2003/187

Rapport

Verzoekers (echtgenoten) klagen erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord op 15 maart 2000 verzoeker tijdens zijn insluiting onvoldoende medische zorg hebben geboden.

Voorts klagen verzoekers erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord zich partijdig heeft opgesteld in het conflict dat verzoekers hadden met hun buren. Ze klagen er met name over dat deze ambtenaar op 20 augustus 2000 bij hun thuis is langsgekomen met de bedreigende informatie dat hun buurman een procedure zou starten als zij de damwand die zij op hun erf hadden staan niet zouden verplaatsen, zonder nadere vragen te stellen omtrent deze kwestie.

Beoordeling

I. Algemeen

Sinds enkele jaren wordt het regionale politiekorps Noord-Holland Noord geconfronteerd met buurtproblemen tussen verzoekers (de heer Z en mevrouw Zx) en de families Ko. en E. Over en weer worden meldingen en aangiften gedaan van strafbare feiten. Eén van deze aangiften resulteerde op woensdag 15 maart 2000 in de aanhouding en inverzekeringstelling van Z.

Z werd om 10:30 uur aangehouden en overgebracht naar het politiebureau te Schagen, alwaar hij om 10:35 uur werd voorgeleid aan de hulpofficier van justitie M. Omstreeks 11:00 uur werd Z verhoord door betrokken ambtenaar K. Het verhoor werd om 12:10 uur onderbroken voor de lunch. Z verklaarde niet te willen lunchen. Om 13:00 uur werd het verhoor weer aangevangen.

Omstreeks 14:25 uur werd Z door hulpofficier van justitie M. geconfronteerd met zijn inverzekeringstelling. Toen het verhoor weer aanving, sloot Z zijn ogen. Hij begon snel te ademen, hevig te zweten en maakte zwaaiende bewegingen met zijn armen. Vervolgens gleed Z van zijn stoel. Een huisarts en een ambulance zijn vervolgens ingeschakeld. Deze waren om 14:36 uur ter plaatse. Zowel het ambulancepersoneel als de huisarts (S.) gaven aan dat een simulatie van hyperventilatie niet uit te sluiten was. Zij achtten geen reden aanwezig om Z over te brengen naar een ziekenhuis of om andere maatregelen te nemen. De politie raadpleegde de arts over het al dan niet insluiten van Z. Huisarts S. zag daarin geen bezwaar, met name omdat Z bij de insluiting zou worden onderzocht door een GGD-arts.

Nadat Z om 15:30 uur in verzekering was gesteld, werd hij overgebracht naar het politiebureau te Den Helder, waar hij omstreeks 16:47 uur in een cel met camerabewaking werd ingesloten. Elk kwartier heeft arrestantenwacht H. gekeken hoe het met Z ging. Om 21:33 uur werd door de dienstdoende wachtcommandant O. contact opgenomen met een GGD-arts. Om 22:15 uur werd Z bezocht door GGD-arts Sc. Omdat Sc. twijfelde aan een simulatie heeft hij de neuroloog in het Q-ziekenhuis in Den Helder geconsulteerd en is besloten Z te laten onderzoeken in het ziekenhuis. Omstreeks 23:55 uur werd Z per ambulance overgebracht naar het ziekenhuis. De volgende dag (16 maart 2000) werd Z om 12:30 uur in vrijheid gesteld. Op 17 maart 2000 werd Z ontslagen uit het ziekenhuis.

Enkele maanden later, op 20 augustus 2000 hadden verzoekers wederom een confrontatie met ambtenaren van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Verzoekers werden er door politieambtenaren K. en W. op gewezen dat hun buren, de familie E., problemen hadden met de door verzoekers op de erfscheiding geplaatste damwand.

II. Ten aanzien van de medische verzorging

1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord Z tijdens zijn insluiting onvoldoende medische zorg hebben geboden. Volgens verzoekers heeft de insluiting en daarbij het gebrek aan zorg ertoe geleid dat Z in coma is geraakt. Verzoekers klagen er met name over dat Z tussen 14:40 uur en 22:15 uur niet meer door een arts is gezien, hoewel hij niet aanspreekbaar was. Bovendien is de GGD-arts pas opgeroepen op verzoek van en na aandringen door verzoekster Zx.

2. De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond (zie Bevindingen, onder A.17.). Volgens de korpsbeheerder heeft de politie al het mogelijke gedaan om Z, toen hij als verdachte door de politie werd vastgehouden, de nodige medische hulp te geven. Zo werd vrijwel onmiddellijk na het onwel worden van Z een arts en een ambulancedienst ingeschakeld. Z werd onderzocht door de ter plaatse gekomen huisarts S. Zowel S. als het personeel van de ambulancedienst gaven aan dat een simulatie van hyperventilatie niet uit te sluiten was en achtten geen reden aanwezig Z over te brengen naar een ziekenhuis. Door de betrokken ambtenaren werd S. geraadpleegd over het al dan niet insluiten van Z. Hierin zag S. geen bezwaar, met name omdat Z bij de insluiting zou worden onderzocht door een GGD-arts. Vervolgens stond Z op het politiebureau te Den Helder onder voortdurend toezicht van een arrestantenverzorger, waarbij hij omstreeks 21:30 uur nog even aanspreekbaar is geweest en sinaasappelsap heeft gedronken. Om 22:15 uur werd hij bezocht door de GGD-arts Sc. en om 23:55 uur is Z na consultatie door Sc. met de dienstdoende neuroloog naar het ziekenhuis overgebracht. De aldaar gemaakte CT-scan liet geen bijzonderheden zien en de uiteindelijke diagnose was, volgens informatie van GGD-arts Sc., een hysterische fugue, wat een vlucht uit de werkelijkheid zou zijn, aldus de korpsbeheerder.

3. Betrokken ambtenaar H., die ten tijde van de gebeurtenis op het politiebureau te Den Helder arrestantenwacht was, verklaarde tijdens het onderzoek bij de politie dat er op 15 maart 2000 omstreeks 16:47 uur een man genaamd Z is ingesloten. Z hield zich volledig slap, had zijn ogen gesloten en reageerde in het geheel niet. Hij werd dan ook tussen twee politieambtenaren in naar binnen gebracht en op een bed gelegd. De politieambtenaren deelden mee dat Z aan het simuleren was. Omdat hij geen arts is, kon H. verder niet beoordelen of dat inderdaad het geval was, aldus H. (zie Bevindingen, onder A.21.).

4. Betrokken ambtenaar O., die ten tijde van de gebeurtenissen in Den Helder de dienstdoende wachtcommandant was, verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman, dat de politieambtenaar die Z op het politiebureau te Den Helder binnenbracht had aangegeven dat Z kort geleden was bezocht door een huisarts en dat deze van mening was dat er sprake was van simulatie. Op grond van deze informatie werd Z in een observatiecel gelegd. Arrestantenwacht H. kwam om het kwartier kijken hoe het met Z ging. H. ging dan met zijn hand langs het gezicht van Z om te voelen of hij nog ademde. Z bewoog dan met zijn ogen (zie Bevindingen, onder F. en A.21.).

O. herinnerde zich dat Z 's avonds niet wilde eten. Z lag stil in z'n cel en had in z'n broek geplast. Hij reageerde niet wanneer hij werd aangesproken. O. had begrepen dat het simulatie moest zijn, maar het kwam niet prettig over. Omdat het nacht zou worden, heeft O. besloten om er toch maar weer een arts bij te laten komen. O. heeft de GGD-arts gebeld en hem gezegd dat het niet spoedeisend was, omdat het om de nacht ging. O. ging er namelijk nog steeds van uit dat het simulatie betrof en de toestand van Z was sinds zijn komst op het politiebureau te Den Helder niet wezenlijk veranderd. Volgens O. duurde het helaas wel lang voordat de arts kwam.

O. gaf te kennen dat er in deze zaak sprake was geweest van een misverstand. De eerste arts had kennelijk de overtuiging gehad dat er bij de insluiting nog een arts bij zou komen, terwijl O. ervan uit was gegaan dat er al een arts bij Z was geweest die had geoordeeld dat Z mocht worden ingesloten. Volgens O. was het niet gebruikelijk dat er nog een arts bijkomt wanneer een verdachte wordt ingesloten. Of er een arts geroepen wordt ligt aan de toestand van de verdachte.

5. De politie dient ervoor te zorgen dat aan personen die zijn ingesloten in een politiecel de noodzakelijke medische zorg wordt verleend. Op grond van de Ambtsinstructie voor de politie (zie Achtergrond, onder 1.) dient een ambtenaar in het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft overleg te voeren met een arts. De ambtenaar controleert de ingeslotene regelmatig, met dien verstande dat in het geval de arts is gewaarschuwd, de ingeslotene ten minste elk kwartier in de cel wordt gadegeslagen. Wanneer een arts is gewaarschuwd, of medische hulp is verstrekt, observeert de ambtenaar in de cel en aan de persoon, waarbij hij vooral acht slaat op de mate waarin de ingeslotene wekbaar en aanspreekbaar is. Personen die in een toestand geraken waarin zij niet wekbaar of aanspreekbaar zijn, worden terstond per ambulance naar een ziekenhuis vervoerd. De ambtenaar dient deze observaties te registreren (zie Achtergrond, onder 1.).

6. Om te beginnen kan worden vastgesteld dat Z, op het moment dat hij werd bezocht door GGD-arts Sc., volgens deze arts in een comateuze toestand verkeerde. Dit is niet alleen gebleken uit informatie van verzoekers (zie Bevindingen, onder A.18. en G.2.), maar ook uit een proces-verbaal opgemaakt door betrokken ambtenaren T. en B. (zie Bevindingen, onder A.6.), waarin wordt aangegeven dat Z om 23:25 uur “nog wel in comateuze toestand verkeerde”, en uit de brief van de korpsbeheerder van 19 juli 2002 (zie Bevindingen, onder J.1.) waarin hij aangeeft dat Sc. het korps heeft meegedeeld dat Z comateus was.

7. Voorts staat vast dat er tussen 14:36 uur, het tijdstip van de komst van huisarts S., en 22:15 uur, het tijdstip van de komst van GGD-arts Sc., geen arts bij Z is geweest.

8. Niet kan worden vastgesteld of de GGD-arts Sc. al dan niet op verzoek van en op aandringen van verzoekster is opgeroepen. O. heeft aangegeven dat hij op eigen initiatief de arts heeft gebeld. Uit informatie van de meldkamer Noord-Holland Noord blijkt dat de politie om 21:33 uur een aanvraag heeft gedaan (zie Bevindingen, onder J.2.).

Verzoekster Zx heeft aangegeven dat zij, toen zij omstreeks 21:30 uur op het politiebureau in Den Helder arriveerde om haar man Z te bezoeken, er bij O. op had moeten aandringen dat er een arts werd gebeld.

De lezingen staan ten aanzien van dit punt dan ook tegenover elkaar. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat uit de ter beschikking staande stukken niet meer is te achterhalen wanneer verzoekster precies op het bureau te Den Helder is aangekomen (zie Bevindingen, onder J.1.). Wel kan uit de beschikbare informatie een schatting worden gemaakt wanneer verzoekster op het politiebureau aanwezig was. In de stukken staat namelijk dat verzoekster sinaasappelsap voor Z had meegenomen en dat arrestantenverzorger H. om 21:36 uur Z heeft voorzien van het door Zx afgegeven sinaasappelsap (zie Bevindingen, onder A.21.). Hiermee staat voldoende vast dat verzoekster vóór de gedane aanvraag van 21:33 uur op het politiebureau is gearriveerd. Echter, niet is met zekerheid vast te stellen dat Zx nog vóór de gedane aanvraag naar een GGD-arts, er bij O. op heeft aangedrongen dat er een arts werd gebeld.

