2003/376

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Twente hem en zijn vriend in de nacht van 28 op 29 juli 2001 hebben behandeld. Verzoeker klaagt er met name over dat deze ambtenaren, toen zij verzoeker aanhielden wegens het veroorzaken van geluidsoverlast en zijn vriend aanhielden omdat hij de aanhouding van verzoeker trachtte te voorkomen, geweld hebben gebruikt, waardoor verzoeker en zijn vriend zich onder doktersbehandeling hebben moeten stellen.

Verzoeker klaagt tevens over de wijze waarop de korpsbeheerder van de regiopolitie Twente zijn op 14 augustus 2001 ingediende klachtbrief heeft afgedaan.

Verzoeker klaagt met name over de toonzetting van de brief van de korpsbeheerder van 10 januari 2002, waarin op een suggestieve manier de feiten zijn weergegeven, door onder meer te stellen dat:

- zijn kinderen vaker alleen thuis zijn;

- de politie eerdere bemoeienissen met hem heeft gehad.

Beoordeling

I. Inleiding

1. In de nacht van 28 op 29 juli 2001, omstreeks 02.26 uur, kwam er bij het regionale politiekorps Twente een melding binnen wegens geluidsoverlast te Rijssen. Ter plaatse aangekomen bleek dat de geluidsoverlast werd veroorzaakt door een draagbare radio in de tuin van verzoeker. De politieambtenaren troffen verzoeker en zijn vriend aan in de tuin van verzoekers woning. De politieambtenaren hebben de volumeknop van de radio teruggedraaid en zijn weer vertrokken. Vervolgens kwam er in diezelfde nacht omstreeks 03.40 uur opnieuw een melding binnen bij de politie wegens geluidsoverlast. Ter plaatse aangekomen hebben politieambtenaren verzoeker aangehouden en de radio in beslag genomen. Omdat verzoekers vriend zich met de aanhouding bemoeide, werd ook hij aangehouden.

2. Tegen verzoeker en zijn vriend werd vervolgens strafvervolging ingesteld. De rechtbank te Almelo heeft verzoeker op 22 maart 2002 veroordeeld wegens het verwekken van burengerucht waardoor de nachtrust kan worden verstoord en verzoekers vriend op 25 februari 2002 veroordeeld wegens het opzettelijk belemmeren van de aanhouding van verzoeker door de politie.

3. Op grond van artikel 26, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman neemt de Nationale ombudsman de rechtsgronden waarop deze uitspraak van de politierechter (mede) steunt, in acht (zie achtergrond, onder 5.).

Het staat dan ook vast dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van burengerucht en dat verzoekers vriend zich schuldig heeft gemaakt aan een opzettelijke belemmering van de aanhouding van verzoeker door de politie en dat de aanhouding van verzoeker en zijn vriend door de politie rechtmatig was.

II. Ten aanzien van verzoeker

1. Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Twente hem en zijn vriend in de nacht van 28 op 29 juli 2001 hebben behandeld. Verzoeker klaagt er met name over dat deze politieambtenaren, toen zij hem aanhielden wegens het veroorzaken van geluidsoverlast en zijn vriend aanhielden omdat hij de aanhouding van verzoeker trachtte te voorkomen, geweld hebben gebruikt, waardoor verzoeker en zijn vriend zich onder doktersbehandeling hebben moeten stellen.

2. Verzoeker wijst er in dit verband op dat hij door de politie op een hardhandige wijze in de boeien is geslagen. Dit is gebeurd nadat hij de politie had verzocht om de buurman te mogen bellen omdat er boven twee kinderen lagen te slapen. Dit verzoek werd echter door de politie afgewezen en verzoeker werd op hardhandige wijze in de boeien geslagen.

3. Uit de ambtsinstructie voor de politie (zie achtergrond, onder 2.) volgt - samengevat weergegeven - dat de politie slechts dan gebruik mag maken van handboeien als zij iemand die rechtens van zijn vrijheid is beroofd wil vervoeren en als te vrezen valt dat het vervoer een veiligheidsrisico met zich mee zal brengen. In andere gevallen mag de politie in beginsel geen gebruik maken van handboeien.

Politieambtenaren zullen per geval de afweging moeten maken of het aanleggen van de handboeien op dat moment in die specifieke situatie een redelijk middel is. Het standaard aanleggen van de handboeien tijdens het vervoer van een verdachte naar het politiebureau is dus niet toegestaan.

In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op een andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast een arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene is aangehouden.

4. Volgens de politieambtenaren N. en L. is de aanhouding van verzoeker rustig verlopen tot het moment waarop verzoeker in de auto zou worden gezet. N. heeft bij verzoeker de handboeien omgedaan omdat verzoeker verbaal agressief werd. Dit boeien was gedaan om veiligheidsredenen en om te voorkomen dat verzoeker geweld zou gaan gebruiken. Politieambtenaar Le. neemt aan dat verzoeker is geboeid omdat er een agressieve sfeer in de lucht hing.

5. Gelet op de gespannen situatie welke blijkt uit het feit dat verzoeker en zijn vriend het niet eens waren dat zij geluidsoverlast veroorzaakten en een eerder gegeven waarschuwing van de politie hebben genegeerd en uit de verbale agressiviteit en het stevige alcoholgebruik, heeft de politie in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat het vervoer van verzoeker een veiligheidsrisico met zich zou meebrengen. Het aanbrengen van de handboeien was derhalve in dit geval gerechtvaardigd.

In zoverre is de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk.

6. Ten aanzien van verzoekers klacht dat hem de handboeien op een hardhandige wijze zijn omgedaan het volgende.

7. Artikel 8 van de Politiewet 1993 bepaalt dat de politie bevoegd is om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken. Dit geweld moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit (zie achtergrond, onder 1.).

8. Uit de door verzoeker overgelegde doktersverklaring blijkt dat verzoeker bij zijn huisarts is geweest wegens pijn aan zijn pols wegens het aanbrengen van de handboeien. De huisarts heeft verzoeker een pijnstiller voorgeschreven. Voorts staat op de doktersverklaring vermeld dat er een haematoomverkleuring op de linkerpols te zien was.

9. Volgens N. heeft hij de handboeien netjes bij verzoeker omgedaan. N. acht het echter mogelijk dat verzoeker kneuzingen aan zijn polsen zou kunnen hebben opgelopen. Volgens N. zou dit gekomen kunnen zijn doordat verzoeker met zijn polsen heeft gedraaid terwijl hij de boeien omhad en boeien zitten nu eenmaal niet als een horloge, aldus N.

10. Uit het vorenstaande volgt dat de lezingen over de wijze waarop verzoeker de handboeien zijn omgedaan niet in overeenstemming zijn met elkaar.

Gelet op het feit dat de standpunten van verzoeker en de betrokken ambtenaren met elkaar in tegenspraak zijn en er ook geen sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de verklaring van de een meer waarde moet worden toegekend dan aan de verklaring van de ander, onthoudt de Nationale ombudsman zich op dit punt van het geven van een oordeel. Weliswaar heeft verzoeker een verklaring van zijn huisarts overgelegd, maar deze verklaring is niet van dien aard dat deze als doorslaggevend kan worden beschouwd.

III. Ten aanzien van verzoekers vriend

1. Verzoeker klaagt er verder over dat de politieambtenaren bij de aanhouding van zijn vriend geweld hebben gebruikt. Volgens verzoeker is zijn vriend door de politie tegen de grond geslagen en geboeid. De ambtenaren zouden boven op verzoekers vriend zijn gaan staan en zijn keel hebben dichtgedrukt. Verzoekers vriend heeft overgegeven en is een tijdje van de wereld geweest, aldus verzoeker.

2. Volgens ambtenaar L. was verzoekers vriend, D., verbaal heel vervelend geworden en had geroepen dat de politie niet zo mocht handelen. D. was tussen verzoeker en een ambtenaar in gaan staan. Hij wilde beletten dat verzoeker in de politieauto zou worden gezet. Vervolgens had verzoekers vriend L. tegen de muur van de garage geduwd. Het overhemd van L. was daardoor kapot gegaan en hij had een schaafwond aan zijn arm opgelopen. L. had daar twee weken last van gehad. De collega van L., Ku., had D. daarna om zijn nek gepakt en op de grond gegooid. D. lag toen op zijn buik op de grond. Daarna is hij in de auto gezet. Verzoekers vriend had last van ademnood. Volgens L. kan het zijn dat de keel van D. wat is dichtgeknepen toen Ku. hem bij zijn nek vastpakte. Ook zou het kunnen zijn dat hij zijn knie op D. had gezet, terwijl hij zijn handen achter op de rug had geboeid. L. ontkent echter dat politieambtenaren op D. zijn gaan staan of dat D. buiten westen is geweest. L. erkent wel dat D. hardhandig is aangehouden, maar hij kan zich niet voorstellen dat daarbij het letsel is ontstaan dat D. naar voren had gebracht.

3. Volgens politieambtenaar Le. heeft D. zich met de gang van zaken bemoeid door te zeggen dat de politie geen recht had om de radio mee te nemen. Le. weet nog dat L. door D. in zijn rug werd aangevallen. Dit gebeurde nadat verzoeker was aangehouden. D. en L. lagen vervolgens op de grond. Ku. heeft L. geholpen door D. bij hem weg te halen. Le. weet niet of D. daardoor letsel had opgelopen. Wel denkt Le. dat D. bij zijn hals is vastgehouden omdat hij daarna nog heeft gespuugd. Le. heeft niet gezien of collega's op D. hebben gestaan, terwijl hij op de grond lag. Zij heeft ook niet gemerkt dat D. buiten westen is geweest. Ook weet Le. zich niet te herinneren of een collega een knie op D. had gezet op hem te boeien.

Volgens Le. heeft D. haar en L. voortdurend bedreigd en de vreselijkste dingen toegeroepen. Le. had zelf geen verwondingen opgelopen en ook zelf geen geweld gebruikt. Naar haar mening was er echter geen overmatig geweld gebruikt en was verzoeker er alleen op uit om de politie in een kwaad daglicht te stellen.

4. Volgens politieambtenaar Ku. heeft D. L. aangevallen. Volgens Ku. lagen ze beiden op de grond. Ku. had D. toen aan de achterkant bij z'n nek gegrepen en aangehouden. Ku. had D. van L. afgehaald. Hij had dat gedaan omdat D. L. had aangevallen. Ku. wist niet meer hoe D. was geboeid en of hij dat had gedaan. Ook had Ku. niet gezien dat D. tegen de grond was geslagen of dat één van de ambtenaren op D. was gaan staan, terwijl D. op de grond lag. Voorts merkte Ku. op dat hij heel vaak in situaties werd ingezet, waarbij geweld gebruik moest worden. Deze situatie was hem niet in detail bijgebleven omdat het geweld naar zijn mening niets voorstelde. Ku. had zelf geen verwondingen opgelopen.

5. Volgens politieambtenaar N. was D., toen N. en Le. naar de auto liepen en bezig waren om bij verzoeker de handboeien om te doen, tussenbeide gekomen. D. begon tegen N. en Le. te duwen en te trekken. De andere collega's hadden D. vervolgens bij N. en Le. weggehaald. Toen N. en Le. verzoeker in de auto plaatsten, was er een schermutseling tussen D. en collega L. N. kon zich nog herinneren dat L. een zwieper kreeg van D. en daardoor tegen een muur aanvloog. Zijn shirt ging daardoor kapot en hij heeft nog last gehad van zijn arm. Volgens N. was D. helemaal gek door de drank en de opwinding. N. had niet gezien dat D. werd geslagen of dat er iemand op D. was gaan staan. Wel had hij gezien dat D. op de grond lag en dat hij door een collega werd geboeid terwijl een andere collega D. in bedwang hield. Volgens N. werd D. vastgehouden bij zijn schouders. N. had niet gezien dat de keel van D. werd dichtgeknepen. Hij had evenmin gezien of gehoord dat D. letsel had.

