd aan de kant te gaan. Ik zag dat hieraan geen gevolg werd gegeven. Ik heb deze persoon vervolgens bij zijn kleding beetgepakt en aan de kant geduwd. Hierna heb ik NP beetgepakt en gezegd dat ook hij aangehouden was. Ik voelde dat hij zijn lichaam in een andere richting wilde brengen dan waar ik hem wilde brengen. Teneinde de situatie te bevriezen heb ik mijn beide armen om NP zijn romp en armen heen geslagen zodat hij verder niets kon doen. Nadat er een andere politie-eenheid was gearriveerd is de verdachte onder controle gebracht met de hoofdagenten van politie T. en Os.

De verdachte is afgevoerd naar het buro aan het Zuiderwagenplein (…) door de hoofdagent T. en de brigadier Ha.

De verdachte DP is afgevoerd door de agent Be. en hoofdagent Os. naar het bureau aan de Doelen (…).

De verdachten DP en NP waren bij de aanhouding beiden zeer agressief.

Opgemerkt kan worden dat NP pas geboeid kon worden nadat hij door drie volwassen agenten onder controle was gebracht."

16. In een brief van 30 maart 2002 bracht de chef basiseenheid Lelystad West zijn bevindingen over aan de plaatsvervangend chef van het district Noord. Die bevinden luiden als volgt:

"Klacht NP

Mishandeling en discriminatie door politieambtenaren.

De klager NP geeft aan verschillende malen door politieambtenaren te zijn mishandeld:

Nadat hij was vastgepakt door twee politieambtenaren, kreeg hij een trap van een andere politieambtenaar.

Nadat hij geboeid in een politieauto was geplaatst moest hij met zijn hoofd tussen zijn knieën gaan zitten. Tevens geeft hij aan dat hij van de politieambtenaar, die bij hem zat, knietjes in zijn zij kreeg. Ook geeft hij aan dat de betrokken politieambtenaar hem een arm om zijn nek deed en hem ongeveer 10 seconden verstikte.

Nadat de klager uit de politieauto was gehaald, verklaarde hij alle deuren van het politiebureau en het bordje met de tekst receptie te hebben gekopt binnen het politiebureau.

Dat zijn ouders niet kennis gegeven zijn van de aanhouding.

Tevens geeft hij aan dat hij onder dwang zijn excuus heeft moeten maken ten opzichte van een politieambtenaar.

Tijdens het gesprek beklaagde de klager zich over de snelheid van de afwikkeling van de klacht.

De klager geeft in zijn klacht tevens aan dat er sprake is van discriminatie door politieambtenaren. Deze discriminatie zou inhouden dat een politieambtenaar hem had aangesproken op het moeilijke praten van de klager. De klager had namelijk nogal regelmatig het woord euh gebruikt. Dit in combinatie met het getinte uiterlijk van de klager, werd door hem als discriminerend ervaren.

Gelezen de klacht, de rapportages van de betrokken politieambtenaren en het gesprek met de klager, kan het volgende geconcludeerd worden. De klager bevond zich op de bewuste avond bij de Scholen Gemeenschap Lelystad (…). Aldaar bevond hij zich met een groepje jongens.

Door twee politieambtenaren werd een controle uitgevoerd bij de school omdat daar met regelmaat overlast van jeugd is. Door de wijkagent van deze wijk was verzocht om toezicht in de avonduren. Door twee politieambtenaren werd één van deze jongens aangesproken op het feit dat zijn bromfiets niet verzekerd was. Eén van de politieambtenaren gaf de eigenaar van de bromfiets een proces-verbaal voor dit strafbare feit.

Vanuit de groep begon de klager NP zich met het uitschrijven van de bekeuring te bemoeien, waarbij hij met enige regelmaat het woord euh tussen de zinnen door sprak. Eén van de politieambtenaren sprak hem daarop aan, waarna meerdere personen zich ermee begonnen te bemoeien. Dit aanspreken door de politieambtenaar op zijn manier van praten wordt door de klager als discriminerend ervaren. Gezien de wetgeving op dit gebied kan dit mijns inziens niet vallen onder discriminatie in strafrechtelijke zin. Dat de klager zich hier onprettig onder voelde kan ik mij enigszins voorstellen. Daar dit aanspreken niet duidt op discriminatie adviseer ik om de klacht op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Doordat meerdere personen zich met de zaak begonnen te bemoeien werd het voor de politieambtenaar die het proces-verbaal aan het opmaken was moeilijk, dan wel onmogelijk om het proces-verbaal af te ronden. Tegen de personen die zich met de zaak bemoeiden gezegd dat zij weg moesten gaan. Onder deze personen bevond zich ook de klager NP. Omdat het voor de politieambtenaar die het proces-verbaal aan het opmaken was een onwerkbare situatie werd, vorderde de andere politieambtenaar van de personen om zich te verwijderen, zodat zijn collega het proces-verbaal op kon maken. Na een aantal keren te hebben gevorderd, werd hier door de andere klager DP niet aan voldaan. Deze werd vervolgens aangehouden.

Gelezen de rapportages van de betrokken politieambtenaren heeft de klager NP de aanhouding van zijn broer DP belemmerd. De klager ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belemmering. Tijdens de aanhouding van de klager NP heeft hij zich verzet tegen de aanhouding. Dit blijkt zowel uit de rapportages van de betrokken politieambtenaren als tijdens het gesprek met de klager.

De klager beklaagt zich over het feit dat hij is geschopt door een politieambtenaar. Gelezen de rapportages van de politieambtenaren heeft een van de politieambtenaren de klager een zogenaamde beenveeg gegeven. Dit is een van de technieken die tijdens de IBT-lessen van de politie worden aangeleerd om een verdachte naar de grond te brengen teneinde hem te kunnen boeien. Ik kan mij voorstellen dat deze beenveeg door de klager als een trap is ervaren. Gelezen de omstandigheden is deze manier een proportionele aanwending van geweld, wat deëscalerend heeft gewerkt. Wanneer deze geweldstoepassing niet had plaats gevonden had de politieambtenaar zeer waarschijnlijk meer geweld toe moeten passen om de klager onder controle te krijgen. Gezien het feit dat het één van de technieken is die aangeleerd wordt tijdens de zogenaamde IBT-lessen en het feit dat de klager zich bij zijn aanhouding heeft verzet, adviseer ik om de klacht op dit punt ongegrond te verklaren.

Tevens beklaagt de klager zich over het feit dat hij voorovergebogen in de politieauto moest zitten. Tevens geeft hij aan dat de politieambtenaar die bij hem in de auto zat hem heeft verstikt en zogenaamde knietje heeft gegeven in de politieauto. Uit de rapportages van de politieambtenaren die de klager hebben vervoerd, blijkt dat de klager de politieambtenaren in de dienstauto heeft uitgescholden en hierbij behoorlijk met consumptie sprak. De politieambtenaar die naast de klager in de dienstauto zat had vrees voor een kopstoot of speeksel in het gezicht, dit gezien het wilde gedrag van de klager in de politieauto. Deze politieambtenaar verzocht de klager zijn hoofd naar beneden te doen. Deze voldeed hier niet aan. De betrokken politieambtenaar drukte hem vervolgens met het hoofd naar beneden. Dit heeft waarschijnlijk tot het gevolg gehad dat de klager zich verstikt voelde. Van het geven van zogenaamde knietjes is niets gebleken. Gezien bovenstaande adviseer ik dan ook om de klacht op dit punt als gedeeltelijk ongegrond te verklaren. De politieambtenaar had de betrokkene ook het hoofd kunnen doen laten afwenden, of afgewend kunnen houden. Dit voorkomt verstikkingsgevoelens bij geboeide verdachten in de politieauto.

De klager beklaagt zich over het feit dat hij bij binnenkomst in het bureau alle deuren heeft gekopt. Uit de rapportage van de betrokken politieambtenaren blijkt dat hij tegen een glazen deur is aangelopen. Dit omdat de politieambtenaren de klager niet onder controle konden houden. Er is geen sprake van opzet, vanuit de politieambtenaren, om de klager pijn of letsel te doen toekomen. Op dit punt adviseer ik om de klacht gegrond te verklaren. Het is namelijk aan de politieambtenaren om er voor te zorgen dat de verdachte door het vrije gedeelte van de toegangsdeuren loopt, zonder dat hierbij deuren of ander obstakels worden geraakt. Er is echter geen sprake van mishandeling.

De klager beklaagt zich over het feit dat zijn familie niet in kennis is gesteld. Tijdens de voorgeleiding van de klager, was ik de dienstdoende hulpofficier van justitie. Na de voorgeleiding heb ik bij de klager expliciet navraag gedaan hoe de politie zijn ouders in kennis kon stellen. De klager gaf aan dat zijn ouders bij zijn zus waren en dat hij het telefoonnummer niet wist. Ik heb hem toen medegedeeld dat wij ons best gingen doen om zijn ouders te vinden en in kennis te stellen. Nog voordat het vanuit de politie gelukt was om de ouders van de klager te vinden, kwamen zij zich aan het bureau melden. De ouders van de klager werden door een politieambtenaar in kennis gesteld. Gezien bovenstaande adviseer ik om de klacht op dit punt ongegrond te verklaren.

(…)

Conclusie en advies

Gezien bovenstaande, de rapportages en tijdens het gevoerde gesprek, is gebleken dat de klager, naar mijn oordeel, op een aantal punten terecht klachten heeft over het optreden van de politie. De klager verwijt de politie van discriminatie en mishandeling. Deze mening ben ik NIET met de klager toegedaan. Naar mijn mening heeft de klager zichzelf in de positie gebracht dat politieambtenaren handelend tegen hem zijn opgetreden. Tegen een derde werd door de politie proces-verbaal opgemaakt waar de klager zich mee ging bemoeien zonder dat hij daar eigenlijk iets mee te maken had. Dit laatste gaf de klager tijdens het klacht gesprek ook wel toe. Ik adviseer dan ook om de klacht gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond te verklaren.

Klacht DP

Mishandeling en discriminatie door politieambtenaren

De klager DP beklaagt zich over het feit dat:

Een politieambtenaar tegen hem heeft gezegd: Ik kan toch niet met jou praten met je gebrekkige Nederlands.

De klager geeft aan dat hij nadat hij door de politie was aangehouden, door de betrokken politieambtenaren was geprobeerd op de politieauto te gooien. De klager geeft aan dat hij zich daar tegen heeft verzet, waarna de politie volgens de klager gewelddadig op dit verzet heeft gereageerd.

Nadat de klager was geboeid door de politie werd hij naar zijn zeggen in een politiebusje gesmeten. Tijdens het overbrengen naar het politiebureau geeft de klager aan dat hij door een van de politieambtenaren met het hoofd meerdere malen tegen een raam van het politiebusje is geslagen.

Gelezen de klacht, de rapportages van de betrokken politieambtenaren en het gesprek met de klager, kan het volgende geconcludeerd worden. De klager bevond zich op de bewuste avond bij de Scholen Gemeenschap Lelystad (…). Aldaar bevond hij zich met een groepje jongens.

Door twee politieambtenaren werd een controle uitgevoerd bij de school omdat daar met regelmaat overlast van jeugd is. Door de wijkagent van deze wijk was verzocht om toezicht in de avonduren. Door twee politieambtenaren werd één van deze jongens aangesproken op het feit dat zijn bromfiets niet verzekerd was. Eén van de politieambtenaren gaf de eigenaar van de bromfiets een proces-verbaal voor dit strafbare feit.

Vanuit de groep begon naast zijn broer NP ook de klager zich met het uitschrijven van het proces-verbaal te bemoeien. Hierbij werd door een politieambtenaar eerst gevraagd en daarna een aantal maal gevorderd aan de mensen uit de groep zich te verwijderen. Gelezen de rapportages en de klacht heeft er een woordenwisseling plaatsgevonden tussen de klager en de politieambtenaar. Uiteindelijk zegt deze politieambtenaar iets over de manier van praten door de klager. Gelezen de rapportage en de klacht lopen deze wat tekst betreft uiteen maar de strekking hiervan komt naar mijn beleving redelijk overeen. De politieambtenaar verklaart uitdrukkelijk dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan discriminerende uitlatingen. Gelezen de klacht is er naar mijn beleving ook geen sprake van discriminatie in strafrechtelijke zin. Ik kan mij enigzins voorstellen dat de klager zich op een vervelende manier aangesproken heeft gevoeld. Gezien vorenstaande adviseer ik om de klacht op dit punt als ongegrond te verklaren.

De klager werd door de twee politieambtenaren nadat hij was aangehouden naar de politieauto gebracht. De politieambtenaren geven ook aan, om hem tegen de politieauto aan te plaatsen. Dit wordt door politieambtenaren wel vaker gedaan om bij een aangehouden verdachte een veiligheidsfouillering toe te passen. Op deze manier fouilleren wordt politieambtenaren als een van de manieren van fouilleren aangeleerd. Gezien de omschreven omstandigheden is dit een proportionele manier van fouilleren van de klager. Kennelijk had de klager hier andere gedachten dan wel gevoelens bij. De klager verzette zich hierbij, waarna de politieambtenaren hem onder controle brachten. Gezien bovenstaande heeft de klager door zich te verzetten, zichzelf in deze situatie gebracht en derhalve adviseer ik om de klacht op dit punt als ongegrond te verklaren.

Uit de rapportages, de klacht en het klachtgesprek met de klager is gebleken dat de klager zich tijdens zijn aanhouding heeft verzet. Tevens heeft hij bedreigingen en beledigingen geuit in de richting van politieambtenaren. Uit niets is gebleken dat de klager in het politiebusje is gesmeten. De politieambtenaren die de klager hebben overgebracht naar het politiebureau verklaren beiden afzonderlijk van elkaar dat de klager niet met zijn hoofd tegen het raam is geslagen in het politiebusje.

Tijdens het klachtgesprek is gevraagd aan de klager of hij zich naderhand nog onder behandeling van een dokter heeft gesteld of dat hij foto's heeft gemaakt van het letsel. Dit bleek niet het geval te zijn.

Gezien bovenstaande adviseer ik dan ook de klacht op dit punt als ongegrond te verklaren.

Conclusie en advies

Gezien bovenstaande, de rapportages en tijdens het gevoerde gesprek, is gebleken dat de klager, naar mijn oordeel, op een aantal punten klachten heeft over het optreden van de politie. De klager verwijt de politie van discriminatie en mishandeling. Deze mening ben ik NIET met de klager toegedaan. Naar mijn mening heeft de klager zichzelf in de positie gebracht dat politieambtenaren handelend tegen hem zijn opgetreden. Tegen een derde werd door de politie proces-verbaal opgemaakt waar de klager zich mee ging bemoeien zonder dat hij daar eigenlijk iets mee te maken had. Dit laatste gaf de klager tijdens het klachtgesprek ook wel toe.

Ik adviseer dan ook om de klacht ongegrond te verklaren."

17. Per brief van 2 mei 2002 berichtte de waarnemend korpschef aan de burgemeester van Lelystad en de hoofdofficier van Justitie te Zwolle dat het onderzoek naar aanleiding van de klacht van NP was afgerond.

In die brief staat onder meer het volgende:

"De feiten

Op 27 oktober 2001 omstreeks 22.00 uur bevond klager zich in het gezelschap van een groepje jongeren bij de Scholen Gemeenschap Lelystad. Door twee politieambtenaren werd een controle uitgevoerd. Eén van de jongeren werd aangesproken op het niet aanwezig zijn van een verzekeringsplaatje op zijn bromfiets. De broer van klager bemoeide zich met het uitschrijven van het proces-verbaal en voldeed niet aan vorderingen om zich te verwijderen. Er ontstond een woordenwisseling. Eén van de betrokken politieambtenaren liet zich daarbij uit over de wijze waarop de broer van klager sprak en stelde dat hij wel met de broer van klager wilde praten als deze hele zinnen zou uitspreken. De broer van klager werd uiteindelijk aangehouden. Klager bemoeide zich met de aanhouding van zijn broer en trok aan de arm van één van de politieambtenaren. Klager werd met behulp van vier ter assistentie ter plaatse gekomen politieambtenaren aangehouden. Het was noodzakelijk klager met een voetveeg naar de grond te brengen teneinde hem onder controle te krijgen en te boeien. Tijdens de overbrenging naar het bureau bleef klager schreeuwen en schelden tegen de politieambtenaren. Eén van de betrokken politieambtenaren heeft klager toen verzocht zijn hoofd naar beneden te houden omdat klager tijdens het spreken veel speeksel produceerde en de politieambtenaar vreesde een kopstoot van klager te krijgen. Toen klager zijn hoofd niet boog heeft de politieambtenaar het hoofd van klager omlaag geduwd. Tijdens het betreden van het politiebureau botste klager met zijn hoofd tegen een glazen deur. De betrokken politieambtenaren verzochten klager daarop rustiger te lopen.

De beoordeling

1. Mishandeling

Klager bemoeide zich met de aanhouding van zijn broer en werd eveneens aangehouden. Het was noodzakelijk klager met dwang onder controle te brengen. Hierbij is onder andere een 'voetveeg gegeven'. Van mishandeling is voorafgaand, tijdens of na de aanhouding geen sprake geweest. Ik acht dit onderdeel ongegrond.

