2003/324

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden op 21 september 2000 tijdens een gesprek met de algemeen directeur van ADO Den Haag, verzoekers werkgever, heeft geëist dat verzoeker zijn functie als managementadviseur veiligheid niet meer zou uitoefenen, als gevolg waarvan verzoekers werkgever op 22 september 2000 ontslag heeft aangezegd.

Tevens klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden in zijn reactie van 23 maart 2001 niet voldoende inhoudelijk heeft gereageerd op de klachtbrief van verzoeker van 26 september 2000. Met name klaagt verzoeker erover dat in deze reactie een aantal feitelijke onjuistheden staat.

Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de korpsbeheerder in zijn reactie geen verklaring heeft gegeven voor de lange behandelduur van de klachtbrief.

Beoordeling

Inleiding

Verzoeker is in de periode 1 januari 1999 tot 1 juli 2000 als veiligheidscoördinator in dienst geweest bij de betaald-voetbal-organisatie (bvo) ADO Den Haag. Verzoeker heeft dit dienstverband zelf met ingang van 1 augustus 2000 beëindigd. Op verzoek van de toenmalig directeur van ADO Den Haag heeft verzoeker eind augustus 2000 de functie aanvaard van "managementadviseur veiligheid". Op 22 september 2000 deelde de directeur van de bvo ADO Den Haag verzoeker mee dat hij zijn werkzaamheden niet langer meer kon vervullen.

Verzoeker is van mening dat de beslissing om hem uit zijn functie te ontheffen, is ingegeven door een tweetal medewerkers van de politie Haaglanden, respectievelijk de heer Be., chef van het bureau Zuiderpark (de wijk in Den Haag waar de genoemde bvo is gehuisvest), en de heer P., de toenmalige voetbalcoördinator van de politie Haaglanden.

Verzoeker diende op 26 september 2000 een klacht in over de handelwijze van de regiopolitie Haaglanden. Deze klacht werd op 23 maart 2001 afgedaan.

1. Ten aanzien van de gang van zaken rond de beëindiging van verzoekers werkzaamheden

1.1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden op 21 september 2000 tijdens een gesprek met de algemeen directeur van ADO Den Haag, verzoekers werkgever, heeft geëist dat verzoeker zijn functie als managementadviseur veiligheid niet meer zou uitoefenen, als gevolg waarvan verzoekers werkgever op 22 september 2000 ontslag heeft aangezegd.

1.2. Verzoeker is van mening dat de beslissing om hem uit zijn functie te ontheffen, zou zijn ingegeven door een tweetal medewerkers van de politie Haaglanden, respectievelijk de heer Be., chef van het bureau Zuiderpark (de wijk in Den Haag waar de genoemde bvo is gehuisvest), en de heer P., de toenmalige voetbalcoördinator van de politie Haaglanden. Verzoeker stelt dat Be., zonder enig feitenonderzoek te doen, en zonder verzoekers standpunt ter zake te horen, een tweetal incidenten tegenover zijn werkgever heeft geuit, waardoor verzoekers betrouwbaarheid en integriteit in twijfel zijn getrokken. Bovendien stelt verzoeker gemotiveerd dat de twee genoemde incidenten niet op waarheid berusten, en dat verzoekers rol daarin in ieder geval heel anders is geweest dan door Be. werd gesteld.

Verzoeker voelt zich door het optreden van de politiemedewerkers in zijn eer en goede naam aangetast, en is van mening dat hij is geschaad in de uitoefening van zijn beroep.

Weliswaar erkent verzoeker dat zijn werkgever, in dit geval ADO Den Haag, verantwoordelijk was voor de keuze om al dan niet zijn dienstverband voort te zetten, maar verzoeker tekent aan, dat de bvo als gevolg van de handelwijze van de politie, hierin eigenlijk geen reële keuze heeft gehad. Immers het standpunt van de politie luidde dat, indien de bvo geen gevolg zou geven aan de eis om verzoeker uit zijn functie te ontheffen, een goede samenwerking tussen partijen in de toekomst in gevaar zou komen.

1.3. Op grond van de tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verkregen informatie staat vast dat verzoeker op het moment dat hem ontslag werd aangezegd in dienst was onder een tijdelijk contract in de functie van veiligheidsadviseur voor ADO Den Haag in afwachting van de benoeming van een nieuwe veiligheidscoördinator. Tevens staat vast dat op last van de burgemeester en de politie Haaglanden verzoeker zich niet meer met het veiligheidsbeleid en de aansturing van de stewards zou bezig houden in afwachting van de komst van de nieuwe coördinator. Zijn rol was beperkt tot de adviserende en administratieve zijde van de veiligheid. De verantwoordelijkheid voor de operationele taken lag bij de politie Haaglanden in de persoon van de heer P.

Voorafgaand aan de periode waarin verzoeker deze functie bekleedde, is hij tot 1 juli 2000 als veiligheidscoördinator werkzaam geweest bij ADO Den Haag; tijdens deze periode is in het veiligheidsoverleg tussen de burgemeester, politie en ADO Den Haag meermalen aan de hand van incidenten de gebrekkige vervulling van de veiligheidstaken door ADO Den Haag en de afstemmingsproblematiek tussen politie Haaglanden en ADO Den Haag aan de orde geweest en is daarmee in dat overleg het functioneren van de veiligheidscoördinator besproken.

Omdat in augustus 2000 de vacature van veiligheidscoördinator nog niet was vervuld, zijn de burgemeester en politie akkoord gegaan met deze tijdelijke aanstelling van verzoeker onder bovengenoemde voorwaarden.

1.4. Tevens staat vast dat hoofdinspecteur Be. op 18 en 21 september 2000 telefonisch heeft verzocht verzoeker van zijn functie te ontheffen en daarbij heeft aangegeven dat de politie niet langer met ADO Den Haag zou kunnen blijven samenwerken als verzoeker zijn positie als veiligheidsadviseur zou blijven behouden. Ter onderbouwing daarvan heeft Be. aangevoerd naast de reeks incidenten uit het verleden, twee recente incidenten van de laatste wedstrijd daarvoor op 16, in elk geval in, september 2000 waardoor er een onwerkbare situatie was ontstaan en het vertrouwen in verzoeker was verdwenen omdat hij zich niet aan de gemaakte afspraken hield.

Na het telefoongesprek van 18 september 2000 met de heer Be. weigerde de heer Ro. (voormalig) directeur van ADO Den Haag aanvankelijk het contract met verzoeker op te zeggen onder mededeling dat verzoeker de door de politie geschetste gang van zaken rond de incidenten bestreed. Op 21 september volhardde de heer Be. in zijn verzoek tot ontheffing van verzoeker uit zijn functie. Op 22 september 2000 heeft de directeur Ro. zijn ontslag aangezegd.

1.5. Vooropgesteld wordt dat het de werkgever is - de bvo ADO Den Haag - die verantwoordelijk is geweest voor de keuze om de arbeidsrelatie met verzoeker voort te zetten of te beëindigen. Aan de orde is de vraag in hoeverre de politie Haaglanden druk heeft mogen uitoefenen op de beëindiging van de functie van verzoeker als veiligheidsadviseur door middel van het opzeggen van het vertrouwen in hem en de samenwerking met ADO Den Haag, en met name nadat de heer Ro. in zijn fax van 18 september 2000 heeft gesteld dat hij de door de politie gestelde feiten rond de twee incidenten van 16, in elk geval enig tijdstip in, september 2000 weersprak.

1.6. Het eerste incident op 16 september betreft het feit dat ondanks een verbod van de politie een aantal Engelse supporters wel is toegelaten tot het stadion; verzoeker ontkent daarvoor toestemming te hebben verleend. Vast staat, in elk geval als niet door verzoeker weersproken, dat hij wel in discussie is getreden, niet alleen met de voor de veiligheid verantwoordelijke politieambtenaar P. over diens beslissing tot weigering van deze supporters, maar ook met collega's en stewards. Deze gedragingen van verzoeker zijn in strijd met de gemaakte afspraken dat hij zich niet langer met het veiligheidsbeleid en de uitvoering zou bezighouden. De vraag of verzoeker nu wel of niet de persoon is geweest die opdracht heeft gegeven tot toelating van de supporters doet daaraan niet af.

1.7 Het tweede incident betreft "het portofoon voorval". Niet duidelijk is komen vast te staan of dit incident zich ook op 16 september heeft afgespeeld, of zoals vermeld in een overgelegd rapport van de politie, op 4 september 2000. In elk geval staat vast dat op enig moment in september 2000 de briefing van de stewards door de politie over het portofoonkanaal is uitgezonden. Verzoeker ontkent dat hij opdracht heeft gegeven aan een steward de portofoon aan te zetten opdat hij mee kon luisteren: Daartegenover staan de verklaringen van de inspecteur van politie P. en de brigadier van politie St. In het midden wordt gelaten wie nu precies opdracht heeft gegeven de portofoon open te zetten. In elk geval staat vast, en daarop is verzoeker ook direct door P. aangesproken, dat ook in dit geval verzoeker door in elk geval mee te luisteren zich wederom en in strijd met de gemaakte afspraken met het veiligheidsbeleid en de instructie aan de stewards heeft beziggehouden.

1.8. Gelet op de reeks van veiligheidsincidenten bij voetbalwedstrijden van ADO Den Haag en de toenemende zorg bij de burgemeester en de politie over de uitvoering van het veiligheidsbeleid door ADO Den Haag en de door de politie genoemde twee incidenten, waaruit blijkt dat verzoeker zich in elk geval niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken rond zijn tijdelijke benoeming tot veiligheidsadviseur, acht de Nationale ombudsman het niet onredelijk dat de politie Den Haag in de persoon van Be. druk heeft uitgeoefend op de directeur van ADO Den Haag om het contract met verzoeker te beëindigen.

De onderzochte gedraging is in die zin behoorlijk.

2. Ten aanzien van de wijze waarop verzoekers brief van 26 september 2000 is beantwoord

2.1. Tevens klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden in zijn reactie van 23 maart 2001 niet voldoende inhoudelijk heeft gereageerd op de klachtbrief van verzoeker van 26 september 2000. Met name klaagt verzoeker erover dat in deze reactie een aantal feitelijke onjuistheden staat.

2.2. Eén van de vereisten van een behoorlijke klachtbehandeling is dat het oordeel over de onderzochte gedraging wordt gemotiveerd. Deze motivering moet kenbaar en begrijpelijk zijn en dient de te nemen beslissing te kunnen dragen. Dit betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overwegingen moeten worden betrokken, zodat recht wordt gedaan aan de visie van alle betrokkenen.

Verder brengt het vereiste van zorgvuldigheid met zich mee dat op alle klachtonderdelen wordt ingegaan, en dat bij toetsing aan regelgeving wordt aangegeven op welke regelgeving wordt gedoeld en hoe deze regelgeving luidt.

2.3. Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van het eerste klachtonderdeel is overwogen, vloeit voort dat de beantwoording van verzoekers klacht heeft voldaan aan de daaraan te stellen eisen.

Dat verzoeker een andere mening is toegedaan, en het inhoudelijk niet eens is met het gestelde in de reactie van de korpsbeheerder, doet hieraan niet af.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

3. Ten aanzien van de behandelingsduur

3.1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de korpsbeheerder in zijn reactie geen verklaring heeft gegeven voor de lange behandelingsduur van de klachtbrief.