6. Zoals hiervoor reeds is aangegeven zijn politieambtenaren bevoegd geweld toe te passen, indien het beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt.

7. Volgens de betrokken politieambtenaren is D. wel hardhandig aangehouden, maar is jegens hem geen overmatig geweld gebruikt. Geen van de ambtenaren heeft gezien dat D. werd geslagen of dat er iemand op D. was gaan staan. Volgens Ku. heeft hij D. aan de achterkant van zijn nek beetgegrepen toen hij hem van L. afhaalde. Volgens L. heeft Ku. toen hij D. van hem afhaalde D. om zijn nek gepakt en op de grond gegooid, daarbij zou het kunnen zijn dat de keel van D. wat is dichtgeknepen. L. ontkent echter dat D. buiten westen zou zijn geweest.

8. Uit de verklaringen van de betrokken ambtenaren is vast komen te staan dat D. L. heeft aangevallen en dat Ku. D. van L. heeft afgehaald. Onder deze omstandigheid was Ku. bevoegd om geweld te gebruiken, en was het niet onjuist dat hij D. met toepassing van geweld naar de grond heeft gebracht. Niet is gebleken dat Ku. daarbij meer geweld heeft toegepast dan was geboden. De door verzoeker overgelegde doktersverklaring met betrekking tot D. is niet van dien aard dat daaruit kan worden afgeleid dat jegens D. disproportioneel geweld zou zijn gebruikt.

Het hier vorenstaande alsmede in aanmerking genomen de door de politieambtenaren afgelegde verklaringen, alsmede het ontbreken van enig feitelijk bewijs van verwondingen van verzoekers vriend ten gevolge van het door hem gestelde geweld dat tegen hem zou zijn gebruikt, is het niet aannemelijk geworden dat de politieambtenaren zich jegens verzoekers vriend schuldig zouden hebben gemaakt aan het gebruik van disproportioneel geweld.

Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

IV. Ten aanzien van de afhandeling van de klachtbrief

1. Verzoeker klaagt tevens over de wijze waarop de korpsbeheerder van de regiopolitie Twente zijn op 14 augustus 2001 ingediende klachtbrief heeft afgedaan. Verzoeker klaagt met name over de toonzetting van de brief van de korpsbeheerder van 10 januari 2002 waarin op suggestieve manier de feiten zijn weergegeven, door onder meer te stellen dat zijn kinderen wel vaker alleen thuis zijn en dat de politie al eerder bemoeienissen met hem heeft gehad.

2. De korpsbeheerder merkt in reactie op deze klacht op dat de uitlating van de politiefunctionaris dat verzoekers kinderen vaker alleen thuis zouden zijn, achteraf niet met aantoonbare bewijzen te staven is. Hoewel deze uitlating niet van invloed was geweest bij de beoordeling van verzoekers klacht, had deze uitlating bij nadere beschouwing achterwege moeten blijven, aldus de korpsbeheerder. De korpsbeheerder acht verzoekers klacht op dit punt dan ook gegrond.

3. Ten aanzien van de opmerking in de brief van 10 januari 2002 dat de politie al eerder bemoeienissen met verzoeker heeft gehad, merkte de korpsbeheerder op dat bij raadpleging van het door de politie Twente gebruikte bedrijfsprocessensysteem was gebleken dat de politie in ieder geval vanaf november 1997 meerdere malen bemoeienissen met verzoeker heeft gehad. Het ging in die gevallen om problemen rond de bezoekregeling met betrekking tot de kinderen van verzoeker en zijn van hem gescheiden echtgenote.

4. De korpsbeheerder kan in zijn standpunt worden gevolgd dat de opmerking in de afdoeningsbrief van 10 januari 2002 op verzoekers klacht achterwege had moeten blijven. Door het opnemen van een dergelijke persoonlijke uitlating in de brief van 10 januari 2002 die bovendien voor de afdoening van verzoekers klacht niet relevant was, heeft de korpsbeheerder jegens verzoeker dan ook niet juist gehandeld.

Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

5. Ten aanzien van de opmerking in de brief van 10 januari 2002 dat de politie al eerder bemoeienissen met verzoeker heeft gehad wordt het volgende opgemerkt. De betreffende opmerking werd in de brief vermeld om aan te geven waarom één van de politiefunctionarissen ervan op de hoogte was dat verzoeker een zoon had van ongeveer 15 jaar oud, die bij hem thuis woonde en nog een jonger kind die meestal bij de moeder zou verblijven. Dit argument komt de Nationale ombudsman niet onredelijk voor. Niet gesteld kan worden dat de korpsbeheerder deze opmerking in de brief van 10 januari 2002 achterwege had moeten laten.

Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Twente, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), is niet gegrond; ten aanzien van de wijze waarop verzoeker de boeien zijn omgedaan, onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van de regionale politiekorps Twente is niet gegrond, behoudens ten aanzien van de opmerking in de brief van 10 januari 2002 dat verzoekers kinderen vaker alleen thuis zijn; op dit punt is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 14 februari 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Rijssen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Twente en een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente.

Naar deze gedragingen, waarvan de gedraging van het regionale politiekorps Twente wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Twente verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Almelo over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De betrokken politieambtenaren, de korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie berichten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker en zijn vriend, de heer D., dienden bij brief van 14 augustus 2001 een klacht in bij de korpschef politie Twente over ambtenaren van het regionale politiekorps Twente. In hun brief merkten zij het volgende op:

"…Naar aanleiding van de aanhouding van ondergetekenden en de in beslagname van de radio van (de zoon van verzoeker; N.o.) wensen wij bij deze een aanklacht in te dienen tegen de dienstdoende agenten.

Van zaterdag op zondagnacht, 28/29 juli jl., hadden wij een barbecue buiten, waarbij naar de mening van twee agenten de radio te hard zou staan. Met verbaal geweld werd ons dat door de agenten duidelijk gemaakt. Hoewel wij die mening deelden, is de radio door een agent zelf op een toelaatbaar volume gezet.

Na enige tijd kwamen vier agenten terug. De radio stond nog steeds op het door de agent aangegeven volume. Zonder enige aanleiding werd te kennen gegeven dat de radio, eigendom van zoon (van verzoeker; N.o.), in beslag was genomen en (verzoeker; N.o.) werd aangehouden.

Hierop werd gezegd dat in huis 2 kinderen lagen te slapen. Dit was volgens de agenten geen probleem, daar zou voor worden gezorgd. Een verzoek de buurman te bellen, zodat hij voor de kinderen kon zorgen, werd ongemotiveerd afgewezen. Hierna werd (verzoeker; N.o.) op hardhandige wijze in de boeien geslagen.

Toen ondergetekende D. aangaf dat dit toch zo maar niet kon, werd te kennen gegeven dat hij maar op de kinderen moest passen. Op het moment dat hij aangaf dat dit niet juist is, werd D. letterlijk tegen de grond geslagen en geboeid. De agenten stonden boven op hem en zijn keel werd dicht gedrukt. D. heeft overgegeven, en is een tijdje van de wereld geweest.

In Almelo aangekomen, werd nogmaals aangegeven dat thuis 2 kinderen alleen lagen te slapen. Weer hetzelfde antwoord: geen probleem, daar wordt voor gezorgd.

Nadat het politiebureau de volgende ochtend om ongeveer kwart voor elf verlaten mocht worden, bleken bij thuiskomst alle lampen nog te branden, alle deuren open te staan en de kinderen waren zonder verzorging achtergelaten.

Zondagsmiddags zijn ondergetekenden op doktersbezoek geweest. Bij (verzoeker; N.o.) werden zwellingen en kneuzingen aan de polsen en handen geconstateerd, terwijl bij D. (zware) kneuzingen aan borstkas, strottenhoofd en ribben zijn geconstateerd. Een doktersrapport is opgesteld.

Bij deze dienen wij derhalve een aanklacht in tegen de dienstdoende agenten inzake:

1. de aanhouding van ondergetekenden en de in beslagname van de radio, omdat er niets onrechtmatigs aan de hand was;

2. de handelwijze wat betreft de wijze van optreden bij de aanhouding: volstrekt buitenproportioneel (kneuzingen enz.) voor iets pietluttigs als een radio (die op het door de agenten zelf aangeven volume stond).

3. de volstrekt onacceptabele wijze waarop 4 agenten 2 kinderen de hele nacht aan hun lot overlaten.

Deze brief wensen wij tevens te gebruiken om, namens (verzoeker; N.o.), de in beslaggenomen radio terug te vragen…"

2.1. De korpsbeheerder antwoordde verzoeker schriftelijk op 10 januari 2002 het volgende:

"…Hierbij deel ik u mee dat ik uw klacht over het optreden van de politie Twente als gegrond heb aangemerkt.

Ik heb mijn beslissing genomen op basis van het resultaat van het onderzoek, dat als volgt kan worden samengevat.

Gezien de hoofdpunten van de door u gezamenlijk ingediende klacht, richt ik mij met mijn reactie tot (verzoeker; N.o.) en in afgeleide daarvan tot de heer D.

U beiden werd op een nacht door de politie aangehouden in verband met het veroorzaken van geluidsoverlast. Op dat moment bleven twee slapende kinderen alleen achter in de woning. Toen u de politiefunctionarissen op die omstandigheden wees zou u zijn toegezegd dat er voor de kinderen gezorgd zou worden. Het bleek u echter bij uw invrijheidstelling dat de kinderen de gehele nacht aan hun lot waren overgelaten.

Algemene opmerking.

Op 29 juli 2001, omstreeks 02.26 uur kwam er bij de politie Twente een melding binnen over ernstige geluidsoverlast in Rijssen. De ter plaatse gekomen politiefunctionarissen troffen in de tuin van een woning u en de heer D. aan terwijl u samen bier aan het drinken was. Het (radio)geluid - dat op honderd meter afstand al hoorbaar was - werd veroorzaakt door een portable audioset. Een gesprek met u en de heer D. bleek niet zonder flinke stemverheffing mogelijk. De politiefunctionarissen hadden ervoor gezorgd dat het geluidsniveau zodanig werd teruggedraaid dat dit gezien de nachtelijke omstandigheden weer aanvaardbaar was. U was weinig coöperatief en u werd gezegd dat indien er weer overlast zou ontstaan er proces-verbaal zou worden opgemaakt en dat de audioset in beslag genomen zou worden. Omstreeks 03.40 uur kwam er weer een melding van geluidsoverlast bij de politie binnen. Ter plaatse bleek het de politiefunctionarissen dat u beiden nog in de tuin zat en het geluidsvolume van de audioset weer was toegenomen. De audioset werd in beslag genomen en u werd aangehouden. Omdat de heer D. zich met uw aanhouding bemoeide werd deze ook aangehouden. U beiden werd als verdachten ter voorgeleiding overgebracht naar het politiebureau in Almelo.

In de klacht werd ook bezwaar gemaakt tegen de aanhouding en de wijze waarop dit verliep. Voorts was u het niet eens met de inbeslagname van de audioset. U werd bij de ontvangstbevestiging van uw klacht gewezen op het feit dat de korpsbeheerder geen uitspraken doet over de rechtmatigheid van het politieoptreden. Hiervoor werden u en de heer D. verwezen naar het Openbaar Ministerie.