2. Discriminatie

De broer van klager bemoeide zich met het uitschrijven van een proces-verbaal en schreeuwde daarbij in de richting van de politieambtenaren. Eén van de politieambtenaren heeft de broer van klager er daarbij op gewezen dat hij niet met hem zou spreken tenzij klager hele zinnen zou uitspreken. Tevens is de broer van klager erop gewezen dat hij de Wegenverkeerswet maar eens moest gaan bestuderen. Van discriminatie is mijns inziens in het geheel geen sprake geweest. Ik acht dit onderdeel ongegrond.

Zienswijze

Ik acht de klacht ongegrond."

18. Per brief van 2 mei 2002 aan de burgemeester van Lelystad en de hoofdofficier van Justitie te Zwolle liet de waarnemend korpschef tevens weten dat ook het onderzoek naar aanleiding van de klacht van DP was afgerond.

In die brief staat onder meer het volgende:

"De feiten

Op 27 oktober 2001 omstreeks 22.00 uur bevond klager zich in het gezelschap van een groepje jongeren bij de Scholen Gemeenschap Lelystad. Door twee politieambtenaren werd een controle uitgevoerd. Eén van de jongeren werd aangesproken op het niet aanwezig zijn van een verzekeringsplaatje op zijn bromfiets. Klager bemoeide zich met het uitschrijven van het proces-verbaal en voldeed niet aan vorderingen om zich te verwijderen. Er ontstond een woordenwisseling. Eén van de betrokken politieambtenaren liet zich daarbij uit over de wijze waarop klager sprak en stelde dat hij wel met klager wilde praten als deze hele zinnen zou uitspreken. Tevens werd klager het advies gegeven de Wegenverkeerswet te bestuderen. Klager werd uiteindelijk aangehouden nadat hij de politieambtenaren had beledigd. Klager verzette zich tegen de veiligheidsfouillering en probeerde weg te komen. Er is dwang uitgeoefend om klager onder controle te brengen. Klager uitte bedreigingen en beledigingen in de richting van de politieambtenaren. De broer van klager bemoeide zich met de aanhouding. De betrokken politieambtenaren hebben verklaard dat klager niet met zijn hoofd tegen het raam is geslagen in het dienstvoertuig.

De beoordeling

1. Mishandeling

Klager verzette zich tegen de veiligheidsfouillering. Het was noodzakelijk klager met dwang onder controle te brengen. Van mishandeling is geen sprake geweest. Ik acht dit onderdeel ongegrond.

2. Discriminatie

Klager bemoeide zich met het uitschrijven van een proces-verbaal en schreeuwde daarbij in de richting van de politieambtenaren. Eén van de politieambtenaren heeft klager er daarbij op gewezen dat hij niet met hem zou spreken tenzij klager hele zinnen zou uitspreken. Tevens is iets gezegd over het bestuderen van de Wegenverkeerswet. Van discriminatie is mijns inziens in het geheel geen sprake geweest. Ik acht dit onderdeel ongegrond.

Zienswijze

Ik acht de klacht ongegrond."

19. Vervolgens adviseerde de klachtencommissie optreden ambtenaren van politie Flevoland de korpsbeheerder terzake de klacht van DP op 1 juli 2002 als volgt:

"…De feiten

Op 27 oktober 2001 omstreeks 22.00 uur bevond klager zich in het gezelschap van een groepje jongeren bij de Scholen Gemeenschap Lelystad. Door twee politieambtenaren werd een controle uitgevoerd. Eén van de jongeren werd aangesproken op het niet aanwezig zijn van een verzekeringsplaatje op zijn bromfiets. Klager bemoeide zich met het uitschrijven van het proces-verbaal en voldeed niet aan vorderingen om zich te verwijderen. Er ontstond een woordenwisseling. Eén van de betrokken politieambtenaren liet zich daarbij uit over de wijze waarop klager sprak en stelde dat hij wel met klager wilde praten als deze hele zinnen zou uitspreken. Tevens werd klager het advies gegeven de Wegenverkeerswet te bestuderen. Klager werd uiteindelijk aangehouden nadat hij de politieambtenaren had beledigd. Klager verzette zich tegen de veiligheidsfouillering en probeerde weg te komen. Er is dwang uitgeoefend om klager onder controle te brengen. Klager uitte bedreigingen en beledigingen in de richting van de politieambtenaren.

De broer van klager bemoeide zich met de aanhouding. De betrokken politieambtenaren hebben verklaard dat klager niet met zijn hoofd tegen het raam is geslagen in het dienstvoertuig.

De beoordeling

1. Mishandeling

Klager verzette zich tegen de veiligheidsfouillering. Het was noodzakelijk klager met dwang onder controle te brengen. Uit het dossier maakt de commissie op dat van mishandeling niets is gebleken. Zij acht dit onderdeel ongegrond.

2. Discriminatie

Volgens de rapportages bemoeide klager zich met het uitschrijven van een proces-verbaal en schreeuwde daarbij in de richting van de politieambtenaren. Eén van de politieambtenaren heeft klager er daarbij op gewezen dat hij niet met hem zou spreken tenzij klager hele zinnen zou uitspreken. Tevens is iets gezegd over het bestuderen van de Wegenverkeerswet. Van discriminatie is volgens de commissie geen sprake geweest. Zij acht dit onderdeel daarom ongegrond.

De commissie wenst daarbij op te merken dat zij zich overigens kan voorstellen dat klager zich gegriefd voelde door de wijze waarop hij werd aangesproken. De uitlatingen over de spreekwijze van klager door de politieambtenaar is naar de mening van de commissie mede oorzaak van de escalatie en is bepaald niet professioneel te noemen.

Advies

De commissie geeft de korpsbeheerder in overweging de klacht ongegrond verklaren. Zij verwijst voor haar motivering naar de overwegingen dienaangaande…"

20. In het kader van de klacht van NP bracht de klachtencommissie op 1 juli 2002 het volgende advies uit:

"…De feiten

Op 27 oktober 2001 omstreeks 22.00 uur bevond klager zich in het gezelschap van een groepje jongeren bij de Scholen Gemeenschap Lelystad. Door twee politieambtenaren werd een controle uitgevoerd. Eén van de jongeren werd aangesproken op het niet aanwezig zijn van een verzekeringsplaatje op zijn bromfiets. De broer van klager bemoeide zich met het uitschrijven van het proces-verbaal en voldeed niet aan vorderingen om zich te verwijderen. Er ontstond een woordenwisseling. Eén van de betrokken politieambtenaren liet zich daarbij uit over de wijze waarop de broer van klager sprak en stelde dat hij wel met de broer van klager wilde praten als deze hele zinnen zou uitspreken.

De broer van klager werd uiteindelijk aangehouden. Klager bemoeide zich met de aanhouding van zijn broer en trok aan de arm van één van de politieambtenaren. Klager werd met behulp van vier extra ter plaatse gekomen politieambtenaren aangehouden. Het was noodzakelijk klager met een voetveeg naar de grond te brengen teneinde hem onder controle te krijgen en te boeien. Tijdens de overbrenging naar het bureau bleef klager schreeuwen en schelden tegen de politieambtenaren. Eén van de betrokken politieambtenaren heeft klager toen verzocht zijn hoofd naar beneden te houden omdat klager tijdens het spreken veel speeksel produceerde en de politieambtenaar vreesde een kopstoot van klager te krijgen. Toen klager zijn hoofd niet boog heeft de politieambtenaar het hoofd van klager omlaag geduwd. Tijdens het betreden van het politiebureau botste klager met zijn hoofd tegen een glazen deur. De betrokken politieambtenaren verzochten klager daarop rustiger te lopen.

De beoordeling

1. Mishandeling

Klager bemoeide zich met de aanhouding van zijn broer en werd eveneens aangehouden. Het was noodzakelijk klager met dwang onder controle te brengen. Bij het betreden van het bureau is klager met zijn hoofd tegen een glazen deur aangelopen. Hoewel hier naar de mening van de commissie van opzet geen sprake was, is zij van oordeel dat de agenten dit hadden moeten voorkomen. Alles overziend is volgens de commissie van mishandeling voorafgaand, tijdens of na de aanhouding geen sprake geweest. Zij acht dit onderdeel derhalve ongegrond.

2. Discriminatie

De broer van klager bemoeide zich met het uitschrijven van een proces-verbaal en schreeuwde daarbij in de richting van de politieambtenaren. Eén van de politieambtenaren heeft de broer van klager er daarbij op gewezen dat hij niet met hem zou spreken tenzij klager hele zinnen zou uitspreken. Tevens is de broer van klager erop gewezen dat hij de Wegenverkeerswet maar eens moest gaan bestuderen. Van discriminatie is geen sprake geweest. De commissie acht dit onderdeel ongegrond.

Advies

De commissie geeft de korpsbeheerder in overweging de klacht ongegrond verklaren. Zij verwijst voor haar motivering naar de overwegingen dienaangaande…"

21. De korpsbeheerder deed de klachten van verzoekers uiteindelijk op 5 augustus 2002 schriftelijk af. Hij gaf daarbij onder meer aan zich te kunnen verenigen met het advies van de klachtencommissie en verklaarde de ingediende klachten dientengevolge ongegrond.

B. Standpunt verzoekers

1. Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Verder bracht de gemachtigde van verzoekers in haar brief van 14 augustus 2003 aan de Nationale ombudsman nog het volgende naar voren

"…De jongens houden staande dat het verzoek aan de klachtencommissie een onderzoek in te stellen naar zowel mogelijke discriminatie als mishandeling onvoldoende serieus is opgepakt. DP en NP betreuren het dat zij niet door de klachtencommissie zelf zijn gehoord, maar door 2 agenten. Ook vragen zij zich af of de klachtencommissie voldoende kennis heeft genomen van de inhoud van de verhoren.

Bij nauwkeurige lezing valt op hoezeer de verklaringen van de beide jongens P. (die onmiddellijk door de politie van elkaar zijn gescheiden en derhalve geen onderlinge afspraken over hun verklaringen hebben kunnen maken) overeenstemmen. Tegelijkertijd valt op hoe weinig de agenten zich van de mishandeling weten te herinneren.

In het oordeel van de klachtencommissie worden DP en NP gedeeltelijk verwisseld. Ook om deze reden hebben de jongens vragen omtrent de zorgvuldigheid van de procedure zoals deze door de klachtencommissie is toegepast.

De familie P. is van mening dat het gebeurde uitsluitend consequenties heeft gehad voor DP en NP. En niet voor de betrokken agenten. De jongens hebben het gedrag van de agenten als zeer discriminerend ervaren en betreuren dit zeer, temeer daar de politie er in hun ogen voor iedereen moet zijn…"

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Flevoland liet de Nationale ombudsman in reactie op de klacht bij brief van 8 januari 2004 onder meer het volgende weten:

"Geweld gebruikt bij en kort na de aanhouding

Met betrekking tot het aangewende geweld heb ik in mijn eindoordelen van 5 augustus 2002 reeds aangegeven dat het noodzakelijk was klagers met dwang onder controle te brengen. Ik meen dat het aangewende geweld proportioneel is geweest. Ik acht dit onderdeel dan ook ongegrond.

Denigrerende opmerkingen/discriminatie

Gelet op de eindoordelen van 5 augustus 2002 kan gesteld worden dat inderdaad grievende opmerkingen zijn gemaakt over de spreekwijze van klager. Van discriminatie is echter geen sprake geweest. Ik acht het onderdeel voor zover het betrekking heeft op 'discriminatie' dan ook ongegrond.

Niet gehoord tijdens klachtbehandeling

De klachtenregeling optreden ambtenaren van politie Flevoland voorziet nog niet in de mogelijkheid dat klagers standaard door de klachtencommissie worden gehoord. Het is op dit moment aan de klachtencommissie om te bepalen of een klager door de commissie wordt gehoord. De commissie heeft het bij deze klachten niet nodig geacht de klagers te horen. Wel is met klagers op 11 maart 2002 in het kader van het onderzoek naar de klacht een gesprek gevoerd. Ik meen dat juist is gehandeld en acht dit klachtonderdeel ongegrond.

Advies ten onrechte overgenomen

Mijns inziens is het advies door mij terecht overgenomen. De stelling dat klagers in het advies van de klachtencommissie (gedeeltelijk) zijn verwisseld zou ik graag nader onderbouwd zien door klagers. Mij blijkt uit de stukken niet op welke punten klagers zouden zijn verwisseld."

2. De korpsbeheerder zond de Nationale ombudsman bij zijn reactie enkele op de zaak betrekking hebbende stukken toe. Hieronder bevonden zich onder meer de volgende stukken:

2.1. Een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie Flevoland, opgesteld door politieambtenaren Bx en O. op 27 oktober 2001. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:

"Toelichting bij incident:

Reden wij tijdens surveillance (…) bij de SGL. Zagen wij dat op de parkeerplaats (…) een 5-tal jongeren stonden, en 1 auto en 1 scooter. Scooter geen verzekeringsplaatje. Gevraagd van wie die scooter was. Komt een jongen naar voren, betrof Vi. Uitlaat was warm. Vi. gaf toe gereden te hebben op BF, PV aangezegd. Was eerst een discussie, i.v.m. met IBN. Werd PV dus. Was er een jongen die het nodig vond zich met hele gesprek te bemoeien. Ook na meerdere malen gevraagd te hebben of hij zijn mond wilde houden, bleef hij doorgaan. Daarom vorderde O. hem weg te gaan. Daaraan voldeed hij slechts met een meter, opnieuw gevorderd, opnieuw 1 meter. O. draaide hem rug toe. O. hoorde dat hij zei 'Vieze vuile kutsmeris'. Aanhouding! O. en ik naar jongen toegelopen, hem beetgepakt en opgebracht naar de auto. Aldaar wilden wij hem boeien. Dat lukte niet, deels door verzet van DP, onze boef, en belemmering door het broertje van onze verdachte. Ondertussen was er al om een extra auto gevraagd aan MK. O. gaat dat broertje verwijderen. Ik wil met de verdachte naar de grond omdat ik hem daar beter onder controle kan houden, verdachte was nog niet geboeid. Manneke blijft zich hevig verzetten. Ik zet mijn knie op zijn beide handen die op zijn buik houdt. O. komt terug, manneke op zijn buik gekeerd en afgeboeid. Nu ging ik naar Manneke 2 toe. Werd door een van de andere jongens wat afgeschermd. Jongen weggeduwd, NP, boef 2 gepakt. Ging zich ook hevig verzetten. Was alleen geen land mee te bezeilen. Beide armen om het manneke heengeslagen zodat hij geen schade bij mij of anderen aan kon richten. Toen kwam de cavalerie en hebben we met 3 man uiteindelijk het baasje van 16 onder controle gekregen en afgeboeid. Aan alle collega's dank voor de hulp."

2.2. Een proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door politieambtenaren Bx en O. op 27 oktober 2001 waarin onder meer het volgende staat vermeld:

"Op zaterdag 27 oktober 2001 omstreeks 22:00 uur bevonden wij, verbalisanten, ons in een opvallend dienstvoertuig, waren wij in uniform gekleed en met de algemene surveillance belast.

Tijdens de surveillance bezochten wij het parkeerterrein aan (…) in Lelystad. (…) Bij genoemde voertuigen stonden vijf manspersonen.

Wij zagen dat de scooter niet was voorzien een geldig verzekeringsplaatje. Wij stopten ons dienstvoertuig en stapten uit en liepen naar de mannen toe.

Ik, eerste verbalisant Bx, vroeg aan de groep van wie de scooter was. Ik zag dat een jongen naar mij toe kwam lopen. Ik zei de jongen dat hij in overtreding was. Ik legde mijn hand bijna tegen de uitlaat en voelde dat deze warm was. De jongen verklaarde, daarnaar gevraagd, niet lopend hier te zijn gekomen en dat hij naar de parkeerplaats was gereden. Ik zei de jongen proces-verbaal aan. De personalia van de jongen luidt: Vi. (…)

De jongen vond dat een betere oplossing dan stalling van de bromfiets aan het bureau. Tijdens mijn gesprek met Vi. was er een (1) andere jongen die zich verbaal bemoeide met het gesprek tussen mij, eerste verbalisant, en Vi. Deze jongen bleek later te zijn genaamd: DP

Ik hoorde dat DP kritiek uitte over het werken als politieagent en dat hij de wet beter kende dan ons. Door de bemoeienis was het niet mogelijk normaal te communiceren met Vi.

Teneinde de bemoeienis te beëindigen vorderde ik, tweede verbalisant, van DP weg te gaan van de plaats waar wij stonden. Ik zag dat DP hier gevolg aangaf en een meter wegliep en toen bleef staan. DP bleef zich met het gesprek bemoeien. Ik, tweede verbalisant, vorderde vervolgens opnieuw aan DP zich te verwijderen. Ik zag dat DP opnieuw 2 meter wegliep van mij en mijn collega. Wij hoorden dat DP zich verbaal bleef bemoeien met het gesprek.