3.2. In zijn brief aan verzoeker van 23 maart 2001 is de korpsbeheerder niet ingegaan op de oorzaak in de vertraging van de afhandeling van verzoekers brief, die - zo komt naar voren in het antwoord aan de Nationale ombudsman op deze klacht - erin is gelegen dat verzoekers klacht abusievelijk (voornamelijk vanwege het ongebruikelijke onderwerp) niet volgens de procedure van de "Klachtenregeling van de politie Haaglanden 1994" is behandeld en afgedaan. De korpsbeheerder heeft verzoeker voor dit laatste in de brief aan de Nationale ombudsman verontschuldigingen aangeboden.

3.3. Gelet op de lange behandelingsduur van verzoekers klacht (van 26 september 2000 tot 23 maart 2001) was het op zijn plaats geweest om ook verzoeker over de reden van de vertraging te informeren in de brief van 23 maart 2001 en hiervoor verontschuldigingen aan te bieden.

Hoewel de Nationale ombudsman het vanzelfsprekend waardeert dat dit alsnog is gebeurd, is het niet juist dat de korpsbeheerder dit pas in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman naar de klacht heeft gedaan.

In dit opzicht is niet juist gehandeld, en is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is niet gegrond ten aanzien van de gang van zaken rond de beëindiging van de werkzaamheden als veiligheidsadviseur, alsmede de brief/reactie van de korpsbeheerder op die klacht; de klacht is gegrond ten aanzien van de behandelingsduur van de klacht.

Onderzoek

Op 4 april 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Hibberdene (Zuid-Afrika), voorheen woonachtig te Den Haag en Voorburg, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid aanvankelijk geen gebruik, maar zij legden in een later stadium van het onderzoek desgevraagd een verklaring af. Ook werd een aantal getuigen benaderd. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld te reageren op de verstrekte informatie.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Betrokken ambtenaar Be. deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Noch betrokken ambtenaar P. noch verzoeker gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker is in de periode 1 januari 1999 tot 1 juli 2000 als veiligheidscoördinator in dienst geweest bij de betaald-voetbal-organisatie (bvo) ADO Den Haag. Verzoeker heeft dit dienstverband zelf met ingang van 1 augustus 2000 beëindigd. Op verzoek van de toenmalig directeur van ADO Den Haag, de heer Ro., heeft verzoeker eind augustus 2000 de functie aanvaard van "management adviseur veiligheid". Ook op verzoek van de heer Ro. nam verzoeker, bij diens afwezigheid, een deel van de taken van de stadionmanager waar. De operationele verantwoordelijkheid voor de inzet van en het sturing geven aan het beveiligingspersoneel berustte bij de heer P., toenmalig voetbalcoördinator van de politie Haaglanden.

2. Op 22 september 2000 deelde de heer Ro, in diens hoedanigheid van algemeen directeur van de bvo ADO Den Haag, verzoeker mee dat hij zijn werkzaamheden niet langer meer kon vervullen.

3. Verzoeker was van mening dat de beslissing om hem uit zijn functie te ontheffen, was ingegeven door een tweetal medewerkers van de politie Haaglanden, respectievelijk de heer Be., chef van het bureau Zuiderpark (de wijk in Den Haag waar de genoemde bvo is gehuisvest), en de heer P., de toenmalige voetbalcoördinator van de politie Haaglanden.

4. Verzoeker zag aanleiding om een klacht over het incident in te dienen bij de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden.

In de klachtbrief van 26 september 2000 die hij terzake schreef, stelde hij onder meer het volgende:

"Op maandag 18 september 2000 te ongeveer 11.00 uur werd mij door de algemeen directeur van ADO Den Haag, de heer Ro., ten kantore van deze betaald voetbal organisatie, het navolgende gemeld:

Dhr. Be., chef van de heer P. had hem kort hiervoor telefonisch gemeld dat: B. niet langer in het stadion Zuiderpark aanwezig mocht zijn tijdens wedstrijden van ADO Den Haag, omdat door hem het in hem gestelde vertrouwen was geschaad.

De door Be. aangegeven gronden waren:

a. het aan een steward verzoeken de portofoon open te zetten bij de briefing van P., zodat B. kon meeluisteren met hetgeen in de briefing werd gezegd door P.;

b. het in het stadion toelaten van personen die door P. eerder de toegang waren geweigerd.

Hierover wil ik het volgende opmerken:

Wanneer de heer P. problemen heeft met mijn functioneren binnen de veiligheidsorganisatie van ADO Den Haag, heeft hij alle mogelijkheden mij daarover tijdens of direct na de wedstrijd of bij gelegenheid van het veiligheidsoverleg, aan te spreken. Dit is niet gebeurd. De door Be. aangedragen beschuldigingen zijn feitelijk onjuist en missen elke grond.

De feiten:

a. Toen ik bij een steward bij de ingang van de business lounge van ADO Den Haag ging informeren of hij was voorzien van een hapje en een drankje, hoorde ik door zijn portofoon de briefing van P. Ik vond dat vreemd, omdat dat niet gebruikelijk is, omdat een ieder dan kan meeluisteren. Ik wilde daar tussen komen door gebruik van de porto van de steward, doch dat lukte niet. Vervolgens heb ik toen telefonisch contact gezocht met P. om hem dit te melden. Ook dat lukte niet direct omdat hij zijn GSM tijdens de briefing had uitgezet. Na enige tijd, de briefing was inmiddels al afgelopen, heb ik hem dit voorval telefonisch gemeld.

Op geen enkele wijze heb ik opdracht gegeven of zelfs voorgesteld om op deze wijze de briefing te communiceren naar stewards, die niet bij de bijeenkomst aanwezig zijn. Het is mij niet bekend van wie dit initiatief is uitgegaan.

b. Er was onduidelijkheid ontstaan over de toelating van 3 Engelse supporters in het stadion. Zij hadden door tussenkomst van de commercieel manager van ADO Den Haag, dhr. V., toegangsbewijzen bekomen. Zij werden door de politie niet toegelaten, omdat zij zich niet konden legitimeren en volgens de politie te veel hadden gedronken. V. trachtte daarin te bemiddelen; doch de personen werden niet toegelaten. V. wendde zich vervolgens tot mij. Omdat ik de gevoeligheid van deze zaak besefte, heb ik hierover vervolgens direct overlegd met de algemeen directeur van ADO Den Haag, dhr. R. Deze sprak vervolgens P. hierover aan. Deze bleef bij zijn weigering de mensen toe te laten. Hierbij was de zaak voor R., V. en voor mij, afgedaan.

Maandagmorgen voor aanvang van het veiligheidsoverleg meldde de hoofdkassier van ADO Den Haag dhr. K. aan dhr. Ro., dat hij deze personen had toegelaten tot het stadion. Een uur later werden door Be. de beschuldigingen over mij aan dhr. Ro. uitgesproken. Op geen enkele wijze heb ik in deze de afspraken met de politie geschonden. De hoofdkassier valt ook niet onder mijn verantwoordelijkheid.

Be. heeft, zo het zich laat aanzien, zonder enig feitenonderzoek de beschuldigingen naar mijn werkgever geuit en daarbij mijn betrouwbaarheid ter discussie gesteld. Tevens wordt daarbij door hem geëist dat de directie van ADO Den Haag mij het recht ontzegt mijn beroep naar behoren uit te oefenen. Hier is heel nadrukkelijk mijn integriteit en de voortzetting van de uitoefening van mijn beroep aan de orde. Ik voel mij door het optreden van deze politieambtenaren ernstig in mijn eer en goede naam aangetast en geschaad in het uitoefenen van mijn beroep.

Overigens werd door de algemeen directeur van ADO Den Haag, dhr. Ro., naar aanleiding van deze meldingen, geen gevolg gegeven aan de door Be. gestelde eis, mij tijdens wedstrijden mijn functie niet te laten uitoefenen. Dit is aan Be. op 18 september 2000, direct na het veiligheidsoverleg, schriftelijk per fax kenbaar gemaakt. Op dit schrijven is geen antwoord ontvangen.

Op vrijdag 22 september 2000 is mij door de heer Ro., Algemeen directeur van ADO Den Haag, ontslag aangezegd. De volgende toelichting ging daarbij:

Tijdens overleg over de sociaalpreventieve aanpak van de veiligheidsproblematiek bij ADO Den Haag op donderdag 21 september tussen de burgemeester van Den Haag, de chef van de heer P. en namens ADO Den Haag de heren R. en W. (van de Raad van Commissarissen; N.o.), is door de politie geëist dat ik mijn functie bij ADO Den Haag niet langer zou uitoefenen. Weigering van deze eis zou een goede samenwerking tussen partijen in de weg staan.

Als argument werd gehanteerd dat P. had aangegeven B. er uit of ik er uit. Ook hier werden geen nadere gronden vermeld.

Ik beklaag mij hierbij dan ook bij u over het handelen van de heren Be. en P. in de uitoefening van hun functie. Tevens kwalificeer ik dit handelen als een ernstige vorm van misbruik van macht. Dit des te meer daar deze actie, zonder enige vorm van argumentatie of motivering is uitgevoerd. De twee hierboven omschreven beschuldigingen zijn apert onjuist en kunnen nooit grond zijn voor een dergelijke stellingname van de politie. De mening van de heer P. dat hij weinig prijs stelt op samenwerking met mijn persoon, is zijn goed recht. Dit geeft hem echter nog niet het recht om op basis van onjuiste beschuldigingen het mij onmogelijk te maken verder functioneren als medewerker van ADO Den Haag."

5. In januari 2001 had verzoeker nog geen reactie ontvangen op zijn klachtbrief, waarna hij de Nationale ombudsman verzocht om een onderzoek in te stellen.

Na tussenkomst door een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman zond de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzoeker op 23 maart 2001 de volgende reactie op zijn klacht:

"In reactie op uw brief van 26 september 2000 bericht ik u het volgende.

In uw klachtbrief geeft u aan dat het voor u niet langer mogelijk is gebleken om als medewerker bij de voetbalvereniging HFC ADO Den Haag verder te functioneren ten gevolge van het handelen van en het doen van bepaalde uitlatingen door een tweetal politiefunctionarissen van het korps Haaglanden. Ik begrijp dat u laatstelijk de functie van tijdelijk veiligheidscoördinator bekleedde.

In mijn hoedanigheid van burgemeester van Den Haag ben ik verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid in de stad. De afgelopen jaren is mij diverse malen gebleken dat de veiligheidsorganisatie van ADO Den Haag te wensen overliet. Er hebben zich diverse veiligheidsincidenten rondom voetbalwedstrijden voorgedaan. Hierbij bleek dat het functioneren van de veiligheidsfunctionarissen van ADO Den Haag te wensen overliet en dat de afstemming op de taakuitvoering van de politie in het kader van de openbare orde niet naar wens verliep. Deze problematiek is bij herhaling onderwerp van gesprek is geweest tijdens het wekelijks veiligheidsoverleg tussen ADO Den Haag en de politie. In persoonlijke gesprekken van de betrokken voetbalinspecteur, de heer P., met u in uw hoedanigheid van tijdelijk veiligheidscoördinator en tijdens gesprekken met de toenmalige algemeen directeur van ADO Den Haag is dit probleem eveneens aan de orde geweest. De openbare orde en veiligheidsaspecten stonden ook centraal tijdens het overleg van mijzelf met de bestuurders van ADO Den Haag.