Uit de klacht en het gesprek dat u had met de klachtonderzoeker bleek dat u toen u werd aangehouden tegen de politiefunctionarissen had gezegd dat er twee kinderen in de woning lagen te slapen. Volgens een vrouwelijke politiefunctionaris zou daar wel voor gezorgd worden, eventueel via een buurman. Ook werd voorgesteld dat de heer D. wel op de kinderen kon passen. De heer D. had echter gezegd dat de politiefunctionarissen dit niet konden maken. Hij werd echter ook door de politiefunctionarissen aangehouden. U zou daarna nogmaals tegen de politiefunctionarissen hebben gezegd dat er kinderen in de woning lagen te slapen. Het ging hier om kinderen van 10 en 15 jaar oud. Toen u die ochtend na het verhoor thuis kwam bleken alle deuren open te staan en brandde het licht. De kinderen lagen toen nog in bed.

De klachtonderzoeker had gesproken met alle politiefunctionarissen die bij de aanhouding, voorgeleiding en het horen van u waren betrokken.

Daaruit bleek dat u inderdaad nadat u was aangehouden had gezegd dat er kinderen in de woning aanwezig waren. Eén van de politiefunctionarissen wist - uit eerdere bemoeienissen met u - dat u een zoon had van ongeveer 15 jaar oud, die bij u woont. Ook wist de politiefunctionaris dat u nog een jonger kind had dat meestal bij diens moeder verbleef. De kinderen zouden volgens deze politiefunctionaris overigens vaker alleen thuis zijn. De hulpofficier van justitie deelde tegenover de klachtonderzoeker mee dat u ook tegenover haar had meegedeeld dat uw kinderen alleen thuis zouden zijn. Zij was daar niet verder op in gegaan gezien de leeftijd van de kinderen. Zij had tegen u gezegd dat u daar maar eerder aan had moeten denken. De hulpofficier had direct na de voorgeleiding hier wel met de betrokken politiefunctionarissen over gesproken. Gezien de leeftijd van de kinderen, het feit dat de nacht al ver gevorderd was - het was al bijna ochtend - hadden ze besloten om geen actie te ondernemen.

De klachtonderzoeker concludeerde dat er tussen u en de politiefunctionarissen een duidelijk verschil van mening was aangaande de duidelijkheid waarmee om toezicht voor de kinderen is gevraagd. U vond dat u en de heer D. dat meerdere malen kenbaar hadden gemaakt terwijl de betrokken politiefunctionarissen van mening waren dat het een opmerking tussendoor betrof.

Het geheel overziende ben ik van mening dat de verantwoordelijkheid voor de kinderen in eerste aanleg bij u berustte. U en de heer D. werden volstrekt terecht aangehouden omdat uw onbehoorlijke gedrag daar alle aanleiding toegaf waarbij u en de heer D. op dat moment kennelijk ook - door het overmatige alcoholgebruik - geen enkel verantwoordelijkheidsgevoel voor de kinderen hadden. Dat is een uitermate trieste constatering. Dit laat echter onverlet dat de kinderen niets met de zaak te maken hadden en dat de politiefunctionarissen zich - hoe begrijpelijk misschien ook - niet hadden moeten laten leiden door het incident, maar door hun professionaliteit. Slechts in het belang van de kinderen ben ik dan ook van mening dat de politiefunctionarissen hiervoor toezicht hadden moeten regelen…"

2.2. Naar aanleiding van de door verzoeker en zijn vriend op 14 augustus 2001 bij de korpsbeheerder ingediende klacht werd door de inspecteur van politie R. op 11 december 2001 een rapport opgemaakt. Dit rapport luidt als volgt:

"…Op maandag 8 oktober 2001, hoorde ik ter zake de ingediende klacht, de afdelingschef te Rijssen, de inspecteur J. Hij verklaarde het navolgende.

Naar aanleiding van het gebeurde in de nacht van 28 op 29 juli 2001, zijn Dhr. K. en Dhr. D. voor een gesprek op het bureau te Rijssen geweest. Zij hadden mij om een gesprek gevraagd. Dat was volgens mij op maandag 30 Juli 2001. Dat was naar aanleiding van het feit dat zij een klacht wilden indienen over het politieoptreden het weekeinde daarvoor. Ik heb de beide heren hun verhaal laten doen. Ik heb hen laten uitleggen wat er gebeurd was. Ik heb hen ontvangen, hun verhaal aangehoord en waar nodig van mijn commentaar voorzien. Ik had zo mijn bedenkingen bij dit tweetal. Het was geen bemiddeling. Ik heb vervolgens de beide heren er min of meer van kunnen overtuigen, dat het optreden tegen de harde muziek terecht was geweest. Ook heb ik hen redelijk kunnen overtuigen van het feit dat zij zich beter niet tegen de aanhouding hadden kunnen verzetten. Dan waren de gevolgen mogelijk anders geweest. Toen het er aan het eind van het gesprek op leek dat ze genoegen zou gaan nemen met de uitleg die ik hun gegeven had, begon Dhr. K. ineens over zijn twee kinderen die alleen thuis achter waren gebleven. Voor zijn kinderen zou in de betreffende nacht niets zijn geregeld. Ze wilden daarom nog steeds een klacht indienen.

Op donderdag 11 oktober 2001, hoorde ik brigadier van politie Jo. Hij is degene geweest die de ochtend na de aanhouding de beide verdachten hoorde ter zake de overtredingen. Hij verklaarde mij het volgende:

Ik kan mij nog herinneren om welke zaak het gaat. Er was geluidsoverlast veroorzaakt en de veroorzaker was aangehouden. De tweede persoon was aangehouden vanwege het niet opvolgen van een bevel of vordering en het belemmeren van ambtshandelingen. Ik heb beide verdachten gehoord. Tijdens de verhoren werd door geen van beide verdachten de nadruk gelegd op het alleen achterblijven van minderjarige kinderen. Dhr. K. verklaarde desgewenst dat hij de vader was van twee kinderen. Eén van 10 en één van 15 jaar oud. Hij heeft in onze gesprekken in het geheel niet over alleen achterblijven gesproken. Er is door dhr. K. wel gesproken over de volgens hem ruwe manier van aanhouden. Met betrekking tot de andere verdachte, dhr. D. kan ik zeggen dat hij kort memoreerde aan hetgeen dhr. K. gezegd zou hebben tijdens het politiebezoek bij de woning van dhr. K. Nadat verdachte K. was aangehouden had hij gehoord dat deze aan de politie vertelde dat zijn twee kinderen thuis waren. Dit is het enige dat beide mannen over het alleen thuis blijven van de kinderen hebben gezegd. Wel hebben ze gezegd een klacht te willen indienen tegen het politieoptreden. Dat was waarschijnlijk meer in zijn algemeenheid bedoeld, omdat ze zich wel hadden beklaagd over de manier van aanhouden en het boeien. Ik heb hen voor het doen van klacht verwezen naar Rijssen. Ik heb gezegd dat ze het beste contact met een leidinggevende konden zoeken. Verder kan ik daarover dus ook niet verklaren.

Uit de door mij geraadpleegde stukken bleek dat de betreffende klagers na hun aanhouding waren voorgeleid aan de op dat moment dienstdoende chef van dienst S. Op zaterdag 13 oktober 2001 verklaarde zij het navolgende:

In de genoemde nacht van 28 op 29 juli 2001, was ik chef van dienst in het district Noordwest-Twente. Ergens halverwege de nachtdienst, ik schat zo rond een uur of half drie, kreeg ik te horen dat er in Rijssen twee personen waren aangehouden. De ter plaatse dienstdoende collega's waren met de beide aangehouden personen op weg naar het bureau te Almelo. Ik wist op dat moment dat het ging om een melding van geluidsoverlast. Omtrent de aanhoudingen was vooraf met mij geen overleg geweest. Nadat ik van de collega's had vernomen waarom zij tot de aanhouding van beide personen waren overgegaan, werden deze één voor één aan mij voorgeleid. Ik kan me nog goed herinneren dat beide verdachten gedronken hadden. Ze stonken beiden heel erg na alcoholhoudende drank en ook hun verdere gedrag zoals spraak, reactievermogen en algehele lichaamstaal, duidde er voor mij op dat er door beiden zelfs flink gedronken moest zijn. Dan nam niet weg dat ik wel de indruk kreeg, dat zowel Dhr. K. als Dhr. D. goed wisten wat ze deden en wat ze zeiden. De wat oudere man, verdachte K. was redelijk rustig. Met hem viel wel redelijk te praten. De ander, verdachte D., was agressief, onbeschoft, mopperig en schreeuwde veelvuldig. Ik vond zijn gedrag arrogant. Deze verdachte heeft meerdere keren geschreeuwd dat er een klacht zou worden ingediend. Dhr. K. was duidelijk een stuk genuanceerder en heeft slechts kort iets over zijn kinderen gezegd. Dat deze nu alleen thuis zouden zijn. Ik ben daar niet diep op ingegaan aangezien het kinderen in de leeftijd van 10 en 15 jaar betrof. Ik heb min of meer gezegd dat hij daar maar eerder aan had moeten denken. Ik heb daar direct na de voorgeleiding met de verbalisanten over gesproken. Mede gezien de leeftijd van de kinderen en het feit dat de nacht al ver gevorderd was, het liep al tegen de ochtend, hebben we besloten om geen actie te ondernemen. Er is dus niemand voor de kinderen gewaarschuwd. Ik heb in mijn overweging meegenomen dat K. het nodig vond om in de nachtelijke uren veel lawaai te maken. Dit vond ik onverantwoord gedrag. Van deze overlast zouden de kinderen ook last moeten hebben gehad. Dus in eerste instantie gedraagt K. zich t.o.v. zijn kinderen onverantwoord en wanneer hij aangehouden wordt, probeert hij de zorg voor zijn kinderen als een excuus aan te grijpen om zo snel mogelijk op vrije voeten te komen.

Ook als ik daar nu nog eens over nadenk, vind ik dat er een goede beslissing is genomen. Verder kan ik denk ik niets toevoegen dat relevant zou kunnen zijn met betrekking tot deze klacht.

Op maandag 15 oktober 2001 hoorde ik in verband met de gedane klacht, Le. Zij verklaarde het navolgende:

In de genoemde nacht van 28 op 29 juli 2001, had ik nachtdienst. Ik was samen met Ku. van de hondenbrigade en zijn hond. Het zal denk ik omstreeks 03.30 uur zijn geweest, dat we werden verzocht om naar Rijssen te gaan. We zijn naar het bureau gereden, Daar hebben we de collega's van Rijssen, L. en N. gesproken. Er werd ons verteld dat het om een geluidsoverlast ging, waarbij de veroorzaker reeds eerder die nacht was gewaarschuwd. Kennelijk had het eerste bezoek van de collega's niet datgene opgeleverd wat ze verwacht hadden. Afgesproken werd dat ik samen met N. ter plaatse zou gaan. Mogelijk zou mijn aanwezigheid het doel van onze komst kunnen voorspoedigen. We spraken af dat ik samen met N. als eerste ter plaatse zou gaan. N. deed het woord. Zowel K. als D. hadden kennelijk tijdens een tuinfeestje de nodige alcohol genuttigd. Op zijn verzoek om de muziek zachter te zetten werd echter niet ingegaan. N. ging toen zelf de muziek uitzetten en vervolgens werd K. aangehouden, Dat ging betrekkelijk rustig. Inmiddels was L. erbij gekomen. Op een gegeven moment zag ik dat L. K. vast had. Ze wilden hem overbrengen naar de politiebus. Ik zag toen dat de andere man, na later bleek D., in de rug van L. sprong. We hebben L. moeten ontzetten. Vervolgens is ook D. aangehouden, terzake het belemmeren van ambtshandelingen. Ik heb kort nadat K. was aangehouden, wel gehoord dat er door K. iets werd gezegd over kinderen die in huis zouden slapen. Op dat moment werd mij niet duidelijk hoe oud of deze kinderen waren. Later bleek dat er een kind van 15 jaar bij zou zijn. Hij ging daar echter niet over door. Het bleef naar mijn mening bij een korte mededeling van zijn kant. Verder kan ik over het voorval niets verklaren.