Bij gebreke van verdere feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer waarde kan worden toegekend dan aan de andere, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel ten aanzien van dit punt.

9. Uit de verklaringen van de betrokken ambtenaren H. en O. kan worden opgemaakt dat toen Z op het politiebureau te Den Helder werd binnengebracht, aan O. werd meegedeeld, dat Z kort geleden was bezocht door een arts en dat deze arts (huisarts S.) had aangegeven dat Z kon worden ingesloten, omdat er sprake zou zijn van simulatie. Op grond van deze - summiere - informatie is O. ervan uitgegaan, dat nader overleg met een arts op dat moment niet nodig was; er was immers al overleg gevoerd en daarmee was volgens O. aan de verplichtingen op grond van de Ambtsinstructie voldaan.

Gebleken is echter dat Z, op het moment dat hij in Den Helder werd binnengebracht, al ruim twee uur niet meer was onderzocht door een arts, en - gezien de hierboven onder II.3 opgenomen verklaring van H.- in een toestand verkeerde, waarin hij niet wekbaar of aanspreekbaar was. Ingevolge artikel 34 van de Ambtsinstructie, nader uitgewerkt in de arrestantenregeling van de politie Noord-Holland Noord (zie Achtergrond, onder 1. en 2.), moeten personen die in een toestand geraken waarin ze niet wekbaar of aanspreekbaar zijn terstond naar een ziekenhuis worden vervoerd. Bij de overdracht aan O. is door de politieambtenaren die Z binnenbrachten in Den Helder weliswaar doorgegeven dat door een arts was geconstateerd dat er sprake was van een simulatie en is er een misverstand ontstaan bij O. over het punt dat er fiat was van een arts voor de insluiting van Z, evenwel mag van een wachtcommandant, gelet op zijn eigen verantwoordelijkheid voor de arrestant, verwacht worden dat hij zich gedetailleerd laat voorlichten omtrent de voorgeschiedenis van de arrestant, en ook de nodige maatregelen neemt om zich zeker te stellen van de medische toestand van de arrestant alvorens hij over gaat tot insluiting. Gezien de omstandigheden van het geval - het was ruim twee uur geleden dat Z door een arts was onderzocht, Z was niet wekbaar of aanspreekbaar en de verstrekte informatie dat het hier simulatie betrof was zeer summier - waren er voldoende redenen om alsnog te overleggen met een arts.

10. De Nationale ombudsman is dan ook van oordeel dat de politie, door Z tijdens zijn insluiting in Den Helder gedurende zeven uur te onthouden van medische verzorging, terwijl niet is gebleken dat Z gedurende deze zeven uur op enig moment wekbaar en of aanspreekbaar is geweest, tekort is geschoten in haar zorgplicht ten aanzien van Z.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

11. Ten overvloede wordt opgemerkt dat de politie ten onrechte heeft nagelaten de door arrestantenwacht H. ex artikel 34 lid 3 van de Ambtsinstructie elk kwartier gedane observaties van Z te registreren. Ook is uit de stukken niet gebleken dat huisarts S. is geraadpleegd omtrent de frequentie van de observaties, terwijl de Ambtsinstructie en de arrestantenregeling van de politie Noord-Holland Noord aangeven dat in het geval medische hulp is verstrekt de arrestant zo vaak wordt geobserveerd als de arts heeft voorgeschreven (zie Achtergrond, onder 1. en 2.).

III. Ten aanzien de partijdige opstelling van de politie op 20 augustus 2000

1. Ook klagen verzoekers erover dat betrokken ambtenaar K. van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord zich partijdig heeft opgesteld in een conflict tussen verzoekers en hun buren, de familie E. Verzoekers hebben ten aanzien van dit klachtonderdeel aangegeven dat K. op 20 augustus 2000 bij hun in de tuin kwam met de mededeling dat zij een damwand verkeerd hadden geplaatst. De damwand moest 20 cm uit de grens staan. Zonder verder iets te vragen werd door K. gezegd dat als verzoekers dit niet zouden wijzigen, buurman E. een civiele procedure zou starten. Verzoekers hadden van de betrokken buurman zelf niets gehoord. Van bemiddeling door de politie kon dan ook geen sprake zijn.

2. De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond. Hij baseert zijn oordeel op hetgeen door de politie in het bedrijfsprocessensysteem (BPS) is gerapporteerd. Hieruit blijkt volgens de korpsbeheerder dat verzoekers reeds lange tijd een conflict hebben over onder andere de erfscheiding met de wederzijdse buren (E. en Ko., zie Bevindingen, onder C.1. t/m 6.). Al met al blijkt uit deze rapportages niet dat de politie partijdig is opgetreden. Wel blijkt uit de rapportages dat de politie al het mogelijke heeft gedaan om het conflict op te lossen, aldus de korpsbeheerder.

3. Uit het BPS blijkt onder meer het volgende (zie Bevindingen, onder C.2 t/m 6.). Op 19 augustus 2000 heeft E. met de politie gebeld en doorgegeven dat zijn buurman Z gedeeltelijk op zijn grond een erfscheiding aan het bouwen was. Hij wilde graag bemiddeling van de politie. Uit een mutatie van betrokken ambtenaar K. blijkt dat hij naar aanleiding van deze melding ter plaatse is geweest, maar geen van de partijen heeft gesproken, omdat ze niet aanwezig waren. Wel zag hij dat de schutting van Z op de erfscheiding stond. K. zou later in de week contact opnemen met Z. Als de schutting niet zou worden verwijderd, zou E. dat waarschijnlijk wel vorderen middels een civiele procedure, aldus K. in de mutatie. Op 20 augustus gingen K. en collega W. langs bij de familie Z. De mutatie over dit bezoek vermeldt dat K. bij zijn bezoek aan verzoekers heeft gezegd dat het plaatsen van een schutting aan voorwaarden diende te voldoen, zoals vastgelegd in het Burgerlijk wetboek (BW). In dit gesprek werd door Zx meegedeeld dat de politie niets deed aan een door haar gedane aangifte. Tevens deelde zij mee dat de politie slechts werkte naar de wensen van de families Ko. en E. K. deelde daarop mee dat elke klacht of aangifte serieus wordt behandeld. Tevens werd door hem meegedeeld dat E. een rechtszaak zou beginnen indien de schutting geplaatst zou worden in strijd met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Vervolgens werden K. en zijn collega (W.;N.o.) verzocht het erf te verlaten.

4. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaarde K. dat de familie E. de politie inderdaad had verzocht om te bemiddelen met betrekking tot de plaatsing van een schutting door Z. De dag voor het incident had K. geconstateerd dat er op de erfscheiding een schutting werd gebouwd. Wanneer een hek of schutting op een grenslijn wordt geplaatst, wordt dit gemeenschappelijk eigendom. Plaatsing is alleen mogelijk na gemeenschappelijk overleg, aldus K. Hij adviseerde familie Z dan ook contact op te nemen met E. K. raadde Z aan voor een oplossing te zorgen, omdat E. anders een civiele procedure zou starten, met het doel het hek te verwijderen. Volgens K. had E. het starten van een procedure al eerder aangekondigd. K. gaf verder te kennen dat alles wat hij tegen familie Z had gezegd kennelijk bedreigend was overgekomen en dat niemand was ingegaan op bovengenoemde opmerkingen. Wel had Zx nog gevraagd naar de politionele afdoening van eerdere incidenten. Uitleg had hij nauwelijks kunnen geven, omdat hij van het erf werd gestuurd. K. benadrukte dat zijn optreden geenszins bedreigend was bedoeld en dat hij slechts in het burenconflict wilde bemiddelen. Hij gaf aan absoluut niet partijdig te zijn.

5. Verzoekers gaven in reactie op de hierboven beschreven verklaring onder meer aan dat K. niet zou hebben gezegd dat zij contact moesten opnemen met E. en moesten zorgen voor een oplossing. K. sprak op een dreigende manier over dwangsommen en het op een juiste wijze plaatsen van de schutting. Verder gaven verzoekers nog aan dat K. inmiddels driemaal bij hen was geweest.

6. Over de precieze bewoordingen lopen de lezingen uiteen. Achteraf is niet meer vast te stellen wat zich exact heeft voorgedaan. Wel kan worden vastgesteld dat de familie Z ten tijde van de gebeurtenis reeds langere tijd conflicten had met de wederzijdse buren. Op grond van eerdere meldingen kan worden vastgesteld dat de buren er onderling niet uitkwamen. De politie heeft dan ook juist gehandeld door in dit burenconflict (bemiddelend) op te treden. Gezien de gespannen verhoudingen is voorstelbaar dat al hetgeen K. in deze naar voren heeft gebracht partijdig is overgekomen bij verzoekers. De Nationale ombudsman heeft echter op grond van de feiten en omstandigheden geen reden om aan te nemen dat K. partijdig is opgetreden.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar), is gegrond, behalve ten aanzien van de partijdige opstelling van de politie; op dit punt is de klacht niet gegrond.

Ten aanzien van de vraag of er al dan niet op aandringen van verzoekster een arts is gebeld, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.

Onderzoek

Op 9 maart 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw Z te Petten, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Alkmaar over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Betrokken ambtenaar K. berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van verzoekers gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

Betrokken ambtenaar O. gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Sinds enkele jaren wordt de politie geconfronteerd met buurtproblemen tussen verzoekers en omwonenden. Over en weer worden aangiften gedaan van strafbare feiten. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in de aanhouding van verzoeker op 15 maart 2000. Het proces-verbaal met mutatienummer PL1040/00-508873, opgemaakt door betrokken ambtenaar K. vermeldt hier onder meer het volgende over:

"AANHOUDING:

Op woensdag 15 maart 2000, te 10.30 uur, werd verdachte Z aangehouden.

Hiervan is proces-verbaal opgemaakt welke als bijlage bij dit dossier is gevoegd.

VERHOOR VERDACHTE:

Op woensdag 15 maart 2000, omstreeks 11.03 uur, werd de verdachte gehoord.

Van dit verhoor is proces-verbaal opgemaakt welke als bijlage bij dit dossier is gevoegd.

ONWELWORDING:

Het verhoor werd onderbroken door hulpofficier van justitie, inspecteur M.

De verdachte werd door M. medegedeeld, dat hij gezien het verloop van het onderzoek in verzekering zou worden gesteld.

Verder werd met de verdachte het beheer over zijn voertuig geregeld.

Het verhoor werd weer aangevangen. De verdachte sloot zijn ogen en gaf geen antwoord op vragen. Hierna begon de verdachte zeer snel te ademen en liet zich van zijn stoel afglijden.

Een huisarts en een ambulance werden gewaarschuwd. In de verhoorruimte werd de verdachte behandeld door personeel van de ambulancedienst en dr. S.

Ambulance personeel en dr. S., kwamen tot de conclusie, dat de verdachte simuleerde en zij hadden geen bezwaar tegen een verblijf op een politiebureau.