Afgelopen zomer deden zich bij de wedstrijd om de Residentiecup en de daarop volgende wedstrijden opnieuw incidenten voor met als gevolg dat de samenwerking tussen de politie en ADO Den Haag voortdurend onder druk bleef staan.

Het uitblijven van verbeteringen ten aanzien van de veiligheid in en rond het stadion en met name het spandoekincident zijn voor mij aanleiding geweest om met het oog op het seizoen 2000-2001 aan te sturen op een gewijzigde samenwerking tussen de politie en ADO Den Haag.

Inmiddels had ik aan het bestuur van ADO Den Haag aangeboden om de operationele aansturing van de veiligheidsorganisatie van de club tijdelijk door de politie te laten verrichten. Tijdens het overleg hierover met ADO Den Haag kwam de gebrekkige vervulling van de veiligheidstaken door ADO Den Haag en de hardnekkige afstemming problematiek tussen politie en ADO Den Haag opnieuw en in algemene zin aan de orde. In het verlengde hiervan is afgesproken dat u zich niet meer met het veiligheidsbeleid zou bemoeien in afwachting van de komst van een nieuwe veiligheidscoördinator van ADO Den Haag.

De in uw brief gemelde incidenten en feiten zijn illustratief voor het feit dat de veiligheidsvoorziening nog altijd niet goed geregeld was. Van het tweede door u genoemde incident is door de politie overigens rapport opgemaakt.

Met name deze gebeurtenissen hebben ertoe geleid dat de hoofdinspecteur van politie, de heer Be., vanuit zijn politiële verantwoordelijkheid, de interim directeur van ADO Den Haag heeft verzocht om u van uw taak van tijdelijk veiligheidsfunctionaris te ontheffen. Aan dit verzoek is niet voldaan. Dit is ook aan de politie per fax bevestigd. Daarna heeft de heer Be. een alternatief aangeboden om in de (veiligheids) leemte van de club te voorzien. Dit alternatief bleek voor het bestuur niet acceptabel.

Gezien het vorenstaande ben ik van oordeel dat beide politiefunctionarissen uitsluitend hebben gehandeld vanuit hun verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Ik ben dan ook van mening dat het handelen van en het doen van bepaalde uitlatingen door beide politiefunctionarissen geen invloed heeft gehad op het feit dat u niet langer heeft kunnen functioneren als medewerker van ADO Den Haag."

6. Op 29 maart 2001 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman met zijn klacht.

B. Standpunt verzoeker

1. Verzoekers standpunt staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Verzoeker stelde dat de antwoordbrief van de korpsbeheerder voornamelijk informatie bevatte die niet relevant was voor zijn klacht. Zijn bij de korpsbeheerder ingediende klacht had hoofdzakelijk betrekking op de door de politie gehanteerde methode, en daarop was de korpsbeheerder in zijn beantwoording niet ingegaan. Ook bevatte de brief een aantal feitelijke onjuistheden, aldus verzoeker: over bedoelde periode bekleedde hij niet de functie van veiligheidscoördinator, die functie werd toen (tijdelijk) waargenomen door de heer P. Tevens werd in de brief een voorbeeld aangehaald uit een periode waarin verzoeker geen enkele binding met ADO Den Haag had, laat staan dat hij in die tijd bij de bvo een functie bekleedde.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden

1. Op 17 mei 2001 verzocht de Nationale ombudsman de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag) een reactie te geven op de klacht van verzoeker, en daarbij aan te geven of hij (onderdelen van) de klacht gegrond achtte.

Tevens werden de korpsbeheerder de volgende vragen voorgelegd:

1. In uw brief van 23 maart 2001 (zie hiervoor onder A.5.) stelt u dat de problematiek over het functioneren van veiligheidsfunctionarissen bij herhaling onderwerp van gesprek is geweest tijdens het wekelijks veiligheidsoverleg tussen medewerkers van het regionale politiekorps Haaglanden en medewerkers van ADO Den Haag. Is tijdens de gesprekken tussen de heer P. en verzoeker in het kader van het veiligheidsoverleg tussen de politie en ADO Den Haag het functioneren van verzoeker ter sprake gekomen? Zo nee, waarom niet?

2. U spreekt in uw brief over incidenten die plaats hebben gevonden tijdens de Residentiecup en de wedstrijden daarna. Op welke data hebben deze wedstrijden plaatsgevonden en wat is de rol geweest van verzoeker in deze incidenten?

3. Op welke datum heeft het door u in uw brief genoemde spandoekincident plaatsgevonden?

Wat is de rol die verzoeker hierin heeft gehad?

4. Wanneer en met wie is afgesproken dat verzoeker zich niet meer met het veiligheidsbeleid zou bezighouden, en is verzoeker van dit feit op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet?

5. In uw brief van 23 maart 2001 geeft u aan dat het portofoon-voorval en het binnen laten in het stadion van drie Engelse supporters op 18 september 2000 illustratief zijn voor het feit dat de veiligheidsvoorziening niet goed was geregeld. Verzoeker is de mening toegedaan dat deze twee voorvallen volgens de heer Be. juist de aanleiding hebben gevormd tot zijn ontslag op 22 september 2000.

a. In hoeverre hebben deze voorvallen een rol gespeeld in het verzoek tot ontheffing van verzoeker uit zijn werkzaamheden?

b. Is verzoeker in de gelegenheid gesteld zijn visie te geven op de gebeurtenissen van 18 september 2000? Zo nee, waarom niet?

c. Is navraag gedaan over het portofoon-voorval bij de steward die op 18 september 2000 bij de ingang van de business lounge stond?

d. Is het juist dat geen rapport is opgemaakt over dit portofoon-voorval? Zo ja, waarom niet?

e. Wat is de rol van verzoeker geweest in het voorval met betrekking tot de drie Engelse supporters volgens het door het regionale politiekorps Haaglanden opgemaakte rapport?

6. In uw brief van 23 maart 2001 geeft u aan dat een medewerker van de regiopolitie, i.c. de heer Be., de interim directeur van ADO Den Haag op 18 september 2000 heeft verzocht om verzoeker van zijn taak als tijdelijk veiligheidsfunctionaris te ontheffen, omdat het in hem gestelde vertrouwen was geschaad. Tevens geeft u aan dat aan dit verzoek niet is voldaan door de algemeen directeur van ADO Den Haag. Is het juist dat tijdens een gesprek op 21 september 2000 met de heer Be. en twee medewerkers van ADO Den Haag nogmaals is aangedrongen op het vertrek van verzoeker bij ADO Den Haag, hetwelk volgens verzoeker heeft geleid tot zijn ontslag op 22 september 2000?

2.1. Op 26 juli 2001 zond de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden de Nationale ombudsman de volgende reactie op de klacht van verzoeker:

"In antwoord op uw brief d.d. 17 mei 2001 inzake de klacht van de heer B. te Voorburg bericht ik u het volgende.

De aan mij gerichte klacht van de heer B. d.d. 26 september 2000 blijkt abusievelijk - voornamelijk vanwege het ongebruikelijke onderwerp - niet volgens de procedure van de 'Klachtenregeling van de politie Haaglanden 1994' te zijn behandeld en afgedaan.

Hiermee is onnodig tijd verstreken en is ook hoor en wederhoor met klager achterwege gebleven; ik bied hiervoor mijn verontschuldigingen aan. Na uw bemiddeling en om niet nog meer vertraging te laten ontstaan heb ik besloten zelf op de klacht te reageren in mijn brief van 23 maart 2001 (zie dit antwoord hiervoor onder de feiten onder 5; N.o.).

De chef van het district Den Haag-Loosduinen-Laak-Escamp heeft mij in zijn brief van 18 juni jl. ter zake gerapporteerd en is op vragen uwerzijds ingegaan.

Ik kan mij daarin vinden en sluit mij daarbij aan, onder aanvulling van het volgende.

1. De heer P. heeft niet in persoonlijke gesprekken met de heer B. diens functioneren besproken. P. zag dit niet op zijn weg liggen, aangezien hij met klager geen ambtelijke of hiërarchieke relatie had en het functioneren van klager tot de verantwoordelijkheid van het bestuur van de voetbalvereniging behoorde. Bovendien had klager zelf al in de veelheid van signaleringen tijdens de veiligheidsoverleggen van incidenten - waarvoor hij vanuit zijn functie toch aanzienlijke verantwoordelijkheid droeg - en in het uitblijven van verbeteringen aanleiding kunnen vinden om zijn eigen functioneren daarbij te betrekken.

2, 3 en 4. De datum van de wedstrijd om de Residentiecup was dinsdag 8 augustus 2000 en het 'spandoek'-incident deed zich voor bij een wedstrijd ADO Den Haag - VVV op zaterdag 13 mei.

Beide aangelegenheden zijn in een veiligheidsoverleg aan de orde gekomen en maken deel uit van een reeks incidenten waarin de politie Haaglanden aanleiding heeft gezien om het veiligheidsbeleid en de samenwerking aan de kaak te stellen. Voor zover bekend bekleedde klager op deze momenten nog een functie bij de voetbalvereniging met enige verantwoordelijkheid ten aanzien van de veiligheid.

Of, op welk moment en in welke mate het bestuur van de voetbalvereniging aanleiding heeft gezien om klager voor een en ander verantwoordelijk te stellen en om de dienstbetrekking met hem te beëindigen zijn vragen die aan het bestuur van de vereniging zouden moeten worden voorgelegd.

5a. Het verzoek tot ontheffing was ingegeven door toenemende zorg over de uitvoering van het veiligheidsbeleid door de voetbalvereniging. Bij het uitspreken van deze zorg zijn ook deze twee incidenten door de politie opgesomd.

5b. Er van uitgaande dat klager hiervoor kennelijk door het verenigingsbestuur verantwoordelijk is gehouden, dient deze vraag te woorden voorgelegd aan dit bestuur.

5c, d en e. Zie de brief met bijlagen van de districtschef.

6. Dit is niet juist. Zie de laatste alinea op de 3e bladzijde van de brief van de districtschef (deze alinea is in die brief hieronder in cursief weergegeven; N.o.).

Een afschrift van de brief van de districtschef, alsmede van overige stukken die betrekking hebben op de klacht, zijn hierbij gevoegd."

2.2. Bij zijn brief aan de Nationale ombudsman heeft de korpsbeheerder onder meer een afschrift gevoegd van de brief van 18 juni 2001 die de chef van het district Den Haag-Loosduinen/Laak/Escamp, de heer H., aan hem had gestuurd.

Deze brief luidt als volgt:

"Naar aanleiding van een door de heer B. ingediende klacht, op grond van de Wet Nationale ombudsman, tegen medewerkers van politie Haaglanden, de hoofdinspecteur Be. en de inspecteur P., bericht ik u het volgende.

In deze brief van 29 maart 2001 (bedoeld zal zijn 17 mei 2001, de klacht die verzoeker aan de Nationale ombudsman had gezonden was gedateerd 29 maart 2001; N.o.), gericht aan de beheerder van het regionaal politiekorps Haaglanden, verzoekt de Nationale ombudsman in te gaan op een aantal incidenten welke betrekking zouden hebben op het functioneren van de heer B. binnen de kaders van het veiligheidsbeleid bij de HFC ADO Den Haag.