Nadat ik, tweede verbalisant, DP de rug toekeerde en terug wilde lopen naar mijn collega, hoorde ik DP iets tegen mij zeggen wat ik niet verstond. Ik, tweede verbalisant, zei tegen DP: 'Je moet normaal praten'. Vervolgens hoorde ik, tweede verbalisant, DP tegen mij zeggen: 'Vieze vuile kutsmeris'. Ik draaide mij in de richting van DP. Ik zag dat hij naar mij, tweede verbalisant, keek en dat de woorden die hij sprak kennelijk voor mij bedoeld waren. Ik voelde mij door die woorden in mijn goede naam en eer aangetast als ambtenaar in functie. Ik liep op hem toe. Ik pakte DP bij een van zijn armen beet en deelde hem tegelijkertijd mee dat hij aangehouden was voor het niet voldoen aan bevel of vordering en voor belediging.

Ik, eerste verbalisant, zag dat mijn collega de verdachte aan wilde houden en liep naar hem toe. Samen hebben wij de verdachte in bedwang gehouden door zijn beide armen beet te pakken en te houden en wij brachten hem naar de voorzijde van ons dienstvoertuig, alwaar wij probeerden hem de transportboeien aan te brengen. Dit gelukte niet doordat DP zich verzette en een andere jongen zich met de aanhouding begon te bemoeien. Ik, tweede verbalisant, voelde dat deze tweede persoon mij beetpakte aan mijn jas en mij weg probeerde te trekken bij DP. Wij voelden dat DP zich met kracht aan zijn aanhouding probeerde te ontrekken en zijn lichaam in andere richtingen bracht dan waar wij hem wilde brengen. De verdachte die zich met de aanhouding bemoeide bleek later de broer te zijn van de eerste verdachte. De tweede verdachte gaf later op te zijn genaamd: NP

NP probeerde door zich met de aanhouding van zijn broer DP te bemoeien, deze te voorkomen. Wij hebben tegen NP gezegd dat hij weg moest gaan en zich niet moest bemoeien met de aanhouding. Tegelijkertijd heb ik, eerste verbalisant, middels de portofoon verzocht om assistentie van een andere politie-eenheden.

Wij zagen dat NP zich niet verwijderde van de plaats van aanhouding.

Ik, tweede verbalisant, heb vervolgens NP weggeduwd van de plaats van aanhouding. Op dat moment was de verdachte DP nog niet geboeid. Ik, eerste verbalisant, kon met moeite de verdachte DP in bedwang houden tegen de auto. Ik, eerste verbalisant, bracht mijn arm om het hoofd van de verdachte en draaide zijn hoofd weg, naar de grond toe, teneinde de verdachte op zijn buik op de grond te leggen en hem zodoende onder controle te krijgen en af te boeien. Toen de verdachte op zijn rug op de grond lag, heb ik hem bij zijn beide handen beetgepakt. De verdachte hield beide handen voor zijn buikstreek. Ik voelde aan de bewegingen van de handen, armen en benen van de verdachte dat de verdachte die in een andere richting wilde brengen dan ik, verbalisant. Dit deed hij met kracht en kennelijk om zich aan zijn aanhouding te ontrekken.

Ik, eerste verbalisant, heb vervolgens mijn knie op de handen van de verdachte gezet, en wilde hiermee voorkomen dat de verdachte zich aan zijn aanhouding kon onttrekken. Ik hoorde dat de verdachte tegen mij zei: 'Laat me los. Als ik los kom dan ga ik met je vechten.'

Ik, tweede verbalisant, ben nadat ik NP van de plaats aanhouding had weggeduwd, naar mijn collega gelopen die inmiddels met DP op de grond lag. Wij, verbalisanten, hebben vervolgens de verdachte op de buik gedraaid. Ik, tweede verbalisant, zag dat de verdachte zijn handen onder zijn buik hield. Wij hebben met kracht de armen op de rug gebracht van de verdachte DP. Direct hebben wij de verdachte geboeid. Ik, tweede verbalisant, hield de verdachte DP onder controle.

(…)

Ik, eerste verbalisant, ben opgestaan om de tweede verdachte NP aan te houden betreffende belemmering op heterdaad bij aanhouding.

Ik, tweede verbalisant, hoorde dat de geboeide verdachte DP zeker driemaal tegen mij geroepen heeft: 'Als ik je nog een keer tegenkom, dan vermoord ik je'. Ik, tweede verbalisant, hoorde de verdachte DP tegen mij roepen: 'Maak me los dan sla ik je helemaal in elkaar'. Ik, tweede verbalisant, voelde mij door deze woorden bedreigd.

Ik, eerste verbalisant, liep naar NP toe en zag dat een (1) van de andere 3 jongens voor NP ging staan, kennelijk om te voorkomen dat hij aangehouden zou worden. Ik heb deze gezegd uit de weg te gaan. Ik zag dat deze daar geen gevolg aangaf. Ik heb deze persoon toen beetgepakt bij zijn kleding en hem voor NP weggetrokken. Ik heb vervolgens NP bij zijn kleding beetgepakt en probeerde hem naar de grond te werken omdat ik voelde dat NP zich aan zijn aanhouding wilde onttrekken door met kracht zijn lichaam te bewegen in een andere richting dan waar ik hem wilde brengen. Teneinde de onttrekking aan de aanhouding te voorkomen heb ik, eerste verbalisant, mijn beide armen om de verdachte heengeslagen zodat deze met zijn armen niets uit kon richten. Nadat een andere politie-eenheid was gearriveerd heb ik, eerste verbalisant, samen met de hoofdagenten van politie T. en Os. de verdachte NP onder controle gebracht zodat deze afgeboeid kon worden.

De verdachte NP werd vervolgens overgebracht naar het bureau aan het Zuiderwagenplein.

(…)

De verdachte DP werd overgebracht naar het bureau aan De Doelen (…) en direct ingesloten.

Ik, tweede verbalisant, wil dat de verdachte DP strafrechtelijk vervolgd gaat worden voor belediging en bedreiging met de dood, en doe bij deze aangifte van deze feiten. Ik voelde mij in mijn goede naam en eer aangetast en vrees voor mijn leven na de geuite bedreigingen en de aangetroffen wapens."

2.3. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte NP, opgemaakt door politieambtenaar Ho. op 28 oktober 2001. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:

"Gisteravond, op zaterdag 27 oktober 2001 omstreeks 22.00/22.30 uur, bevond ik mij op de parkeerplaats van de SGL (…). Ik was daar aanwezig om een jointje te gaan roken. Aldaar waren ook andere personen aanwezig te weten mijn broer DP, Ro., Kl. en Vi.

Terwijl wij daar maar net ongeveer vijf minuten stonden, kwam er een politieauto aanrijden. Er stapte een agent uit de auto en die vroeg aan Vi., die met de bromfiets was, of hij een bromfietscertificaat had en een verzekeringsbewijs.

(…)

Op een gegeven ontstond er een discussie tussen ons en de politiemensen waarbij mijn broer DP het meeste sprak. Op een gegeven moment hoorde ik dat die agent vroeg of mijn broer even weg wilde gaan. Ik zag dat mijn broer ongeveer 10 meter verderop ging staan. Ik hoorde dat mijn broer aan die agent vroeg of het zo ver genoeg was.

Ik zag dat op een gegeven moment dat de agent naar mijn broer toeliep. Kennelijk had die agent iets tegen mijn broer gezegd wat ik niet heb gehoord want ik zag dat die agent ook met zijn vinger naar mijn broer ophield.

Ik hoorde daarna dat mijn broer tegen die agent zij van 'hou je bek, en wat discrimineer je nou' of iets dergelijks. Ik zag toen dat mijn broer door die twee agenten werd gepakt en op de grond werd gegooid. Ik zag toen ook dat die agent zijn portofoon op de grond liet vallen terwijl deze net voor mij terecht kwam. Hierop gaf ik daar met mijn voet een tikje tegen met de bedoeling deze naar die agent terug te krijgen.

Hierna werd ik door een van die agenten vastgegrepen en tegen de auto geduwd. Ik hoorde dat die agent tegen mij zei zoiets van dat ik anders ook mee zou moeten. Die agent gaf mij toen over aan Ro. en die agent zei tegen Ro. dat hij mij even moest laten afkoelen. Ik ben toen bij Ro. gaan staan die tegen mij begon te praten. Op dat moment kwam er een tweede surveillanceauto aan rijden.

Ik zag dat er een agent uit die auto stapte en direct op mij af kwam en mij vastpakte. Ik liet mij echter niet zo maar mee gaan. Ik liet niet toe dat die agent mijn armen naar mijn rug wilde keren. Ik hield mijn lichaam stijf met mijn armen langs mijn heen met de bedoeling dat zij dan niet de boeien om konden doen.

Op een gegeven moment kwam er nog een agent bij waarna ieder een arm van mij beetpakte. Hierna werd ik tegen de auto aangeduwd. Ik hield echter mijn voet ervoor waardoor ik mij kon afzetten. Het lukte toen nog niet door die twee agenten mij de handboeien om te krijgen. Op een gegeven moment verscheen een derde agent. Zij wilde mij toen tackelen om mij op de grond te krijgen hetgeen echter niet gelijk lukte doordat ik dat niet toeliet.

Op een gegeven moment toen ik tegen de auto aanstond, lukte het hen toch de handboeien bij mij om te krijgen. Hierna werd ik op de grond geduwd en werd ik gefouilleerd. Buiten mijn telefoon die ik bij mij had werd er verder niets bijzonders aangetroffen.

Ik begrijp niet waarom ik ben aangehouden omdat ik vind dat ik niets heb gedaan. Het enige wat ik mij kan voorstellen is dat ik tegen de portofoon had geschopt.

Ook het feit dat ik bij Ro. stond om af te koelen betekent dat er niets aan de hand was. Toen de tweede auto erbij kwam, werd ik plotseling door een van die agenten beetgepakt. Ik geef toe dat ik mij daarbij wel heb verzet. Aan de ene kant vind ik wel dom wat ik toen gedaan heb.

Nadat ik was aangehouden ben ik in de surveillanceauto achterin geplaatst. Er kwam een agent naast mij zitten. Ik zat rechts naast hem. Ik moest van die agent mijn hoofd omlaag doen. Ik deed dat. Ik voelde toen dat die agent mij in mijn nek vast hield. Op een gegeven moment ging die agent op de achterbank op zijn knieën zitten en ik voelde dat hij mij met zijn knie knietjes tegen mijn lichaam gaf. Ik vroeg aan hem 'what the fuck' hij mee bezig was en ik wilde zijn naam weten. Hierop hield hij zijn arm om mijn keel en vroeg aan mij waar 'the fuck' ik mee bezig was. Hierna was hij mij ongeveer 15 seconden aan het stikken. Ik kon bijna geen adem meer halen. Ook discrimineerde hij door te zeggen dat hij genoeg van ons apen had, dat de straat niet meer van ons was maar van hen en dat wij beter de krant konden gaan lezen.

Ik zal hierover een klacht gaan indienen.

Dit is alles wat ik u kan verklaren."

2.4. Een proces-verbaal van verhoor van verdachte DP, opgemaakt door politieambtenaar J. op 28 oktober 2001, waarin onder meer het volgende staat vermeld:

"Gisteravond, op zaterdag 27 oktober omstreeks 22:00 uur bevond ik mij met een aantal vrienden en mijn broertje NP bij de SGL op de parkeerplaats. Ik zag dat daar op een gegeven moment een politieauto naar ons toe kwam rijden. Er stapten twee agenten uit de auto. Zij liepen naar de scooter toe welke van Vi. was. Vi. is een vriend van mij. Deze scooter had geen verzekeringsplaat. Ik zag dat de agent met het donkere haar een bekeuring aan Vi. uitschreef. Mijn broertje NP vroeg aan deze agent of hij wel een bekeuring kon uitschrijven omdat de scooter stil stond.

In eerste instantie zag ik dat de agent niet reageerde. Enkele minuten later zei hij tegen NP dat hij beter niet kon praten als hij gebrekkig Nederlands sprak of woorden van gelijke strekking. Ik hoorde dat en ik begon me met het gesprek te bemoeien. Ik begon een beetje uitdagend naar de politieagenten te praten. Ik zei tegen mijn broertje dat er twee soorten agenten waren. Agenten die klootzakken zijn en agenten die rustig zijn. Ik zei vervolgens dat deze agenten bij de eerste categorie behoorden. De agent zei dat ik niet zo populair moest doen.

Vervolgens hoorde ik dat de agent met de bril zei: 'en nu oprotten'. Vervolgens ben ik ongeveer 10 à 15 meter van de agent weggelopen. Ik vroeg nu aan de agent waar ik nu heen moest. De agent zei vervolgens: 'je moet nu weggaan'.

Vervolgens zag ik dat de agent naar mij toe kwam lopen. Ik hoorde hem tegen mij zeggen dat ik niet zo populair moest doen. Vervolgens heb ik mij omgedraaid en wilde weglopen. Op dat moment hoorde ik hem zeggen dat ik gebrekkig Nederlands sprak. Ik ben toen naar de agent toegelopen en zei tegen hem dat hij zijn bek moest houden. Vervolgens hoorde ik de agent zeggen dat ik was aangehouden. Ik zag dat hij mijn rechterarm pakte en deze op mijn rug draaide. Ik werd vervolgens naar de politieauto gebracht. Ik zag dat de andere agent mij vervolgens bij de linkerarm pakte en deze op mij rug draaide. Op dat moment ben ik mij gaan verzetten door mijn voet op de motorkap te zetten waardoor de agenten meer kracht moesten gebruiken. Vervolgens werd ik op de motorkap van de politieauto gegooid. Ik zou wel gezegd kunnen hebben 'laat mij los dan zal ik je een klap geven'. Ik heb niet gezegd dat ik de agent in elkaar zou slaan.

Ik zag dat NP zich er ook mee begon te bemoeien. Ik zag dat NP naar mij toe kwam lopen. Ik zag dat de agent met de bril richting NP liep. Ik zag dat NP vervolgens werd vastgepakt. Hierdoor werd ik helemaal boos en begon mij nog meer te verzetten om mijn broertje te helpen. Vervolgens werd ik door de agenten op de grond gesmeten.

Ten tijde van de aanhouding heb ik wel gescholden naar de agenten. Ik weet niet meer welke scheldwoorden ik heb gebruikt.

Ik heb mij niet schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan een bevel of vordering. Ik ben namelijk van de agent weggelopen.

Ik heb de agent met de bril en de agent met het donkere bril wel bedreigd. Ik weet wel dat ik een zinnetje heb gebruikt met het woord 'dood' erin.

Ik erken dat ik verzet heb gepleegd bij mijn aanhouding.

Ik erken dat ik de agenten heb beledigd. Ik weet niet meer welke woorden ik heb gebruikt."

D. standpunt klachtencommissie

De klachtencommissie optreden ambtenaren van politie Flevoland liet de Nationale ombudsman in reactie op de klacht per brief van 16 december 2003 onder meer het volgende weten:

"Klager is door de commissie niet gehoord. De commissie gaat slechts in uitzonderingsgevallen tot horen over en zag daar in het onderhavige geval geen aanleiding toe.

Uitzonderingsgevallen zijn voor de commissie die gevallen waarin er twijfel bestaat bij de commissie over feiten en omstandigheden in het haar ter beschikking gestelde dossier.

Klagers zijn in maart 2002 in het kader van het onderzoek door de politie nader gehoord."

e. Reactie verzoekers

1. In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder, alsmede op de als bijlage daarbij gevoegde stukken, en het standpunt van de klachtencommissie, deelde de gemachtigde van verzoekers de Nationale ombudsman per brief van 24 februari 2004 onder meer het volgende mee:

"Brief de heer Le. in functie van korpsbeheerder, d.d. 6 januari 2004

De heer Le. constateert dat er grievende opmerkingen zijn gemaakt over de spreekwijze van klager (bedoeld is NP). Deze opmerkingen hebben een sterk escalerende werking gehad op hetgeen vervolgens gebeurde. Overigens is de heer Le. van mening dat er geen sprake is geweest van discriminatie. NP en DP betwisten dit: de politie heeft een publieke functie en ongeacht het feit of iemand een functiebeperking heeft (bijv. stottert) of de Nederlandse taal minder machtig is, dient zij deze persoon op een normale wijze te woord te staan en niet van communicatie uit te sluiten. Ook het feit dat NP als enige overgebleven lichtgetinte jongen werd vastgepakt door de agenten uit de tweede politieauto beschouwen de klagers als discriminatie. NP was op dat moment rustig. Waarom richtte de aandacht van de agenten zich niet op de witte aanwezigen?

Klagers NP en DP hebben door het gebeurde een groot deel van hun vertrouwen in de politie Flevoland verloren. De klachtencommissie had er vanuit dit gezichtspunt verstandig aan gedaan betrokkenen te laten horen door een delegatie van de klachten-commissie zelf i.p.v. door een politieagent in uniform. Een geüniformeerde agent wekt - wellicht onbedoeld - toch de indruk bij betrokkenen en hun ouders dat het een collega is die over een collega moet oordelen, hetgeen de onafhankelijke positie de klachtencommissie voor haar functioneren en geloofwaardigheid nodig heeft in de weg staat.

Klagers NP en DP zijn inderdaad in de verslagen herhaaldelijk verwisseld.