INVERZEKERINGSTELLING:

De verdachte werd op woensdag 15 maart 2000, te 15.30 uur, in verzekering gesteld.

Het bevel en het voor behorende bij de inverzekeringstelling wordt als bijlage bij dit dossier gevoegd.

OVERBRENGEN CEL DEN HELDER:

De verdachte reageerde niet op vragen.

Daartoe werd besloten om de verdachte over te brengen naar het bureau van politie te Den Helder om aldaar de nacht door te brengen.

BEZOEK ADVOCAAT:

Tijdens verblijf in het politiebureau te Den Helder werd de verdachte bezocht door raadsman Ve.

Verder werd de verdachte bezocht door een arts van de G.G.D. Den Helder.

Deze achtte verdere medische controle noodzakelijk.

RECLASSERING:

De reclassering, mevrouw La., werd geïnformeerd en zag af van een bezoek aan Z. Wel zouden zij schriftelijk contact houden met de verdachte.

OVERBRENGEN ZIEKENHUIS DEN HELDER:

De verdachte werd op verzoek van de GGD-arts, overgebracht naar het Q-ziekenhuis te Den Helder. Aldaar werd hij opgenomen. Diverse onderzoeken vonden er plaats naar de gezondheid van de verdachte.

Dr. Sc., neuroloog verbonden aan het ziekenhuis Q, en behandelend arts van de verdachte, vermoedde bij de verdachte een zogenaamde hysterische fugue.

R.I.A.G.G.:

Verder werd het R.I.A.G.G. in kennis gesteld. Medewerkers van deze dienst stelden verder geen onderzoek in daar de verdachte geen gevaar voor zich zelf, dan wel voor een ander was.

INVRIJHEIDSTELLING - SCHORSING INVERZEKERINGSTELLING:

De verdachte op donderdag 16 maart 2000, te 12.30 uur, na overleg met officier van justitie L., in vrijheid gesteld.

REACTIE VERDACHTE:

De verdachte lag nog steeds in het ziekenhuis en reageerde niet/nauwelijks op prikkels van buiten af.

Er werd tijdens de periode dat de verdachte mogelijk onder invloed was van de hysterische fugue, 'normaal' tegen de verdachte gesproken.

De verdachte dus werd medegedeeld, dat hij in vrijheid was gesteld.

Door de politie werd de bewaking opgeheven.

Personeel van de afdeling waar de verdachte lag, deelde mede, dat de verdachte, ongeveer na 15 minuten, na de mededeling van in vrijheidstelling, 'bijkwam'.

Na nog een nacht ter observatie in het Q-ziekenhuis te zijn gebleven kon de verdachte op vrijdag 17 maart 2000, naar huis."

2. In het bijbehorende proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt door betrokken ambtenaar K., staat onder meer het volgende vermeld:

"De aanhouding werd verricht op grond van artikel 170 Wetboek van Strafrecht en vond plaats naar aanleiding van het volgende:

Vanaf januari 1999 pleegde de verdachte vernielingen aan woningen van zijn buren. Verder nam de verdachte tuinartikelen weg uit tuin van buren.

Ook dreigde verdachte met geweld ten opzichte van zijn buren.

Verdachte heeft verder gebouw/goed vernield waarbij gemeen gevaar voor goederen dan wel levensgevaar, te duchten was.

Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, werd de verdachte onverwijld overgebracht naar het bureau van politie te SCHAGEN.

Na aankomst op genoemd bureau op woensdag 15-MRT-00 te 10:30 uur, werd de verdachte op 15-MRT-00 te 10:35 uur voorgeleid aan:

M. inspecteur van politie, district Noordkop Zuid, politie NHN, als zodanig hulpofficier van justitie."

3. In het proces-verbaal van verhoor van verzoeker, opgemaakt door betrokken ambtenaar K., staat onder meer het volgende vermeld:

"Het verhoor werd om 12.10 uur onderbroken voor de lunch. Verdachte Z verklaarde niet te willen lunchen. Diverse malen is hem koffie - thee - limonade aangeboden. Verdachte Z verklaarde niets te willen gebruiken.

Het verhoor werd omstreeks 13.00 uur weer aangevangen. Nogmaals werd de verdachte er opgewezen, dat hij niet tot antwoorden verplicht was.

(…)

Het verhoor werd omstreeks 14.20 uur, onderbroken door inspecteur M.

M. had contact gehad met familie van de verdachte in verband met het gebruik van de auto.

De verdachte was namelijk met zijn auto naar het bureau gekomen.

Verdachte verzocht zijn dochter de auto bij het bureau van politie weg te halen.

Door M. werd de verdachte omstreeks 14.25 uur, geconfronteerd met zijn inverzekeringstelling.

Na de aanvang van het verhoor sloot de verdachte zijn ogen en begon krachtig te ademen. Verder begon de verdachte te zweten. Tenslotte gleed de verdachte van zijn stoel. De verdachte reageerde nauwelijks op prikkels van buiten af.

Direct hierop werd een dokter S. en de ambulance in kennis gesteld.

Omstreeks 14.36 waren deze gearriveerd. Deze verrichtten hun werkzaamheden en constateerde een gesimuleerde hyperventilatie.

Zij hadden geen bezwaar tegen verder verblijf in het politiebureau.

Vanaf 14.20 uur was het verhoor niet meer mogelijk en werd dan ook beëindigd.

De verdachte hield zich slapende."

4. In het proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling van verzoeker, opgemaakt door betrokken ambtenaar M., staat onder meer het volgende vermeld:

"Deze persoon wordt verdacht van:

Opzettelijk vernielen van een gebouw of getimmerte indien daarvan gemeen gevaar van goederen te duchten is, gepleegd te Petten, Kw., in de gemeente Zijpe in de periode vanaf 1998.

Strafbaar gesteld bij artikel: 170 Wetboek van Strafrecht

Aangezien op voornoemd feit voorlopige hechtenis is toegelaten en het terzake ingestelde onderzoek nog niet is voltooid, terwijl het in het belang daarvan nodig is, dat de verdachte tijdens het onderzoek ter beschikking van justitie zal blijven, heb ik, verbalisant, de verdachte voor het uit te vaardigen bevel tot inverzekeringstelling nader gehoord.

Nadat ik de verdachte had meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde deze:

Verdachte was niet aanspreekbaar. Van de inverzekeringstelling werd tevens een ambtelijk verslag opgemaakt."

5. In het proces-verbaal van inverzekeringstelling van verzoeker staat onder meer het volgende vermeld:

"BEVEELT in het belang van het onderzoek, dat verdachte tijdens het onderzoek ter beschikking van de justitie zal blijven en daartoe op woensdag 15-MRT-00 te 15:35 uur, in verzekering zal worden gesteld in het bureau van politie te DEN HELDER of elders, voor de tijd van ten hoogste drie dagen."

6. In het proces-verbaal met daarin op genomen (een deel van) de tijdlijn van het onderzoek, op 16 maart 2000 opgemaakt door de betrokken ambtenaren T. en B., staat onder meer het volgende vermeld:

"22.45 uur: Op woensdag 15 maart 2000 te 22.45 uur, arriveerde ik, verbalisant T. aan het hoofdbureau van politie te Den Helder in mijn functie als brigadier/wachtcommandant.

22.50 uur: De wachtcommandant van de avonddienst, collega O., droeg de dienst aan mij over. Hij deelde mij mede dat er een arrestant voor de politie Schagen was ingesloten in de observatiecel, cel 4. Deze man, genaamd Z, werd verdacht van vernieling aan gebouwen, artikel 170 Wetboek van Strafrecht. Hij was in verzekering gesteld. Z zou een simulant zijn die zich slapende hield.

. had de GGD-arts Sc. aan het bureau laten komen. Sc. was bezig met het onderzoeken van Z in zijn cel op het moment dat ik de dienst van O. overnam.

23.00 uur: De GGD-arts Sc. kwam uit het cellencomplex bij mij, verbalisant T., en deelde mij mede dat hij twijfelde aan de simulatie van Z. Hij wilde nogmaals naar hem kijken en zijn bloeddruk meten. Ik besloot om met Sc. mee te gaan teneinde een beeld te krijgen van de arrestant.

23.15 uur: Verbalisant T. met de GGD-arts Sc. in het cellencomplex. Bloeddruk was 150 om 80 en was prima, aldus Sc. Z verkeerde nog wel in een comateuze toestand. Ik, verbalisant T., zag dat hij in zijn broek geürineerd had. Hij bewoog niet doch ademde wel rustig. Met dichte ogen knipperde hij af en toe. Ik rook geen gebruik van alcohol. Z reageerde niet op de pijnprikkels die dokter Sc. hem gaf. Wel had hij normale reflexen.

23.30 uur: Na overleg met chef van dienst Sch. en dokter Sc., werd, door verbalisant T., een ambulance gebeld teneinde Z te laten onderzoeken in het Q-ziekenhuis door een neuroloog. Dokter Sc. had hiervoor ook telefonisch overleg gepleegd met de neuroloog. Die neuroloog gaf aan dat op basis van de verschijnselen toch gedacht moest worden aan simulatie.

23.40 uur: Sch. had telefonisch contact met de hulpofficier van justitie, M. uit Schagen. M. had op zijn beurt weer telefonisch contact opgenomen met de behandelend officier van justitie L. De officier L. vond dat de verdachte Z ook in het ziekenhuis moest worden aangemerkt als een arrestant. Derhalve was politiebewaking in het Q nodig. M. en Sch. kwamen overeen dat de bewaking in eerste instantie gedaan zou worden door B. van Den Helder en dat dit later zou worden overgenomen door de collega's He. en Br. uit Schagen.

23.55 uur: Arrestant Z per ambulance en onder begeleiding van B. overgebracht naar het Q. Er werd wat schone kleding uit de fouillering van Z meegenomen, de rest bleef achter in de kast van cel 4.

00.15 uur: Inmiddels donderdag 16 maart 2000, 00.15 uur. B. meldde vanuit het ziekenhuis dat Z een CT-scan zou ondergaan en dat hij daar niet bij kon blijven. Hiermee akkoord gegaan. Tevens gaf B. aan dat de directie van het Q-ziekenhuis geen bezwaar had tegen politiebewaking maar dat dit wel in burger moest gebeuren.

00.30 uur: Collega's He. en Br. uit Schagen aan het bureau. Nog overleg gevoerd met de nieuwe chef van dienst Ka. met de vraag of politiebewaking wel echt nodig was. Ka. gaf aan dat dit moest gebeuren op last van de officier van justitie. Hierna zijn He. en Br. teruggegaan naar Schagen om zich in burger om te kleden.

02.00 uur: Bewaking in het Q wordt van B. uit Den Helder overgenomen door collega's He. en Br. uit Schagen.

02.15 uur: B. rapporteerde bij mij verbalisant T. en bij de chef van dienst Ka. dat de verdachte Z ter observatie en in afwachting van de uitslag van onderzoeken was opgenomen in het Q-ziekenhuis. Zijn toestand was onveranderd. Hij was nog steeds niet aanspreekbaar. De oorzaak hiervan was niet duidelijk. Z ligt op een 1-persoons kamer op de 4e verdieping. De neuroloog, genaamd Hr., heeft de echtgenote van Z telefonisch van de opname op de hoogte gesteld. De neuroloog Hr. heeft verzocht om de patiënt morgen over te laten brengen naar het penitentiair hospitaal te Scheveningen.