Voordat ik inga op de benoemde incidenten, wil ik terug naar de brief van de heer B., gedateerd 26 september 2000 (zie hiervoor onder A.4.). In essentie stelt de heer B. middels deze brief de integriteit van medewerkers van politie Haaglanden ter discussie. Zonder enige vorm van argumentatie of motivering zou door deze medewerkers misbruik zijn gemaakt van macht. Tevens beticht de heer B. deze medewerkers van vooringenomenheid bij de uitvoering van hun werkzaamheden.

In uw antwoord op deze brief geeft u duidelijk aan dat het veiligheidsbeleid bij HFC ADO Den Haag, over de besproken periode, duidelijk te wensen over liet. De heer B. was in de positie van veiligheidscoördinator en later management adviseur veiligheid aanspreekpunt bij deze voetbalclub voor wat betreft het veiligheidsbeleid. Zowel het veiligheidsbeleid als ook het functioneren van veiligheidsfunctionarissen zijn herhaaldelijk onderwerp van gesprek geweest tijdens het wekelijks te houden veiligheidsoverleg tussen de HFC ADO Den Haag en politie Haaglanden. Teneinde een falend veiligheidsbeleid in beeld te brengen zijn een aantal incidenten ter discussie gesteld tijdens dit overleg.

Vanwege het uitblijven van verbetering inzake veiligheidsbeleid en het functioneren van de veiligheidsfunctionarissen heeft de hoofdinspecteur Be., chef bureau Zuiderpark, namens de commissaris van politie H. (belast met de portefeuille voetbal, namens de regiopolitie Haaglanden) de algemeen directeur van de HFC ADO Den Haag, gemotiveerd en beargumenteerd, verzocht de heer B. te ontheffen van zijn taakstelling inzake veiligheidsbeleid bij voornoemde voetbalclub.

Illustratief voor een falend veiligheidsbeleid is het toelaten van een 25-tal supporters met een stadionverbod tijdens wedstrijden in het kader van de Residentie Cup. Een lijst met supporters, welke een stadionverbod hebben, wordt overigens door de HFC ADO Den Haag aangemaakt en gemeld bij de KNVB.

Genoemd spandoekincident heeft eveneens betrekking op het falende veiligheidsbeleid. De aan dit incident verbonden conclusie is dat op onjuiste wijze is gefouilleerd door veiligheidsmedewerkers, verbonden aan de HFC ADO Den Haag.

De discussie rondom het functioneren van veiligheidsfunctionarissen en het falend veiligheidsbeleid bij HFC ADO Den Haag heeft niet plaatsgevonden in de achterkamer maar is binnen de daarvoor bestemde overlegstructuren gevoerd. Namens het bestuur van de HFC ADO Den Haag, hebben de heren W., R. en Sl. deelgenomen aan bijeenkomsten, waarbij beleid en de uitvoering daarvan ter discussie stonden.

Eventueel hieruit voortvloeiende afspraken, inzake de bemoeienis van de heer B. met het veiligheidsbeleid, zijn onderdeel van de interne bedrijfsvoering van de HFC ADO Den Haag.

De heer B. heeft een arbeidsovereenkomst met de HFC ADO Den Haag. Vanuit zijn politiële verantwoordelijkheid heeft de hoofdinspecteur van politie, de heer Be., de werkgever verzocht de heer B. te ontheffen van zijn taakstelling inzake veiligheidsbeleid, aangezien het vertrouwen in de uitvoering van dit beleid was weggevallen. De uiteindelijke beslissing hieromtrent zal worden genomen door de werkgever, in dit geval de HFC ADO Den Haag.

Het, naar de mening van politie Haaglanden, falende veiligheidsbeleid in het algemeen en het functioneren van veiligheidsfunctionarissen, is meer dan eens ter discussie gesteld tijdens daarvoor bestemde overlegstructuren. Van enige vooringenomenheid van medewerkers van politie Haaglanden, de heren Be. en P., is dus geen sprake.

Aangezien de hoofdinspecteur Be., vanuit zijn politiële verantwoordelijkheid, bij de interim directeur van de HFC ADO Den Haag heeft aangedrongen op ontheffing van taakstelling, doet dit niets af aan zijn integriteit.

Ten aanzien van de overige, door de Nationale Ombudsman gevraagde, informatie betreffende incidenten bericht ik u het volgende.

Het portofoon-voorval en het binnenlaten van drie Engelse supporters vormen niet de directe aanleiding tot ontslag van de heer B. Politie Haaglanden heeft de tendens van falende afspraken meerdere malen gedurende het voetbalseizoen, ter discussie gesteld. Het gaat dan om het meermalen onzorgvuldig toelaten van supporters binnen het stadion, de kwalitatief slechte veiligheidsfouillering van supporters voor wedstrijden, de wijze waarop door veiligheidsfunctionarissen werd omgegaan met stadionverboden, het beheer van het supportershome, de materiele voorzieningen in het stadion. Onder andere deze aspecten zijn ter discussie gesteld tijdens de daarvoor bestemde overlegstructuren. De vraag, welke incidenten danwel aspecten uiteindelijk hebben bijgedragen aan het ontslag van de heer B., dient voorgelegd te worden aan het bestuur van de HFC ADO Den Haag, werkgever van de heer B.

Zowel het portofoon-voorval als de toelating van de drie Engelse supporters zijn tijdens het wekelijks veiligheidsoverleg ter sprake geweest.

Vanwege het feit dat het portofoon-voorval gebaseerd is op eigen waarneming en zelfstandig is gemeld en bevestigd door diverse stewards is het niet noodzakelijk van het incident navraag te doen. Het incident staat vermeld in de interne rapportage van het supportersdetachement voor de HFC ADO Den Haag.

De Engelse supporters zijn, in strijd met de gemaakte afspraken, toegelaten tot het stadion. De heer B. is aanspreekpunt voor het veiligheidsbeleid bij de voetbalclub en als zodanig mede verantwoordelijk voor toelating in het stadion.

Niet alleen de incidenten die plaatsvonden op 16 september 2000 vormden de aanleiding voor een gesprek tussen de interim directeur van de voetbalclub en de hoofdinspecteur Be. Zoals gesteld lagen meerdere incidenten aan dit gesprek ten grondslag. Nog diezelfde dag heeft de directie van HFC ADO Den Haag laten weten geen gehoor te zullen geven aan dit verzoek.

Op 21 september 2000 heeft de commissaris van politie H., in zijn hoedanigheid van portefeuillehouder voetbal voor de regiopolitie Haaglanden, bij de raad van commissarissen voor de HFC ADO Den Haag en de Burgemeester van Den Haag, portefeuillehouder Openbare Orde en Veiligheid, aangedrongen op een goede uitvoering van het veiligheidsbeleid en tevens heeft hij aangegeven dat het vertrouwen in het functioneren van de heer B. is opgezegd (cursivering N.o.).

Politie Haaglanden kan de vraag of deze incidenten de basis vormen voor een eventueel ontslag van de heer B. door de HFC ADO Den Haag, niet beantwoorden. Deze vraag dient u te richten aan directie en bestuur van voornoemde voetbalclub. De incidenten hebben een falend veiligheidsbeleid bloot gelegd en het ligt niet op mijn weg in te gaan op eventuele arbeidsrechtelijke consequenties, die hier het gevolg van zijn of zijn geweest.

Tot slot een reactie op de lange behandelduur van de klacht in eerste aanleg. De gestelde behandeltermijn voor klachtbehandeling is overschreden. Ik bied daarvoor, middels deze brief, mijn verontschuldigingen aan."

2.3.1. Bij de brief van de districtschef van 18 juni 2001 aan de korpsbeheerder is onder meer gevoegd een afschrift van een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door een hoofdagent van politie van het regiokorps Haaglanden.

In dit proces-verbaal is het volgende opgenomen:

"Hierbij verklaar ik, J., hoofdagent van politie Haaglanden het volgende:

Op 16 september 2000 vanaf 17.30 uur bevond ik mij in uniform gekleed en met voetbalmaatregelen rondom de voetbalwedstrijd ADO Den Haag-Go Ahead Eagles belast in het Zuiderpark Stadion in het Zuiderpark te 's-Gravenhage.

Ik was specifiek belast met de controle op de identiteitspapieren van de bezoekers bij de ingang Zuid van de wedstrijd. De wedstrijd begon om 19.00 uur

Ongeveer 15 minuten na het begin van de wedstrijd meldden zich een tiental Engelssprekende personen bij de ingang Zuid van het stadion.

Deze personen gedroegen zich luidruchtig. Bij iedere persoon van deze groep kon ik, verbalisant, een alcohol lucht waarnemen. Van deze groep konden slechts drie personen een identiteitspapier tonen. De anderen konden dit niet.

Na overleg met de groepchef Vi., is besloten de mensen zonder identiteitspapieren te weigeren.

Hierop vertelden de Engelssprekenden dat zij de kaarten voor deze wedstrijd van een manager van ADO Den Haag hadden gekocht. Tevens vertelden de Engelssprekenden dat zij bij de aankoop van deze kaarten geen identiteitspapieren hadden getoond.

Het gedrag van de gehele groep Engelssprekenden heb ik, verbalisant, als agressief ervaren. Ik weet dat andere politiemensen van de droppingeenheid Golf 030 dit ook hebben ervaren.

De Engelssprekende mannen, die wel het stadion in mochten, kwamen ongeveer 20 minuten na aanvang van de wedstrijd met de mij bekende manager van ADO Den Haag de heer V. naar de ingang Zuid lopen. Dit was aan de binnenzijde van de toegangspoort.

De droppingeenheid Golf 030 bevond zich op dat moment bij de ingang van het Top palace restaurant.

Deze manager V. stelde aan de groepschef Vi. de vraag: 'Waarom mogen deze mensen het stadion niet in?' Hierop heeft de groepschef Vi. uitleg gegeven aan de heer V.

De heer V. is hierop in de richting van de Zuidtribune gelopen.

Ongeveer 3 minuten, nadat de heer V. in de richting van de Zuidtribune was gelopen, kwam vanuit die richting van de Zuidtribune een man aangelopen, die ik ken als de heer B. Tijdens mijn diensten bij ADO Den Haag in het vorige seizoen heb ik de heer B. leren kennen als veiligheidscoördinator van ADO Den Haag.

De heer B. liep rechtstreeks naar mij, verbalisant, toe. Hij stelde mij, verbalisant, direct de vraag: 'Waarom hebben jullie, de politie, die mensen, de Engelssprekenden, geweigerd?'

Ik, verbalisant, heb de heer B. hierop geantwoord dat de Engelssprekenden geen identiteitspapieren konden tonen en dat de Engelssprekenden naar alcohol roken.

Hierop stelde de heer B. opnieuw de vraag: 'Waarom hebben jullie die mensen geweigerd?'

Ik heb vervolgens de heer B. opnieuw het antwoord gegeven, dat de mensen geen identiteitspapieren konden tonen en naar alcohol roken.