(…)

Advies klacht NP d.d. 1 juli 2002

Bij de feiten is sprake van verwisseling. Niet de broer van klager, maar klager stelde een vraag n.a.v. het proces-verbaal. De grievende woorden werden vervolgens gericht tegen klager zelf en niet tegen zijn broer.

Klager heeft niet aan de arm van één van de politieambtenaren getrokken. Klager is niet d.m.v. een voetveeg naar de grond gebracht, maar d.m.v. meerdere (zeker 3) trappen op kniehoogte. Vervolgens kan worden verwezen naar de klacht van NP, zoals ingediend bij het ADB: de mishandeling in de auto, het veelvuldig geven van knietjes in de zij. Pas in reactie op deze mishandeling gaat NP zich mondeling verweren, het is onjuist dat hij bij de overbrenging bleef schelden en schreeuwen.

Een baliemedewerkster was getuige van het feit dat de jongen, gedwongen met zijn hoofd voorover lopend, herhaaldelijk tegen de deuren op moest lopen.

NP stelt dat uitdrukkelijk sprake is geweest van buitenproportioneel geweld/ mishandeling

2. Discriminatie.

Niet de broer van klager, maar klager zelf stelt een vraag.

Advies klacht DP d.d. 1 juli 2002

Bij de feiten gaat het niet over de wijze waarop klager (in dit geval: DP) sprak, maar om de broer van klager (NP). Opnieuw is dus sprake van verwisseling. Bij de beoordeling worden klager en zijn broer wederom verwisseld: hier is geen sprake van klager, maar van zijn broer.

Klagers kunnen instemmen met de visie van de klachtencommissie waar zij uitspreekt dat de uitlatingen over de spreekwijze van klager (bedoeld is hier: zijn broer) mede oorzaak zijn van de escalatie en bepaald niet professioneel te noemen zijn. Voor klagers zijn deze uitlatingen echter dé oorzaak van de escalatie.

Brieven waarnemend korpschef, d.d. 2 mei 2002

Ook in deze brieven is sprake van de boven beschreven persoonsverwisseling.

Brieven klachtencoördinator politie Flevoland, d.d. 30 maart 2002

Of sprake is van discriminatie in strafrechtelijke zin is uiteindelijk ter beoordeling van de rechter. Klagers constateren dat sprake is van belediging, uitsluiting van communicatie en versterking die uitsluitend aandacht heeft voor de enige lichtgetinte jongen uit het gezelschap die niet wordt vastgehouden. Naar het oordeel van klagers is hierbij sprake van discriminatie wegens huidskleur/ras.

(…)

Klacht DP

DP is niet tegen de politieauto geplaatst, maar voorover op de motorkap gegooid. Dit is naar zijn mening geen aangeleerde methode van veiligheidsfouillering, maar buitenproportioneel geweld. Vervolgens is hij wel degelijk in het politiebusje gesmeten. Daarbij sprak een van de agenten de woorden: 'Flikker hem erin.' Hij houdt staande dat hij enkele malen tegen het raam van het politiebusje is geslagen.

Verklaringen agenten van politie

Klagers verwijzen hier naar hun eigen verklaringen en houden deze volledig staande. Indien gewenst en noodzakelijk zijn zij bereid afzonderlijk en uitgebreider op de verklaringen van de rapporteurs in te gaan.

Overigens geldt dat NP niet heeft gezegd dat hij het beter wist dan de politie, noch heeft hij een agent aan zijn arm getrokken. NP heeft/had soms moeite met spreken. Deze aarzelende wijze van spreken (stotteren) is niet bedoeld om wie dan ook belachelijk te maken, maar heeft te maken met een fysieke beperking.

Klagers constateren dat rapporteur Be. zich weinig meer weet te herinneren en dat er in de verklaring van rapporteur T. sprake is van 7 personen (5 andere personen die kennelijk vrienden van de verdachten waren).

In de verslagen wordt betreurd dat er geen sprake is van fotomateriaal van de mishandeling van DP en NP. Het valt klagers op dat deze zelfde 'eis' niet wordt gesteld waar het gaat om de verwondingen van rapporteur T.

Verklaring hulpofficier van justitie, d.d. 11 februari 2002

Zowel NP als DP hebben tijdens het opmaken van het proces-verbaal melding gemaakt van mishandeling. NP is door de betrokken verbalisant verwezen naar de klachtencommissie politie Flevoland om daar melding te maken van het buitenproportioneel geweld tijdens de aanhouding en hetgeen zich vervolgens in het politiebureau afspeelde."

2. Per brief van 2 maart 2004 zond de gemachtigde van verzoekers nog de volgende aanvullende reactie:

"…Bij NP is de mishandeling door de politie in het verhoor opgenomen en niet gesproken over een eventuele melding aan de klachtencommissie.

Bij DP is het buitenproportioneel geweld niet vermeld in het verhoor, maar heeft de verbalisant hem doorverwezen naar de klachtencommissie en hem de nummers van de betreffende agenten gegeven. De agenten zelf hebben hun naam niet aan DP gegeven toen hij hun daarom nadrukkelijk verzocht…"

f. Reactie korpsbeheerder

1. Op 4 maart 2004 legde de Nationale ombudsman de reacties van verzoekers voor aan de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland.

Daarbij verzocht de Nationale ombudsman de korpsbeheerder de volgende vragen te beantwoorden:

"Verder geeft u in uw reactie van 8 januari 2004 aan, dat het u niet duidelijk is geworden op welke punten klagers in het advies van de klachtencommissie zijn verwisseld. In hun reactie van 24 februari 2004 geven verzoekers hierop een nadere toelichting. Zij merken daartoe onder meer op dat in het advies van de klachtencommissie betreffende de heer NP staat vermeld dat zijn broer zich bemoeide met het uitschrijven van het proces-verbaal, dit hoewel uit het proces-verbaal blijkt dat het juist de heer NP (zelf) is geweest die zich met het uitschrijven van het proces-verbaal heeft bemoeid. Dit is volgens verzoekers slechts één van de persoonsverwisselingen in de beide adviezen van de klachtencommissie.

Graag verneem ik uw reactie op dit standpunt.

Verder merken verzoekers in hun reactie op dat een baliemedewerkster van de politie gezien zou hebben dat NP werd gedwongen om met zijn hoofd naar beneden te lopen waardoor hij tegen deuren is opgelopen. Graag verneem ik de naam van deze baliemedewerkster."

2. In reactie op verzoekers verklaringen en de brief van de Nationale ombudsman van 4 maart 2004, deelde de korpsbeheerder de Nationale ombudsman bij brief van 4 mei 2004 onder meer het volgende mee:

"Verwisseling klagers

Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat DP zich mengde in een gesprek tussen een politieambtenaar en een andere jongen (Vi.). Klager NP bemoeide zich vervolgens met de aanhouding van zijn broer. De adviezen van de commissie zijn derhalve op dit punt juist. Er is geen sprake van een verwisseling van klagers.

Afgaand op het proces-verbaal van bevindingen meen ik dat in de adviezen van de commissie geen sprake is van een verwisseling van klagers.

Naam baliemedewerkster

Bij het bureau service is de vraag neergelegd welke medewerkster dienst heeft gehad op de bewuste datum. Hierop werd aangegeven dat er op het bewuste tijdstip geen baliemedewerksters meer werkzaam zijn. Deze vertrekken om 22.00 uur."

g. Reactie klachtencommissie

1. Op 4 maart 2004 legde de Nationale ombudsman de reacties van verzoekers voor aan de klachtencommissie. Daarbij verzocht de Nationale ombudsman aan te geven op basis waarvan de klachtencommissie had besloten om de vrienden van verzoekers (die getuigen waren van het gebeuren) niet te horen.

2. In reactie op verzoekers verklaringen en de brief van de Nationale ombudsman van 4 maart 2004 deelde de klachtencommissie bij brief van 19 maart 2004 onder meer het volgende mee:

"horen getuigen

Zoals reeds eerder door de commissie gesteld is, zijn klagers door de commissie niet gehoord. De destijds vigerende klachtenregeling politie Flevoland laat het onderzoek naar een klacht door de korpschef verrichten (waaronder ook het hoorgesprek). (Zoals bekend is inmiddels de Politiewet gewijzigd en zal de klachtencommissie standaard klagers (kunnen) gaan horen.) De commissie ging daarom slechts in uitzonderingsgevallen tot horen over en zag daar in het onderhavige geval geen aanleiding toe. Uitzonderingsgevallen zijn voor de commissie die gevallen waarin er twijfel bestaat bij de commissie over feiten en omstandigheden als vermeld door klager en/of de politie in het haar ter beschikking gestelde klachtdossier.

Waar het hier horen ter verduidelijking/aanvulling van de visie van klager en/of politieambtenaren betreft, en geen echt verhoor, is het horen van getuigen nimmer een optie voor de commissie geweest.

termijnoverschrijding

Waar, zoals uit het advies blijkt, de commissie het onderzoeksdossier van de politie eerst op 30 mei 2002 heeft ontvangen en vervolgens in haar eerstvolgende vergadering van 13 juni de klacht heeft besproken en haar advies in de daaropvolgende vergadering van 1 juli 2002 heeft vastgesteld, ontgaat de vaststelling (onder 'termijnen klachtencommissie') dat de commissie zelf de termijnen 'meer dan overschreden heeft' de commissie volstrekt. Sneller dan dat kan zij nauwelijks werken."

h. verklaring verzoeker np

Op 17 maart 2004 legde verzoeker NP een telefonische verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Hij verklaarde daarbij onder meer het volgende:

"Op 27 januari 2001 stond ik met mijn broer en drie vrienden, te weten Ro., Vi. en Kl. op de parkeerplaats bij de SGL. Ik zag een politieauto langsrijden. Even later kwam deze auto weer terug rijden en stapten twee mannelijke politieagenten uit de auto. Eén van hen sprak Ro. aan. Ro. was met de auto. De andere agent vroeg Vi., die met de scooter was gekomen, naar zijn rijbewijs en het verzekeringsplaatje. Vi. had geen verzekeringsplaatje. De agent zei dat Vi. daarvoor een bekeuring kreeg. Ik zei toen tegen die agent dat hij volgens mij geen boete mocht geven omdat Vi. op dat moment niet op de scooter reed. Ik zei dit op een normale, rustige toon; het was eigenlijk meer een vraag van mij. De agent zei toen tegen mij dat dit wél kon en dat ik er niets vanaf wist en eerst maar eens het wetboek moest gaan lezen. Vervolgens zei hij letterlijk: 'als je niet goed Nederlands kunt praten, kun je beter helemaal niet praten'. Ik denk dat hij dit zei omdat ik nogal vaak 'euh', 'euh' zeg. Ik heb daar niet op gereageerd. Mijn broer DP wel. Die zei: 'Als ik euh, euh doe, wat dan?'. De agent zei vervolgens tegen DP dat hij stil moest zijn en dat hij verderop moest gaan staan. Ik weet niet meer wie van de agenten dit tegen hem zei. Ze zeiden tegen hem: 'Ga jij maar verderop staan, ik vorder je weg te gaan'. Nadat DP een eind verderop was gaan staan, vroeg hij aan de agenten of dat ver genoeg was. De agenten zeiden van niet. DP liep nog een stuk verder en vroeg weer of dat ver genoeg was. Eén agent liep toen naar hem toe. Ik heb niet gehoord wat die agent op dat moment tegen DP zei. Wel hoorde ik DP opeens zeggen dat die agent zijn bek moest houden omdat hij discrimineerde. Mijn broer werd vervolgens door die agent bij zijn arm vastgepakt en meegenomen naar de politieauto. De andere agent liep er toen ook op af. DP werd door die twee agenten tegen de auto geduwd. Ik zag dat DP vanaf dat moment tegenstribbelde.

Ik ben toen ook naar de politieauto gelopen en heb aan de agenten gevraagd wat dit allemaal betekende. Ook zei ik hen dat dit nergens voor nodig was. Op een gegeven moment viel de portofoon van één van de agenten voor mijn voeten op de grond. Ik heb die toen teruggeschopt. Eén van de agenten kwam vervolgens op mij af, pakte mij beet en zei dat ik rustig moest doen. Hij duwde mij in de richting van Ro., die ondertussen ook aan was komen lopen, en zei dat ik bij Ro. moest afkoelen. Ro. hield mij beet om mij af te laten koelen. Opeens kwam er nog een politieauto aanrijden. Twee agenten kwamen op mij afrennen en pakten mij vast. Eén van hen pakte mij bij mijn middel en probeerde mij mee te nemen naar de politieauto. Ik bewoog mij in tegengestelde richting. Die agenten zeiden niet waarom ik mee moest of dat ik was aangehouden. Ik zag dat er nog een politiebusje ter plaatse kwam. Op dat moment had één agent mij vast aan één arm en de ander aan de andere arm. Toen kwam één van de agenten uit het politiebusje op mij aflopen en trapte tegen mijn boven- en onderbenen. Hij gaf mij zeker 3 à 4 trappen. Hij leek op een ME-agent.

In de verklaringen van de politieambtenaren heb ik gelezen dat ze mij een beenveeg wilden geven. Dit is absoluut niet waar. Ik had duidelijk het gevoel dat die agent mij wilde trappen om mij pijn te doen en niet om mij om de grond te krijgen. Ik ben hierdoor ook niet op de grond terecht gekomen.

Dit gebeurde pas toen er een vierde agent bij mij kwam staan en net zolang tegen mij aanduwde totdat ik op de grond belandde. Zij hebben mij toen geboeid. Drie agenten duwden mij vervolgens in de politieauto. Ik moest achter de passagiersstoel gaan zitten. Er stapten nog twee agenten in de auto. Eén bestuurde de auto en de ander ging naast mij zitten. De agent die naast mij zat begon opeens tegen mij te schreeuwen. Hij riep iets van stoere man of zoiets tegen mij. Ik moest met mijn hoofd omlaag tussen mijn knieën gaan zitten. Ik was op dat moment nog steeds geboeid. Die agent vond kennelijk dat ik niet diep genoeg voorover zat en duwde mij nog verder. Verder gaf hij mij steeds knietjes in mijn zij. Ik zei tegen hem: 'Waar de fuck ben je mee bezig' en vroeg hem naar zijn naam. Hij probeerde mij vervolgens te 'stikken'. Hij deed zijn arm om mijn nek en trok mijn nek naar achteren. Dit duurde ongeveer 10 seconden. Hij bleef daarbij maar tegen mij schreeuwen. Ik was toen zo geschrokken dat ik niets meer zei.

Bij het politiebureau aangekomen, hield diezelfde agent mij vast aan de handboeien op mijn rug. Hij trok daarbij mijn armen omhoog zodat ik gebukt, met mijn hoofd omlaag, het politiebureau binnenliep. Hij liet mij toen expres met mijn hoofd tegen alle deuren opbotsen. Dit waren zeker vier deuren. Er zat een vrouw achter de balie die dit ook heeft gezien. Ik zag aan haar gezicht dat zij het ook raar vond wat er gebeurde.

Vervolgens werd ik in een cel geplaatst waar ik al mijn kleren uit moest doen. Ik mocht alleen mijn boxershort aanhouden. De agenten hebben niet gezegd waarom ik dit moest doen. Zij hebben mij toen niet gefouilleerd. Dit hadden zij al gedaan toen ik tijdens mijn aanhouding op de grond lag. Ik heb anderhalf uur lang in mijn boxershort in die cel gezeten. Op een gegeven moment kwam er een hulpofficier. Ik heb niets tegen de hulpofficier gezegd over het gebruikte geweld. Enerzijds omdat ik dacht dat zij toch allemaal vriendjes van elkaar waren en anderzijds omdat ik tegenover hem niet wilde gaan janken.

Op een gegeven moment verschenen dezelfde twee agenten die mij naar het politiebureau hadden gebracht om mij per auto naar een ander politiebureau te brengen. De agent die mij de eerste keer in de auto had mishandeld, reed nu. Op het moment dat we het politiebureau uitliepen zei hij nog tegen mij: 'de straat is van ons, jullie apen, lees de krant maar eens'. De andere agent was daar ook bij. Deze was degene aan wie ik mij excuses had moeten aanbieden. Dit moest van de agent die mij had mishandeld.

Ik vind dat de agenten veel te ver zijn gegaan. Ik voelde mij heel erg geïntimideerd. Om die reden heb ik een klacht ingediend."

i. verklaring verzoeker dp

Op 17 maart 2004 legde verzoeker DP een telefonische verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Hij verklaarde daarbij onder meer het volgende:

"Ik stond op de bewuste dag met een paar vrienden en mijn broertje bij de parkeerplaats van de school, de SGL. Die vrienden waren Vi., Kl. en Ro. Op een gegeven moment komt er een politieauto aanrijden. Eén van die agenten spreekt Vi. aan omdat hij geen verzekeringsplaatje op zijn scooter had. Mijn broertje vroeg toen of de agent Vi. Daarvoor wel een bekeuring kon geven omdat hij Vi. niet had zien rijden op deze scooter. Mijn broertje vroeg dit op een normale toon. Die agent zei toen tegen mij broertje dat als hij niet normaal Nederlands kon praten, hij maar beter zijn mond kon houden. Toen zei ik tegen de agent: 'Wat nou als ik euh, euh doe?'. Volgens mij had de agent namelijk commentaar op het taalgebruik van mijn broertje omdat hij vaak euh, euh zegt. Ik ging daarover in discussie met de agent omdat ik dit zeer beledigend vond. Hij zei toen tegen mij dat ik niet zo popiejopie moest doen en dat ik weg moest gaan. Hij wees daarbij een bepaalde richting uit. Na 10 à 20 meter vroeg ik aan hem of ik zo ver genoeg stond. Hij zei van niet waarna ik nog een stuk verder ben gelopen. Weer vroeg ik of ik ver genoeg stond. De agent kwam toen op mij af en zei weer dat ik niet zo popiejopie moest doen. Ik weet niet meer wat ik daarop heb gezegd. Ik weet wel dat hij op een gegeven moment tegen mij zei dat als ik niet normaal Nederlands kon praten, ik mijn mond moest houden. Hij zei ook dat ik gebrekkig Nederlands sprak. Ik heb toen tegen hem gezegd dat hij zijn bek moest houden en dat hij discrimineerde.