06.50 uur: Door mij, verbalisant Bl., surveillant van politie bewaken overgenomen van Bl., hoofdagent van politie

08.20 uur: Verdachte van zaal gehaald voor een E.E.G, verbalisant Bl. de verdachte begeleid. Geen bijzonderheden.

09.30 uur: Verdachte terug op zaal. Geen bijzonderheden.

11.00 uur: Verbalisant Bl. afgelost door collega A."

7. In het proces-verbaal met daarin op genomen (een deel van) de tijdlijn van het onderzoek, op 17 maart 2000 opgemaakt door de betrokken ambtenaren Br. en He., staat onder meer het volgende vermeld:

"Om 02.00 uur de bewaking van collega B. van Den Helder overgenomen.

Z lag op afdeling 4 oost in een tweepersoonskamer, doch alleen. Men wachtte nog op diverse uitslagen van onderzoeken. Z was nog steeds niet aanspreekbaar. Uitslag van de CT-scan was wel binnen. Hierop was niets te zien.

Om 04.00 uur controleerde de nachtzuster Z. Hij lag nog onveranderd in zijn bed. Zuster probeerde met een lampje in zijn ogen te schijnen. Zij had de indruk dat Z dit tegen wilde gaan, omdat hij zijn oogleden toekneep. Verder was zijn oog niet wit, wat bij een slapende patiënt het geval zou moeten zijn. Tevens had Z wel 'wimperreflectie' wat al niet is bij een licht comateuze patiënt.

Om 05.30 uur nogmaals deze controle wat op hetzelfde resultaat uitkwam.

(...)

16-3-00/07.30

Wacht overgenomen door Bl. politie Den Helder nog geen bijzonderheden.

16-3-00/10.45 uur

Wacht overgenomen door A.

11.15 uur bezoek hr. Bo. psychiater van Q.

Geen bijzonderheden.

16-3-00

(...)

Contact gehad met just. off. L. Had diverse optiek omtrent afwikkeling zaak. Getracht zou worden om vrouw van VE te horen en met vrouw VE te benaderen.

(...)

Overleg met Zx. Wilde eerst overleg met advocaat Ve. Omstreeks 11.00 uur besloot Zx zich te beroepen op verschoningsrecht en wilde niet met politie naar haar man.

Gezien gezondheidstoestand verhoor nog steeds niet mogelijk.

(...)

16-3-00/11.00

Aangiftes en relevante stukken verzonden/gefaxt naar justitie (L.)

(...)

16-3-00/11.10

Overleg met betrokken neuroloog. Is nu geen IBS mogelijk.

Man is geen gevaar voor zich zelf of voor anderen.

16-3-00/12.30

A.;

Verdachte Z in vrijheid gesteld. Bewaking van politie opgeheven.

Invrijheidstelling opgedragen door off. L. Dit in verband medische toestand van VE.

L. gaf hierbij ook toestemming om als de VE hiervoor weer in staat was, hem wederom aan te houden

(...)

17-3-00/14.30

(...)

Info van ziekenhuis hoofd (4 oost) VE Z opende na mededeling van A. zijn ogen en was weer aanspreekbaar. Na nacht observatie werd hij ontslagen. Zijn vrouw zou hem in de loop van de middag ophalen.

(...)

Contact gehad met dr. Sc. Deelde ook mede dat Z was ontslagen. Had als mogelijke oorzaak een hysterische fugue (jezelf kunnen 'uitschakelen' bij b.v. gevaar / angst e.d.) Hierop contact gehad met L. Dacht aan directe voorgeleiding bij R.C. Dit zou begin volgende week moeten plaats vinden. Overleg met de 'nieuwe' weekofficier volgt en neemt dan met ons contact op."

8. Een op 20 maart 2000 door betrokken ambtenaar K. opgemaakte rapportage vermeldt onder meer het volgende:

"VERNIELINGEN:

Tussen januari 1997 en heden zijn er diverse meldingen bij de politie Noordkop-Zuid binnen gekomen omtrent de locatie Kw. te Petten, gemeente Zijpe.

Aldaar zijn woonachtig, de families E.(...) Z (...) en Ko. (...). In deze periode zijn er een 40-tal incidenten, veelal vernielingen, gemeld.

(...)

VERDACHTE:

Uit feiten en omstandigheden kon:

Z geboren te (…), wonende te (...) Petten, gemeente Zijpe, (...), als verdachte worden aangemerkt.

CAMERA:

Omdat vaak 'direct' bewijs ontbrak, werd door de officier van justitie toestemming gegeven tot het plaatsen van een videocamera welke opnamen maakte van het dak van betrokkene Ko. De camera heeft 8 weken opnamen gemaakt. Uit de opnamen bleek, dat de verdachte vijf maal een vloeistof op het dak had aangebracht. Verder werd gedeeltelijk waargenomen, dat verdachte Z met behulp van een tuinslang dakbedekkers, werkzaam op het dak van betrokkene Ko., nat spoot, terwijl zij bezig waren met elektrische apparatuur.

Betrokkene Ko. ontdekte op 23 februari 2000, twee aangebrachte slangen (fietsbinnenbanden) in de spouwmuur. Deze waren gestoken in open voegen, kennelijk bedoeld om hiermee water in de spouw aan te brengen.

(TOESTEMMING) AANHOUDING:

Naar aanleiding van het bovenstaande verleende de officier van justitie toestemming om verdachte Z buiten heterdaad aan te houden.

Daartoe werd de verdachte op woensdag 15 maart 2000, te 10.30 uur, aangehouden.

VERHOOR:

De verdachte werd vanaf 11.03 uur verhoord.

Omstreeks 14.20 uur, werd het verhoor onderbroken door inspecteur van politie en in de functie hulp officier van justitie M. Deze deelde Z mede, dat gezien de stand van het onderzoek, hij in verzekering zou worden gesteld.

ONWELWORDING:

Na de mededeling aan de verdachte, dat hij in verzekering zou worden gesteld, werd de verdachte onwel. Huisarts en ambulancepersoneel onderzochten de verdachte. Deze concludeerden, dat de verdachte simuleerde. De verdachte bleef in slapende toestand. Het verhoor werd afgebroken.

INVERZEKERING:

De verdachte werd in verzekering gesteld. De verdachte hield zich nog steeds slapende. In verband met overnachting werd de verdachte overgebracht naar het bureau van politie te Den Helder om aldaar te worden ingesloten. De verdachte hield zich nog steeds slapende.

In Den Helder werd de verdachte nogmaals onderzocht door een GGD-arts. Deze achtte nader onderzoek noodzakelijk. Daartoe werd verdachte Z naar het Q-ziekenhuis te Den Helder overgebracht. Na diverse onderzoeken werd als mogelijk ziektebeeld genoemd: hysterische fugue. Dit houdt in dat betrokken patiënt het geestelijke en lichamelijke vermogen heeft om zichzelf geestelijk en lichamelijk af te sluiten. Dit komt vooral als spanning / stress te hoog en bedreigend worden.

INVRIJHEIDSTELLING:

Na overleg met de officier van justitie werd besloten om verdachte Z op donderdag 16 maart 2000, te 12.30 uur in vrijheid te stellen. Dit werd hem mondeling medegedeeld.

Nadat de verdachte in vrijheid was gesteld, kwam hij omstreeks 12.45 uur weer 'bij'. Na nog een nacht ter observatie in het ziekenhuis te zijn verbleven kon verdachte Z op vrijdag 17 maart 2000, weer naar huis.

STAND ONDERZOEK:

De verdachte moet nog worden gehoord over de aangiftes gedaan door leden van de familie Ko.

Verder zal een onderzoek in de tuin en woning van verdachte Z noodzakelijk zijn, om vast te stellen dat Z middels een slangenstelsel (grond)water in de spouwmuur van de woning van de familie Ko. pompt.

VERZOEK:

Rapporteur verzoekt de officier van justitie te bewerkstelligen dat verdachte Z wordt gehoord en dat er een onderzoek plaats zal vinden in de tuin van Z."

9. In het proces-verbaal met daarin op genomen (een deel van) de tijdlijn van het onderzoek, op 27 maart 2000 opgemaakt door de betrokken ambtenaar M., staat onder meer het volgende vermeld:

"Verdachte op 15-03-00 aangehouden door K. Voorgeleid bij mij M.

Na het bezoek van ambulance en huisarts zoals vermeld in ambtverslag, werd ik gebeld door Zx. Haar geïnformeerd over de situatie zoals die zich had voorgedaan en de inverzekeringstelling. Zij kon zich de feiten die ik aanhaalde niet voorstellen. Zij wilde bij het verhoor aanwezig zijn. Gezien haar uitlatingen en verdedigende houding na overleg met OVJ mr. L. hierop niet ingegaan. Dit mevrouw medegedeeld. Zij gaf aan zich afzijdig te houden en alleen maar aanwezig wilde zijn en dat dit het onderzoek volgens haar ten goede zou komen. Nogmaals overlegd met de OVJ en besloten hierop niet in te gaan. Wel de mogelijk open gehouden dit morgen te doen. (…)

(...)

17-03-00/14.40 uur:

GGD arts Sc. deelde mede dat Z uit het ziekenhuis ontslagen was. Er is in dit geval sprake geweest van een zgn. hysterische fugue, dit is een vlucht uit de werkelijkheid, die ongewild kan plaats vinden. Hierna overleg gepleegd met Ovj L. Deze vond het niet raadzaam om hem nu direct weer aan te houden. A.s. maandag wordt overleg gevoerd met de nieuwe weekovj. Ve. zal dan vermoedelijk direct naar de RC overgebracht worden voor bewaring.

L. belde daarna om evt. te denken aan BOPZ. Hem medegedeeld dat voorwacht dan wel crisisdienst m.i. alleen komt als wij iemand aan het bureau hebben en dat zij niet op mijn aangeven akte zullen ondernemen, L. zou contact opnemen met GGD arts Sc."