Tevens heb ik de heer B. erop gewezen, dat aan het linker toegangshek een bord hing met het reglement van de KNVB. Op dit bord stond vermeld, dat een ieder, die een wedstrijd bezoekt geweigerd kan worden indien deze persoon zich niet kan identificeren. Ook stond op het bord dat mensen geweigerd kunnen worden als zij zich onder invloed van alcohol bevinden.

Hierop vroeg de heer B.: 'Op welke van deze bepalingen hebben jullie, de politie, deze mensen geweigerd?'

Mijn antwoord hierop was op beide gronden. Ik, verbalisant, zag dat de heer B. zijn schouders ophaalde.

Opnieuw stelde de heer B. de vraag: 'Maar op welke grond hebben jullie, de politie, de mensen geweigerd?'

Dit vraag- en antwoordspel heeft zich nog enige malen herhaald. Ik, verbalisant, zag dat de heer B. iedere keer dat ik hem antwoordde zijn schouders ophaalde. Na ongeveer 3 minuten maakte de heer B. met zijn arm een gebaar, dat in de voetbalwereld een weggooigebaar wordt genoemd. Direct hierop liep de heer B. in de richting van de Zuidtribune.

Ik bevond mij nog steeds ter hoogte van de ingang van het TOP Palace restaurant. Op het moment, dat ik mij omdraaide om in de richting van de ingang ZUID te lopen te lopen zag ik, verbalisant, dat de Engelssprekenden, die enige minuten daarvoor zich nog aan de buitenkant van het toegangshek bevonden nu in het stadion waren. Op een vraag van mij, verbalisant, antwoordden de stewards, dat zij de mensen hadden toegelaten op aanwijzingen van een kassier van de ADO Den Haag. Na overleg met de voetbalinspecteur P. zijn de Engelssprekenden tot de tribune toegelaten. Ik, verbalisant, heb direct het voorval met de heer B. aan de voetbalinspecteur gemeld. Ik heb dit proces-verbaal ondertekend en gesloten."

2.3.2. Bij de brief van de districtschef van 18 juni 2001 aan de korpsbeheerder is onder meer gevoegd een afschrift van een "rapport supportersdetachement" opgemaakt door een brigadier van politie van het regiokorps Haaglanden.

In dit rapport is het volgende opgenomen:

"RAPPORT

Ik, St., brigadier van politie, verklaar het volgende.

Op zaterdag 4 september 2000 omstreeks 18.30 uur bevond ik mij in het Zuiderpark te Den Haag alwaar ik dienst deed als lid van het supportersdetachement van Politie Haaglanden, bij de wedstrijd ADO Den Haag - Excelcior.

Op genoemd tijdstip sprak ik bij de ingang van de businessclub aan de achterzijde van de Zuid-tribune met een voor mij van uiterlijk bekende steward van ADO Den Haag. Hij vertelde mij dat hij tijdens de briefing van de stewards van de wedstrijd ADO Den Haag - Top Oss welke werd voorgezeten door de inspecteur van politie P., alles wat daar gezegd werd over het portofoonkanaal van de stewards werd uitgezonden. Genoemde steward heeft vervolgens de veiligheidsadviseur van ADO Den Haag Dhr. B. hierover aangesproken.

Volgens genoemde steward zei Dhr. B. dat hij opdracht had gegeven een portofoon aan te zetten zodat hij mee kon luisteren en dat het geen kwaad kon.

Vervolgens verklaarde de steward dat na afloop Dhr. B. tegen de stewards heeft gezegd dat men er niet over mag praten omdat men anders ontslagen zou worden."

2.3.3. Bij de brief van de districtschef van 18 juni 2001 aan de korpsbeheerder is voorts onder meer gevoegd een afschrift van de notulen van het (maandelijkse) veiligheidsoverleg tussen ADO Den Haag en de politie Haaglanden, over de periode april 1999 - maart 2000. Bij dit overleg was verzoeker aanwezig als veiligheidscoördinator, en politieambtenaar P. als politiecoördinator.

Bij een aantal overleggen was eveneens de districtschef Den Haag-Loosduinen/Laak/ Escamp, de heer H., aanwezig.

Uit de notulen komt naar voren dat de politie Haaglanden actief betrokken is bij het veiligheidsbeleid van ADO Den Haag.

2.3.3.1. Een vast punt op de agenda van dit overleg vormde de uit veiligheidsoogpunt verrichte evaluatie van de door ADO Den Haag gespeelde wedstrijden. Uit de weergave hiervan in de notulen van het overleg komt naar voren dat tijdens het merendeel van de wedstrijden die gedurende de beschreven periode hadden plaatsgevonden, problemen rondom de veiligheidssituatie waren geweest.

Deze problemen hadden onder meer betrekking op het werpen van voorwerpen op het speelveld tijdens de wedstrijden, op het gooien van stenen door supporters, op het meenemen van glazen bier op de tribunes door bezoekers, op het ten onrechte binnenlaten van personen met een stadionverbod, op het onzorgvuldig uitvoeren van de fouillering voorafgaand aan de wedstrijd als gevolg waarvan verboden voorwerpen het stadion werden binnengebracht, op het abusievelijk openen van een toegangspoort, op het in gedrang komen van personen, op het stichten van brand op de tribune, en vechtpartijen tussen supporters van rivaliserende clubs, onder andere doordat zij vanuit de verschillende vakken naar elkaar konden "overklimmen".

2.3.3.2. In de notulen van het veiligheidsoverleg d.d. 13 september 1999 is genoteerd, dat de heer H. een concept-brief presenteert waarin hij zijn bezorgdheid uitspreekt over de veiligheidssituatie bij ADO Den Haag.

2.4. Bij zijn brief aan de Nationale ombudsman heeft de korpsbeheerder een afschrift gevoegd van de brief van 23 oktober 2000 die de chef van het district Den Haag-Loosduinen/Laak/Escamp, de heer H., aan hem had gestuurd in het kader van de behandeling van de klacht van verzoeker van 26 september 2000.

Deze brief luidt als volgt:

"Naar aanleiding van de brief van de heer B. van 26 september 2000, waarin hij zich beklaagt over het handelen van de hoofdinspecteur Be. en de inspecteur P. bericht ik u het volgende.

Tijdens het voetbalseizoen 1998-1999 is de heer B. als veiligheidscoördinator aangesteld bij de HFC ADO Den Haag. Hij heeft die functie uitgeoefend tot het einde van het voetbalseizoen 1999-2000. In de periode dat de heer B. als veiligheidscoördinator werkzaam was, hebben zich verscheidene veiligheidsincidenten voorgedaan rondom voetbalwedstrijden van de HFC ADO Den Haag. Van een ernstig incident bent u getuige geweest tijdens de wedstrijd HFC ADO Den Haag - FC Zwolle op 22 april 2000. Veelal waren deze incidenten te wijten aan het (niet) optreden van de veiligheidscoördinator. De heer B. is hier meermalen over aangesproken tijdens het wekelijks veiligheidsoverleg en in persoonlijke gesprekken met de inspecteur P. Ook met de toenmalig directeur Sl. is over deze incidenten gesproken. De samenwerking tussen de politie en de heer B. heeft door deze incidenten bij voortduring onder spanning gestaan. De gesprekken met B. en Sl. hebben hierin geen verbetering gebracht. Deze problematiek is ook in de politie-evaluatie van het voetbalseizoen 1999-2000 beschreven.

Na het seizoen 1999-2000 heeft de heer B. zijn functie als veiligheidscoördinator beëindigd.

Bij het begin van het nieuwe voetbalseizoen bleek dat HFC ADO Den Haag de vacature van veiligheidscoördinator, ontstaan door het vertrek van de heer B., niet had ingevuld. Omdat mede door het naderende vertrek van de directeur Sl. door de club geen uitvoering kon worden gegeven aan het veiligheidsbeleid, heeft zij de heer B. verzocht die functie tijdelijk waar te nemen. Hoewel wij hiermee niet gelukkig waren, hebben wij deze situatie stilzwijgend geaccepteerd, omdat wij begrip hadden van de moeilijke situatie die was ontstaan bij de HFC ADO Den Haag.

Tijdens de wedstrijd om de Residentiecup en de daarop volgende wedstrijden van HFC ADO Den Haag hebben zich weer veiligheidsincidenten voorgedaan. De aansturing van de stewardorganisatie voldeed niet; het toelatingsbeleid voldeed niet waardoor personen met een stadionverbod zich tijdens wedstrijden in het stadion aanwezig waren; de fouillering van bezoekers werd slecht uitgevoerd.

Tijdens het veiligheidsoverleg is dit door de inspecteur P. meermalen ingebracht. De club heeft in deze situatie geen verbetering gebracht. Uiteindelijk is deze falende uitvoering van het veiligheidsbeleid door HFC ADO Den Haag mede oorzaak geweest voor het optreden van de politie na de wedstrijd van HFC ADO Den Haag - TOP-Oss.

Na overleg met de korpschef heeft u besloten dat, materieel gezien en voor de 'time being', de uitvoering van het veiligheidsbeleid bij thuiswedstrijden van HFC ADO Den Haag door de politie zal worden uitgevoerd tot het moment dat er een nieuwe veiligheidscoördinator door de club zal zijn aangesteld. De heer B. zou zich niet meer met de uitvoering van het veiligheidsbeleid en de aansturing van de stewardorganisatie mogen bemoeien. Het bleek echter dat de heer B. nadien nog contact zocht met stewards.

Tijdens wedstrijd HFC ADO Den Haag op 16 september jongstleden deden zich twee incidenten voor waarbij de heer B. zich op een negatieve manier manifesteerde. Ten behoeve van de beantwoording ga ik nader in op deze incidenten, hoewel deze op zich geen invloed meer hebben gehad op het oordeel over het functioneren van de veiligheidscoördinator van HFC ADO Den Haag. Het vertrouwen tussen de veiligheidscoördinator en de politie is weggevallen. Er is daardoor een onwerkbare situatie ontstaan.

1. Tijdens de briefing van de stewards voor de wedstrijd door de inspecteur P., bleek dat één van de stewards zijn portofoon op zenden had staan, waardoor de briefing ook buiten de briefingruimte door anderen kon worden gevolgd. P. heeft de betrokken steward hierover aangesproken. Deze deelde hem toen mede dat hij dit op verzoek van de heer B. had gedaan. Bovendien is dit door verschillende andere stewards tegenover een medewerker van het supportersdetachement zonder dat daarnaar is gevraagd, bevestigd.

2. Ongeveer een kwartier na begin van de wedstrijden meldden zich hij de zuidingang van het stadion een groep Engelssprekende mannen. Politieambtenaren die waren belast met de toelating en fouillering van toeschouwers roken dat de mannen alcoholhoudende drank hadden genuttigd. De mannen waren in het bezit van toegangskaarten. Drie van hen konden zich niet legitimeren, waarna hen de toegang tot het stadion overeenkomstig de voorschriften werd geweigerd. De mannen verklaarden dat zij de kaarten hadden gekocht van een manager van HFC ADO Den Haag en dat hun daarbij niet was gevraagd om zich te legitimeren. Enkele minuten later kwam de heer V. van de club bij de politieambtenaren informeren naar de reden van de weigering tot het toelaten van de drie mannen. Aan hem is toen uitleg gegeven. Hierop kwam de heer B. naar de betrokken politieambtenaren. Op zijn vraag is hem door de politieambtenaren uitgelegd waarom zij waren geweigerd. Hierna stelde de heer B. nog meermalen dezelfde vraag aan de politieambtenaren, die hem steeds weer uitleg gaven. De heer B. reageerde hier steeds op door zijn schouders op te halen. Uiteindelijk liep hij bij de politieambtenaren weg, waarbij hij een 'wegwerpgebaar' maakte. Later zagen politieambtenaren dat de drie mannen toch in het stadion waren. Bij navraag vertelden stewards dat zij de mannen op aanwijzing van de kassier van de club hadden binnengelaten. Van dit voorval is door één van de politieambtenaren rapport opgemaakt.