Op maandag 15 oktober 2001, verklaarde Ku., hoofdagent van politie, hondengeleider, werkzaam bij de afdeling Bijzondere taken, mij het volgende.

Ik kan me nog herinneren dat ik in een nachtdienst van eind juli samen met andere collega's naar een melding van geluidsoverlast in Rijssen werd gestuurd. Op het bureau te Rijssen werd ik bijgepraat. Daar bleek mij dat het een bekend adres zou zijn, waar die avond al eerder een melding van overlast was geweest. Men verwachtte mogelijk wat moeilijkheden. Ik bleef samen met mijn hond op de achterhand. Op een gegeven moment ben ik wel ter plaatse gegaan. De verdachten waren toen echter al aangehouden en moesten alleen nog worden overgebracht. Ik heb me met deze hele zaak eigenlijk niet hoeven te bemoeien. Er is van mijn zijde geen inzet geweest met de hond. De aanhoudingen gingen weliswaar wat moeizaam. Ik heb ter plaatse niet meegekregen dat er kinderen in een woning achter zouden zijn gebleven. Ik kan derhalve niets verklaren over het achterblijven van kinderen na de aanhouding van de verdachten.

Op donderdag 18 oktober 2001 verklaarde L., brigadier van de afdeling Rijssen mij het volgende.

In de nacht van 28 op 29 juli 2001 had ik nachtdienst met N. Die nacht kregen we een tweetal meldingen van geluidsoverlast. De eerste was nog redelijk vroeg tijdens onze nachtdienst. We werden naar de ons bekende K. gestuurd. Ik ken deze K. al erg lang en weet ongeveer hoe het er binnen het gezin aan toe gaat. Er was een soort tuinfeestje gaande en er was door de betrokkenen K. en D. al gedronken. Ter plaatse hebben we met K. afgesproken dat we bij hernieuwde overlast de radio in beslag zouden nemen en dat de veroorzaker aangehouden zou worden. Later in de nacht, ik weet niet meer precies hoe laat, kregen we de door ons verwachte tweede melding aangaande geluidsoverlast, door de meldkamer werd Ku. met zijn hond ook aangestuurd. We hebben op het bureau te Rijssen enkele afspraken gemaakt. Omdat deze K. het niet zo op mij heeft, werd afgesproken dat N. en Le. als eersten ter plaatse zouden gaan. Met de hondengeleider was namelijk ook Le. meegekomen. N. en zij zijn als eerste ter plaatse gegaan. Kort na hen kwam ik ook ter plaatse. Zowel K. als D. waren inmiddels in kennelijke staat. Net toen K. was aangehouden en we K. wilden afvoeren zei K. dat zijn kinderen in de woning waren. Ik weet dat K. een zoon heeft van ongeveer 15 jaar oud. Die woont namelijk bij hem. Ook weet ik dat hij nog een kind heeft dat iets jonger is dan de zoon. Deze woont meestal bij de moeder, maar was dat weekeinde kennelijk op bezoek bij de vader. De kinderen zijn echter zeer vaak alleen thuis. D. ging zich er toen ook mee bemoeien. Ik weet niet waarom, maar toen heeft D. mij kennelijk van achteren aangevallen. Uiteindelijk zijn zowel K. als D. afgevoerd. K. heeft het verder niet meer over zijn kinderen gehad. Wat dat betreft had K. volgens mij die verantwoordelijkheid zelf op moeten pakken. Hij was tenslotte door ons al eerder gewaarschuwd. Hij had een en ander kunnen voorkomen. Ik heb later niet meer met K. gesproken en weet dus niet of er nogmaals om toezicht voor de kinderen is gevraagd. Ik heb geen toezeggingen van die aard gedaan. Ik kan verder niets verklaren.

Op zaterdag 29 oktober 2001, verklaarde N., brigadier van politie werkzaam in de afdeling Rijssen mij het volgende.

Ik kan me nog herinneren wat er in de nacht van 28 op 29 juli 2001 is gebeurd. Het ging allemaal om een tweetal meldingen van geluidsoverlast. Ik had dienst met L.. We kregen een melding van geluidsoverlast. Dat was nog redelijk vroeg tijdens onze nachtdienst. We werden naar de mij, verbalisant L., bekende K. gestuurd. Ter plaatse hebben we met de overtreder afgesproken dat als we terug zouden moeten komen voor opnieuw overlast, we de radio in beslag zouden nemen en dat de veroorzaker aangehouden zou worden. Later in de nacht kregen we dus die tweede melding. Omdat L. en ik verwachtten dat we ter plaatse wel wat hulp zouden kunnen gebruiken, werd door de meldkamer Ku. met zijn hond ook aangestuurd. Uiteindelijk heeft Ku. de hond niet ingezet. Met de hondengeleider was ook een vrouwelijke collega, Le. meegekomen. Zij is vervolgens samen met mij als eerste ter plaatse gegaan. Toen wij ter plaatse kwamen en op een afstand van ongeveer 50 meter van het perceel uitstapten hoorden wij harde muziek en wij zagen een manspersoon op straat staan die bij het zien van ons direct hard wegrende richting de bewuste woning. Toen collega Le. en ik bij de woning kwamen bleek dat de radio reeds zachter was gezet. Ik deelde K. mede dat de radio in beslag was genomen en dat K. was aangehouden. Door K. werd nadat hij was aangehouden gezegd dat er kinderen in de woning waren. Alles ging allemaal betrekkelijk rustig tot het moment dat D. zich er mee ging bemoeien. Deze trachtte de aanhouding te verhinderen. Hierna ontstond een worsteling. Uiteindelijk werden beiden afgevoerd. Ook had K. naar mijn mening de verantwoordelijkheid zelf eerder op moeten pakken. Hij had een en ander kunnen voorkomen. Ik heb later die nacht niet meer vernomen dat er uitdrukkelijk is gevraagd of er toezicht voor de kinderen geregeld kon worden. Ik heb dat zeer zeker niet toegezegd. Ik kan er verder niets over verklaren.

Op donderdag 8 november 2001 omstreeks 16.00 uur, verscheen op mijn verzoek klager K. aan het bureau van politie te Rijssen. Hij legde de navolgende verklaring af.

Ik kan mij de bewuste avond nog goed herinneren. Er is tot tweemaal toe politie bij mij geweest. De eerste keer was ik mij niet bewust van een overtreding met betrekking tot geluidsoverlast. Er kwamen de eerste keer twee politieagenten. Ik heb tegen de politiemensen gezegd dat ze de radio zelf zachter konden zetten. De grote agent met het donkere haar zei tegen mij dat ik geen grote bek moest hebben. Hij zei letterlijk: "We kennen je wel". Ik heb zelf de knop aangewezen. Het volume werd door de andere politieman bijgesteld. Er is toen absoluut niet over gesproken dat bij een tweede overtreding de radio in beslag zou worden genomen en dat ik zou worden aangehouden.

Later die nacht, ik weet niet precies meer hoe laat, kwam er wederom politie. Ik weet nog dat we al aan het opruimen waren. We hadden namelijk een barbecue gehouden bij mij. We hadden wel wat gedronken, maar ik was in ieder geval niet dronken. Ook D. was volgens mij niet dronken. In ieder geval werd mijn gedrag niet door de alcohol beïnvloed. Ik wist goed wat ik deed. Toen de politiemensen kwamen werd er niet veel gezegd. De radio stond toen nog op hetzelfde niveau als waar de politie deze eerder de avond op had ingesteld. Zonder al te veel te zeggen werd de radio in beslag genomen en werd ik aangehouden.

Er was volgens mij in het geheel geen reden om mij aan te houden en de radio in beslag te nemen. Ik heb nog gezegd dat de radio van M. was. M. is mijn zoon. Kort na mijn aanhouding heb ik gezegd dat er twee kinderen in de woning lagen te slapen. Volgens mij was het de vrouwelijke agent die zei dat daar voor gezorgd zou worden, D. zou wel op de kinderen kunnen passen. Deze zei echter tegen de agenten dat ze dat niet konden maken. D. werd vervolgens door de agenten aangevallen. Ik heb niet gezien dat hij iets gedaan heeft tegen de agenten. Ze pakten hem dermate hardhandig aan dat hij daardoor moest kotsen. Ik heb de volgende dag de kots gefilmd. Ik kan dat nog laten zien. Ik werd naar Almelo gebracht.

Ik heb daar nogmaals gezegd dat er kinderen helemaal alleen in mijn woning lagen te slapen. Ik heb de leeftijd volgens mij genoemd. 15 en 10 jaar oud. Over die van 15 jaar zat ik niet zo in, maar die van 10 jaar oud, vond ik toch wel een probleem. Ze sliepen op het moment dat wij werden afgevoerd. Ik laat mijn kinderen nooit alleen thuis. Zeker die van 10 jaar niet en zeker niet `s nachts. Ik heb de rechercheur die mij de volgende dag heeft gehoord, ook nog gezegd dat de kinderen die nacht alleen thuis waren gebleven. Deze heeft er verder geen aandacht aan besteed. Toen ik die ochtend na het verhoor naar huis ging. Bleken alle deuren open te staan en het licht brandde. De kinderen lagen nog in bed. Er had van alles kunnen gebeuren. God zij dank is er niets gebeurd. Er had wel diefstal of iets dergelijks plaats kunnen vinden. Door de aanval van de agenten is D. later nog bij de huisarts geweest. Hij is bij (…) geweest. Dat is mijn huisarts, hij had weekenddienst, D. zijn borstkast was volgens de dokter gekneusd.

Op donderdag 8 november 2001 omstreeks 17.00 uur, kwam op mijn verzoek klager D. aan het bureau van politie te Rijssen. Hij legde de volgende verklaring af.

Op de bewuste avond was ik op bezoek bij mijn vriend K. Tot twee keer toe is er die nacht politie bij K. geweest. Kennelijk vonden de agenten dat de radio te hard stond. Deze werd de eerste keer zachter gezet en de tweede keer in beslag genomen. Ik weet nog erg goed dat de eerste keer een vriendelijke agent kwam en een minder vriendelijke. Ik vond dat die onvriendelijke agent de verkeerde toon zette. Hij gaf ook aan dat hij K. wel kende. Op de manier zoals hij dat zei ging het niet om veel goeds. Later in de nacht kwamen er weer agenten. Het was de correcte jongere agent met een vrouwelijke. De radio werd opnieuw zachter gezet. Ik had nog steeds niet het idee dat het zou escaleren. Ik had wel behoorlijk gedronken. Ik denk zo'n acht a twaalf pijpjes bier. Ik was echter zeker niet dronken en ik wist nog precies wat ik deed. Ook K. was niet dronken. De oudere onvriendelijke agent kwam daarna weer in beeld. Hij zette opnieuw de verkeerde toon. K. werd toen op aangeven van hem aangehouden. Ik weet eigenlijk niet precies waarom. Ik weet ook niet of hij iets gezegd heeft of zo. We hadden beiden wel wat gedronken. Echter geen van ons beiden was echt dronken. Ik wist nog heel goed wat ik deed. Volgens mij heeft K. nog gezegd dat er kinderen thuis waren. Volgens mij zei een van de agenten dat de buurman wel op de kinderen kon passen. Daartoe werd echter geen gelegenheid gegeven om dat te regelen. Toen werd er gezegd dat ik wel op de kinderen zou kunnen passen. Ik was het daar echter helemaal niet mee eens. Op dat moment, voordat ik het goed en wel in de gaten had, lag ik op de grond. Ik werd misselijk en moest overgeven. Ik heb zelf niets gedaan. De aanhouding werd volgens mij gedaan omdat de oudere agent resoluut was. Zonder hem waren we er volgens mij nog wel uitgekomen. Ik ben daar zelfs van overtuigd. Volgens mij heeft K. toen nogmaals gevraagd wat er met de kinderen zou gaan gebeuren. Ik heb toen gehoord dat een van de agenten zei dat er voor gezorgd zou worden. Ik weet niet meer wie. Achteraf bleek dat er niet voor de kinderen was gezorgd. Er is ook niet gebeld met de kinderen of zo. Er is dus geen actie ondernomen. Verder kan ik over het voorval niets verklaren."