10. Het proces-verbaal van bevindingen, op 26 april 2000 opgemaakt door betrokken ambtenaar M. vermeldt onder meer het volgende:

"Op woensdag 15 maart 2000, omstreeks 14.15 uur werd gebeld door een dochter van de verdachte Z of zij de beschikking kon krijgen over de auto van de verdachte Z. Zij moest dan met de trein naar Schagen komen en dan verder lopen naar het bureau. Haar werd aangeboden of wij indien haar vader daar mee akkoord ging de auto evt. naar Petten konden brengen. Zij zou kort daarna terug bellen. Door mij werd kort na het telefoongesprek met de dochter het verhoor onderbroken en werd de verdachte aangeboden dat de politie de auto naar Petten naar zijn huisadres zouden brengen omdat gezien de ontwikkelingen van het verhoor de verdachte in het belang van het onderzoek in verzekering zou stellen. De verdachte gaf aan hier geen gebruik van te willen maken. De dochter, die enige minuten later terugbelde, werd hiervan in kennis gesteld. Op woensdag 15 maart 2000 omstreeks 14.25 uur gaf brigadier K. vanuit de verhoorkamer een verzoek om hulp van collega's. Ik ben hierop ook naar de verhoorkamer gegaan. Op de stoel in de verhoorkamer zat de verdachte hevig hijgend op zijn stoel. Hij begon zwaaiende bewegingen met de armen te maken en later met de benen. Om hem hierbij geen letsel te laten bekomen werd hij op de grond neergelegd en werd de stoel verwijderd. De armen van de verdachte werden onder controle gehouden door mij en een collega. De verdachte lag min of meer in een stabiele zij ligging. Door het planton van het bureau Schagen werd een arts en daarna een ambulance gealarmeerd. Omstreeks 14.36 uur was de ambulance ter plaatse en werd de behandeling van de verdachte door hen overgenomen. De verdachte voldeed niet aan de aanwijzingen die het ambulance personeel aangaven. Het ambulancepersoneel verzocht om even zonder de aanwezigheid van de politie de behandeling voor te zetten. Tijdens mijn aanwezigheid gaf het personeel aan dat zij een simulatie van hyperventilatie niet uitgesloten achten. De verdachte werd tevens onderzocht door huisarts S. te Schagen. Ook deze gaf aan een simulatie van hyperventilatie niet uit te sluiten. De verdachte was liggend in de verhoorkamer achtergelaten. De arts werd gepolst omtrent insluiting waarbij dan door een GGD-arts dan een consult zou doen. De verdachte werd door mij voor de inverzekeringstelling getracht te horen. De verdachte lag op de grond knipperde met zijn oogleden doch gaf geen antwoord. De verdachte werd medegedeeld, waarvan hij verdachte werd. Dat ik in het belang van het onderzoek de verdachte in verzekering zou stellen. De verdachte werd voor het verhoor medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Hij reageerde in het geheel niet. Het bevel tot inverzekeringstelling werd uitgedraaid en de verdachte werd medegedeeld dat hij in verzekering was gesteld. De verdachte werd overgebracht naar het bureau te Den Helder. De verdachte werd door ons daartoe opgetild en in een dienstauto geplaatst. Tijdens de aanwezigheid van de heer Z op het politiebureau te Schagen heb ik een aantal malen telefonisch contact gehad met mevrouw Zx. In het eerste telefoongesprek heb ik aangegeven dat haar man aangehouden was ter zake van vernielingen o.a. bij aangever Ko. Zx reageerde hierop door te zeggen dat zij met oudejaarsnacht een man op het platte dak bij Ko. had zien lopen. Ook gaf zij in verwijtende sfeer aan dat wij (de politie) ook niets deden als de banden van hun auto leeg waren gelopen. Verder is er in overleg met de officier gesproken over het verzoek van Zx om bij het verhoor van haar man aanwezig te zijn. Zx is tijdens de telefoongesprekken medegedeeld dat wij die wijze van verhoor niet wilden toepassen."

11. Bij brief van 7 december 2000 dienden verzoekers bij het regionale politiekorps Noord-Holland Noord een klacht in over de medische verzorging van verzoeker tijdens zijn insluiting. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Hierbij dien ik namens de heer Z een klacht in tegen de heren K. en M. van politie Noord-Holland Noord. Bovendien stel ik de politie Noord-Holland Noord namens Z aansprakelijk voor het letsel dat Z op 15 maart 2000 opliep hetwelk leidde tot een coma waarvoor hij van woensdagnacht tot vrijdagmiddag in het Q-ziekenhuis in Den Helder moest verblijven en tot verdere ontwrichting van zijn gezondheid. Het letsel van Z trad op ten gevolge van insluiting.

Mijn klacht betreft met name de volgende factoren:

(…)

3. Naar mij werd niet geluisterd toen ik de heer M. vroeg de zaken anders te regelen met het oog op de gezondheid van Z.

4. Bovendien is pas na 23 uur de medische hulp op gang gekomen, en dat pas na aandringen van mij."

12. Eveneens bij brief van 7 december 2000 dienden verzoekers bij het regionale politiekorps Noord-Holland Noord een klacht in over het optreden van betrokken ambtenaar K. op 20 augustus 2000. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Hierbij dien ik een klacht in over het optreden van de heer K. op zondag 20 augustus 2000.

We zaten die middag buiten met ons vieren te lunchen, onze oudste en jongste dochter, mijn man en ik, toen 2 politieagenten ons erf opstapten. Het waren de heer K. en een dame.

Ik beklaag me vanwege de volgende feiten:

1. Zonder iets aan ons te vragen deelde de heer K. ons mede dat we iets gedaan hebben dat niet mag door een damwand / schutting te plaatsen aan de noordzijde van ons erf. Hij zei dat we wel een schutting mogen plaatsen maar dat dit dan 20 cm uit de erfgrens moet zijn. Deze informatie is onjuist, dit staat nergens zo in de wet.

2. Hij zei verder dat, als we de schutting niet terug zouden plaatsen, de heer E. (...) een civiele procedure zou beginnen, gepaard met dwangsommen. Ook hier weer een onjuiste voorstelling van zaken; dwangsommen komen hooguit aan de orde als de rechter vindt dat de damwand weg moet.

Uit 1. en 2. concludeer ik dat de heer K. de belangen behartigde van de heer E. De heer E. had ons zelf over deze civiele affaire een brief kunnen schrijven. Mijns inziens wordt het principe van onpartijdigheid van de politie geweld aan gedaan door de uitspraken en de houding van de heer K. Bovendien maakte hij hierbij gebruik van onjuiste en dus misleidende informatie.

Uit 2. concludeer ik dat de heer K. dreigementen gebruikt om iets van ons gedaan te krijgen. Overigens was zijn demonstratieve komst op zich al intimiderend gezien onze eerdere ervaringen met de heer K."

13. Bij brief van 28 december 2000 bevestigde het regionale politiekorps Noord-Holland Noord de ontvangst van de klachtbrieven van verzoekers.

14. Bij brief van 5 maart 2001 dienden verzoekers bij de Nationale ombudsman hun bij het regionale politiekorps Noord-Holland Noord ingediende klacht in. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Hierbij klaag ik, mede namens mijn echtgenoot Z, over de politie Noord-Holland Noord, met name over de heren K. en M. en voor zover van toepassing ook over de betreffende officier van justitie met betrekking tot de insluiting van mijn echtgenoot op 15 maart 2000 hetgeen leidde tot zijn coma met nasleep en over het gebrek aan zorg toen hij ingesloten was.

Daarnaast klaag ik omdat ik vind dat er sprake is van partijdigheid van de politie in een burenconflict.

(…)

Mijn grieven heb ik reeds neergelegd bij de politie Noord-Holland Noord waar de klachten op 22 december 2000 zijn ontvangen. Ook heb ik politie Noord-Holland Noord aansprakelijk gesteld voor het letsel dat mijn echtgenoot op 15 maart 2000 opgelopen heeft. Ik ontving na indienen van mijn klacht een brief van de klachtencoördinator en 2 brieven van Zaanstad, maar tot nu toe geen antwoord op mijn klacht. Omdat de tijd nu gaat dringen i.v.m. met de eis dat bij u een klacht binnen een jaar na het betreffende voorval ingediend moet zijn, wend ik me nu tot u, een beschrijving van mijn klachten volgt hieronder. (...)

1. Klacht over 15 maart 2000

1. Wat is er voorgevallen?

Op 15 maart 2000 kreeg mijn echtgenoot 's ochtends een telefoontje van de heer K. van de politie Noord-Holland Noord dat hij aangehouden was op grond van artikel 170 met het verzoek om naar het bureau te komen. (De heer K. had op 3 januari 2000 tijdens een onverwacht bezoek aan ons al stellige beschuldigingen geuit aan het adres van mijn echtgenoot waartegen mijn dochters Je. en Jo. en ik gelijk protesteerden.) Mijn echtgenoot is op 15 maart naar het bureau in Schagen gegaan alwaar hij een waslijst beschuldigingen van uiteenlopende aard kreeg voorgeschoteld, sommige aantijgingen waren zeer beledigend zo niet vernederend. De beschuldigingen waren afkomstig van buren ter weerszijde die samengewerkt hebben (de gebroeders Ko. en de heer en mevrouw E.).

Reeds vroeg in de middag werd het verhoor stopgezet en werd besloten om mijn echtgenoot 'in verzekering te stellen'. Mijn echtgenoot schrok heel erg en zei dat hij de zorg voor kinderen heeft. Toen deden ze er nog eens een schepje bovenop. Daar hadden ze geen boodschap aan.

Wat daarna gebeurd is weet ik niet precies. De politie vertelde me telefonisch dat mijn echtgenoot met zijn armen en benen ging slaan en dat hij simuleerde. (In de 30 jaar dat we samen zijn heb ik nog nooit meegemaakt dat mijn echtgenoot simuleerde. Ik was vreselijk ongerust en machteloos, ik wist dat hij kwetsbaar is. Ik probeerde vergeefs een andere oplossing aan te dragen, de politie wilde er niet van horen.) Later vernam ik van mijn echtgenoot dat hij op dat moment benauwd was en geen lucht kreeg.

De politie heeft hem van het politiebureau in Schagen naar het politiebureau in Den Helder gebracht. Pas tegen middernacht is er een arts gekomen. Deze arts constateerde dat hij in coma was en liet hem opnemen in het Q-ziekenhuis waar hij tot vrijdagmiddag moest blijven. In het ziekenhuis constateerde ik een blauwe plek op zijn borstkas, onder zijn rechter arm. Hoe deze blauwe plek ontstaan is weten we niet. Ze zullen wel niet zachtzinnig met hem omgegaan zijn. Deze kneuzing is gelukkig genezen maar de gezondheid van mijn echtgenoot is door het gebeuren langdurig geschaad.

(…)

De problemen traden al vroeg in de middag op. Er wordt beweerd dat toen een arts geraadpleegd is. 's Avonds beweerde de politieman in Den Helder,die mijn dochter An. en ik spraken, zelfs dat 'zijn eigen huisarts' erbij was geweest. Toen deze politieman dit zei wist ik dat het niet waar was. Op mijn aandringen en de mededeling dat ik zelf zijn arts ben, is pas toen alsnog een arts geraadpleegd. Toen deze arts kwam waren inmiddels ruim 9 uren verstreken. Deze arts ben ik dankbaar voor zijn goede zorg.

II. Klacht over partijdigheid van politie Noord-Holland Noord in een burenconflict

Toen de heer E. op 17 februari 1999 nog geen 24 uur nadat het kadaster de erfgrens had aangewezen, onaangekondigd en zonder ons de gelegenheid te geven om voorbereidingen te treffen, met behulp van een kraan onze eigendommen ging vernielen, vond de politie dat hij correct handelde. Toen wij echter in augustus 2000 geheel op ons eigen erf een damwand van 1 meter hoogte plaatsten, kregen we de politie op ons dak die ons bestookte met onjuiste en bedreigende informatie. Dit gebeurde als volgt:

Op zondag 20 augustus 2000 zaten Je., Ze., mijn echtgenoot en ik in de tuin te lunchen toen de heer K. van politie Noord-Holland Noord ons - zonder eerst iets te vragen - kwam vertellen dat we de damwand zo niet hadden mogen plaatsen, de damwand moest 20 cm uit de erfgrens staan en als we dit niet zo wijzigden zou de heer E. een procedure beginnen en zou wijziging met dwangsommen worden afgedwongen. De heer E. heeft hierover zelf nooit contact met ons opgenomen. Ik kan niet anders dan concluderen dat hier sprake is van partijdigheid van de politie en zeker niet van een aanbod tot bemiddeling, dat was een totaal andere zaak geweest. Tevens was sprake van misleiding -de informatie was apert onjuist - en manipulatie door de heer K. Tenslotte vonden we het heel vervelend dat de heer K. uitgerekend op zondag kwam en onze zondagsrust niet respecteerde.