De agent pakte mij vervolgens bij mijn arm beet en draaide die op mijn rug. Hij duwde mijn arm zo hoog dat het pijn deed. Ik begon tegen te stribbelen. De andere agent kwam er toen ook bij en pakte mij bij mijn andere arm. Ook hij bracht mijn arm via mijn rug richting mijn hoofd. Zij brachten mij vervolgens naar de politieauto. Ik werd toen met kracht op de motorkap gesmeten. Omdat ik wilde voorkomen dat mijn hoofd met een harde klap op de motorkap zou belanden, zette ik mij af door mijn voet op het voorwiel te plaatsen. Ik flipte vervolgens waardoor er een worsteling ontstond tussen mij en de agenten. Zover ik het mij nu nog kan herinneren, is één van de agenten op een gegeven moment teruggelopen richting de groep vrienden. Ik lag samen met de andere agent op de grond. Uiteindelijk heeft deze agent mij overmeesterd door onder andere mijn nek op een straatsteen te drukken. Uit mijn ooghoeken zag ik toen hoe de agenten NP arresteerden. Dit gebeurde door vier of vijf agenten. Ik zag ook dat hij door meerdere agenten werd geschopt. Hierdoor werd ik nog bozer waardoor ik mij weer begon te verzetten.

Ik heb geen van de agenten geslagen. Later kwamen er nog andere agenten. Ik weet niet meer precies hoeveel dit er waren. Ze sloegen mij in de boeien waarna ik in een politiebusje werd geplaatst. Ik hoorde één van de agenten roepen dat ze mij achterin moesten smijten. Een andere agent zei toen dat ze mij gewoon op de achterbank moesten laten zitten. Ik hoorde duidelijk verschil tussen de agenten. Sommigen waren heel agressief terwijl anderen gewoon rustig klonken. Ik moest plaatsnemen aan de linkerkant van de achterbank. Eén agent ging naast mij zitten, één agent reed en een vrouwelijke agente zat op de bijrijderstoel. Mijn armen zaten nog steeds geboeid op mijn rug. De agent die naast mij zat duwde mijn armen op mijn rug. Ook heeft hij mijn hoofd zeker drie keer tegen het raam geduwd. Hierdoor ben ik gaan neuriën. Die agent zei toen: 'Zo mag ik het horen'.

Op het politiebureau aangekomen, werd ik in een cel geplaatst. Ik heb mij daarbij niet hoeven uit te kleden. Ik weet niet meer of er een hulpofficier is gekomen en hoe laat dit was.

Tijdens het verhoor heb ik alles gezegd wat er is gebeurd, dus ook over het tegen mij en mijn broer gebruikte geweld. Die agent heeft het echter niet in het proces-verbaal opgenomen. Hij zei dat ik daarover een klacht moest indienen bij de klachtencommissie. Hij gaf mij wel de namen en dienstnummers van de betrokken politieagenten.

Tijdens de worsteling met de agent heb ik hem uitgescholden. Ik heb echter nooit, ook niet daarvoor of daarna, 'kutsmeris' gezegd. Ik heb wel een agent met de dood bedreigd toen ik zag dat ze mijn broertje schopten. Ik vind het belachelijk hoe ze tegen mijn broertje tekeer zijn gegaan.

De verklaringen die de politieagenten over het gebeuren hebben afgelegd kloppen totaal niet. Zij hebben hun verklaringen op elkaar afgestemd. In de politieauto zeiden ze al tegen mij dat ik hen niets kon maken omdat het drie tegen één was. Ik weet ook zeker dat ik wel 10 meter verderop stond nadat zij mij hadden gevorderd om weg te gaan. De politieagenten hebben verklaard dat dit maar 1 meter was. Dit klopt totaal niet. Op het moment dat zij dat vroegen stond ik namelijk op de parkeerplaats. Deze ben ik helemaal overgestoken en vervolgens ben ik naar het fietspad bij het bruggetje gelopen. De agenten stonden aan de achterzijde van de parkeerplaats. Ik denk zelf dat ik wel 15 meter verderop stond."

J. verklaring getuige ro.

Op 25 maart 2004 legde getuige Ro. een telefonische verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Hij verklaarde daarbij onder meer het volgende:

"Ik had de avond van 27 januari 2001 afgesproken met Vi. op het parkeerterrein bij de SGL. Vi. was op de scooter gekomen. Verder waren DP en NP, Vi. en Kl. aanwezig. Terwijl we daar stonden, kwam de politie langsrijden. Zij stapten uit en vroegen gelijk: 'Van wie is dat barrel?'. Ze doelden daarmee op de scooter van Vi. De scooter had geen verzekeringsplaatje en de politie wilde Vi. daarvoor bekeuren. Vi. reageerde daarop door te zeggen dat dat toch niet kon, waarop NP toevoegde: 'Als je niet rijdt, dan kun je toch geen boete krijgen?'. NP praat nogal stotterend, met veel 'euh, euh' erin. De agent zei tegen NP dat als hij niet goed kon praten, hij zijn mond moest houden. Ook zei hij tegen NP dat als hij het wetboek niet kende, hij beter stil kon zijn.

Ik vond dat denigrerende opmerkingen van de agent.

DP begon zich er toen ook mee te bemoeien en vroeg aan de agent: 'Waar slaat dat op?'. Vervolgens ontstond er een discussie tussen DP en de agent. Op een gegeven moment vorderde de politie DP zich te verwijderen. DP liep een paar meter weg en vroeg toen of dat ver genoeg was. De agent zei hem dat hij nog verder weg moest gaan staan. Weer vroeg DP of dat ver genoeg was. Op een gegeven moment stond DP 10 à 15 meter bij ons vandaan. Ondertussen bleven DP en de agent met elkaar discussiëren. Opeens liep één agent op DP af. Ik hoorde niet wat hij tegen DP zei. Wel hoorde ik DP tegen hem zeggen: 'En nu moet je je bek houden'. Hierop werd DP gearresteerd. De agent pakte DP in zijn nek, duwde hem tegen de politieauto en vervolgens bracht hij DP naar de grond. De agent zat toen in de nek van DP. De andere agent bemoeide zich er ook mee. In de worsteling die vervolgens ontstond, viel op een gegeven moment een portofoon op de grond. NP, die op hen toe was gelopen, schopte deze weg. De tweede agent zei toen tegen NP dat ook hij werd gearresteerd. Hij verzocht mij om NP op een afstandje even te laten afkoelen. Ik ben toen met NP zo'n 20 meter verderop gaan staan. NP was helemaal over de rooie. Ik praatte op hem in maar hij luisterde niet echt naar me. Hij was afwezig en ademde zwaar.

De worsteling met DP was nog bezig, toen een tweede politieauto met drie agenten arriveerde. Zij renden meteen op NP af. Eén agent probeerde NP in eerste instantie weg te slepen door zijn armen om de buik van NP heen te slaan. Dit lukte niet. Op dat moment kwamen de twee anderen eraan. Twee agenten hielden NP elk bij een arm vast en probeerden hem de auto in te werken.

Een derde agent - die er trouwens anders uitzag; hij leek op een ME-er omdat hij een zwart uniform en legerkistjes aanhad - begon NP te schoppen op zijn knieën en op middelhoogte. Misschien dat hij drie keer heeft geschopt. Ik weet heel zeker dat hij niet slechts één keer heeft geschopt. Ik zei dat dit niet mocht en niet kon. Toen zeiden ze dat ik weg moest gaan omdat ik anders ook zou worden meegenomen. Ik ben toen weggegaan.

Over en weer werd er veel gescholden. Ik weet niet meer wat er precies is gezegd. DP en NP werden door de politie meegenomen. Ik geloof dat er in totaal vijf agenten waren en twee voertuigen. Eén oudere agent bleef vrij rustig. Ik vond dat de rest abnormaal bezig was.

Korte tijd later zijn wij naar het politiebureau gegaan om opheldering te vragen. Vier agenten kwamen naar ons toe. Twee of drie daarvan waren bij het incident betrokken geweest. Ze zeiden tegen ons: 'Wat denken jullie wel'. De agent die NP om zijn middel had beetgepakt zei tegen mij: 'Als je die glimlach niet van je smoel haalt, dan sla ik hem eraf'. Ik ben toen weer naar buiten gelopen. Vi. bleef nog even binnen staan praten. Hem werd gezegd dat hij de krant maar eens moest gaan lezen en dat de straat weer van hen was."

k. verklaring getuige Vi.

Op 25 maart 2004 legde getuige Vi. een telefonische verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Hij verklaarde daarbij onder meer het volgende:

"We hadden op die bewuste datum met elkaar afgesproken bij de SGL. Ik was op de scooter gekomen. We stonden wat met elkaar te praten. Na een aantal minuten kwam er een politieauto aanrijden. De twee agenten spraken mij vervolgens aan over mijn scooter. De scooter zag er niet 100% uit en miste een verzekeringsplaatje. Het gesprek met de agenten escaleerde al snel omdat er een groepsgesprek ontstond over de scooter. In eerste instantie voerde ik het gesprek met de politie. Op een gegeven moment begonnen de anderen zich ermee te bemoeien en maakten zij opmerkingen zoals: 'Waar slaat dit op? Hier kun je helemaal geen boete voor geven omdat de scooter stilstaat'. Wie precies wat heeft gezegd, weet ik niet meer. Ik weet nog wel dat de agenten op een gegeven moment discriminerende opmerkingen maakten over het taalgebruik van NP. NP stotterde een beetje en zei nogal vaak euh, euh. Eén van de agenten zei tegen hem dat hij eerst maar eens Nederlands moest gaan leren en een woordenboek erbij moest halen.

Ik vond de opmerkingen van de agenten discriminerend omdat, hoewel wij allemaal dergelijke opmerkingen maakten, zij alleen reageerden op NP die, samen met DP, de enige was met een andere huidskleur. De door de agent gemaakte opmerkingen sloegen ook nergens op omdat NP vloeiend Nederlands spreekt.

Door deze opmerkingen escaleerde de situatie omdat DP het opnam voor NP. De politie ging steeds bruter en harder in op hetgeen DP zei. DP stond eerst gewoon bij onze groep maar werd geadviseerd om verderop te gaan staan. Hij nam eerst enigszins twijfelend afstand, ook omdat het gesprek tussen hem en de agenten nog steeds doorging. Op een gegeven moment stond hij zo'n 7 tot 10 meter verderop. Omdat het gesprek nog steeds verder ging, bleef hij toen staan. Wij stonden op dat moment ongeveer halverwege de parkeerplaats in het midden. Vanaf de (…) is er eerst de afrit, daarna de parkeerplaats. Je moet ook nog een fietspad oversteken. De twee politiemannen stonden op dat moment nog steeds bij ons. Ik werd in eerste instantie een beetje afzonderlijk gezet, omdat ze mij wilden bekeuren. Opeens liep één van de twee politiemannen op DP af om hem in te rekenen. Ik weet niet waarom DP werd ingerekend. Misschien omdat hij nog steeds opmerkingen maakte. De agent wilde DP in ieder geval in de richting van de politieauto brengen. Op dat moment stond DP bij de brug, duidelijk op het punt om weg te gaan.

De andere agent hield zich nog met ons bezig. Ik denk omdat niet werd verwacht dat de aanhouding van DP veel moeite zou kosten. Wij waren het er niet mee eens dat DP werd aangehouden. DP was het ook niet eens met de inrekening. Hij werd bij zijn hand of arm vastgepakt. Hij hield zijn lichaam echter stijf. Omdat de agent moeite had om DP rustig te houden, begon de agent die bij ons stond zich ook met de aanhouding van DP te bemoeien. Ik hoorde dat DP op hen aan het schelden was. De politie zei ook wat tegen hem. Ik weet niet meer precies wat er is gezegd. Ik was op dat moment aan het toekijken en eigenlijk ook met meerdere dingen tegelijk bezig. Ik wilde namelijk nog proberen om in redelijkheid met de agenten te praten. Op een gegeven moment viel er een walkie-talkie op de grond. NP maakte toen een schoppende beweging. De politie zei toen dat hij weg moest gaan. Ik en Ro. hielden NP vervolgens op afstand.

Wij stonden dus met zijn vieren op afstand, toen de versterking arriveerde. NP werd er meteen tussenuit gepikt. Ik geloof niet dat de twee reeds aanwezige agenten iets hebben gezegd tegen de drie nieuwkomers. Eén agent rende meteen op NP af, terwijl wij er allemaal bijstonden. NP stond aan de grond genageld. De agent probeerde hem weg te slepen, maar kreeg geen beweging in hem. Hij deed geen handboeien om. Toen kwamen de twee andere agenten erbij. NP werd vervolgens door twee man met zijn buik tegen de auto geduwd, terwijl de derde agent hem in zijn achterwerk en tegen zijn benen schopte. Ik denk dat er wel 5 à 6 keer tegen hem is geschopt.

DP lag op dat moment op de grond, geboeid en met een agent over hem heen gebogen. Tijdens de worsteling en inrekening is een hele hoop gezegd, een heleboel emoties en woede. Ik kan zeggen dat het er niet vredig en zachtjes aan toe ging. Er werd gescholden van beide zijden, maar wat ze precies zeiden kan ik niet navertellen. Er werd in ieder geval veel geweld door de agenten toegepast, terwijl het, in mijn ogen, met een gesprek had kunnen worden afgehandeld.

Ik weet niet op welk moment de versterking erbij is geroepen. Ik denk dat het ongeveer een kwartier tot twintig minuten heeft geduurd voordat de tweede auto arriveerde.

We zijn bijna direct na de aanhouding naar het bureau gegaan. We hebben ook nog geprobeerd de ouders van NP en DP te bellen maar die waren niet aanwezig. Toen hebben we geprobeerd om hun zus te bellen. Op het politiebureau wilden ze ons niet te woord staan. De politie uitte grove taal tegen ons. We hadden niets te zeggen, zeiden ze. Als we niet weg zouden gaan, zouden ze ons ook wel een lesje leren. 'Jullie zoeken het maar uit, we willen dat jullie oprotten,' zeiden ze."

l. verklaring getuige kl.

Op 25 maart 2004 legde getuige Kl. een telefonische verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Hij verklaarde daarbij onder meer het volgende:

"Ik kan met het voorval nog wel herinneren. Ik heb hierover al eerder een verklaring afgelegd bij de rechter. De aanleiding was een scootercontrole.

Op 27 januari 2001 stonden wij op het parkeerterrein van de SGL. Met wij bedoel ik NP en DP, Vi., Ro. en ik. De agenten wilden Vi. een bekeuring geven omdat er iets niet klopte met zijn scooter. NP ging zich ermee bemoeien door te zeggen dat Vi. niet op zijn scooter reed, zodat de politie hem niets kon maken. De agenten wilden toch een bekeuring uitschrijven. Al snel zeiden ze tegen NP: 'Bemoei je er niet mee, je hebt er toch geen verstand van'. Verder zeiden ze iets in de trant van: 'Ga eerst maar eens terug naar school, ga de les eerst maar eens lezen'. Ik vond dit nergens op slaan. DP werd boos en reageerde hierop door te zeggen: 'Wat discrimineer je nou, alleen omdat wij een ander kleurtje hebben?'. Als DP zoiets voelt, dan zegt hij dat ook gelijk. Zo is DP, heel open en direct.

Ik vind dat de agenten zich onprofessioneel hebben gedragen. Degenen die erom heen stonden mochten gewoon niets zeggen, en degenen die er wel iets van zeiden, werden gewoon afgesnauwd. Ook NP, die niet goed uit zijn woorden kwam, werd direct afgesnauwd. Ik had de indruk dat het de politie meer te doen was om het matten.

Op een gegeven moment werd DP door de agenten weggestuurd. Hij ging toen zo'n 10 à 15 meter verderop staan. Ook vanaf die plek ging hij weer tegen de politie in. Een agent liep op hem af waarna er een duw -en trekpartij tussen hen beiden ontstond. Ik heb DP toen wel horen schelden. DP werd uiteindelijk naar de grond gebracht waarbij de agent zijn knie in de nek van DP drukte.