Voorts legde klachtbehandelaar, inspecteur van politie R., het volgende vast:

"Naar aanleiding van de uit vorenstaande verklaringen bekomen informatie en de informatie die in het bedrijfsprocessensysteem van de politie Twente voorhanden is, kan ik U het navolgende verklaren. Allereerst moge het U duidelijk zijn dat het verzoek om de klacht slechts te richten op de opmerkingen over de verzorging van de minderjarige kinderen, een voor mij althans, onmogelijke opgave is geweest. Bij elk verhoor kwamen telkens weer emoties boven en kan het verhaal betreffende de aanhoudingen ter zake de gepleegde overtredingen en het alleen achterlaten van de kinderen niet worden losgekoppeld. Het zou ook onterecht zijn om dat soort zaken als klachtbehandelaar niet aan te horen en te vermelden. Door het aanhoren van de verhalen van de diverse betrokkenen heb ik denk ik een goed beeld gekregen van de situatie. Tevens denk ik in te kunnen schatten wat er allemaal heeft meegespeeld bij de beslissing van zowel de collega's om niets voor de kinderen te regelen, alsmede het besluit van de beide klagers om een klacht in te dienen.

Tussen klagers en de overige betrokkenen is een duidelijk verschil van mening aangaande de duidelijkheid waarmee om toezicht voor de kinderen is gevraagd. Klagers vinden dat zij dat meerdere keren kenbaar hebben gemaakt, terwijl de overige betrokkenen van mening zijn dat het meer een opmerking tussendoor betrof.

Verder proberen de betrokken collega's min of meer duidelijk te maken, dat er volgens hen nagenoeg geen verschil bestaat tussen deze dronken mensen op de kinderen te laten passen, of de kinderen alleen te laten. Temeer daar bij enkele collega's zelfs bekend is dat deze kinderen kennelijk wel vaker alleen thuis zijn.

Aan de andere kant blijkt uit het eerste gesprek met de afdelingschef Rijssen, dat als de klagers hun gelijk niet krijgen met betrekking tot het politieoptreden, er pas later expliciet over het alleen achterblijven van de kinderen wordt gepraat.

Ook speelde bij de collega's kennelijk mee dat het tijdstip van aankomst bureau en het krieken van de dag erg dicht bij elkaar lagen.

Onverlet de kennelijke argumenten van de collega's en het mogelijk pas overgaan tot doen van klacht als de klagers hun gelijk niet krijgen, blijft het feit dat de kinderen als zodanig niets met de zaak te maken hebben. Als de jeugdzorg bij de politie Twente hoog in het vaandel staat dan moet dat betekenen dat we ons ook in dit soort gevallen niet laten leiden door het incident, maar door onze professionaliteit. Met andere woorden: Ik concludeer derhalve het de collega's, ondanks de gegeven omstandigheden, toezicht voor de kinderen hadden moeten regelen…"

B. Standpunt verzoeker

1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht en naar zijn hiervoor onder A. feiten opgenomen brieven.

2. In zijn brief aan de Nationale ombudsman merkte verzoeker onder meer nog op:

"Wat betreft de afdoening/behandeling van de klacht heb ik o.a. de volgende problemen:

1. Ik betwist de aanname dat het geluid van de radio op 100 meter afstand hoorbaar was; mede op grond van deze aanname wordt de behandeling van de klacht negatief richting mijn persoon ingezet.

2. Over mij wordt geschreven dat een gesprek niet zonder flinke stemverheffing mogelijk was. Feit is echter dat een van de dienstdoende agenten, voordat ik wat kon zeggen, zei: hij heeft een grote bek, die kennen we wel. Daarop kon een normaal gesprek al niet worden gevoerd.

3. In de gehele behandeling /afdoening van de klacht is niets terug te vinden over het feit dat er mishandeling heeft plaatsgevonden, hetgeen door doktersverklaringen kan worden bewezen. Ten onrechte wordt dit in de afdoening (en strafmaat) buiten beschouwing gelaten.

(…)

5. Er staan allerlei suggestieve opmerkingen in de brief, waaruit duidelijk wordt hoe deze zaak is behandeld: negatief richting mij. Hierdoor kan de klachtbehandelaar zich nooit een objectief beeld van deze zaak hebben kunnen vormen. Enkele voorbeelden: “de kinderen zouden volgens de politiefunctionaris vaker alleen thuis zijn” (het is niet zo en hoe zou hij dat kunnen weten?), “dit is een uitermate trieste constatering” (wat voegt deze zin toe?), “uit eerdere bemoeienissen met u” (wat heeft deze zin met deze zaak te maken?)."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder verwees de Nationale ombudsman in reactie op de klacht van verzoeker in zijn brief van 27 augustus 2002 naar een bijgevoegde rapportage van inspecteur van politie H. van 27 augustus 2002. De korpsbeheerder onderschreef de inhoud van deze rapportage.

2. Het bijgevoegde rapport van inspecteur van politie H. van 27 augustus 2002 luidt als volgt:

"…Verzoeker klaagt over het aanwenden van geweld door politiefunctionarissen tijdens de aanhoudingen van verzoeker en zijn vriend, de heer D.

Uit een, door de vier bij de aanhouding betrokken politiefunctionarissen, opgemaakt proces-verbaal van bevindingen blijkt dat er inderdaad sprake is geweest van het aanwenden van geweld, althans ten opzichte van de heer D. Noch uit verzoekers klacht, noch uit de opgemaakte processen-verbaal blijkt dat ook jegens hem geweld werd aangewend.

Op het moment dat verzoeker was aangehouden en werd vastgepakt om te worden overgebracht bemoeide D. zich met deze aanhouding. Hij probeerde zich tussen verzoeker en de aanhoudende politiefunctionaris te dringen. Hij werd toen door een andere politiefunctionaris opzij gezet waarbij hem gesommeerd werd zich afzijdig te houden. D. bleef zich echter belemmerend opstellen, door zich half tussen de aanhoudende politiefunctionaris en verzoeker op te stellen. Ondanks meerdere sommaties bleef D. tegen de politiefunctionarissen aanduwen waardoor de aanhouding van verzoeker zodanig werd belemmerd dat deze niet kon worden overgebracht.

D. werd vervolgens aangehouden ter zake ambtsbelemmering en wederspannigheid. Hierbij werd door de politiefunctionarissen fysiek geweld gebruikt omdat D. zich bleef verzetten. Hierbij duwde hij één van de politiefunctionarissen tegen een muur van de woning en gaf deze politiefunctionaris ook een klap op de borst. Daarop had een andere politiefunctionaris hem vastgepakt, naar de grond gebracht en geboeid.

Het verzet van D. was van dien aard dat één van de politiefunctionarissen hierdoor een flinke schaafwond opliep en zijn uniform beschadigde.

Ter illustratie van het gedrag van D. verwijs ik overigens naar eerder genoemd proces-verbaal. D. werd ook ter zake de ten laste gelegde feiten veroordeeld.

Er bestaat geen twijfel over het feit dat er door de politiefunctionarissen bij de aanhouding van D. fysiek geweld werd aangewend. Voorts kon worden vastgesteld dat D. - ondanks meerdere sommaties - zich bleef verzetten tegen de aanhouding van verzoeker en daarbij zelfs handtastelijk werd.

Niet gebleken is echter dat het aangewende geweld als buitenproportioneel zou kunnen worden aangemerkt.

Verzoeker klaagt voorts over de toonzetting van de brief van de korpsbeheerder van 10 januari 2002, waarin op een suggestieve manier de feiten zijn weergegeven, door te stellen dat verzoekers kinderen vaker alleen thuis zijn en dat de politie eerdere bemoeienissen met hem heeft gehad.

Bij het raadplegen van het door de politie Twente gebruikte bedrijfsprocessensysteem bleek dat de politie in klagers woonplaats Rijssen, in ieder geval vanaf november 1997 - eerdere processen zijn namelijk geschoond - meerdere malen bemoeienissen met verzoeker heeft gehad. Het ging in die gevallen om problemen rond de bezoekregeling met betrekking tot de kinderen van verzoeker en zijn van hem gescheiden echtgenote.

In de brief van de korpsbeheerder - ter afdoening van de klacht - werd de door verzoeker gewraakte toevoeging "uit eerdere bemoeienissen met hem" slechts vermeld om te verklaren hoe de politiefunctionaris aan de wetenschap kwam dat verzoeker kinderen had.

De uitlating van de politiefunctionaris dat verzoekers kinderen vaker alleen thuis zouden zijn, blijkt achteraf niet met aantoonbare feiten te staven.

Hoewel deze uitlating niet van invloed is geweest bij de beoordeling van verzoekers oorspronkelijke klacht, had deze bij nadere beschouwing achterwege moeten blijven.

Hiervoor zijn excuses op zijn plaats en dient dat aspect van verzoekers klacht bij de Nationale ombudsman tegelijkertijd als gegrond te worden beschouwd…"

3. Het bijgevoegde, door de bij de aanhouding betrokken politieambtenaren L., N., Ku. en Le. op 9 augustus 2001 opgemaakte proces-verbaal luidt als volgt:

"…Wij,

L. (…)

N. (…)

Ku. (…)

Le. (…)

verklaren het volgende:

Op zondag, 29 juli 2001 te omstreeks 02.26 uur kregen wij. 1e en 2e verbalisant een melding van lawaaioverlast in de nabijheid van (…) te Rijssen, gemeente Rijssen.

Door ons, 1e en 2e verbalisant werd in de nabijheid van genoemde straat, een nader onderzoek ingesteld waarbij wij elk afzonderlijk, ter hoogte van (…), gemeente Rijssen, een hoeveelheid geluid hoorden. Dit geluid werd veroorzaakt, naar ons 1e en 2e verbalisant, later bleek, door middel van een radio welke buiten de woning stond van perceel (…), gemeente Rijssen. Op het moment dat wij het geluid hoorden bevonden wij ons op circa honderd meter van genoemd perceel (…) te Rijssen.

Het genoemd pand, zijnde een woning, is gelegen in een woonwijk waar vele woningen in de directe nabijheid zijn gelegen. In de directe nabijheid van de woning werden nagenoeg geen lichten in de woningen waargenomen.

Wij, 1e en 2e verbalisant, zagen dat voor de woning, (…), gemeente Rijssen een tweetal manlijke personen aan een tuintafel zaten met elk een fles (pijpje) bier voor zich. Nabij de ingang van de schuur die zich achter deze beide mannen bevond stond een portable audioset. Vanuit deze audioset kwam een dusdanige hoeveelheid geluid dat een gesprek met de beide mannen nagenoeg niet zonder flinke stemverheffing mogelijk was.