(…)

Uit alles wat gepasseerd is meen ik te moeten concluderen dat de politie zich partijdig heeft opgesteld en bovendien gebruik gemaakt heeft van list en bedrog.

Daarom verzoek ik u om deze zaken te onderzoeken, met name:

(...)

2. het reeds na 3 uur verhoor vroeg in de middag insluiten op 15 maart 2000

3. onvoldoende (medische) zorg op 15 maart 2000

4. onjuiste en ongevraagde informatie inzake de damwand, een civiele aangelegenheid, op 20 augustus 2000.”

15. Bij brief van 21 maart 2001 verzocht de Nationale ombudsman verzoekers of zij inmiddels een reactie van de korpsbeheerder hadden ontvangen.

16. Op 5 april 2001 ontving de Nationale ombudsman een brief van verzoekers waarin zij onder meer aangaven dat zij tot op dat moment nog geen reactie van de korpsbeheerder hadden ontvangen.

17. Na interventie van de Nationale ombudsman ontvingen verzoekers bij brief van 12 juni 2001 een reactie op hun klacht van de korpsbeheerder. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"De klachten in uw brieven zijn als volgt geformuleerd:

1. De politie treedt niet onpartijdig op bij een burenkwestie, intimideert en manipuleert daarbij;

2. De politie heeft de bepalingen m.b.t. aanhouding en inverzekeringstelling onjuist toegepast;

3. Aan een verdachte werd de nodige medische hulp gedurende langere tijd onthouden.

4. De politie wordt aansprakelijk gesteld voor het letsel dat klager opliep dat leidde tot een coma en een verdere ontwrichting van de gezondheid.

(…)

Uit het klachtonderzoek is gebleken dat er sprake is van een langdurig probleem met uw buren. Een en ander is helaas geëscaleerd met als gevolg dat uw echtgenoot op 15 maart 2000 te 10.30 uur door de politie als verdachte is aangehouden.

Naar aanleiding van het vorenstaande vraag ik uw aandacht voor het volgende.

ad.1. U klaagde erover dat de politie niet onpartijdig is opgetreden bij een burenkwestie en dat zij daarbij heeft geïntimideerd en gemanipuleerd en wel, blijkens uw brieven, op 3 januari 2000 en op 20 augustus 2000.

Gezien het tijdsverloop - uw klacht over het optreden van 3 januari 2000 werd dezerzijds eerst op 22 december 2000 ontvangen - heb ik mij in deze gebaseerd op hetgeen door de politie is gerapporteerd in het bedrijfsprocessensysteem van de regiopolitie Noord-Holland Noord. Hieruit blijkt dat u reeds lange tijd een conflict heeft over onder andere de erf scheiding met uw wederzijdse buren, uit de rapportages blijkt niet dat de politie in dit burenconflict niet onpartijdig is opgetreden en dat zij u heeft geïntimideerd en gemanipuleerd. Wel blijkt uit de rapportages dat de politie naar mijn mening al het mogelijke heeft gedaan om het conflict op te lossen, doch helaas met een negatief resultaat. Op grond hiervan ben ik van oordeel dat - hoewel uw visie over het gebeurde en die van de politie tegenstrijdig aan elkaar zijn - dat uw klacht op dit punt ongegrond is. Mijns inziens kan niet gezegd worden dat het optreden van de politie onbehoorlijk was.

(…)

ad.3. Daarnaast klaagde u erover dat aan uw man, toen hij als verdachte door de politie werd vastgehouden, de nodige medische hulp gedurende langere tijd werd onthouden.

Zoals hierboven is vermeld werd de heer Z op woensdag 15 maart 2000 te 10.30 uur aan het politiebureau te Schagen aangehouden als verdachte van een ernstig strafbaar feit. Nadat hij was voorgeleid voor een hulpofficier van justitie, ving het verhoor omstreeks 11.00 uur aan.

Omstreeks 14.20 uur werd het verhoor van uw man onderbroken in verband met de vraag van uw dochter aan de politie, of zij de beschikking kon krijgen over de auto van haar vader. Door de hulpofficier van justitie is de vraag aan uw man voorgelegd. Hem is toen aangeboden dat de politie de auto naar Petten naar zijn woonadres zou brengen, omdat hij gezien de ontwikkelingen van het verhoor in het belang van het onderzoek in verzekering zou worden gesteld. Uw man gaf toen aan dat hij van dat aanbod geen gebruik wilde maken. Hiervan is uw dochter enige minuten later in kennis gesteld.

Enige minuten later, omstreeks 14.25 uur, toen de verhorende politieambtenaar het verhoor wilde hervatten, sloot uw man zijn ogen en begon krachtig te ademen. Verder begon hij hevig te zweten en maakte hij zwaaiende bewegingen met zijn armen en later met de benen. Om hem geen letsel te laten bekomen is uw man in een stabiele zijligging op de grond gelegd en werd hij onder controle gehouden. Vrijwel onmiddellijk werd er een arts en de ambulancedienst gewaarschuwd.

Omstreeks 14.36 uur was de ambulance ter plaatse en werd de behandeling van uw man door het ambulancepersoneel overgenomen buiten de aanwezigheid van de politie. Tevens werd uw man onderzocht door de ter plaatse gekomen huisarts, dr. S. te Schagen. Zowel dr. S. als het personeel van de ambulancedienst gaven aan dat een simulatie van hyperventilatie niet uit te sluiten was. Zij achtten echter geen reden aanwezig om uw man over te brengen naar een ziekenhuis of om andere maatregelen te nemen. Ook is dr. S. geraadpleegd over het al dan niet insluiten van uw man. Ook daarin zag hij geen bezwaar met name omdat uw man dan bij de insluiting zou worden onderzocht door een GGD-arts.

Nadat uw man in verzekering was gesteld en in het geheel niet reageerde werd hij overgebracht naar het politiebureau te Den Helder, waar hij omstreeks 16.47 uur werd ingesloten. Voor het vervoer naar Den Helder werd uw man opgetild en in een dienstauto geplaatst.

Aan het politiebureau te Den Helder heeft de heer Z nagenoeg voortdurend onder toezicht gestaan van een arrestantenverzorger, waarbij hij omstreeks 21.30 uur, volgens de arrestantenverzorger, even aanspreekbaar is geweest en sinaasappelsap heeft gedronken.

Omstreeks 22.15 uur is uw man bezocht door de GGD-arts dr. Sc. Omdat dr. Sc. twijfelde aan een simulatie heeft hij uw man omstreeks 23.15 uur nogmaals onderzocht en zijn bloeddruk opgemeten. De bloeddruk had echter, volgens de arts, een normale waarde. Uw man reageerde niet op pijn prikkels maar had verder normale reflexen. Dr. Sc. heeft vervolgens overleg gepleegd met een neuroloog van het Q-ziekenhuis te Den Helder. Deze gaf aan dat op basis van de verschijnselen toch gedacht moest worden aan simulatie. Dr. Sc. wilde u man echter toch laten onderzoeken in het ziekenhuis.

Omstreeks 23.55 uur is de heer Z per ambulance overgebracht naar het Q-ziekenhuis te Den Helder. Nadat hij een CT-scan had ondergaan is hij vervolgens ter observatie opgenomen in het ziekenhuis. De CT-scan liet volgens mededelingen van het ziekenhuispersoneel geen bijzonderheden zien.

Daar uw man in verzekering was gesteld is hij in het ziekenhuis op last van de officier van justitie mr. L. onder politiebewaking gesteld. Blijkens de rapportage van de politieambtenaar die belast was met de bewaking van de heer Z werd op 16 maart 2000, omstreeks 04.00 uur uw man gecontroleerd door een nachtzuster. Zij probeerde met een lampje te schijnen in de ogen van uw man. Zij kreeg toen de indruk dat hij dit tegen wilde gaan, omdat hij zijn oogleden toekneep. Verder was zijn oog niet wit, wat bij een slapende patiënt wel het geval zou moeten zijn. Tevens was er wel een 'wimperreflectie' welke een licht comateuze patiënt niet zou hebben. Een zelfde onderzoek omstreeks 05.30 uur leverde hetzelfde resultaat op.

In verband met de toestand van de heer Z werd hij op 16 maart 2000 te 12.30 uur, in opdracht van mr. L., uit zijn inverzekeringstelling ontslagen en in vrijheid gesteld. L. gaf daarbij aan de politie de toestemming om uw man wederom aan te houden als hij hiervoor weer in staat was. De politiebewaking werd daarna opgegeven.

De mededeling dat de inverzekeringstelling was opgeheven en dat hij in vrijheid was gesteld werd uw man mondeling gedaan door de politieambtenaar die met zijn bewaking was belast.

Op 17 maart 2000 werd namens het ziekenhuis aan de politie medegedeeld dat uw man kort na de mededeling dat hij uit zijn inverzekeringstelling was ontslagen zijn ogen weer had geopend en dat hij weer aanspreekbaar was.

Op 17 maart 2000 deelde de GGD-arts dr. Sc. aan de eerder genoemde hulpofficier van justitie mede dat uw man uit het ziekenhuis was ontslagen. Er was sprake geweest van een z.g. hysterische fugue, dat een vlucht uit de werkelijkheid zou zijn. (...)

Gelet op het vorenstaande ben ik van oordeel dat de politie al het mogelijke heeft gedaan om uw man, toen hij als verdachte door de politie werd vastgehouden, de nodige medische hulp te geven. Ik acht uw klacht op dit punt dan ook ongegrond. Het optreden van de politie was behoorlijk.

ad.4. U stelt de politie aansprakelijk voor het letsel dat de heer Z door het gebeurde opliep en dat leidde tot een coma en een verdere ontwrichting van zijn gezondheid.

Met betrekking tot dit punt deel ik u mede dat ik een aansprakelijkheid voor deze schade afwijs. Zoals bovenvermeld ben ik van mening dat de politie al het mogelijke heeft gedaan om uw man, toen hij als verdachte door de politie werd vastgehouden, de nodige medische hulp te geven. Het optreden van de politie was behoorlijk. Het letsel van uw man en de eventuele schade die daaruit zou voortvloeien, is mijns inziens niet aan de politie toe te rekenen.

(...)

Tenslotte deel ik u mede dat er, met betrekking tot de behandeling van uw klacht en de afdoening daarvan, nader overleg is geweest met de officier van justitie te Alkmaar."

18. Bij brief van 20 juni 2001 reageerde verzoekers op het oordeel van de korpsbeheerder. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Ad 1

U baseert uw oordeel uitsluitend op de rapportages in het bedrijfsprocessensysteem van de regiopolitie. Men kan niet verwachten dat de politie zelf partijdigheid, intimidatie en manipulatie in dit systeem rapporteert, dus de uitkomst van uw onderzoek stond al vooraf vast.

U negeert mijn klacht over 20 augustus 2000 geheel. U heeft geen navraag gedaan bij de heer K. en zijn collega terwijl er tussen de ontvangst van mijn klacht en de datum van zijn bezoek slechts 4 maanden tijd lagen. Ik heb twee volwassen getuigen die bij dit 'gesprek' aanwezig waren. Ik heb u precies geschreven wat de heer K. tegen mij heeft gezegd.