Uit het voorgaande blijkt dat de heer B. zich ondanks de afspraken, toch met de uitvoering van het veiligheidsbeleid in het stadion bemoeide. Hij deed dit op wijze die mijn eerdere conclusie rechtvaardigde: Het functioneren van de heer B. als veiligheidscoördinator doet afbreuk aan het veiligheidsbeleid zoals is afgesproken. Overigens werden beide voorvallen door verschillende politieambtenaren afzonderlijk bevestigd.

Naar aanleiding van deze incidenten, mede gelet op de voorvallen tijdens voorgaande seizoenen, heeft de hoofdinspecteur Be. de interim directeur van HFC ADO Den Haag de heer Ro. op 18 september jongstleden telefonisch verzocht de heer B. van zijn functie te ontheffen. Aan dit verzoek is niet voldaan en dit is per fax aan de hoofdinspecteur Be. kenbaar gemaakt.

Tijdens de bijeenkomst op 20 oktober jongstleden heb ik aangegeven dat de politie het vertrouwen in de huidige veiligheidscoördinator heeft opgezegd. Ik stel dan ook met nadruk dat het niet gaat om de persoon van de heer B., maar om het functioneren als veiligheidscoördinator. Volledigheidshalve meld ik u dat er tot op heden geen uitvoering is gegeven aan de afspraak om de samenwerking tussen HFC ADO Den Haag en de heer B. te beëindigen. Dit stelt de relatie met de politieorganisatie op proef.

Door de hoofdinspecteur Be. is een alternatief aangeboden om de ontstane leemte bij de club tijdelijk in te vullen. Dit alternatief was voor het bestuur van HFC ADO Den Haag middels de heer W. niet acceptabel. De heer B. is kennelijk daarom en ondanks de toezegging bij de club aangehouden in zijn functie.

Ik heb op de fax van de heer Ro. gereageerd in een brief aan de heer W.

Van enige vorm van misbruik van macht door de hoofdinspecteur Be. en de inspecteur P., waarover de heer B. spreekt, is mijns inziens geen sprake. De verschillende verklaringen, die elkaar bevestigden, waren voldoende aanwijzingen voor het ongewenste gedrag van de veiligheidscoördinator de heer B."

3.1. In de reactie die de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden de Nationale ombudsman heeft gezonden naar aanleiding van de klacht van verzoeker, was niet aangegeven of de korpsbeheerder de klacht al dan niet gegrond acht. Een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verzocht de korpsbeheerder op 1 augustus 2001 telefonisch om dit oordeel over de klacht alsnog te geven.

3.2. In reactie hierop liet de korpsbeheerder op 27 september 2001 het volgende weten:

"In aanvulling op mijn aan u gerichte brief d.d. 26 juli 2001; in aansluiting op de naar aanleiding van de brief gevoerde telefoongesprekken met de heer C. van de politie Haaglanden en in reactie op uw faxbericht d.d. 1 augustus 2001 - e.e.a. inzake de klacht van B. (…) - bericht ik u het volgende.

Ik ben van oordeel dat het handelen van alle bij deze klacht betrokken politieambtenaren, inclusief het door hen verstrekken van informatie over de door de politie gesignaleerde veiligheidsincidenten, correct en zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Daarbij stond voor hen niets anders dan het belang van de veiligheid rond voetbalwedstrijden voor ogen; dit belang woog voldoende op tegen de eventuele gevolgen die de werkgever van klager - eveneens verantwoordelijk voor de veiligheid - daaraan meende te moeten verbinden. Mijns inziens hebben de politieambtenaren geen misbruik van hun positie gemaakt en hebben zij juiste informatie verschaft. Daar waar klager enkele feiten bestrijdt werden deze in mijn brief van 26 juli jl. (met bijlagen) voldoende weerlegd.

Voor wat betreft de lange behandelduur van de klacht verwijs ik naar mijn reactie dienaangaand in mijn brief d.d. 26 juli."

D. Reactie verzoeker

1. Verzoeker werd in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op de brieven (met bijlagen) van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden.

Naar aanleiding daarvan liet verzoeker weten dat hij het niet terecht acht dat de klachtafhandeling van de zijde van de politie nu in belangrijke mate werd gericht op de kwaliteit van verzoekers werk in zijn (voormalige) functie als veiligheidscoördinator bij ADO Den Haag. Verzoeker is van mening dat dit geen onderdeel uitmaakte van zijn klacht over de politie, hij acht deze inbreng dan ook niet relevant, en wenste er ook niet inhoudelijk op te reageren. In algemene zin merkte hij er wel over op, dat ADO Den Haag hem in juli 2000 had benaderd voor de functie van veiligheidsadviseur, nadat hij zelf te kennen had gegeven zijn functie als veiligheidscoördinator niet te willen verlengen.

Op verzoekers uitdrukkelijke verzoek had hij in die functie geen operationele verantwoordelijkheid willen dragen, deze kwam in handen bij de politie, in de persoon van de heer P.

2. Verzoeker was - ook na kennisneming van de stukken - van mening dat de heer Be. de directeur van ADO Den Haag had aangezegd om hem te ontslaan, vanwege een geschaad vertrouwen, op grond van twee voorvallen, namelijk een portofoon-incident en het incident met de Engelse supporters. Verzoekers is van mening dat hem in beide gevallen geen blaam trof.

Verzoeker acht het evident dat uiteindelijk zijn werkgever, in dit geval ADO Den Haag, de beslissing diende te nemen over het al dan niet voortzetten van zijn dienstverband. Wel blijft hij van mening dat de gronden die de heer Be. heeft aangevoerd bij de heer Ro. van ADO Den Haag om op zijn ontslag aan te dringen, onjuist waren, en niet door Be. waren geverifieerd.

Verzoeker stelt dat hij in ieder geval niet is gehoord door Be., alvorens deze de vertrouwenskwestie bij verzoekers werkgever aan de orde stelde.

3.1. In reactie op de brief van 18 juni 2001 die de chef van het district Den Haag-Loosduinen/Laak/Escamp, de heer H., had gezonden aan de korpsbeheerder (hiervoor weergegeven onder C.2.2.) tekende verzoeker aan, dat de heer H. in zijn brief ten onrechte opmerkte, dat verzoeker ten tijde van het Engelse supporters-incident `aanspreekpunt was voor het veiligheidsbeleid bij de bvo en als zodanig mede verantwoordelijk voor toelating in het stadion. Verzoeker stelde dat hij juist in die periode geen verantwoordelijkheid droeg, maar slechts een adviserende functie had. Om die reden had hij ook een uitgebreid aantal vragen gesteld aan de hoofdagent J., die hierover in zijn proces-verbaal van bevindingen relateert.

Over dit proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door J., en hiervoor weergegeven onder C.2.3.1., merkte verzoeker nog op, dat daarin duidelijk is aangegeven, dat de Engelse supporters waren toegelaten door de hoofdkassier, en uiteindelijk na overleg met P. op de tribune waren toegelaten.

3.2. In reactie op het als RAPPORT aangeduide verslag van brigadier St. (en hiervoor weergegeven onder C.2.3.2.) merkt verzoeker op, dat hij dit rapport niet goed een plaats in het geheel kan geven; tot nu toe was er immers sprake van twee incidenten op 16 september 2000 tijdens de wedstrijd ADO Den Haag-Go Ahead Eagles, terwijl dit rapport refereert aan een voorval dat op 4 september 2000, tijdens de wedstrijd ADO Den Haag-Excelsior was verteld door een steward over de (niet gedateerde) wedstrijd ADO Den Haag-Top Oss. Van een dergelijk incident was verzoeker niets bekend.

Los van deze onduidelijkheid acht verzoeker het met name schokkend en kwetsend, dat in de laatste zin werd gesuggereerd dat verzoeker de stewards zou hebben gedreigd met ontslag.

E. VERKLARINGEN BETROKKEN POLITIE-AMBTENAREN

1. Op 21 mei 2002 legde de heer Be., chef bureau Zuiderpark bij het regionale politiekorps Haaglanden, in het kader van het onderzoek de volgende verklaring af tegenover een medewerkster van de Nationale ombudsman:

"Mijn functie bij het regionale politiekorps Haaglanden is die van chef bureau Zuiderpark; ik ben vanuit deze positie verantwoordelijk voor maatregelen op het vlak van de openbare orde. Ik was destijds chef van de heer P., voetbalinspecteur.

Ik was destijds niet zo tevreden over de manier waarop de heer B. als veiligheidscoördinator de zaken aanpakte ten aanzien van de te nemen veiligheidsmaatregelen voor het stadion van ADO Den Haag. Ik heb geprobeerd om met zijn manier van aanpak zo goed mogelijk om te gaan, omdat het maar voor korte tijd zou zijn, aangezien de heer B. aan het einde van het voetbalseizoen zou stoppen met werken voor ADO Den Haag. Toen ADO Den Haag vóór het begin van het nieuwe voetbalseizoen nog niemand voor deze functie had kunnen aantrekken, heeft ADO Den Haag de heer B. op een tijdelijk contract nogmaals aangenomen, nu als veiligheidsadviseur. De heer P. had de functie van veiligheidscoördinator op zich genomen. In zijn nieuwe functie zou de heer B. zich niet meer bezighouden met het aansturen van de stewards en het toelaten van supporters in het stadion.

Bij de start van het voetbalseizoen ging het vrijwel meteen weer mis. De aanpak van de heer B. verschilde niet van die zoals deze in het voorafgaande seizoen was. De heer B. heeft tijdens een wedstrijd een aantal supporters binnengelaten, die niet toegelaten hadden mogen worden. Dit wekte bij mij irritatie op.

In principe is het toelaten van supporters (het controleren van kaartjes en dergelijke) een civiele aangelegenheid van ADO Den Haag, maar op last van de burgemeester bemoeit de politie zich wel met de veiligheidsaspecten bij het toelaten van supporters, bijvoorbeeld wanneer dezen dronken zijn. Later heeft zich weer een voorval voorgedaan waarbij de heer B. zich heeft beziggehouden met het aansturen van stewards. Tijdens een briefing van de heer P. met de stewards, voorafgaand aan de wedstrijd, heeft de heer B. één van de stewards gevraagd zijn portofoon open te zetten, zodat hij kon meeluisteren naar wat de heer P. zei.

Op de maandag na de wedstrijd, 18 september 2000, heb ik telefonisch contact opgenomen met de heer Ro., de interim manager van ADO Den Haag. Ik heb hem verteld dat op deze manier niet is samen te werken met de heer B. Dat was het in het verleden ook al niet, maar nu grensde het aan het niet-toelaatbare. De heer Ro. deelde mij in het gesprek mee dat hij over mijn opmerkingen zou nadenken. Vervolgens kreeg ik later op de dag een fax waarin stond dat de heer B. toch zou aanblijven voor de termijn waarvoor hij was aangesteld.