NP vond dat natuurlijk niet leuk om te zien en kwam DP te hulp. Er is toen ook iets op de grond gevallen; een zaklamp of iets dergelijks. Ik heb niet gezien dat NP één van de agenten heeft aangeraakt. Opeens werd NP door de tweede agent vastgepakt in een soort houdgreep. NP probeerde zich los te maken. Op dat moment kwam de versterking eraan. Die nieuwkomers sprongen gelijk op NP af. Zij hadden daarvoor niet met de andere agenten gesproken. Ook heb ik hen niets tegen elkaar horen zeggen. Drie of vier agenten probeerden NP naar de politieauto te brengen. DP kon op dat moment niets meer. Hij lag op straat tegen de straatstenen te schelden. Ik was op dat moment ook al weggestuurd.

Ik geloof dat de politieversterking, in de vorm van een auto en een busje, ongeveer gelijktijdig aankwamen. De auto kwam er heel snel aanrijden, de deuren vlogen open terwijl de auto nog niet eens stilstond. Zoals ik al zei, geloof ik niet dat de agenten over en weer nog iets hebben gezegd, het ging allemaal heel snel. Twee agenten pakten NP bij zijn schouders om hem de auto in te duwen, een derde agent ging naar zijn benen. Ik heb die hele actie niet echt meegemaakt, omdat ik inmiddels naar mijn eigen auto was gestuurd. Ik denk dat er in totaal zo'n 7-8 agenten waren. De politiemannen waren heel erg opgefokt; het leek wel of er een hele grote rel bezig was. Ik heb nog nooit zoiets meegemaakt. Zoveel ophef om niets.

Wij zijn naderhand naar het politiebureau gegaan om opheldering te vragen. Wij werden letterlijk het bureau weer uitgeschopt. Het ging echt helemaal nergens over. Ik ben misschien maar 30 seconden in het bureau geweest. Ik ben daarna naar de ouders van NP en DP gegaan. Zij werden later wel op het politiebureau ontvangen."

m. verklaring betrokken ambtenaar Bx

Op 15 juni 2004 legde politieambtenaar Bx een verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:

"Ik kan mij het incident op 27 oktober 2001, waarbij de heren P. waren betrokken, nog goed herinneren. Ik had die avond samen met mijn collega, de heer O., surveillancedienst. Tijdens de surveillance ben je beschikbaar voor noodhulpoproepen en andere meldingen die prioriteit hebben. Ook ga je de plekken langs waar al vaker sprake is geweest van of al eerder problemen zijn geweest. We rijden dus heel de stad door. Wij reden in een opvallend dienstvoertuig en waren in uniform gekleed.

Rond 22.00 uur 's avonds reden wij (…) achter een Mercedes aan. Op het moment dat ik het kenteken van die auto wilde opvragen zagen wij bij de scholengemeenschap (…) een groep jongeren staan. Het was ons bekend dat op die plek vaak overlast werd veroorzaakt en vernielingen werden verricht om welke reden wij besloten te stoppen. Het waren volgens mij vijf of zes jongens die bij een brommer en een auto stonden. Nadat ik uit de auto was gestapt zag ik dat de brommer geen verzekeringsplaatje had. Ik vroeg aan de jongens van wie de brommer was.

U houdt mij voor dat één van de getuigen heeft verklaard dat ik of mijn collega gevraagd zou hebben: 'Van wie is dat barrel?'. Ik weet zeker dat ik dat niet heb gezegd.

Ik voelde vervolgens aan de uitlaat die nog warm bleek te zijn. Dit was om na te gaan of ook met die brommer was gereden. Vervolgens ben ik met de eigenaar van de brommer in gesprek gegaan. Ik heb hem voor de keuze gesteld om of de brommer te stallen op het politiebureau of om ter plekke een bekeuring uit te schrijven. Hij koos voor het laatste. Het gesprek met hem verliep verder heel normaal.

Tijdens het gesprek met hem begonnen de andere jongens zich ermee te bemoeien. Ze maakten allerlei opmerkingen. Ik weet niet meer precies wie wat heeft gezegd. Ze waren het er niet mee eens dat ik een bekeuring uitschreef en lieten dit duidelijk merken. Ik kan me nog wel herinneren dat één van die jongens sprak met veel euh, euh, euh in zijn zinnen. Ik heb toen tegen hem gezegd dat ik pas met hem zou praten als hij hele zinnen zou praten, of iets dergelijks. Ik heb absoluut niet gezegd dat hij niet goed Nederlands sprak, of iets wat discriminerend was bedoeld. Ik voelde me beledigd door de wijze waarop de jongen mij aansprak. Ik dacht dat hij mij met de woorden euh, euh, euh, belachelijk wilde maken. Er werden namelijk ook opmerkingen gemaakt over goede en slechte agenten en ik zou een slechte agent zijn. Ik had het idee dat ik voor gek werd gezet. Ik kan me overigens niet herinneren of degene die zo tegen mij sprak een getinte huidskleur had.

Op een gegeven moment werd één van de jongens door mijn collega weggestuurd. Wat er toen verder precies gebeurde heb ik niet goed kunnen zien omdat ik nog bezig was met het uitschrijven van de bekeuring. Vanuit mijn ooghoeken heb ik echter wel in de gaten gehouden of het niet uit de hand liep. Ik zag dat mijn collega aanstalten maakte om de jongen aan te houden. Ik zag O. namelijk op de jongen aflopen en hem bij zijn arm vastpakken. Ik weet niet meer op welke afstand zij op dat moment stonden.

U houdt mij voor dat de verklaringen hierover nogal uiteen lopen. U zegt mij dat in de mutatie en het proces-verbaal van bevindingen staat vermeld dat DP tot tweemaal toe slechts één meter was weggelopen terwijl in mijn rapport dat ik naar aanleiding van de klacht bij de Nationale ombudsman heb ingesteld, staat vermeld dat hij een meter of 10 verderop stond. Ik weet niet waarom de verklaringen op dat punt uiteen lopen.

Ik zag wel dat het O. niet lukte om de jongen onder controle te krijgen. De jongen probeerde namelijk in tegengestelde richting te lopen. Ik ben op hen afgelopen en heb de jongen bij zijn andere arm gepakt. Ik heb de jongen niet eerst gevraagd om gewoon mee te lopen. Ik zag namelijk al dat de jongen niet mee wilde werken. Ik heb ook niet aan mijn collega gevraagd waarom de jongen was aangehouden. Vervolgens probeerden wij de jongen richting de politieauto te brengen. De bedoeling was om hem met zijn handen tegen de auto te plaatsen zodat hij kon worden gefouilleerd en geboeid. U vraagt mij waarom wij de verdachte niet gewoon in de auto hebben geplaatst. Dit kwam omdat wij eerst de transportboeien wilden aanbrengen. Het aanbrengen van de boeien is een automatisme en gebeurt altijd, daar praat je niet eens over. Dit heeft met onze veiligheid te maken.

Omdat de jongen niet wilde meewerken, probeerde ik hem middels een arm-overstrekking onder controle te krijgen. Dit betekende dat ik zijn arm achterwaarts omhoog trok. Op een halve meter van de auto zette de jongen zich al met zijn voeten af tegen de auto. Wij probeerden hem tegen de linkerzijkant van de auto aan te zetten. Dit lukte dus niet omdat hij tegen de auto opliep. Ik stond rechts van hem en mijn collega links. Normaal probeer ik wel met een verdachte te communiceren om hem mee te laten werken. In dit geval lukte dat echter niet. Hij bleef ook maar dingen roepen zoals: 'laat me los of ik sla je in elkaar'. Wij zeiden meerdere malen dat hij zich rustig moest houden. Hij was op dat moment nog steeds niet geboeid. Hij bleef zijn armen bewegen, zodat we de transportboeien nog niet konden aanbrengen. Op dat moment viel het jongere broertje van de verdachte mijn collega aan. Hij begon aan zijn arm of jas te trekken. Ik besloot toen om assistentie te vragen. Via de mobilofoon heb ik gezegd: 'één auto erbij, (…) SGL'. Mijn collega liet de verdachte toen los om het broertje weg te kunnen duwen. Ik plaatste vervolgens mijn linkerarm om de nek van de verdachte en bracht hem zo naar de grond. In principe gebruik je daarvoor de methode die je in de IBT (integrale beroepsvaardigheden training; N.o.) hebt geleerd. De jongen kwam daardoor op zijn rug te liggen. Ik heb zijn polsen beetgepakt en zijn handen op zijn buik gedrukt. Met één knie heb ik vervolgens zijn handen vastgezet. De jongen maakte nog wel schoppende bewegingen en probeerde steeds met zijn handen naar zijn broeksband te gaan.

Nadat mijn collega weer terug was gekomen draaiden wij de verdachte op zijn buik waarna wij hem konden boeien. Eerst de ene arm en vervolgens de andere arm. Met zijn benen kon hij toen weinig meer doen. Mijn collega zag op dat moment een wapen, naar later bleek een luchtdrukpistool, op de grond liggen. Kennelijk was dat wapen eerder uit zijn broek gevallen.

Ik probeer altijd met zo min mogelijk geweld het gewenste resultaat te bereiken. In dit geval stuitten wij echter op veel verzet. Toch vind ik niet dat wij onnodig of disproportioneel geweld hebben gebruikt. De jongen heeft dit over zichzelf afgeroepen.

Als de jongen beweert dat wij hem op de motorkap van de auto hebben gesmeten, dan klopt dat niet. Ik kan mij ook niet herinneren dat ik een knie in de nek van de jongen heb gedrukt.

Ik zei vervolgens tegen mijn collega dat de andere jongen ook mee naar het bureau moest omdat hij de aanhouding van zijn broer had belemmerd. Mijn collega bleef bij de geboeide jongen achter terwijl ik op die andere jongen afliep. Om bij hem te kunnen komen, moest ik een jongen die voor hem stond wegduwen. Ik ging er op dat moment van uit dat hij zich ook zou verzetten tegen zijn aanhouding en sloeg daarom mijn beide armen om zijn middel.

Op dat moment arriveerden mijn collega's. Eerst kwamen mijn collega's T. en Ha. ter plaatse. Ik stond nog steeds met mijn beide armen om de jongen heen. Collega T. kwam direct op mij aflopen om mij te helpen. De jongen was zo beweeglijk als een aal. Ook met behulp van T. lukte het mij niet de jongen onder controle te krijgen. De jongen liep tegen de auto op. Een derde collega, Ha., kwam er toen bij om ons te helpen hem onder controle te krijgen. Op dat moment heb ik de verdachte losgelaten omdat ik door de worsteling geen kracht meer in mijn armen had. Hoe de anderen hem precies onder controle hebben gekregen weet ik niet meer. Ik geloof dat collega Os., die inmiddels met een hondenbusje was gearriveerd, zich er uiteindelijk ook mee heeft bemoeid.

Waarschijnlijk hebben ze hem naar de grond weten te brengen.

Deze jongen, die achteraf NP bleek te zijn, is door collega's Ha. en T. naar het bureau gebracht. Collega's Be. en Os. hebben de andere jongen in de hondenauto naar het bureau gebracht. Ik kan me herinneren dat later ook nog een gewone auto met twee vrouwelijke collega's ter plaatse is gekomen. Eén van hen heeft in de nabijheid van de plaats waar de jongens waren aangehouden nog een vissersmes gevonden.

Ik ben niet meegereden naar het bureau. Mijn collega en ik zijn zeker nog 5 à 10 minuten op de parkeerplaats blijven staan om even bij te komen. Het hele gebeuren had nogal indruk op ons gemaakt. Wij zijn daarna pas naar het bureau gegaan waar wij de hulpofficier van justitie over het gebeuren hebben ingelicht.

Ik kan me nog wel herinneren dat de vrienden van de twee verdachten naar het bureau zijn gekomen. Zij zijn daar weggestuurd. Ik ben zelf ook nog wel beneden geweest op het moment dat zij daar waren maar ik heb me niet met het gesprek bemoeid. Als zij beweren dat ze het bureau zijn uitgeschopt, dan kan ik me daarvan niets herinneren. Ook kan ik me niet herinneren dat is gezegd dat als ze niet snel weg zouden gaan, zij ook een nachtje op het bureau konden blijven of dat ik gezegd zou hebben dat ik een lach van iemands gezicht zou slaan. Ik kan me niet voorstellen dat zoiets überhaupt is gezegd.

Ik was heel verbaasd toen ik hoorde dat de heren P. een klacht hadden ingediend. Zeker toen ik hoorde dat ze er ook over klaagden dat ze waren gediscrimineerd. Naar mijn mening hebben zij de feiten niet juist vermeld in hun klachtbrieven. Ik weet zeker dat ik niets van discriminerende aard heb gezegd.

Ik en mijn collega's hebben na afloop van het incident nog tegen elkaar gezegd dat hier sprake was van een uitzonderlijke situatie. Zulke jonge jongens die zo gewelddadig zijn kom je niet vaak tegen.

Ten slotte kan ik nog melden dat ik sinds 1 juni 1999 in dienst ben bij de politie Flevoland. Met ingang van 1 december 2001 ben ik hoofdagent van politie."

n. verklaring betrokken ambtenaar T.

Op 15 juni 2004 legde politieambtenaar T. een verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:

"Op 27 oktober 2001 had ik nachtdienst en was ik aanwezig op het bureau. Rond 22.00 uur die avond hoorde ik via de portofoon de oproep 'assistentie collega SGL'. Deze melding krijg je niet zo vaak. Voor zo'n noodoproep van een collega wijkt alles. Iedereen laat alles uit zijn handen vallen om zich zo snel mogelijk naar de opgegeven plek te begeven. Bij zo'n oproep weet je dat een collega problemen heeft. Je bereidt je er dus op voor dat je geweld moet gebruiken. Tijdens het rijden worden de zwaailichten en sirenes aangezet. In feite loopt het hele bureau dan leeg.

Ik ben samen met mijn collega Ha. in een auto gesprongen. Het parkeerterrein van de SGL ligt vlakbij het politiebureau zodat we snel ter plaatse waren. Bij aankomst hebben wij niet eerst gevraagd wat er aan de hand is. Op zo'n moment schiet je direct je collega's te hulp. Er zijn problemen, dat is wat je vaststelt. Ik zag één collega met een verdachte op de grond liggen. Verder zag ik dat een andere collega een jongen vasthield. Hij had zijn armen om de middel van de jongen geslagen. Ik zag dat het hem moeite kostte de jongen in bedwang te houden omdat deze heel erg met zijn benen schopte. Ha. en ik hebben de jongen van die collega overgenomen. Ik pakte de jongen bij zijn ene arm en Ha. pakte hem bij zijn andere arm. Wij probeerden hem op die manier onder controle te krijgen om hem te kunnen boeien. Dit lukte echter totaal niet. De jongen bleef zich verzetten door heftig met zijn lichaam te bewegen en door met zijn benen te schoppen. Hij heeft mij nog tegen mijn arm of been getrapt. Verder was hij ontzettend aan het schelden. Hij uitte daarbij woorden als 'kankerlijer' en 'kutsmerissen' e.d.

In eerste instantie was het onze bedoeling de verdachte onder controle te krijgen. Met zijn tweeën lukte dit simpelweg niet. Aan beide kanten hebben we zijn armen gepakt, maar nog bleef hij hevig in verzet. Op een gegeven kwam collega Os. erbij. Het klopt dat hij hondengeleider is. Hij heeft de verdachte toen onderuit geschopt door het gebruik van een beenveeg. Pas toen kregen we verdachte op de grond en onder controle. Ik weet niet meer of hij op zijn rug of buik terecht is gekomen. We hebben de jongen vervolgens geboeid. De jongen bleef nog steeds om zich heen trappen en was verbaal ontzettend agressief. Ik geloof dat één van mijn collega's, misschien Ha., maar dat weet ik niet zeker, later nog aangifte tegen hem heeft gedaan wegens belediging. Zelf hield ik een blauwe plek aan de trap over, maar ik heb hiervan geen aangifte gedaan. Ik vond dat niet nodig.

Achteraf zeiden mijn collega's en ik nog tegen elkaar dat het onvoorstelbaar was hoe gewelddadig die knapen waren. Zulk excessief verzet komt niet vaak voor. Zelf probeer je altijd met zo min mogelijk geweld het verzet te breken, maar in dit geval was het wel erg heftig allemaal.

Vervolgens hebben Ha. en ik de jongen in onze auto gezet en zijn wij met hem teruggereden naar het bureau. Ik was bestuurder, de jongen zat achter de passagiersstoel en Ha. zat achterin naast hem. Ook in de auto was de jongen verbaal agressief. Hij sprak met veel spuug. Ik zag dat Ha. de verdachte stevig vasthield. Ik herinner me dat hij de verdachte met zijn hoofd tussen zijn benen heeft geduwd. Kennelijk met de bedoeling om zo het verbale geweld en het spugen te stoppen.

Als de verdachte zegt dat hij tijdens de rit knietjes in zijn zij heeft gehad, dan kan ik dat niet bevestigen. Ik heb daarvan in ieder geval niets gezien.