Mijn vraag aan u:

Is het een politieambtenaar in functie toegestaan om leugens te vertellen aan een burger? (...)

De reactie van de heer K. was volstrekt misplaatst. Ik had exact uitgemeten hoe ik de damwand moest plaatsen en deze vervolgens zorgvuldig op mijn eigen erf geplaatst, zoals ik reeds in februari 1999 aan de heer E. had meegedeeld. De heren van het bedrijf Ho. adviseerden me bij die gelegenheid zelfs nog om de damwand tegen de stenen zuiltjes van de heer E. te plaatsen, hetgeen ik echter niet heb gedaan, deze wilde ik vrij laten. De heer E. had mij niet bericht dat hij het niet eens was met die damwand. Het lijkt me dat in zo'n situatie de politie wel kan bemiddelen maar niet voordat de betrokkene zelf zijn wensen aan de ander heeft kenbaar gemaakt. Van bemiddelen was echter in het geheel geen sprake, zie mijn brief over 20 augustus 2000.

U schrijft dat de politie haar best heeft gedaan om te bemiddelen. Wilt u mij meedelen wanneer en hoe? Mij is dit volstrekt onbekend, ik heb nooit een uitnodiging tot een gesprek met de politie gehad.

(…)

Ad 3

Enerzijds schrijft u dat de politie correct gehandeld heeft en goede medische zorg heeft gegeven, anderzijds probeert u langs allerlei omwegen de diagnose aan te vechten. Dit is vreemd, want als de politie geen blaam treft dan is ze niet aansprakelijk en doet de diagnose er niet toe.

Eindelijk word ik nu geïnformeerd dat aanvankelijk de heer S., arts, geraadpleegd is. Maar verder is pas op mijn aandringen de heer Sc. laat op de avond geraadpleegd. U schrijft dat bij insluiting mijn man zou worden onderzocht door de GGD-arts. U schrijft ook dat hij 16.47 uur werd ingesloten. Uit uw brief blijkt echter geenszins dat hij toen inderdaad onderzocht is door een GGD-arts en de wachtcommandant heeft mij om circa 21.45 uur, toen mijn dochter en ik op het politiebureau in Den Helder waren, verteld dat er in Den Helder geen arts bij mijn man was geweest. Ons werd toen tevens meegedeeld dat mijn man niet aanspreekbaar was. Toen heb ik er op aangedrongen dat de politie een arts zou raadplegen voor hem.

Om 23.10 uur werd ik thuis door dokter Sc. gebeld. Hij zei: 'uw man is comateus, hij reageert niet op pijnprikkels en het is onverantwoord om hem in een politiecel te laten'.

Tussen 14.40 uur en 22.15 uur is mijn man dus niet door een arts is gezien, hoewel hij niet aanspreekbaar was. En de medische hulp werd pas ingeroepen na mijn interventie.

De advocaat die hem bezocht belde me op om te zeggen dat ze zijn toestand erg zorgelijk vond. Dan lees ik nu ineens dat hij sinaasappelsap gedronken zou hebben om 21.30 uur? Het is ongeloofwaardig. Medisch gezien is het onverantwoord om iemand met wegrakingen sinaasappelsap te geven in verband met het risico op aspiratie.

(…)

Buiten het Q-ziekenhuis ben ik de enige arts die het medisch rapport ontvangen heeft. Het is me dan ook een raadsel hoe de heer Sc. meent te weten dat er sprake is geweest van een 'hysterische fugue' (een obsolete term)."

19. Ook naar de Nationale ombudsman zonden verzoekers een reactie op het oordeel van de korpsbeheerder. In deze door de Nationale ombudsman op 4 juli 2001 ontvangen brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Hieronder volgen mijn gemotiveerde reacties op (het ontbreken van) de antwoorden van politie Noord-Holland Noord op mijn klachten:

c (met betrekking tot de medische zorg; N.o.)

Tijdens de in verzekering stelling werd tussen 14.40 uur en 22.15 uur geen arts geraadpleegd hoewel mijn man niet aanspreekbaar was. Ook had hij vanaf de vroege ochtend niets meer gedronken of gegeten. Pas op mijn aandringen werd er een arts geraadpleegd. Ik vraag me af wat er gebeurd was als ik hier niet naar had gevraagd.

d (met betrekking tot het incident op 20 augustus 2000; N.o.)

De politie Noord-Holland Noord heeft deze klacht niet onderzocht.

Ik merk hierbij het volgende op:

d 1. De buurman zelf had ons niet laten weten dat hij bezwaar had tegen de damwand en bovendien hadden we het plaatsen ervan al in 1999 besproken.

d 2. Het lijkt me toch dat de buurman zich eerst zelf tot ons had moeten wenden alvorens de politie zich tot ons kon wenden.

d 3. Bemiddeling stel ik op prijs maar dit is helemaal geen bemiddeling maar partij kiezen zonder eerst informatie bij de andere partij in te winnen.

d 4. De betreffende politieman vertelde bovendien leugens (hij zei dat de damwand 20 cm uit de erfgrens moet staan en dat er dwangsommen zouden volgen indien we de damwand niet zouden verplaatsen).

Het ongegeneerd vertellen van leugens door een politieambtenaar in functie aan een burger bevreemdt me zeer. Bovendien vraag ik me af wat de beoogde functie was van die leugens."

20. Bij brief van 2 juli 2001 liet de korpsbeheerder verzoekers onder meer weten dat er naar de klacht met betrekking tot de gebeurtenissen op 20 augustus 2000 alsnog een onderzoek zou plaatsvinden.

"Bij uw brief van 20 juni 2001 aan de korpsbeheerder van de Politie Noord-Holland Noord, welke dezerzijds op 25 juni 2001 is ontvangen, gaat u nader in op hetgeen staat vermeld in mijn schrijven van 12 juni 2001 en niet, zoals u terecht opmerkt, van 12 juni 2000.

V.w.b. de afdoening van uw klacht met betrekking tot de gebeurtenissen op 20 augustus 2000 bericht ik u dat alsnog een onderzoek zal plaats vinden.

Een reactie hierop kunt u te zijner tijd tegemoet zien."

21. Op vrijdag 31 augustus 2001 hoorde betrokken ambtenaar X arrestantenverzorger H. In deze verklaring, met proces-verbaal nummer (…), staat onder meer het volgende vermeld:

"Op woensdag 15 maart 2000 was ik van 15.00 uur tot 23.00 uur belast met de arrestantenverzorging in het politiebureau te Den Helder. Omstreeks 16.47 uur die dag werd via de wachtcommandant een man ingesloten genaamd Z. Deze man werd geplaatst in cel 4. Deze cel is voorzien van permanent camerabewaking (toezicht). De toestand van de man kan ik als volgt omschrijven:

De man hield zich volledig slap, had zijn ogen gesloten en reageerde in het geheel niet. Hij werd dan ook door twee collega's tussen hen in naar binnen gebracht in de cel alwaar hij op bed werd gelegd. De collega's deelden mede dat hij aan het simuleren was. Of dit zo was kon ik verder niet beoordelen want ik ben geen arts. Omstreeks 18.43 uur die dag meldde zich een advocaat voor de arrestant. Deze advocaat vertrok om 19.00 uur die dag. De advocaat heeft verder niet met mij gesproken over de medische toestand van de arrestant of anderszins. Omdat de arrestant mogelijk medische indicatie zou hebben, heb ik zoals is voorgeschreven, om het kwartier hem bezocht. Bij dit herhaalde bezoek, sprak ik de man aan, raakte hem aan en controleerde hem. Hierbij ging mijn hand langs zijn gezicht. Het viel mij op dat de man bij deze controlebezoekjes telkens als mijn hand vlakbij zijn gezicht was, zijn ogen verder dicht kneep. Ik zag dit aan zijn oogleden. Verder zag ik dat hij daarbij ook voor korte tijd zijn adem inhield.

Om 21.36 uur die dag heb ik de man voorzien van sinaasappelsap dat de echtgenote van de man eerder daarvoor had afgegeven op het bureau. Het verstrekken van de sinaasappelsap ging als volgt; ik deed de celdeur open en zei tegen de arrestant 'Z, ik heb sinaasappelsap voor u, van uw vrouw'. Ik zag dat Z plotseling zijn ogen opendeed en ik hoorde dat hij zei: 'Dat lust ik wel'. Ik zag dat hij het bekertje met sap aanpakte waarna ik ben weggelopen. Na een kwartier ging ik weer kijken en zag dat het bekertje leeg was en dat Z weer niet aanspreekbaar was. Omstreeks 22.15 uur die dag, kwam dokter Sc. bij Z. Zijn bevindingen zijn gerelateerd in het proces-verbaal.

Omstreeks 23.15 uur is Z overgebracht naar het Q-ziekenhuis te Den Helder."

22. Bij brief van 25 september 2001 ging de korpsbeheerder nader in op de door verzoekers bij brief van 20 juni 2001 nader gestelde vragen. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Op uw vraag om u mede te delen wanneer en hoe de politie haar best heeft gedaan om te bemiddelen bericht ik u dat door medewerkers van de politie aangaande de problematiek tussen u en de buren op o.a. 26 april 2000 getracht is in gesprek te komen met uw echtgenoot. De politie, eenmaal binnengelaten door een dochter van u, werd vervolgens weer de deur gewezen door uw echtgenoot. Door vorenstaande was het niet mogelijk om ook maar op een of andere wijze nader in te gaan om in deze te bemiddelen.

(…)

Met betrekking tot hetgeen u heeft vermeld in uw brief onder Ad 3 wil ik toch onder uw aandacht brengen hetgeen er staat vermeld (...), namelijk dat omstreeks 14.36 uur de ambulance ter plaatse was en de behandeling van uw man door het ambulancepersoneel werd overgenomen. Vervolgens wordt vermeld dat uw man tevens werd onderzocht door de ter plaatse gekomen huisarts, dhr. S. Zowel het ambulancepersoneel als de heer S. waren van mening dat na onderzoek er geen redenen waren om uw man over te brengen naar het ziekenhuis of andere maatregelen te nemen.

Voordat uw man in het bureau in Den Helder op 15 maart 2000 om 22.15 uur door de GGD arts Sc. werd bezocht heeft uw man om 18.43 uur bezoek gehad van de advocaat mr. Hs. Deze vertrok om 19.00 uur. Bij haar vertrek heeft de advocaat met de dienstdoende arrestantenverzorger met geen woord gerept over de medische toestand van uw man of anderszins. De arrestantenverzorger heeft, zoals is voorgeschreven bij ingeslotenen met (mogelijk) medische indicatie, uw man om het kwartier bezocht. Bij deze controles bleek dat er in de toestand van uw man niets was veranderd t.o.v. het moment van insluiten.

Om 21.36 uur heeft de arrestantenverzorger uw man sinaasappelsap verstrekt welke eerder door u aan het bureau was afgegeven. Nadat de arrestantenverzorger de celdeur had geopend, zei deze tegen uw man: 'meneer Z, ik heb sinaasappelsap voor u van uw vrouw'.