Ik, eerste verbalisant, herkende een van deze mannen als zijnde (verzoeker; N.o.), bewoner van het perceel (…) te Rijssen.

Door mij, eerste verbalisant, werd (verzoeker; N.o.), nader te noemen, gevraagd de portable audioset naar een redelijk geluidsniveau te brengen zodat hierdoor geen geluidsoverlast voor omwonenden werd veroorzaakt. Hierbij reageerde (verzoeker; N.o.) in het geheel niet en keek mij, eerste verbalisant, wat vreemd aan.

Vervolgens heb ik, tweede verbalisant, mij tot deze persoon gericht en hem verzocht het geluidsniveau van de audioset terug te draaien. Hierbij werd in eerste instantie door (verzoeker; N.o.) niet gereageerd. Vervolgens heb ik, tweede verbalisant, nadat ik (verzoeker; N.o.) duidelijk had gemaakt dat de geluidsoverlast beëindigd diende te worden en hij zelf hiertoe geen aanstalten maakte, getracht met de volumeknop van de audioset het volume te dempen. Echter door mij, 2e verbalisant, werd de genoemde knop niet direct gevonden op het toestel waarop (verzoeker; N.o.) uit zijn stoel opstond en het volume van de audioset terugdraaide naar een, voor de tijd en plaats, normaal niveau, waarbij er geen overlast meer voor de directe woonomgeving was. (Verzoeker; N.o.) gaf hierbij nog aan dat dit niveau voor hem niet leuk was omdat hij de radio bijna niet kon horen.

Vervolgens werd door ons, 1e en 2e verbalisant, (verzoeker; N.o.) duidelijk gemaakt dat het geluidsniveau van de audioset niet hoger gezet mocht worden omdat er dan toch weer voor de directe woonomgeving overlast zou gaan ontstaan. Tevens werd hierbij door ons aangegeven dat bij een herhaling van geluidsoverlast door de politie proces-verbaal zal worden opgemaakt en dat de geluidsapparatuur waarmede de overlast veroorzaakt zou worden in beslag genomen zou worden.

Hierop hebben wij onze weg vervolgd.

Op zondag, 29 juli 2001 te omstreeks 03.40 uur kregen wij, 1e en 2e verbalisant, wederom een melding van geluidsoverlast vanuit perceel (…), gemeente Rijssen.

Wij, verbalisanten, hebben wederom een onderzoek ingesteld naar de geluidsoverlast vanuit genoemd perceel. Op circa 100 meter, (…), van genoemde woning hoorden wij het geluid van muziek.

Wij, verbalisanten, zagen dat een van de beide mannen, niet zijnde (verzoeker; N.o.), (…), kennelijk stond te kijken of er ook iemand aan kwam. Op het moment dat wij ons naar de woning aan (…) begaven rende deze persoon snel weg en liep de (…) in. Op het moment dat wij aldaar aankwamen zagen wij, verbalisanten, dat beide personen zich weer voor de woning aan de tuintafel bevonden en was de muziek, wederom veroorzaakt door de portable audioset, nog op een dusdanig hoog niveau dat hierdoor overlast voor de directe woonomgeving aanwezig was.

Ik, tweede verbalisant, heb vervolgens de bewoner, (verzoeker; N.o.) medegedeeld dat de audioset in beslag genomen werd. Ik deelde hem tevens mede dat hij was aangehouden, terzake het opzettelijk veroorzaken van lawaai, waardoor de nachtrust werd verstoord. Verdachte werd op zondag, 29 juli 2001 te 03.55 uur aangehouden aan de (…), gemeente Rijssen.

Op het moment van aanhouding van (verzoeker; N.o.), waarbij hij door mij, tweede verbalisant, werd vastgepakt om te worden overgebracht naar het dienstvoertuig zagen wij, verbalisanten dat de onbekende tweede persoon zich enigszins tussen mij, tweede verbalisant, en (verzoeker; N.o.) trachtte te dringen. Hierbij werd deze onbekende persoon door mij, eerste verbalisant, iets aan de kant gezet en gesommeerd zich afzijdig te houden zodat ik, 2e verbalisant de aanhouding kon voortzetten van (verzoeker; N.o.). Hij bleef zich echter belemmerend opstellen door zich half tussen mij, tweede verbalisant en (verzoeker; N.o.) op te stellen. Ondanks het sommeren door mij, eerste verbalisant, bleef deze onbekende persoon tegen ons, eerste en tweede verbalisant, aanduwen waardoor het overbrengen van (verzoeker; N.o.) naar de dienstvoertuig zodanig werd belemmerd dat (verzoeker; N.o.) niet overgebracht kon worden naar het dienstvoertuig.

Vervolgens werd hij door ons, eerste en derde verbalisant, betreffende persoon aangehouden terzake artikel 185 en artikel 180 (belemmering van een ambtshandeling en wederspannigheid) (zie achtergrond, onder 3.; N.o.) op zondag, 29 juli 2001 te 03.56 uur. Hierbij werd door ons, eerste en derde verbalisant, enig geweld gebruikt daar verdachte zich danig bleef verzetten. Hierbij duwde hij mij, eerste verbalisant, tegen een muur van de woning, (…). Nadat door mij, eerste verbalisant, werd getracht verdachte in een toestand van rust te krijgen pakte hij mij, eerste verbalisant, vast en gaf vervolgens mij, eerste verbalisant, een klap op de borst. Vervolgens werd door mij, derde verbalisant, de onbekende verdachte vastgepakt en naar de grond gebracht waarna hij vervolgens werd geboeid.

Tijdens de worsteling, waarbij ik, eerste verbalisant, tegen de muur van de garage/ woning werd gedrukt, is het dienstoverhemd aan de achterzijde beschadigd. Er is hierdoor een gat in de stof ontstaan. Tevens heb ik, eerste verbalisant, hierdoor een flinke schaafwond opgelopen aan de linkerbovenarm.

Beide verdachten werden vervolgens met een dienstvoertuig vervoerd naar het bureau van politie te Almelo voor voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie S., inspecteur van politie Twente, district Noordwest, afdeling Almelo-Zuid/-West.

Tijdens het vervoer van beide verdachten werd door de onbekende manspersoon, deze bleek later te zijn verdachte D. enkele uitspraken gedaan in onze, eerste en tweede verbalisant, richting. Hierbij hoorden wij, 1e en 2e verbalisant, dat verdachte zei dat wij, grijze lullen waren, dat wij hetzelfde waren als de zware criminelen, dat we het niet waard zijn te leven, dat we schooiers waren en dat we mongolen waren. Hij zou ons het liefst de strot afsnijden. Hij wilde ons, 1e en 2e verbalisant de volgende dag dood rijden met de auto. Als hij ons later weer zou tegen komen zei hij dat hij ons kapot zou maken.

Tijdens de rit werd door deze verdachte in mijn, eerste verbalisant, gezicht gespuugd. Hierbij werd ik, 1e verbalisant op mijn achterhoofd geraakt.

Aan het bureau van politie te Almelo heeft de onbekende verdachte zich wederom beledigend uitgelaten in de richting van mij eerste en vierde verbalisant. Hierbij zei hij, dat wij kutjes volk en teringvolk waren. Tevens noemde hij ons, eerste en vierde verbalisant mongolen. Hij zorgde er wel voor dat wij na onze dood in de hel zouden komen. Hierbij wenste dat wij, eerste en vierde verbalisant onder de trein zouden komen.

De beide verdachten gevraagd naar de naam verklaarden zij, elk afzonderlijk dat zij hun naam niet wilden opgeven.

Nadat beide verdachten waren voorgeleid voor de hulpofficier van justitie werden zij ingesloten in het bureau van politie te Almelo.

De in de processen-verbaal genoemde namen zijn (achterhaald; N.o.) aan de hand van het bedrijfsprocessensysteem en het een rijbewijs dat bij de verdachte D., in de fouillering, bij insluiting, werd aangetroffen.

Wij, verbalisanten waren allen in politie-uniform gekleed. De ter beschikking staande dienstvoertuigen waren alle opvallende politievoertuigen…"

4. In het klachtdossier bevond zich tevens een afschrift van de mutatie die op 29 juli 2001 was opgemaakt in het BPS (bedrijfsprocessensysteem; een registratiesysteem van de politie; N.o.). Deze vermeldt onder meer het volgende:

"Om 03.40 uur opnieuw een melding over geluidsoverlast. Tp gegaan met (…) K./Le.

Wij hoorden de muziek al van verre door de buurt schallen. Wij zagen tevens D. op de (…)weg staan. Bij het zien van ons rende (hij) hard richting woning K.

Bij onze komst stond de muziek reeds zachter, doch nog te hard.

K. en D. zaten beiden weer achter een pilsje.

K. is medegedeeld dat zijn audiosetje ibn werd genomen en dat hij werd aangehouden. Tijdens de aanhouding van K. die redelijk meewerkte, bemoeide D. zich met de aanhouding. Deze D. ging door het lint waarna hij met harde hand de boeien kreeg aangemeten.

In de dienstauto op weg naar de 11.00 beledigde D. ons, N./L., schold ons uit en bedreigde ons met de dood (doodrijden, keel afsnijden etc.). Hij spuugde coll. L. nog in het gezicht. Verdachte K. zei eigenlijk weinig."

D. reactie hoofdofficier van justitie

De plaatsvervangend hoofdofficier van justitie deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht bij brief van 25 juni 2002 het volgende mee:

"…De strekking van de klacht van (verzoeker; N.o.) komt deels overeen met de door klager in augustus 2001 bij de korpschef van de politie in de regio Twente ingediende klacht. Ik verwijs u naar het resultaat van het door de korpschef ingestelde onderzoek. Met de afdoening van de klacht door de regiopolitie Twente kan ik mij verenigen.

Over het onderdeel van de klacht dat handelt over het geweldgebruik zal de regiopolitie nader aan u rapporteren. Dit onderdeel staat niet vermeld in de brief van de korpsbeheerder aan klager, waarbij de klacht gegrond is verklaard.

De toonzetting van deze brief is naar mijn mening niet suggestief, zoals klager stelt; er worden o.a. politieambtenaren geciteerd die genoemde opmerkingen over klager hebben gemaakt…"

e. verklaringen betrokken ambtenaren

1. Op 15 oktober 2002 verklaarde L., senior basis politiemedewerker in algemene dienst bij het regionale politiekorps Twente tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik ben vanaf 1969 werkzaam bij de politie. Ik ben met collega N. op 29 juli 2001 naar het huis van de heer K. gegaan, omdat er een melding was van geluidsoverlast. Ik kende de heer K. al. Ik had hem eerder midden in de nacht aangehouden voor een mishandeling. De manier waarop die aanhouding was verricht was mij bijgebleven, omdat de heer K. deed alsof hij niet thuis was. Wij hebben toen een ruitje van zijn woning ingeslagen om binnen te komen. De heer K. heeft vaker contact gehad met de politie. Toen hij net gescheiden was waren er wat problemen over de kinderen.