Het was niet gemakkelijk de jongen vanuit de auto het bureau in te krijgen. Om te voorkomen dat hij ging schoppen of zich op andere wijze tegen ons zou keren, zijn wij zo snel mogelijk gaan lopen. Mijn collega en ik liepen ieder aan één kant van de verdachte. De verdachte was op dat moment nog steeds geboeid. Wij hebben zijn armen overstrekt, dat wil zeggen dat we zijn armen aan de handboeien omhoog hebben getrokken. Zo krijgt iemand een pijnprikkel die hij in feite alleen kan verzachten door zo snel mogelijk mee te lopen. Zijn hoofd gaat dan automatisch naar beneden. Het is dus niet zo dat wij het hoofd van de verdachte naar beneden hebben gedrukt.

Verbaal bleef hij agressief. Ik kan wel zeggen dat je zelf ook reageert op het extreme geweld dat een verdachte gebruikt, maar nooit koste wat het kost.

Het klopt dat verdachte met zijn hoofd tegen de glazen toegangsdeur is aangelopen. Dit was echter een ongelukje. De schuifdeur ging gewoonweg niet snel genoeg open omdat wij zo snel liepen.

U houdt mij voor dat NP heeft verklaard dat hij meerdere malen met opzet tegen de deuren is 'gekopt'. Hier is niets van waar; hij is alleen met zijn hoofd tegen de glazen toegangsdeur gelopen.

Wij hebben de jongen vervolgens in de ophoudkamer geplaatst en hem daar gefouilleerd. Ook hebben wij hem gevraagd zich uit te kleden om zijn kleding te kunnen controleren op verdovende middelen. Dit is dus gebeurd op grond van verdenking van overtreding van de Opiumwet. Naar aanleiding van zijn zeer agressieve gedrag en de blik in zijn ogen ontstond bij ons het vermoeden dat hij iets had gebruikt. Na controle is zijn kleding aan hem teruggegeven. Dit heeft niet lang geduurd. In zijn kleding troffen wij volgens mij verdovende middelen en een mes aan. Ik kan mij dit niet meer helemaal precies herinneren. Dit staat wel ergens vermeld in het proces-verbaal.

Op uw vraag antwoord ik dat wij de verdachte volgens mij niet op de plek van de aanhouding hebben gefouilleerd omdat daar geen tijd voor was.

Op het moment dat de verdachte in de ophoudkamer was, hebben we de hulpofficier ingelicht. Vervolgens is hij voorgeleid aan de hulpofficier. Die besloot dat de jongen ingesloten moest worden. Omdat het bureau geen cellen heeft, moest de jongen worden overgebracht naar het politiebureau De Doelen. Op dat moment was de jongen al rustiger. Hij heeft toen ook nog zijn excuses aangeboden voor zijn gedrag. Of hij dit van één van ons moest doen, zou ik niet weten.

Ik kan me best voorstellen dat tegen hem iets is gezegd in de trant van dat de straat weer van ons was. Of er ook iets is gezegd over 'apen', kan ik mij niet echt herinneren. Als dit al is gezegd, dan is dat zeker niet discriminerend bedoeld. Als je als agent wordt geconfronteerd met zoveel geweld en zo weinig respect, dan kan ik me voorstellen dat er opmerkingen worden gemaakt in de trant van dat de straat weer van ons is. Het is namelijk niet te geloven hoe weinig respect er voor de politie bestaat. En dit waren ook nog eens zulke jonge jongens! Ik vind het absurd dat verdachten wel van alles tegen ons mogen roepen terwijl wij niets terug zouden mogen zeggen.

Achteraf hebben wij uiteraard nog met elkaar gesproken over wat er allemaal was voorgevallen. In totaal waren er misschien wel tien collega's bij betrokken. We waren allemaal zeer verbaasd over het geweld dat zij al op zulke jonge leeftijd gebruikten.

Ik vind het trouwens onbegrijpelijk dat zij een klacht hebben ingediend. Tijdens de interne klachtprocedure ben ik gehoord. Ik heb toen ook hun klachtbrieven gelezen en vroeg me daarbij af waar ze de moed vandaan haalden om een klacht in te dienen.

Ik werk al 21 jaar bij de politie. Momenteel ben ik rechercheur."

o. verklaring betrokken ambtenaar Ha.

Op 15 juni 2004 legde politieambtenaar Ha. een verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:

"Op 27 oktober 2001, rond 22.00 uur 's avonds, hoorde ik via de mobilofoon de oproep 'assistentie collega'. Volgens mij kwam deze oproep binnen via de meldkamer. Die herhaalt dan de oproep van de betreffende collega. Een dergelijke melding geeft aan dat er sprake is van een noodsituatie. Zolang niemand aan de meldkamer doorgeeft dat de spoed van de melding eraf kan, stuurt de meldkamer meer mensen ter plaatse. Ik vermoed dat collega Os. uiteindelijk aan de meldkamer heeft doorgegeven dat alles onder controle was en dat de oproep kon vervallen.

Ik ben samen met collega T. naar de parkeerplaats bij de SGL gereden. Wij waren de eersten die arriveerden. Ik vermoed dat wij binnen één minuut ter plaatse waren. T. sprong al uit de auto op het moment dat ik de auto nog op de handrem moest zetten. We zagen dat O. met één verdachte op de grond lag. Die situatie was op dat moment onder controle. Collega Bx was nog druk in de weer met een andere jongen.

De enige communicatie die op dat moment tussen ons en hen plaatsvond was de opmerking dat de jongen die bij Bx stond was aangehouden.

T. liep direct op hen af en pakte de jongen bij zijn arm beet. De jongen ging tekeer van jewelste en ik zag dat ze hem met zijn tweeën ook niet onder controle kregen. Ik heb eerst de andere aanwezige jongeren tot afstand gemaand. Bx liet de jongen op een gegeven moment los waarna er een worsteling ontstond tussen T. en die jongen. Ik ben op hen afgelopen en heb de andere arm van de jongen vastgepakt. Hij leek wel een paling. We kregen nauwelijks grip op hem, en al zeker geen controle. De standaardprocedure is dat je eerst een verdachte vraagt om mee te werken en vervolgens, als hij weigert, tegen hem praat om hem toch onder controle te krijgen. Hier lukte dat allemaal niet. Ik probeerde om de handen van de verdachte middels een armoverstrekking op het dak van de auto te plaatsen zodat ik hem kon boeien. Hij bleef zich echter verzetten en viel bijna in het open portier van de auto. Hij bleef ook om zich heen trappen.

Op dat moment arriveerde een derde auto met onder andere collega Os. Dit was een soort busje waarin normaal gesproken de politiehonden worden vervoerd. Ik vroeg Os. om mij te helpen. Ik vroeg hem de jongen een voetveeg te geven hetgeen hij ook deed. Het klopt dat Os. als hondengeleider andere schoenen draagt; dit zijn een soort hikeschoenen, maar dan zonder stalen neuzen. Een beenveeg wordt op enkelhoogte gegeven. U houdt mij voor dat verschillende getuigen hebben verklaard dat zij hebben gezien dat NP drie- tot viermaal op knie- en middelhoogte is geschopt. Er is zeker niet op knie- of middelhoogte getrapt. Eén veeg was het enige dat nodig was om hem onderuit te halen. Hij ging tegen de grond en vanaf dat moment hadden we hem onder controle.

T. had intussen een trap tegen zijn arm gekregen. Om het verzet van de jongen te kunnen breken had ik er ook voor kunnen kiezen om met mijn volle gewicht tegen hem aan te drukken en hem zo naar de grond te brengen. Op die manier had ik echter ook zijn arm kunnen breken en dat wilde ik helemaal niet bij zo'n jong ventje. Het was ook een klein mannetje. We hebben zijn kracht echter totaal verkeerd ingeschat want hij bleek sterk en pezig te zijn. Naar verhouding was hij dus veel sterker dan we gedacht hadden. Op die manier ontstond bij ons het vermoeden dat hij verdovende middelen had gebruikt. Dit zie je wel vaker dat mensen dan opeens ontzettend agressief worden.

Als de jongen beweert dat hij meerdere malen is getrapt, dan is dat absoluut niet waar. Os. zou ons dan ook geraakt moeten hebben omdat de jongen tussen ons in stond.

Wij brachten de jongen vervolgens gecontroleerd naar de grond om hem te kunnen boeien. Nadat hij op de grond lag, hebben wij hem geboeid.

Volgens mij hebben wij hem toen ook gefouilleerd. O. had bij de andere verdachte namelijk een pistool aangetroffen. Dit kreeg ik te horen voordat wij de tweede jongen hadden geboeid. Ik heb het pistool ook op de grond zien liggen.

T. en ik hebben NP vervolgens naar het bureau vervoerd. T. reed en ik zat achterin met de verdachte. Hij bleef schoppen, schelden en spugen. Hij was erg recalcitrant. Ik heb mijn hele gewicht tegen hem aangedrukt om hem vast te zetten in de hoek van de auto. Zo hield ik hem in bedwang. Om te voorkomen dat hij mij een kopstoot zou geven heb ik hem bij zijn nek vastgepakt en zijn hoofd tussen zijn knieën gedrukt. Dat zal hij niet prettig hebben gevonden.

Toen wij bij het bureau aankwamen was verdachte nog steeds vervelend. Wij pakten hem beet en liepen snel met hem naar binnen. De ingang was toen nog via een schuine helling te bereiken. Er was toen nog geen trap. Het was een beweeglijk ventje, hij verloor zijn evenwicht en liep met zijn hoofd tegen de glazen schuifpui. Wij hielden zijn armen omhoog waardoor zijn hoofd automatisch naar beneden ging. Het was dus onze verantwoordelijkheid hem niet tegen de deur te laten lopen. Het was echter zeker geen opzet. Wij proberen juist altijd te voorkomen dat iemand letsel oploopt.

U houdt mij voor dat NP heeft verklaard dat hij meerdere malen met zijn hoofd tegen de deuren is 'gekopt'. Dit is niet waar. Overigens zijn er maar twee glazen deuren op het bureau. Eén toegangsdeur naar de receptie en vervolgens een glazen schuifdeur naar de kantoren. De ophoudkamer bevindt zich op de eerste verdieping. Wij hebben de trap genomen. Wij zijn altijd heel voorzichtig bij het traplopen om te voorkomen dat verdachten zich bewust of onbewust bezeren. Volgens mij staan die deuren naar de ophoudkamer toe altijd open. In ieder geval is verdachte maar éénmaal met zijn hoofd tegen de deur gelopen.

In het bureau is hij aan zijn kleding onderzocht op verdovende middelen. We hadden namelijk de indruk dat hij iets had gebruikt. We hebben hem zelf zijn kleding laten uittrekken. Na het onderzoek heeft hij zijn kleren één voor één teruggekregen. Dit duurde niet lang; je laat iemand immers niet een half uur naakt zitten.

Toen hij eenmaal in de ophoudkamer zat, ging bij hem de knop om. De jongen zei dat hij spijt had en naar zijn moeder wilde. Ik heb toen nog een gesprek met hem gehad. Ik heb hem onder andere gezegd dat als hij gewoon had meegewerkt en respect had getoond, het heel anders was verlopen. Ook zei ik tegen hem dat nu hij zei spijt te hebben, hij wel zijn verontschuldigingen kon aanbieden aan mijn collega omdat hij hem had geschopt. Volgens mij heeft hij toen aan Bx zijn verontschuldigingen aangeboden.

Tijdens de interne klachtprocedure hoorde ik dat NP erover klaagde dat ik hem zou hebben gedwongen zijn excuses aan te bieden. Ik heb niet de indruk dat dit onder dwang gebeurde, het initiatief lag juist bij hem. Je hebt ook niets aan excuses die niet oprecht zijn.

Omdat het bureau Zijpestein geen cellen heeft, heb ik verdachte samen met T. overgebracht naar het bureau De Doelen. Voordat wij vertrokken heb ik aan verdachte gevraagd of hij nu normaal ging doen, hetgeen hij beaamde. Ik heb hem gezegd dat als hij zich zou gedragen, ik het niet nodig vond om hem te boeien. Vervolgens hebben wij hem ongeboeid overgebracht. Dit ging zonder problemen. Ook bij het bureau De Doelen verliep alles zonder problemen.

In de lift van het bureau Zijpestein heb ik hem gevraagd zijn gezicht naar de muur af te wenden. Dit deed ik om te voorkomen dat hij alsnog een kopstoot zou geven. Dit is mij namelijk al een paar keer eerder overkomen. In principe doe ik dat dus met elke verdachte.

Het kan best zijn dat ik in de auto iets heb gezegd in de trant van dat de straat nu weer van ons was. Ik bedoelde daarmee aan te geven dat als de politie gewoon zijn werkzaamheden uitvoert, je je normaal moet opstellen en gedragen. Ook moet je meewerken als de politie je iets vraagt. Ik wilde daarmee dus aangeven dat zij de politie moeten respecteren. De laatste jaren is de jeugdcriminaliteit fors gestegen. Wij proberen daar nu iets aan te doen door strenger op te treden.

Van een opmerking over 'apen' kan ik mij niets herinneren. Zeker in het geval van kleurlingen gebruik ik deze termen niet. Overigens heb ik de beide jongens gewoon bestempeld als blanken en niet als kleurlingen. Als het al gezegd is, dan was het waarschijnlijk bedoeld in de trant van 'snotapen'. Het was zeker niet discriminerend bedoeld. Het is mogelijk dat ik gezegd heb dat de snotapen op dat tijdstip allang in bed hadden moeten liggen. Volgens mij heb ik gewoon op rustige toon een gesprek gehad met die jongen. Dit verliep in een goede sfeer.

Ik weet zeker dat ik niet heb gezegd dat ik hem de volgende keer helemaal in elkaar zou trappen. Wel is het mogelijk dat ik gezegd heb dat we hem nu in feite nog geen eens zo heel hard hadden aangepakt. Op die manier wilde ik hem de hint meegeven dat de politie veel sterker is maar dat het, als het ons ligt, niet nodig is geweld te gebruiken.

Tijdens de voorgeleiding werkte hij goed mee en was hij weer helemaal relaxed. Hij heeft zich bij mij ook nooit beklaagd over het toegepaste geweld.

Achteraf vond ik het heel apart om te zien dat de jongen op straat zo agressief was terwijl later op het bureau de knop omging. Hij is verbaal heel gewelddadig geweest; maakte opmerkingen als 'fuck you, fuck je moeder'.

Ik was verbaasd toen ik hoorde dat de jongens via het anti-discriminatiebureau een klacht hadden ingediend. Pas toen bedacht ik me dat de jongens gekleurd waren. Ik heb me toen ook afgevraagd of ik iets verkeerds had gezegd maar ik kon niets bedenken. Ik heb jarenlang in Rotterdam gewerkt waar 90% van de bevolking zwart is. Dan leer je wel goed uit te kijken wat je zegt.

Tenslotte kan ik nog melden dat ik al 22 jaar bij de politie werk."

p. verklaring betrokken ambtenaar Be.

Op 15 juni 2004 legde politieambtenaar Be. een verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:

"Ik kan me de bewuste avond nog wel herinneren. Ik ben samen met mijn collega Os. ter plaatse gegaan om assistentie te verlenen. Ik zat op dat moment nog in mijn stageperiode als hondengeleider. Als een collega op straat loopt en roept dat het escaleert, dan ga je meteen rijden. Wij arriveerden als derde auto.

Ik zag dat één collega met een verdachte op de grond lag. Ik ben vervolgens op die collega, de heer O., afgelopen en heb hem volgens mij nog geholpen met het boeien van de verdachte. Op straat wordt nooit gediscussieerd over wat er precies is gebeurd. Ik vertrouw erop dat mijn collega's terecht tot aanhouding zijn overgegaan. Als je het oneens bent met wat er allemaal gebeurt, dan bespreek je dit altijd achteraf. Ik begreep wel dat bij deze verdachte een vuurwapen was aangetroffen.

Ik heb voor de rest niet gezien waar de andere collega's mee bezig waren. Ik heb slechts oppervlakkig in de gaten gehouden wat er allemaal gebeurde met de andere verdachte.

Volgens mij heb ik ook nog een aantal van de andere jongens verzocht om naar hun auto te gaan en zich niet met de zaak te bemoeien.

Ik kan voor mezelf zeggen dat ik altijd heel strikt de procedures volg.

In dit geval betekende dit dat ik de verdachte zo snel mogelijk wilde afvoeren. Ik heb de verdachte middels de verantwoorde zijligging geholpen met opstaan. Dit houdt in dat je achter de verdachte gaat staan, vervolgens draait die zich met zijn rug naar je toe, trekt zijn benen in waarna hij kan opstaan. Dit moest op die manier omdat de verdachte was geboeid. Vervolgens heb ik de verdachte naar de auto gebracht waarmee Os. en ik ter plaatse waren gekomen. Dit is een soort busje waarin normaal de politiehonden worden vervoerd.

Ik kan me niet herinneren dat is gezegd dat we de verdachte achter in de bus moesten smijten. Dat kan ook eigenlijk niet omdat achterin de hondenhokken zitten. Er is daar dus helemaal geen plaats voor verdachten. Er zit geen achterbank in zo'n bus. Er is alleen een klapstoeltje achter de bestuurdersstoel. Zo'n bus is namelijk ook helemaal niet bedoeld om verdachten te vervoeren. In noodsituaties kan hier echter wel gebruik van worden gemaakt. Os. reed. De verdachte is op het klapstoeltje geplaatst. Ik kan me niet meer herinneren hoe hij zich op dat moment gedroeg. Ik ben vervolgens achterin op de houten bak gaan zitten waarin we onze uitrusting bewaren. Deze houten bak staat evenwijdig aan het klapstoeltje. Daartussen is echter wel een doorgang naar de hondenhokken. Dit betekent dat ik op zo'n anderhalve meter afstand van de verdachte zat.