Ik heb daarop op 21 september 2000 wederom telefonisch contact met de heer Ro. opgenomen. In dit gesprek heb ik aangegeven dat de politie niet meer met ADO Den Haag zou kunnen blijven samenwerken als de heer B. zijn positie zou blijven bekleden.

Ik heb tijdens een van deze gesprekken ook een alternatieve oplossing aangeboden. Naar mijn mening was er binnen de eigen gelederen van ADO Den Haag capaciteit om de functie van veiligheidscoördinator te bekleden. Hierop is ADO Den Haag niet ingegaan.

Een week later heeft er overleg plaatsgevonden tussen ADO Den Haag (de heren R. en W. van de Raad van Commissarissen) de burgemeester van Den Haag en de heer H., chef van het district Loosduinen/Laak/Escamp, over de problemen ten aanzien van de veiligheid en de openbare orde. Ook de wijze van aansturing van de stewards is daarbij naar voren gekomen. Dat dit zowel in het verleden als in het heden niet goed functioneerde. Ik ben daar bij aanwezig geweest."

2. Op 6 juni 2002 legde de heer P., ambtenaar bij het regionale politiekorps Haaglanden en voormalig voetbalcoördinator van de regiopolitie Haaglanden voor de bvo ADO Den Haag, in het kader van het onderzoek de volgende verklaring af tegenover een medewerkster van de Nationale ombudsman:

"De functie die ik destijds bij het regionale politiekorps Haaglanden vervulde was die van voetbalcoördinator voor ADO Den Haag. Als voetbalcoördinator ben je verantwoordelijk voor de operationele taken. De heer B. vervulde binnen de organisatie van ADO Den Haag de functie van veiligheidscoördinator. Dit hield in dat hij verantwoordelijk was voor de veiligheid binnen het stadion. Aan het eind van het seizoen zou de heer B. deze functie niet langer vervullen. Maar toen vóór de start van het nieuwe seizoen bleek dat ADO Den Haag geen geschikte kandidaat had gevonden om deze functie te gaan vervullen, heeft ADO Den Haag de heer B. verzocht de functie van veiligheidsadviseur op zich te nemen, en mij verzocht de functie van veiligheidscoördinator te vervullen. Dit heb ik geaccepteerd. Ik was nu dus zowel voetbalcoördinator als veiligheidscoördinator.

Er zijn toen duidelijke afspraken gemaakt tussen ADO Den Haag, de heer B. en mij, met betrekking tot de afbakening van de taken van de heer B. en mij. De heer B. zou zich niet met de operationele taken bezighouden. De verantwoordelijkheid hiervoor lag bij mij. De heer B. zou zich met de adviserende en administratieve zijde van de veiligheid bezighouden.

Operationele taken zijn onder meer het aansturen van stewards. Hiervan zijn er, afhankelijk van de risico's van de wedstrijd, ongeveer 50 tot 80 per wedstrijd aanwezig. Het is belangrijk dat naar buiten toe, dus naar de stewards toe, duidelijkheid bestaat ten aanzien van hun taken.

Het contact met de heer B. was altijd al zakelijk. In het nieuwe seizoen werd het contact minder frequent dan in het daaraan voorafgaande seizoen. Dit kwam doordat de functie van de heer B. was veranderd.

Het bleek echter dat de heer B. zich, ondanks de gemaakte afspraken, toch met de operationele zijde van het veiligheidsbeleid bemoeide. Hierdoor ontstond een niet-werkbare situatie. De gemaakte werkafspraken moeten wel worden nagekomen. Ik heb de heer B. hier meermalen op aangesproken tijdens het wekelijkse veiligheidsoverleg. Soms was het veiligheidsoverleg dagelijks, afhankelijk van de veiligheidsrisico's van dat moment. Ik heb de heer B. zeer regelmatig op zijn werkwijze aangesproken. Ook heb ik zowel bij de directie van ADO Den Haag als bij de interne leiding van de politie Haaglanden aangekaart dat de heer B. zich niet aan de afspraken hield. Dit was op verschillende niveaus bekend. Ook met de heer Be. heb ik hierover gesproken, hij wist van de problemen met de heer B. De heer Ro. was hiervan ook op de hoogte. Ik heb nooit aangedrongen op het ontslag van de heer B., daar had ik de functie niet voor.

Over het zogenoemde portofoon-incident kan ik het volgende vertellen. Voor aanvang van de wedstrijd hield ik een briefing voor de stewards. Dit is in een afgesloten ruimte. In het stadion was een hoofdsteward aanwezig, die ik al instructies had gegeven over de wedstrijd. De heer B. heeft deze steward gevraagd zijn portofoon open te zetten, zodat hij mee kon luisteren. Dit was niet conform onze afspraak. Ik heb hem daar die avond op aangesproken. Ik nam hem kwalijk dat hij dit had gedaan. De reactie van de heer B. was dat hij het niet met mijn stelling eens was. Ik weet niet precies wat hij heeft gezegd, maar het was wel een negatieve benadering. Dit bleek uit zijn houding en uit een armgebaar.

Als de heer B. mij had gevraagd of hij bij de briefing aanwezig mocht zijn als toehoorder, had ik daar waarschijnlijk geen bezwaar tegen gehad. Zolang hij zich maar niet met de instructie zou bemoeien. Nu had hij een steward gevraagd zijn portofoon open te zetten. Hierdoor was andere communicatie via het portofoonkanaal niet mogelijk. Dit is niet wenselijk. Hij stoort hiermee het overige portofoonverkeer. Bovendien zou hij zich niet meer met het aansturen van stewards bezighouden. Door opmerkingen over de briefing te maken heeft hij dit toch gedaan. Ik kan mij voorstellen dat deze steward niet heeft willen weigeren zijn portofoon open te zetten, omdat de heer B. zijn voormalige baas was.

Over het zogenoemde Engelse supporters incident kan ik het volgende vertellen. Iedere supporter van ADO Den Haag moet over een clubkaart en een geldig toegangsbewijs beschikken. Ook moet iedereen, desgevraagd, zich kunnen legitimeren. Wanneer bezoekers niet aan één van deze voorwaarden voldoen, kan hun de toegang tot het stadion worden geweigerd. Dit geldt voor alle bezoekers.

Soms worden mensen eenmalig uitgenodigd om een wedstrijd bij te wonen; zij beschikken dan niet over een clubkaart. Deze mensen kunnen het stadion dan wel in als zij van tevoren zijn aangemeld. Een enkele keer gebeurt het dat mensen wel een toegangskaart hebben maar niet zijn aangemeld of geen identiteitsbewijs bij zich hebben. In die gevallen beslist de veiligheidscoördinator of deze personen toch toegang tot het stadion krijgen. De verantwoordelijkheid ligt dus bij hem.

In het geval van de Engelse supporters hadden zij wel een toegangskaart, maar konden zij zich niet legitimeren. Waarschijnlijk hadden deze supporters ook alcohol gedronken. Ik kan mij niet precies herinneren wat er allemaal is voorgevallen, want het is al een tijd geleden gebeurd. Ik weet wel dat ik er op een gegeven moment bij ben geroepen. Ook de heer B. was daar aanwezig. Hij was het niet eens met het weigeren van de supporters en discussieerde daarover met mijn collega's en stewards. Hij had een negatieve benadering. Hij haalde een paar keer zijn schouders op. Op dat moment waren stewards bezig met het controleren en toelaten van supporters in het stadion. Deze discussie en bemoeienis van de heer B. stoorde de werkzaamheden van de stewards. Het doet afbreuk aan het totale veiligheidsgebeuren. Juist op verzoek van ADO Den Haag heeft de politie Haaglanden de veiligheidscoördinatie op zich genomen. Dit is in principe geen politietaak. Daarom zijn er duidelijke afspraken gemaakt over wie welke taken heeft.

Kennelijk zijn de Engelse supporters vanuit ADO Den Haag toegelaten tot het stadion. Dit was zeker niet met mijn toestemming en goedkeuring. Ook niet in overleg met mij.

Later heeft er nog een driehoeksoverleg plaatsgevonden tussen de burgemeester van Den Haag, de hoofdofficier van justitie en de korpschef van Haaglanden over de aanpak voor het nieuwe seizoen. Besloten is toen om ADO Den Haag drie jaar de tijd te geven om de veiligheid op te bouwen.

Ik heb het voetbalseizoen na het vertrek van de heer B. zonder problemen afgerond. Er is wel iemand aangesteld om de administratieve zaken af te handelen.

Ik ben sinds 1 januari 2002 niet meer werkzaam als voetbalcoördinator en veiligheidscoördinator. Mijn functie is overgenomen door een hoofdinspecteur van politie. Hij is voor twee jaar bij ADO Den Haag gedetacheerd.

Ik vond de rol die de heer Ro. hierin heeft gehad tweezijdig. Ik ben het niet eens met zijn zienswijze over de gang van zaken. Dit blijkt vooral uit de inhoud van de faxen die hij destijds heeft gestuurd. Hij zou niets weten over de problemen met de heer B. Dit is niet juist."

F. VERKLARINGEN OVERIGE BETROKKENEN

1. Op 22 maart 2002 legde de heer Ro., voormalig directeur van de bvo ADO Den Haag, in het kader van het onderzoek de volgende verklaring af tegenover een medewerkster van de Nationale ombudsman:

"De heer B. was tot 1 juli 2000 werkzaam bij ADO Den Haag als veiligheidscoördinator. ADO Den Haag had na het einde van dit contract nog geen nieuwe veiligheidscoördinator aangesteld. Om deze leemte op te vullen heeft de heer B. op mijn verzoek vanaf eind augustus 2000 de functie van veiligheidsadviseur (die wat werkzaamheden betreft veel lijkt op die van veiligheidscoördinator) vervuld. Dit was een tijdelijke aanstelling voor drie maanden.

De functie van veiligheidscoördinator vereist veel contact met het regionale politiekorps Haaglanden. In het kader daarvan had de heer B. veel contact met de heer P., politieambtenaar van dit korps. De samenwerking tussen hen beiden verliep niet goed, zij konden niet goed met elkaar opschieten. Toen de heer B. eind augustus 2000 als veiligheidsadviseur ging werken, had hij wederom veel contact met Haaglanden en dus de heer P. De heer P. had inmiddels vanuit zijn positie bij de politie, de functie van veiligheidsoördinator overgenomen. De heer Be., chef van de heer P., heeft daarop op 18 september 2000 telefonisch contact met mij opgenomen om de bezwaren van de zijde van Haaglanden over de aanstelling van de heer B. aan te geven. In dit gesprek heeft de heer Be. aangegeven dat een goed contact tussen ADO Den Haag en Haaglanden essentieel was voor de samenwerking, en dat er van de zijde van de politie grote bezwaren bestonden tegen het vervullen van de functie van veiligheidsadviseur door de heer B. Ik heb de heer Be. verteld dat ADO Den Haag vooralsnog geen reden zag de samenwerking met de heer B. te stoppen. Ik heb daarop een fax (zie hierna onder G.4.; N.o.) naar Haaglanden gestuurd met de mededeling dat ik de heer B. niet zou ontslaan.