De melding van 29 juli 2001 kwam van iemand uit de buurt van de heer K., die niet kon slapen vanwege de geluidsoverlast. N. en ik zijn vervolgens naar de woning van K. gegaan. K. zat op tuinmeubilair voor zijn woning met een andere man bier te drinken. Hij had de radio heel hard aanstaan. Wij hebben hem aangesproken over het feit dat hij de radio zo hard had aanstaan. Omdat ik hem kende sprak ik hem aan met zijn achternaam. Hij zei toen: "Oh, god, die kent mij". K. reageerde niet op mijn verzoek om de radio zachter te zetten. Mijn collega nam het gesprek met hem van mij over en vroeg hem ook om de radio zachter te zetten. K. reageerde daar niet op. Vervolgens hebben wij het geluid zachter gezet. Wij hebben hem duidelijk gemaakt dat als hij de radio weer hard zou aanzetten, deze dan in beslag zou worden genomen en er een proces-verbaal zou worden opgemaakt. De andere man, die later bleek D. te zijn, zei toen: " Moet dat allemaal." Wij hebben daar niet op gereageerd en zijn vertrokken.

Ongeveer 1 ½ uur later kregen wij weer een melding van geluidsoverlast, veroorzaakt door K. Omdat K. op mij vervelend had gereageerd en hij daar met een andere man zat, hebben wij op het politiebureau de bijstand van twee collega's gevraagd. Vanaf het bureau zijn wij met ons vieren naar de woning van K. gegaan. Inmiddels was er een half uur verstreken en de overlast ging al die tijd door. Wij hebben eerst de auto op 100 meter afstand van de woning van K. gezet om te luisteren naar het geluid. De radio stond weer heel hard. Ik zag dat één van die mannen verderop op de uitkijk stond. Ik weet niet meer of de muziek zachter was gezet, toen wij daarna de auto vlak bij de woning hadden geparkeerd. De muziek stond in ieder geval nog te hard. Wij hebben meteen tegen K. gezegd dat de radio in beslag werd genomen en dat er een proces-verbaal zou worden opgemaakt voor het veroorzaken van geluidsoverlast. K. zei hierop: "je mag niet aan mijn radio komen; blijf af." Vervolgens is hij aangehouden en de radio is in de auto gezet. Ik en collega Ku. hebben hem niet aangehouden. Hij zal dus zijn aangehouden door N en/of Le. De aanhouding verliep rustig tot het moment dat hij in de auto gezet zou worden. Bij de auto werd K. verbaal agressief. Om te voorkomen dat hij geweld zou gaan gebruiken zijn bij hem uit veiligheidsoverwegingen handboeien omgedaan. Intussen werd de heer D. verbaal heel vervelend. Hij riep dat wij zo niet mochten handelen. Hij ging vervolgens tussen K. en een collega in staan. Ik heb D. gewaarschuwd dat hij zich niet moest bemoeien met de aanhouding en ik heb hem er tussenuit gehaald. D. wilde mijn collega's beletten dat zij K. in de auto zetten. Vervolgens duwde D. mij tegen de muur van de garage van K. Ik stond met mijn rug tegen de muur en D. stond voor mij. Mijn overhemd is daardoor kapot gegaan en ik heb een schaafwond aan mijn arm opgelopen. Ik heb daar nog twee weken last van gehad. Mijn collega Ku. heeft D. daarna om zijn nek gepakt en op de grond gegooid. D. lag toen op zijn buik op de grond. Ku. en ik hebben hem vervolgens aangehouden. Ik heb D. geboeid, terwijl hij op de grond lag. Daarna is hij in de auto gezet. D. had last van ademnood. Het kan zijn dat de keel van D. wat is dichtgeknepen, toen Ku. hem bij zijn nek vastpakte. Wij hebben niet op D. gestaan, terwijl hij op de grond lag. D. is ook niet buiten westen geweest. Het zou kunnen dat ik mijn knie op D. heb gezet, terwijl ik zijn handen achter op zijn rug heb geboeid, maar ik weet dat niet meer. D. is hardhandig aangehouden, maar ik kan me niet voorstellen dat daarbij het letsel is ontstaan, dat hij naar voren heeft gebracht. Naar aanleiding van ons optreden was het naar mijn mening niet nodig om naast het proces-verbaal een geweldsrapportage op te maken.

D. en K. waren allebei behoorlijk dronken die avond. Dat was af te leiden uit hun reacties op ons optreden. Er is tegen K. niet gezegd dat hij een grote bek had en dat we hem wel kenden. Als er al zoiets gezegd zou zijn, dan is dat later geweest; dan zal wel gezegd zijn dat hij niet zo'n grote bek moest hebben. Ik heb bij de eerste melding niet meer gezegd dan: "Ik ken u."

K. en D. waren in de auto nog verbaal agressief."

2. Op 15 oktober 2002 verklaarde Le., hoofdagent in algemene dienst bij het regionale politiekorps Twente, tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:

"Ik werk 12½ jaar bij de politie. Voor het optreden op 29 juli 2001 kende ik de heer K. niet. Ik ben bij deze zaak betrokken geraakt na de tweede melding van geluidsoverlast. Ik zat met hondengeleider Ku. in een auto, toen wij het verzoek kregen om naar Rijssen te gaan. Samen met L. en N. zijn Ku. en ik naar de woning van K. gereden. Toen wij daar aankwamen, zag ik dat er een man in de coniferen op de uitkijk stond. De radio stond toen hard aan. Ik weet niet meer of de muziek daarna uit was of zachter was gezet. Toen wij daarna naar het huis reden, zaten beide mannen, K. en D., in de plastic stoelen voor het huis van K. Er stond bier op en rond de tafel; één van hen had ook bier in de hand. De muziekinstallatie stond daar in de buurt. Ik ben samen met collega N. naar de heren toegegaan, om te kijken hoe ze zouden reageren op de aanwezigheid van een vrouw. N. heeft het woord gedaan. L. en Ku. kwamen achter ons aan. N. zei tegen K. dat hij eerder was gewaarschuwd en dat de muziekinstallatie nu zou worden meegenomen. Er hing een agressieve en dreigende sfeer; ik weet nog dat ik zelf een bierfles heb gepakt, omdat ik het niet vertrouwde. K. werd vervolgens aangehouden, omdat hij de collega's belette de radio mee te nemen. Ik weet niet meer wie K. heeft aangehouden; ik denk dat L. en N. dat hebben gedaan. Het zou kunnen dat er bij K. kneuzingen zijn ontstaan, omdat hij zich heeft verzet bij de aanhouding. Ik weet dat echter niet meer. Ik denk dat K. geboeid is vanwege de agressieve sfeer, die er hing.

D. bemoeide zich met de gang van zaken door te zeggen dat zij geen recht hadden om de radio mee te nemen. Ik weet nog dat L. door D. in de rug werd aangevallen. Dit gebeurde nadat K. was aangehouden. D. en L. lagen vervolgens op de grond. Ku. heeft L. geholpen, door D. bij hem weg te halen. Hoe dat precies is gegaan, weet ik niet meer. Ik weet ook niet of D. daardoor letsel heeft opgelopen. Ik denk dat D. bij zijn hals is vastgehouden, omdat hij daarna nog heeft gespuugd. D. is daarna aangehouden. Ik heb niet gezien dat mijn collega's op D. hebben gestaan, terwijl hij op de grond lag. Ik heb ook niet gemerkt dat D. buiten westen zou zijn geweest. Ik weet niet of een collega een knie op D. heeft gezet om hem te boeien.

L. en N. zijn met D. en K. naar het bureau gereden. Ku. en ik reden erachter. Wij zijn onderweg nog gestopt. Toen bleek dat één van de twee mannen L. van achteren onder had gespuugd. Nadat de mannen hierop waren aangesproken, zijn we weer verder gereden. D. bedreigde ons voortdurend. Met name tegen mij en collega L. riep hij de vreselijkste dingen. Hij riep dat we liever vandaag dan morgen onder een trein moesten komen en schold mij uit voor 'nazi-hoer' of iets dergelijks. Ik vond het een vervelende gebeurtenis en kan er nog steeds boos om worden dat wij de meest verschrikkelijke dingen naar ons hoofd kregen.

Ik heb zelf geen verwondingen opgelopen. Ik heb zelf ook geen geweld gebruikt. Ik weet niet of er een geweldsrapportage is opgemaakt. Naar mijn mening is er geen overmatig geweld gebruikt en is de heer K. er alleen op uit om ons in een kwaad daglicht te stellen."

3. Op 15 oktober 2002 verklaarde Ku., hondengeleider bij het regionale politiekorps Twente, tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:

"Ik werk 21 jaar bij de politie. Ik ben hondengeleider en werk bij de afdeling Bijzondere Taken. Deze afdeling wordt meestal ingezet ter ondersteuning van collega's in geweldssituaties. In de nacht van 29 juli 2001 had ik dienst. Ik ben met collega Le. op die dag opgeroepen om assistentie te verlenen. De meldkamer had besloten dat wij daar ter plaatse moesten gaan kijken, omdat er mogelijk een hond ingezet diende te worden vanwege te verwachten problemen. Le. en ik zijn achter de collega's N. en L. aangereden naar de woning van de heer K. Ik kende de heer K. niet. Mijn collega's spraken de heer K. aan. Ik weet niet meer wie hem aansprak; ik was het in ieder geval niet. Ik stond op ongeveer 10 meter daar vandaan. Het zou kunnen dat we voor die tijd eerst hebben staan luisteren naar de geluidsoverlast, maar dat weet ik niet meer. Ik heb gezien dat één van de twee mannen werd aangehouden en werd meegenomen naar de auto. Die aanhouding verliep rustig. De andere man heeft collega L. toen aangevallen. Volgens mij lagen ze beiden op de grond. Ik heb die man toen aan de achterkant bij zijn nek gegrepen en aangehouden. Ik heb die man dus van L. afgehaald. Ik heb dat gedaan, omdat hij mijn collega aanviel. Ik weet niet meer hoe die man is geboeid en of ik dat heb gedaan. Ik heb niet gezien dat die man tegen de grond is geslagen of dat één van ons op hem is gaan staan, terwijl hij op de grond lag. Ik word heel vaak in situaties ingezet, waarbij geweld gebruikt moet worden. Deze situatie is mij niet in detail bijgebleven, omdat het geweld naar mijn mening niets voorstelde. Ik heb zelf geen verwondingen opgelopen."

4. Op 15 oktober 2002 verklaarde N., brigadier in algemene dienst bij het regionale politiekorps Twente, tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:

"Ik ben 24 jaar in dienst bij de politie. Op 29 juli 2001 ben ik 's nachts met collega L. naar de woning van K. gegaan, omdat er een melding was dat hij geluidsoverlast zou veroorzaken. Ik kende K. niet. Toen wij daar aankwamen zagen wij dat K. en een man genaamd D. zwaar onder invloed van alcoholhoudende drank waren. Dat bleek uit het feit dat zij bier aan het drinken waren en de confrontatie met ons opzochten. K. begon vervelend te doen tegen collega L. Ik heb toen gevraagd of K. de radio wat zachter kon zetten. Dat deed hij niet. Wij hebben toen de radio zachter gezet. We hebben ook aangekondigd dat, als hij weer overlast zou veroorzaken, de radio in beslag zou worden genomen en er een proces-verbaal zou worden opgemaakt. Na 1 ½ uur kwam er weer een melding dat K. geluidsoverlast veroorzaakte. Omdat de heren eerder lastig deden en inmiddels nog meer bier zouden hebben genuttigd, hebben we assistentie gevraagd. Twee collega's zijn vervolgens met ons naar de woning van K. gegaan. Toen we daar aankwamen zag ik D. op de uitkijk staan. De radio stond toen hard aan. D. rende weg toen hij ons zag. Daarna zijn wij naar de woning gereden en zagen beide mannen op stoelen voor het huis zitten. De radio stond inmiddels zachter. Wij zijn alle vier uit de auto gestapt. Ik ben met de vrouwelijke collega meteen op K. afgestapt en wij hebben de radio opgepakt. K. en D. scholden ons uit en gaven aan dat ze het er niet mee eens waren. Ik heb met de vrouwelijke collega K. aangehouden voor het veroorzaken van geluidsoverlast. K. verzette zich daar niet tegen. Toen we naar de auto liepen en bezig waren om de handboeien bij K. om te doen vloog D. tussen mij en K. Hij begon aan ons te duwen en te trekken. De andere collega's hebben D. vervolgens bij ons weggehaald. Zij hebben meerdere malen tegen D. gezegd dat hij zich erbuiten moest houden. Toen ik en collega Le. K. in de auto aan het zetten waren, was er een schermutseling tussen D. en collega L. Ik weet nog dat L. een zwieper kreeg van D. en daardoor tegen een muur aanvloog. Zijn shirt ging daardoor kapot en hij heeft nog last gehad van zijn arm. D. was helemaal gek door de drank en de opwinding. Ik heb niet gezien dat D. werd geslagen of dat iemand op hem is gaan staan. Ik heb gezien dat D. op de grond lag; hij werd door de één geboeid en de ander hield hem in bedwang. Hij werd volgens mij vastgehouden bij zijn schouders. Ik heb ook niet gezien dat zijn keel is dichtgeknepen. Ik heb evenmin gezien of gehoord dat D. letsel had.