Ik heb de verdachte niet met zijn hoofd tegen het raam geduwd. De afstand tussen hem en mij was daar ook veel te groot voor. Ik had dan tijdens het rijden moeten opstaan van mijn plek met alle risico's van dien.

U houdt mij voor dat de verdachte verder heeft verklaard dat hij op een gegeven moment is gaan neuriën. Ik kan me hier in ieder geval niets van herinneren. Het is allemaal ook al erg lang geleden. Naar mijn herinnering zijn er echter geen problemen geweest tijdens het vervoer naar het bureau.

Nadat we de verdachte bij het bureau De Doelen hadden afgeleverd, zijn we weer vertrokken.

Het klopt dat hondengeleiders andere schoenen dragen dan gewone agenten. Het zijn inderdaad hogere schoenen en lijken op ME-kistjes. Dit vormt onderdeel van het standaarduniform van een hondengeleider.

Bij mij is niet zoveel blijven hangen van deze zaak. Ik ben er pas later bijgekomen en heb me alleen bemoeid met de aanhouding van DP. De zaak was op dat moment al onder controle. Alle hectiek was toen al voorbij. Ik heb mij alleen nog maar gericht op de veiligheid van de verdachte.

Ik werk sinds 1997 bij de politie. Sinds tweeënhalf jaar werk ik als hondengeleider."

q. verklaring betrokken ambtenaar O.

Op 15 juni 2004 legde politieambtenaar O. een verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:

"Op 27 oktober 2001 reed ik rond 22.00 uur 's avonds met mijn collega Bx (…) richting de SGL. We reden in een opvallende dienstauto en waren geüniformeerd. In eerste instantie volgden we een auto omdat wij die wilden controleren. Op het moment dat wij bij de SGL een groepje jongeren op het parkeerterrein met een bromfiets en een auto zagen staan, besloten we de auto te laten gaan. Vanwege de vele meldingen van vernieling en overlast op dat terrein, besloten wij een kijkje bij die jongens te nemen.

Mijn collega Bx zag dat het verzekeringsplaatje van de bromfiets ontbrak en vroeg van wie die brommer was. Ik weet heel zeker dat hij daarbij het woord 'barrel' niet heeft gebruikt. Hij voelde ook nog aan de uitlaat of die warm was. Tijdens het gesprek met de eigenaar van de brommer stelde hij hem voor de keuze, ofwel mee naar het bureau, ofwel een bekeuring. De jongen koos voor het laatste. Dit gesprek verliep heel normaal.

DP, zijn naam was mij op dat moment nog niet bekend maar nu wel, begon zich nadrukkelijk te bemoeien met het gesprek. Hij merkte op dat wij niet wisten waar we mee bezig waren en dat je goede en slechte agenten had en dat wij in die laatste categorie vielen. Ik zei daarop tegen hem dat hij de Wegenverkeerswet er maar eens op na moest slaan. Hij was ons duidelijk aan het sarren en stoorde daarmee mijn collega. Ik vond dat hij zich er niet mee moest bemoeien en vorderde hem weg te gaan. De eerste tweemaal dat ik dit van hem vroeg, liep hij slechts een klein stukje weg, ongeveer een meter. Na mijn derde vordering is hij tenslotte zo'n tien meter verderop, ongeveer bij het bruggetje, gaan staan.

Ik was een eindje met DP opgelopen en zag dat hij met zijn hand een beweging maakte. Ik zag echter niet welke beweging dit was. Hij bleef ook vervelende dingen roepen. Ik zei nog dat hij normaal moest praten omdat ik hem zo niet kon verstaan. Op een gegeven moment begon hij mij te beledigen waarop ik besloot hem aan te houden. Ik weet niet meer precies wat hij tegen mij zei. Wat ik hierover in mijn proces-verbaal van bevinden heb vermeld, is de waarheid. Ik heb dit tenslotte op ambtseed verklaard en daar sta ik voor.

Ik heb DP niet uitgescholden noch iets discriminerends tegen hem gezegd. Als hij dit beweert, dan liegt hij.

Ik pakte DP vervolgens beet en zei tegen hem dat hij was aangehouden. Hij liep nukkig met mij mee richting de auto. Op dat moment was er nog geen sprake van verzet. Mijn collega Bx was inmiddels ook ter plaatse verschenen en pakte DP bij zijn rechterarm. Zodra we bij de auto arriveerden, flipte DP. Normaal gesproken zet je iemand tegen de zijkant van de auto aan om hem te kunnen fouilleren en te boeien. Deze jongen liep echter tegen de auto op waardoor dit niet lukte. Hij begon zich vanaf toen dus tegen zijn aanhouding te verzetten. Het is absoluut niet zo dat wij hem op de motorkap hebben gesmeten. Ik heb nog met een been geprobeerd tussen zijn benen te haken om zo zijn been van de auto te halen. Dit lukte niet. Bx hield hem op dat moment nog steeds vast aan zijn rechterarm. Op dat moment kwam zijn broertje op mij aflopen en trok mij aan mijn arm of mijn jas. Mijn portofoon viel daarbij op de grond en ik bukte om die op te rapen. Mijn collega Bx verzocht op dat moment via de portofoon om een extra auto. Hij heeft niet de oproep 'assistentie collega' gedaan.

Nadat ik NP had weggeduwd lukte het Bx en mij om DP naar de grond te brengen. Bx had daartoe zijn arm om de nek van DP gebracht. Hij bleek een nogal taai en pezig mannetje te zijn. Op de grond hebben we hem op zijn buik gelegd. Hij hield in eerste instantie zijn handen onder zijn buik en graaide steeds naar zijn broeksband. We hebben zijn armen onder zijn lichaam vandaan getrokken en hem vervolgens geboeid. Nadat hij geboeid was, heb ik mijn knie en scheenbeen in zijn nek gedrukt om hem tegen de grond en in bedwang te kunnen houden. Ik zag toen iets zwarts onder hem liggen en dacht in eerste instantie dat dit een mobieltje was. Het bleek echter een wapen te zijn. Dat had hij waarschijnlijk uit zijn broek willen halen.

Bx zei vervolgens tegen mij dat hij het broertje ook ging aanhouden wegens wederspannigheid. Ik zag dat hij op hem afliep en één van de andere jongens opzij moest duwen om bij NP te kunnen komen. Verder zag ik dat hij zijn beide armen om NP's middel plaatste. Verder heb ik niet meer kunnen zien wat er gebeurde omdat ik met mijn rug naar hen toe zat. Ik heb in totaal denk ik zo'n tien minuten bij DP gezeten. Uit mijn ooghoeken zag ik wel twee andere politieauto's aankomen. Ik heb niet gezien hoe zij NP uiteindelijk hebben aangehouden.

Nadat alles over was, heb ik DP middels de verantwoorde zijligging op laten staan. Ik heb het vuurwapen meegenomen en veiliggesteld. Een andere collega vond later op enige afstand van de plaats van aanhouding nog een mes.

Ik denk dat het hele voorval zo'n kwartier heeft geduurd.

DP en zijn broer zijn in verschillende auto's afgevoerd naar het bureau. Ik ben uiteindelijk met Bx teruggereden naar het bureau waar we de hulpofficier hebben ingelicht. Verder hebben we nog wat tikwerk gedaan.

Ik kan me nog wel herinneren dat de ouders en de vrienden van DP en NP op het bureau verschenen. Ik heb nog even kort met de ouders gesproken, maar niet met de vrienden. Ik heb wel gehoord dat ze het niet eens waren met de aanhouding, maar weet niet wat er precies is gezegd. Ik geloof dat zij uiteindelijk zijn verzocht om weg te gaan. Ik heb me daar echter niet mee bemoeid.

Sinds september 1999 ben ik bij de politie werkzaam."

r. verklaring betrokken ambtenaar Os.

Op 1 juli 2004 legde politieambtenaar Os. een telefonische verklaring af tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:

"Op 27 oktober 2001 was ik belast met assistentiesurveillancedienst op het politiebureau aan het Zuiderwagenplein (…). Ik werk al 26 jaar bij de politie, waarvan de laatste 16 jaar als hondengeleider. In principe ben ik altijd buiten met de honden. Als de politie assistentie nodig heeft, dan verleen ik die. Via de meldkamer krijg ik dan de opdracht om ergens naartoe te gaan. Als hondengeleider word je meestal ingezet bij de grotere excessen. Ik draai overigens wel gewoon mee met de normale diensten. De hond is daarbij een extra middel dat kan worden ingezet. Het is dus niet zo dat ik alleen optreed als specifiek om de inzet van een hondengeleider wordt verzocht. In politiekorpsen als Amsterdam en Rotterdam is dit wel zo, maar niet in Flevoland. Ik ga gewoon af op de meldingen die ik via de meldkamer binnen krijg.

Die avond kwam er een melding binnen via de meldkamer dat een aantal collega's problemen hadden met een groep jongens en om assistentie vroegen. Ik ben vervolgens met collega Be., die op dat moment bij mij in de opleiding zat voor hondengeleider, in de auto gesprongen en naar de parkeerplaats bij de SGL (…) gereden. Wij reden toen nog in een soort busje waar achterin de hokken voor de honden waren. De hond was ook mee; die zat achter in een hok. De hond gaat altijd mee, maar is in dit geval niet de auto uit geweest.

Volgens mij was ik de derde auto die ter plaatse kwam. Zeker niet de eerste auto want als hondenauto kom je nooit als eerste ter plaatse. Ik weet dit echter niet zeker meer. Het is alweer lang geleden gebeurd en bovendien krijg je dit soort meldingen een aantal maal per week. Ik kan me dus niet alles meer even goed herinneren.

Ik weet nog wel dat toen ik op de parkeerplaats aankwam, ik links van mij een schermutseling zag tussen een jongen en collega T. T. had die jongen vast. Ik weet niet meer waar hij die jongen vasthield. Ik zag wel dat die jongen probeerde zich via het dak van de dienstauto aan zijn aanhouding te onttrekken. De jongen lag vanaf zijn heup met zijn bovenlichaam op het dak van de auto. Zijn benen waren los van de grond. Hij probeerde echt weg te komen. Dat weet ik zeker.

Ik ben vervolgens naar hen toe gerend en hoorde T. tegen mij roepen dat hij de jongen niet onder controle kreeg. Ik heb de jongen toen bij zijn arm vastgepakt. Dat doe ik altijd standaard als iemand verzet pleegt. Het lukte mij echter ook niet de jongen op die manier onder controle te krijgen. De jongen maakte slaande en schoppende bewegingen en probeerde zich los te rukken.

Ik had het idee dat de jongen aardig over de kook was. Normaal overleg ik altijd eerst met de collega's wat er is gebeurd maar daar was de situatie nu niet naar. Voor mij was het duidelijk dat de jongen was aangehouden en niet mee wilde werken. Ik heb vervolgens een ouderwetse voetveeg uitgedeeld met mijn rechterbeen. Op dat moment hield ik de jongen nog steeds bij zijn linkerarm vast. De jongen stond aan mijn rechterhand. Ik heb vervolgens mijn rechterbeen naar zijn linkeronderbeen gebracht en zijn scheenbeen, ongeveer op kniehoogte, onder hem vandaan geveegd. Op die manier raakt iemand uit balans en kun je hem naar de grond brengen. Ik hield de jongen daarbij wel aan zijn arm vast om te voorkomen dat hij op zijn gezicht zou vallen en letsel op zou lopen. Ik weet niet meer of T. hem op dat moment bij zijn andere arm vasthield. Dat zou best kunnen. Ik was op dat moment met mijn eigen handeling bezig. Nadat de jongen op de grond was beland, hebben wij hem geboeid. Al die tijd was de jongen aan het schreeuwen en schelden. Dit waren zeker geen nette woorden. Ik weet niet meer precies wat hij letterlijk heeft gezegd, maar hij was erg opgefokt.

Overigens was dit de eerste keer dat ik vanuit politieoogpunt contact met die jongen had. Ik kende hem dus niet.

Nadat de jongen was geboeid, is hij door andere collega's afgevoerd.

U houdt mij voor dat de jongen en enkele getuigen hebben verklaard dat de jongen zeker driemaal op knie- en/of middelhoogte is geschopt. Dat heb ik ook gelezen, maar dat is echt onzin. Dat soort geweld is helemaal niet nodig geweest en dus niet aan de orde geweest. Ik snap ook niet hoe zij daarbij komen. Als dat wel het geval zou zijn geweest, dan had die jongen ook zeker letsel moeten hebben. Je gebruikt nooit meer geweld dan absoluut noodzakelijk is en in dit geval was een ouderwetse beenveeg voldoende. Meer is die jongen niet overkomen.

Ik liep vervolgens terug naar de dienstauto en zag toen dat een andere jongen achterin was gezet. Deze jongen was ook geboeid. Deze jongen was op de achterbank geplaatst. Dit is niet een normale achterbank, maar twee klapstoeltjes naast elkaar. Ik reed, mijn collega Be. zat naast de jongen en mijn collega Bo. zat op de bijrijderstoel. Ik weet niet meer of collega Bo. ook op de heenweg met ons was meegereden. In ieder geval wel op de terugweg.

U houdt mij voor dat de jongen heeft verklaard dat ter plaatse is geroepen dat ze hem achterin moesten smijten. Dat weet ik niet, want toen ik bij de auto aan kwam zat de jongen al achterin.

De jongen is in de auto in de hoek vastgezet. Dit houdt in dat Be. tegen hem aan is gaan zitten om te voorkomen dat hij zou opstaan. Dit gebeurt altijd om te voorkomen dat een verdachte zichzelf of de bestuurder iets aandoet. De jongen gedroeg zich absoluut niet rustig in de auto.

Hij was aan het roepen en schreeuwen en echt aan het zuigen. Be. kan toen wel hebben gezegd dat hij zijn mond moest houden. Dat weet ik niet zeker meer, maar dat lijkt mij wel normaal. In de auto hebben wij geen enkel dreigement richting de jongen geuit of geweld gebruikt. Wat de jongen heeft verklaard over wat er in de auto gebeurd zou zijn, is dus ook niet waar. Be. is absoluut niet iemand die dergelijke dingen doet; dat zit absoluut niet in zijn aard. Hij raakt ook zeker niet over de kook in een stresssituatie. Dat kan ook niet want anders was hij geen hondengeleider geworden. In crisissituaties blijft hij redelijk rustig. In dit geval was trouwens nog geen eens sprake van een stresssituatie. Ik weet dus niet waar die jongen dat vandaan haalt. De rit naar het bureau duurde slechts tweeënhalve minuut. Hij was juist degene die vervelend was en maar bleef schelden en vloeken.

Volgens mij hebben wij de jongen naar het bureau De Doelen gebracht. Verder heb ik mij niet meer met de zaak bemoeid. Ik ben alleen ter assistentie ter plaatse geweest, heb geholpen de ene jongen onder controle te krijgen en heb de andere jongen naar het bureau vervoerd en dat is alles. Ik weet dus ook niet dat de vrienden van de jongens later op het bureau zijn geweest. Daar heb ik in ieder geval niets mee te maken gehad.

In mijn optiek is er helemaal geen sprake geweest van geweld. Als politieagent ben je heel voorzichtig om geweld toe te passen omdat je maar al te goed weet wat de consequenties zijn van het gebruik van onredelijk geweld. Je gaat dat alles niet riskeren voor zo'n zaakje.

In de auto riep die jongen al steeds dat hij een klacht in zou dienen en dat ik eruit zou gaan. Ik heb toen gezegd dat hij dat dan maar moest doen. Er is niet gezegd dat het toch drie tegen één was."

Achtergrond

1. Artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

2. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994)

2.1. Artikel 4

"Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."

2.2. Artikel 17

"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.

2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (...), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (...).

3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:

a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of

b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."

3. Artikel 184, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht

"Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."

4. Artikel 26, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman

"Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht."

5. Klachtenregeling optreden ambtenaren van politie Flevoland

5.1. Artikel 5, eerste lid

"De indiener van de klacht, de ambtenaar van politie op wie de klacht betrekking heeft en eventuele getuigen worden gehoord. Zij worden in de gelegenheid gesteld schriftelijk dan wel mondeling, en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt toe te lichten en op elkaars verklaringen te reageren."

5.2. Artikel 7, vierde lid

"De commissie kan zo nodig informatie vragen aan een ieder die daarbij nuttig kan zijn. De commissie is bevoegd tot het horen van klager, de ambtenaar en eventueel anderen."

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Optreden van politieambtenaren: geweld gebruikt bij de aanhouding;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Geweld gebruikt bij aankomst op politiebureau.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Denigrerende opmerkingen gemaakt over taalgebruik.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Klachtencommissie Flevoland

Klacht:

Klachten over voorgaande niet correct behandeld: niet gehoord tijdens klachtbehandeling.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Flevoland

Klacht:

Advies van klachtencommissie overgenomen terwijl dit advies onzorgvuldig was.

Oordeel:

Gegrond