De heer Be. heeft op 21 september 2000 wederom met mij gesproken. De heer Be. gaf aan dat de politie met het aanblijven van de heer B. niet langer kon samenwerken met ADO Den Haag. Ik heb toen beseft dat ik de bezwaren van Haaglanden had onderschat. Een goede samenwerking met de politie is essentieel voor ADO Den Haag, aangezien het publiek dat de wedstrijden bezoekt een professionele aanpak vereist, die de politie kan leveren. De positie van de heer B. is hiermee onder druk komen te staan. Ik heb toen de beslissing genomen om de heer B. zijn functie niet meer te laten vervullen. Zijn contract, dat op dat moment nog anderhalve maand zou duren, is niet opgezegd, maar hij heeft zijn werkzaamheden niet meer voortgezet. Hij is ook nog doorbetaald.

Van het Engelse supporters incident, waar u mij naar vraagt, kan ik mij niet meer precies herinneren wat er is voorgevallen. Ten aanzien van het portofoon-incident kan ik het volgende vertellen. Voor de wedstrijd had de veiligheidscoördinator, de heer P., een briefing met de stewards. De mondelinge briefing werd via een 'openstaande' portofoon door een hoofdsteward beluisterd. Het is niet de bedoeling dat iedereen dit kan afluisteren. De heer B. heeft toen bij een hoofdsteward gestaan en daar heeft de heer B. zich negatief uitgelaten over hetgeen de heer P. heeft gezegd. Zijn functie als veiligheidsadviseur hield onder meer in dat hij zich niet meer met de aansturing van de stewards zou bemoeien. Toen de politie er naderhand achterkwam dat de heer B. zich toch met dat beleid had bemoeid, waren zij daar niet blij mee. Hetgeen ik kan begrijpen. Ik heb zowel de heer B. als de betreffende hoofdsteward daarover gesproken. Maar de heer B. had een andere lezing van het voorval dan de politie en de hoofdsteward."

2. Op 7 oktober 2002 legde de heer Te., hoofdsteward van de bvo ADO Den Haag, in het kader van het onderzoek de volgende verklaring af tegenover een medewerkster van de Nationale ombudsman:

"Ik was in 2000 steward bij ADO Den Haag. Ik kan mij één voorval met een portofoon herinneren.

Ik was toen samen met alle andere stewards in de ruimte waar de briefing werd gehouden. Ik meen mij te herinneren dat de heer B. daar ook bij aanwezig was. Ik heb tijdens die briefing de portofoon opengezet, om een collega die buiten het stadion bij de bus stond om de supporters op te vangen mee te laten luisteren.

Meestal sta ik op de zuidtribune, achter het doel. Naar mijn mening heeft de heer B. mij nooit verzocht de portofoon open te zetten om mee kunnen luisteren naar de briefing van de heer P., terwijl ik op de tribune stond. Als ik de portofoon al openzet loop ik weg. Ik heb de portofoon nooit opengezet voor de heer B."

3. De Nationale ombudsman heeft ook de heer K., hoofdkassier bij ADO Den Haag, verzocht een verklaring af te leggen. De heer K. liet in reactie daarop weten zich niets van het "Engelse supporters-incident" te kunnen herinneren, en geen verklaring daarover te kunnen afleggen.

G. Nadere reactie verzoeker

1. In reactie op de hem toegezonden verklaringen van de heren Be., P. en Ro. liet verzoeker in de eerste plaats weten dat ook hij een goede samenwerking tussen partijen van essentieel belang acht om tot de uitvoering van een succesvol veiligheidsbeleid te komen. Verzoeker benadrukte echter dat zijn klacht daarop geen betrekking had, maar betrekking had op de wijze waarop de politie Haaglanden meende te kunnen omgaan met een functionaris van de andere partij die de politie, om welke reden dan ook, niet welgevallig is. Verzoeker benadrukte dat zijns inziens de klacht betrekking had op het feit dat de verantwoordelijke veiligheidsfunctionaris voor voetbalzaken van de politie Haaglanden ernstige (en volstrekt ongegronde) beschuldigingen had geuit over verzoekers betrouwbaarheid bij diens werkgever en daarmee zijn integriteit aan de orde had gesteld, die uiteindelijk tot verzoekers ontslag hadden geleid.

Verzoeker erkende dat de uiteindelijke beslissing over het niet voortzetten van zijn dienstverband weliswaar werd genomen door zijn werkgever, in dit geval ADO Den Haag, maar was van mening dat de bvo hiertoe zodanig onder druk is gezet door de politie Haaglanden, dat ADO Den Haag hierin eigenlijk geen eerlijke keuze had gekregen. Immers, wanneer de bvo niet zou zijn ingegaan op het verzoek van de politie, zou hiermee de samenwerking met de politie op langere termijn gevaar hebben gelopen.

2. Naar aanleiding van de verklaring van Be. merkte verzoeker op, dat hij geen feitelijk contact had onderhouden met Be., en hem niet meer dan oppervlakkig kende. Verzoeker tekende dan ook aan, dat Be. niet uit eigen wetenschap een oordeel kon hebben over verzoeker. Verzoeker merkte op, dat uit de verklaring van Be. uit niets naar voren kwam dat hij enig onderzoek had ingesteld naar de aan hem door P. gemelde gebeurtenissen. Deze voorvallen, wederom de twee al eerder genoemde incidenten met betrekking tot de portofoon en rond de Engelse supporters, waren volgens verzoeker op geen enkele wijze geverifieerd, maar werden wel door Be. gehanteerd om zijn onbetrouwbaarheid aan de orde te stellen. De informatie hieromtrent kwam, aldus verzoeker, uitsluitend van P.

3. Naar aanleiding van de verklaring van P. handhaaft verzoeker zijn eerder weergegeven standpunt, en benadrukte hij wederom dat het tweetal door P. genoemde incidenten, die waren gebruikt om verzoekers integriteit ter discussie te stellen, niet op waarheid berustten.

Verzoeker wees er voorts op, dat P. in zijn verklaring tegenover de Nationale ombudsman heeft gesteld dat hij meerdere malen met verzoeker over diens functioneren had gesproken, terwijl in de reactie van de korpsbeheerder naar aanleiding van deze klacht was vermeld, dat `de heer P. niet in persoonlijke gesprekken met de heer B. diens functioneren heeft besproken. P. zag dit niet op zijn weg liggen, aangezien hij met klager geen ambtelijke of hiërarchieke relatie had en het functioneren van klager tot de verantwoordelijkheid van het bestuur van de voetbalvereniging behoorde.'

4. Naar aanleiding van de verklaring van Ro. stelt verzoeker dat Ro. zich weliswaar niet meer zo goed kon herinneren hoe één en ander in zijn werk was gegaan, maar dat hij toentertijd, direct na het voorval, wel een fax had gezonden aan de politie Haaglanden, waaruit één en ander was af te leiden. Ro. refereerde in zijn verklaring ook aan deze fax.

Verzoeker zond de Nationale ombudsman een afschrift van deze fax, verzonden door ADO Den Haag aan de politie Haaglanden, ter attentie van de heer Be.

De inhoud van deze fax luidt als volgt:

"In reactie op ons telefonisch contact vanochtend inzake het functioneren van de heer B. het volgende.

De aanleiding van uw opmerkingen hebben wij bij de heer B. en betrokkenen geverifieerd. Uit hun reactie is ons gebleken dat wij op basis hiervan geen aanleiding zien het contract voor bepaalde tijd met de heer B. voortijdig te ontbinden, hetgeen u ons uitdrukkelijk verzocht. Voor de goede orde:

- de heer B. heeft betreffende steward geen opdracht gegeven hem via de portofoon mee te laten luisteren naar de briefing.

- de heer B. heeft de bewuste Engelse supporters geen toegang verleend tot het stadion of anderzijds herin een beslissende rol gespeeld.

Wij zullen de heer B. blijven inzetten in de wedstrijdorganisatie, mede in verband met het langdurig uitvallen van onze stadionmanager. Wij zullen zijn specifieke taken vooraf met u communiceren."

5. Verzoeker zond de Nationale ombudsman voorts een kopie van een brief die de heer Ro. op 28 september 2000 had gezonden aan de heer H., chef van het district Loosduinen/Laak/Escamp van de regiopolitie Haaglanden. Volgens verzoeker komt uit deze brief naar voren dat er vanuit de directie en de Raad van Commissarissen van ADO Den Haag absoluut niet werd getwijfeld aan verzoekers integriteit, en stond de politie daarin dan ook lijnrecht tegenover de bvo.

Deze brief luidt als volgt:

"Bijgaand ontvangt u de door ADO Den Haag opgestelde notitie inzake invulling van 'Functionarissen Veiligheid' naar aanleiding van ons overleg van 14 september jongstleden. Graag ontvangen wij uw reactie hierop en treden wij op zeer korte termijn in overleg omtrent werving en selectie van kandidaten.

In het kader van het ontslag van de heer B. bericht ik u als volgt.

Vooropgesteld zijn wij hoogst ongelukkig met de ontstane situatie. Vanuit directie en de Raad van Commissarissen wordt absoluut niet getwijfeld aan de integriteit van de heer B. Wij hebben echter toch gemeend te moeten besluiten de heer B. de wacht aan te zeggen ten aanzien van zijn werkzaamheden die rechtstreeks betrekking hebben op de uitvoering van het veiligheidsbeleid. Dit heeft als consequentie dat een aantal taken op dit moment niet meer kunnen worden uitgevoerd. Gezien de geringe bezetting in de professionele staf mag niet worden verwacht dat de taken zo maar en op korte termijn kunnen worden overgedragen en opgevangen door een medewerker van ADO Den Haag.

Een en ander is in een telefonisch overleg d.d. 18 september 2000, aan u duidelijk gemaakt. U heeft toegezegd voorde korte termijn garant te staan voor de invulling. Daarbij opgemerkt dat het de verantwoordelijkheid van de club is om een structurele oplossing te vinden.

Vooralsnog zal de heer B. intern werkzaamheden verrichten voor de club, die geen enkele invloed hebben op de uitvoering van het gezamenlijk ingezette veiligheidsbeleid. De heer B. zal niet namens de club naar buiten treden en tijdens wedstrijden niet voor onze organisatie worden ingezet.

Verder bevestigen wij nog eens onze afwijzing op uw voorstel om de heer M. als stewardcoördinator te voegen aan onze organisatie. Onze beweegredenen hieromtrent zijn u inmiddels mondeling toegelicht en bij u als bekend verondersteld."

6. In reactie op de hem toegezonden verklaring van Te., en de mededeling dat K. geen verklaring over het "Engelse supporters"-incident kon afleggen, liet verzoeker weten dat hij dit laatste teleurstellend vond.

Achtergrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Tijdens gesprek met directeur van ADO Den Haag (verzoekers werkgever) geëist dat verzoeker zijn functie als managementadviseur veiligheid niet meer zou uitoefenen, als gevolg waarvan verzoeker ontslag kreeg aangezegd; in reactie niet voldoende inhoudelijk gereageerd op klachtbrief van verzoeker, in reactie staan aantal feitelijke onjuistheden.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Geen verklaring gegeven voor lange behandelingsduur klacht.

Oordeel:

Gegrond