Ik heb de handboeien bij K. omgedaan, omdat hij verbaal agressief was. Ik heb dat netjes gedaan. Het zou kunnen dat hij wat kneuzingen aan zijn polsen had; dat kan gekomen zijn doordat hij zijn polsen heeft gedraaid terwijl hij de boeien om had, die zitten natuurlijk niet als een horloge.

Ik heb geen verwondingen opgelopen, maar hooguit een kwat spuug in mijn nek gekregen. Er is van ons optreden geen geweldsrapportage opgemaakt. In het proces-verbaal van aanhouding is aangekruist dat er geweld is gebruikt. Ik weet niet of er tegen K. is gezegd dat hij een grote bek had en dat we hem wel kenden. Ik kan me dat niet herinneren."

F. Reactie verzoeker

1. Verzoeker deelde de Nationale ombudsman in zijn nadere schriftelijke reactie van 12 oktober 2002 het volgende mee:

"…Allereerst merk ik op dat mijn standpunten onverkort blijven gelden, zoals ik dat in eerdere correspondentie heb verwoord. Daar waar ik niet expliciet op terugkom, handhaaf ik derhalve volledig.

Met betrekking tot de verklaring van rapporteur H. wil ik het volgende mededelen.

Thans wordt voor het eerst gesteld dat D. fysiek geweld zou hebben gebruikt. Onjuiste informatie. Dat ook nog eens een flinke schaafwond en een beschadigd uniform zouden zijn opgelopen, is gewoonweg een leugen. Hoe zou dat overigens ook kunnen? Wij waren met 2 man, waarvan 1 geboeid in de politieauto, de politie met 4.

Gelet op de inhoud van het doktersrapport kan zonder enig probleem worden aangenomen dat er disproportioneel geweld is gebruikt. 4 man politie, ondergetekende die in de handboeien zit, en D. die tegen de grond wordt geslagen, wiens keel dicht wordt geknepen (waarom zo'n actie?), agenten die boven op hem staan (waarom?), en ook nog eens wordt geboeid. Als dit niet disproportioneel is, dan kan men te allen tijde elk gewenst geweld aanwenden en goedpraten.

Er wordt heel erg gemakkelijk gesteld dat abusievelijk is vermeld dat mijn kinderen wel vaker alleen thuis waren. Niet alleen dit onderdeel van mijn klacht dient gegrond te worden verklaard (slechts excuses aanbieden is volstrekt onvoldoende), maar natuurlijk ook het onderdeel dat volstrekt onverantwoord met mijn kinderen is omgegaan, te meer daar ik hen bij mijn aanhouding daar juist nog op heb gewezen! Hierover klaagde ook de heer D. De heer D. stond op van zijn stoel en zei "dat kun je niet maken". Hierop werd de heer D. van achteren aangevallen en tegen de grond gewerkt, zodat hij niet eens de tijd heeft gehad, zelfs als zou hij dat hebben gewild, om fysiek geweld te gebruiken.

Korpsbeheerder (…) meent ook nog te kunnen onderschrijven wat rapporteur H. heeft gemeld. Dit is volstrekt onmogelijk, omdat korpsbeheerder (…) er helemaal niets mee te maken had, en dus slechts iets weet van horen zeggen. Zijn mening kan derhalve als niet ter zake doende worden gepasseerd.

Met betrekking tot het proces-verbaal van de 1e en 2e verbalisant meld ik u het volgende.

Onjuist is dat het radiogeluid op 100 meter afstand te horen was. Een gesprek met ons was zeer goed mogelijk, het geluid overstemde geen gesprekken. De verbalisanten overdrijven derhalve enorm.

De beide verbalisanten spreken de waarheid niet als zij zeggen dat zij de 2e maal een nieuw onderzoek in hebben moeten stellen naar mogelijk geluidsoverlast. De beide verbalisanten hadden zich namelijk in een straatje achter (…) "verdekt" opgesteld, en toen D. een rondje om het blok liep, kwamen zij direct aanscheuren met de auto. Met D. heb ik de afstand gemeten tot daar waar de verbalisanten stonden. Dit was 60 meter.

Het geluid van de radio was ook op dat moment niet op 100 en niet op 60 meter afstand te horen, sterker: de radio was op het niveau blijven staan, waar de verbalisanten de radio op hadden gezet, althans het niveau dat zij hadden goedgekeurd.

Bovendien: 3 meter boven de radio sliepen mijn 2 'kinderen (…). Geen van beiden was of werd wakker. Zouden de verbalisanten dan op 100 meter afstand wat kunnen horen? Te gek voor woorden. Gelogen, men wilde slechts mij duperen.

Ook in dit proces-verbaal wordt de waarheid niet gesproken over het optreden van de verbalisanten tegen D. Er werd niet "enig geweld" gebruikt, nee D. is door hen mishandeld.

Vervolgens wordt een heel scala aan woorden genoemd dat als repertoire door D. zou zijn gebruikt om de verbalisanten uit te maken voor alles wat mooi en lelijk is. Alles gelogen, ik zweer dat op het leven en de gezondheid van mijn kinderen. Wellicht weegt dat net zo zwaar als dat je toevallig een beëdigd ambtenaar bent, en daarom altijd maar op je woord wordt geloofd.

D. heeft zeker wel een enkel woord gezegd in de richting van de verbalisanten, maar bij lange na niet, zoals thans door de verbalisanten is omschreven. Kennelijk wensen zij zodanig te overdrijven, dat hun foute optreden enigszins wordt goedgepraat. Dit is echter onjuist.

De brief van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie (…) behoeft geen nader betoog. Hij/zij heeft niets te melden uit eigen wetenschap, en laat dat terecht over aan anderen. Alleen de anderen schrijven u de waarheid niet, reden waarom ik mij genoodzaakt zag u deze briefte schrijven, en u te vragen mijn ingediende klachten gegrond te verklaren, en aan de verbalisanten maatregelen op te leggen…"

2. In zijn nadere schriftelijke reactie op de door de betrokken ambtenaren tegenover medewerkers van de Nationale ombudsman afgelegde verklaringen, door de Nationale ombudsman ontvangen op 8 april 2003, merkte verzoeker nog het volgende op:

"…Allereerst verbaast het mij dat in geen enkele verklaring de zorg over mijn kinderen ter sprake komt. Ten onrechte wordt op dat punt ook geen excuses aangeboden.

Verder spreken de betrokkenen elkaar tegen, en weten zij zich opeens (op cruciale punten) niets meer te herinneren. Dat is niet geloofwaardig, en overigens tekenend voor de gehele zaak. Met veel bombarie wordt een radio in beslag genomen, en later weet men zich niets meer te herinneren.

Dezerzijds wordt betwist dat geen ongepast geweld is gebruikt. De doktersverklaringen spreken voor zich. De betrokken politieambtenaren zijn hun boekje te buiten gegaan, en zij trachten daar thans luchtig over heen te stappen.

Gelet op het bovenstaande handhaaf ik mijn klacht volledig…"

3. Daarnaar gevraagd verstrekte verzoeker de Nationale ombudsman een verklaring van zijn huisarts. Deze ongedateerde verklaring luidt als volgt:

"…Op verzoek van (verzoeker; N.o.) , kan ik u meedelen dat hij 29 juli 2001 mijn spreekuur heeft bezocht.

In mijn dossier staat het volgende vermeld:

Na het aanbrengen van handboei vannacht pijn prox. mcc 1 linkerpols. Haematoomverkleuring…"

Alsmede een verklaring van de huisarts, gedateerd 21 februari 2002, inzake verzoekers vriend. Deze verklaring luidt als volgt:

"…Op verzoek van betrokkene deel ik mee, dat de heer D. op 29 juli 2001 om 14.40 uur mijn spreekuur heeft bezocht i.v.m. het volgende.

Hij vertelde, dat hij van achteren was aangepakt door een politieagent en dat er fors was gedrukt hoog op zijn borst en zijn keel. Het slikken was nadien gevoelig.

Bij onderzoek meldde hij pijn op het bovenste deel van het borstbeen. De keel was gevoelig t.p.v. de luchtpijp.

Bovenstaande heb ik zoals gebruikelijk is doorgegeven aan zijn huisarts…"

G. informatie rechtbank almelo

Daarnaar gevraagd deed de rechtbank te Almelo de Nationale ombudsman de uitspraak van de rechtbank van 22 maart 2002 toekomen waaruit blijkt dat verzoeker is veroordeeld wegens het verwekken van burengerucht waardoor de nachtrust kan worden verstoord.

Voorts werd door de rechtbank te Almelo aan de Nationale ombudsman de uitspraak toegezonden van de rechtbank van 25 februari 2002 waaruit blijkt dat verzoekers vriend, de heer D. is veroordeeld wegens het opzettelijk belemmeren van een ambtenaar in functie.

Achtergrond

1. Politiewet 1993

Artikel 8, eerste en vijfde lid

"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."

2. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994)

Gebruik handboeien - artikel 22 van de Ambtsinstructie

Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen. Artikel 15, vierde lid van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen. In artikel 22, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen.

De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:

"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."

In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheid om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.

3. Wetboek van Strafrecht

Artikel 180

"Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."

Artikel 184, eerste lid

“Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”

Artikel 185

"Hij die bij een terechtzitting of ter plaatse waar een ambtenaar in het openbaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam is, opschudding veroorzaakt en na het door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel zich niet verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee weken of geldboete van de tweede categorie."

Artikel 431

"Met geldboete van de eerste categorie wordt gestraft hij die rumoer of burengerucht verwekt waardoor de nachtrust kan worden verstoord."

4. Wetboek van Strafvordering

Artikel 27, eerste lid:

"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wél dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.

5. Wet Nationale ombudsman

Artikel 26, tweede lid

"Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijke geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop de uitspraak steunt of mede steunt, in acht."

Instantie: Regiopolitie Twente

Klacht:

Geweld gebruikt bij aanhouding van verzoeker en zijn vriend, waardoor zij zich onder doktersbehandeling hebben moeten stellen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Twente

Klacht:

Verzoeker op hardhandige wijze in de boeien geslagen.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Beheerder regiopolitie Twente

Klacht:

Wijze van afdoen klachtbrief: toonzetting van brief, suggestieve manier van feiten weergeven.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Twente

Klacht:

Opmerking in brief dat verzoekers kinderen wel vaker alleen thuis zijn.

Oordeel:

Gegrond