De arrestantenverzorger zag dat uw man plotseling zijn ogen open deed waarna hij hoorde dat uw man zei: 'Dat lust ik wel'. Hij zag dat uw man het bekertje met sap aanpakte. Vervolgens sloot de arrestantenverzorger de celdeur en liep weg. Na een kwartier controleerde hij uw man en zag dat het bekertje leeg was en constateerde vervolgens dat uw man niet aanspreekbaar was. V.w.b. uw opmerking dat het medisch gezien onverantwoord is om iemand met wegrakingen sinaasappelsap te geven in verband met het risico op aspiratie, onthoud ik mij daarover een mening te geven daar ik geen medicus ben.

(…)

Tevens is mij niet gebleken dat de politie medische informatie ontfutselt. Dat de GGD-arts Sc. de term 'hysterische fugue' heeft gebruikt is mijns inziens een medische. Ik onthoud mij daarover een mening te geven en laat deze over aan de deskundigheid van de medici."

23. Op 17 oktober 2001 ontving de Nationale ombudsman een reactie van verzoekers op de brief van 25 september 2001. In deze reactie staat onder meer het volgende vermeld:

"In een brief d.d. 2 juli 2001 werd me door politie Noord-Holland Noord toegezegd dat alsnog een onderzoek zou plaats vinden wat betreft de afdoening van de klacht met betrekking tot de gebeurtenis op 20 augustus 2000. Een brief van 25 september 2001 is bedoeld als antwoord op mijn klachten. In deze brief wordt echter geheel niet meer op deze klacht over 20 augustus 2000 ingegaan. Daarom verzoek ik u om alsnog een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken op 20 augustus 2000.

De brief gaat wederom in op mijn klacht inzake de zorg na de insluiting van mijn man op 15 maart 2000. Met dit antwoord ben ik niet tevreden en ik verzoek u om ook hiernaar een onderzoek in te stellen.

Op talloze andere punten van de brief van de politie van 25 september 2001 zou ik verder in kunnen gaan maar het lijkt me een zinloze bezigheid. De politie heeft het druk met het schoonvegen van zijn eigen straatje.

Wat betreft het letsel op 15 maart 2000 het volgende:

Mevrouw Hs., de advocaat, heeft mij direct na haar bezoek aan mijn man opgebeld met de mededeling dat ze zijn toestand zeer zorgelijk vond en dat hij niet aanspreekbaar was en ze gaf me het advies om persoonlijk naar het politiebureau in Den Helder te gaan, hetgeen ik toen gedaan heb. We (mijn dochter en ik) gaven op het politiebureau spullen af voor mijn man maar we mochten hem niet bezoeken. We wachtten om te vernemen of hij de spullen aan had kunnen nemen. Ons werd meegedeeld dat hij totaal niet reageerde. Daarop heb ik de wachtcommandant gevraagd of er al een arts was geweest. In de eerste brief gedateerd 12 juni 2000 staat dat mijn man 'even' aanspreekbaar is geweest. Daarvoor was hij dus niet aanspreekbaar terwijl er geen arts is geraadpleegd. Nu wordt opeens beweerd dat mijn man gesproken zou hebben. Ik geloof dit absoluut niet."

B. Standpunt verzoekers

Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht en komt onder meer naar voren onder de punten A. 14. en A.22.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. In reactie op de klacht van verzoekers deelde de korpsbeheerder bij brief van 28 december 2001 (door de Nationale ombudsman ontvangen op 15 januari 2002) onder meer het volgende mee:

"1. Mevrouw Zx, wonende te Petten had een klacht ingediend over het optreden van de politie. Deze klacht is door mij als korpsbeheerder afgedaan bij mijn schrijven van 12 juni 2000. (...) Ik zie geen aanleiding om mijn mening te herzien. Na bestudering van de stukken in het terzake aanwezige dossier heb ik vorenstaande mening geformuleerd.

Klaagster heeft vervolgens bij haar schrijven van 20 juni 2001 op de afdoening gereageerd. Bij mijn schrijven van 25 september 2001 ga ik nader in op de door haar genoemde punten. In het bijzonder v.w.b. de gezondheidstoestand van haar echtgenoot en de daarmee samenhangende zaken als insluiting in een politiecel, bezoek arts, controle, enz.(...)

Zowel in mijn eerste als in mijn tweede brief wordt vermeld dat de heer Z aanspreekbaar is geweest. In mijn tweede brief wordt er echter concreet vermeld wat meneer heeft gezegd zoals dit door de dienstdoende arrestantenbewaarder is geconstateerd.

2. Voor wat betreft de klacht van klaagster dat de heer K. zich partijdig zou hebben opgesteld in het conflict tussen klagers en hun buren, alsmede dat hij op 20 augustus 2000 bij klagers was langsgekomen met de bedreigende informatie dat hun buurman een procedure zou starten als zij de damwand die zij op hun erf hadden staan niet zouden verplaatsen, bericht ik u het volgende:

De heer K. heeft samen met mevrouw W. op 20 augustus 2000, zijnde een zondag, een bezoek gebracht aan de familie Z. Dit bezoek hield verband met een burenkwestie over een schutting op de erf af scheiding. De heer K. heeft bij zijn bezoek gezegd dat het plaatsen van een dergelijke schutting aan de voorwaarden diende te voldoen zoals deze zijn vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. In dit gesprek werd door mevrouw Zx aan K. medegedeeld dat de politie niets deed aan een door haar gedane aangifte. Tevens deelde zij mede dat de politie slechts werkte naar de wens van de families Ko. en E. De heer K. deelde daarop mede dat elke klacht of aangifte van welke partij dan ook serieus wordt behandeld. Tevens werd door hem in het gesprek medegedeeld dat de familie E. een civiele rechtszaak zou beginnen indien de schutting geplaatst zou worden in strijd met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Vervolgens werden K. en zijn collega verzocht het erf van klaagster te verlaten.(...)

Met betrekking tot vorenstaande reactie is nader overleg geweest met de hoofdofficier van justitie. Voor wat betreft zijn zienswijze zag hij geen reden om daarop een nadere aanvulling te geven."

2. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevonden zich onder meer de processen-verbaal met betrekking tot het incident op 20 augustus 2000. In het proces-verbaal (…) van 19 augustus 2000, opgemaakt door betrokken ambtenaar Jr., staat onder meer het volgende vermeld:

"Heer E. gaf door dat zijn buurman bezig was met een erfscheiding en ook gedeeltelijk op zijn grond. Hij wil graag bemiddeling van de politie."

3. In het proces-verbaal (…) van 19 augustus 2000, opgemaakt door betrokken ambtenaar K., staat onder meer het volgende vermeld:

"Ter plaatse geweest. Geen van partijen gesproken. Waren niet aanwezig. Wel gezien dat er een schutting werd geplaatst door Z. Deze schutting staat op de erfscheiding. Zal later in de week contact opnemen met Z omtrent de schutting. Als de schutting niet wordt verwijderd, zal E. dat waarschijnlijk wel vorderen middels civiele procedure."

4. In het proces-verbaal (…) gemuteerd op 20 augustus 2000, opgemaakt door betrokken ambtenaar K., staat onder meer het volgende vermeld:

"Gesproken met familie Z. Hen meegedeeld, dat de schutting door hen geplaatst niet kan, ingevolge Burgerlijk wetboek. Betrokkene E. wil deze schutting niet op de erfscheiding.

Hen gewezen op de juiste wijze van plaatsen (20 cm buiten erfscheiding).

Kregen van Zx te horen dat we niets deden aan haar aangifte. Haar meegedeeld dat deze inmiddels was ingezonden (...). Verder vond ze dat we maar 'naar de wens' van de familie Ko. en E. werkten. Haar meegedeeld dat iedere klacht of aangifte van alle partijen serieus wordt genomen.

Hen in het vooruitzicht gesteld dat familie E. een civiele rechtszaak gaat beginnen als de schutting op die plaats blijft staan.

Hierna moesten we het erf van Z verlaten."

5. Ook bevond zich bij de stukken een proces-verbaal van 26 april 2000, met betrekking tot een burenconflict van verzoekers met de familie Ko. In dit proces-verbaal, opgemaakt door betrokken ambtenaar K. en W. staat onder meer het volgende vermeld:

"Bij Ko. en Z geweest i.v.m. de schutting. Z heeft een schrijven gehad de schutting te verplaatsen. Is hiermee aan de gang gegaan, doch beschadigde daarbij een stenen muur waar de schutting tegenaan staat. Getracht tot een gesprek te komen met Z. Een van zijn dochters vroeg ons binnen te komen, waarna we door Z weer naar buiten gestuurd werden. Z wenste geen gesprek en liet zijn dochters ons te woord staan. De dochter met kort haar het meest gesproken. Haar getracht uit te leggen hoe het zat met de schutting waar te plaatsen en daarbij geen goederen van anderen te beschadigen. Ze nam het ter kennisgeving aan. Er is toestemming van Ko. dat de familie Z op hun erf mag komen om de schutting te veranderen/te verplaatsen."

6. Verder bevond zich bij de stukken nog (voor zover in het belang van dit onderzoek) een verklaring van Z, op 4 januari 2000 in de woning van Z afgenomen door betrokken ambtenaar K. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld:

"Nadat de verdachte (Z; N.o.) werd meegedeeld waarvan hij werd verdacht (...) verklaarde hij:

U vraagt mij naar vernielingen van het pand van mijn buurman (...). Ik weet daar niets van. U zegt mij dat er een trap in mijn tuin heeft gestaan welke dan weer 'leunde' tegen het pand van de buurman. Ik weet daar niets van. U zegt dat er klim en klauter sporen op het dak staan, precies onder de sporen waren de trap heeft gestaan. Ik weet daar niets van. U zegt mij, dat er schade aan het dak van de buurman is aangebracht. Daar weet ik niets van. U zegt mij dat er met een mes in het bitumen is gesneden. Ik heb dat niet gedaan. U zegt mij dat er cement en een doek in de regenpijpen was gestort. Daar weet ik niets van. Ik teken mijn verklaring niet."

D. Reactie verzoekers

Op 18 maart 2002 ontving de Nationale ombudsman de reactie van verzoekers op het standpunt van de korpsbeheerder. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"1. De medische zorg voor Z op 15 maart 2000 tijdens insluiting is onvoldoende geweest. In Den Helder is voor insluiting geen arts bij hem geweest, in tegenstelling tot de afspraak. Pas 's avonds laat kwam een arts. (De rapportage van de zorg in Den Helder in de namiddag en op de avond van 15 maart 2000 dateert overigens van bijna anderhalf jaar later: 31 augustus 2001 (…).

2. De heer K. heeft op 20 augustus 2000 onjuiste informatie verstrekt en hierdoor blijk gegeven van zijn partijdige opstelling. Ik citeer letterlijk uit zijn eigen verslag (zie onder C.4.; N.o.):

Hen gewezen op de juiste wijze van plaatsen (20 cm buiten erfscheiding).

(...)

Hen in het vooruitzicht gesteld dat familie E. een civiele rechtszaak gaat beginnen als de schutting op die plaats blijft staan.

De heer K. sprak op 20 augustus 2000 deze onwaarheden op zeer intimiderende toon terwijl hij in functie was. Hij heeft nooit respect getoond.

Overigens heb ik later zelfde familie E. gevraagd wat voor last ze van de damwand hebben en welke belangen van hen erdoor worden geschaad worden. De familie E. heeft nooit op deze vragen geantwoord is geen procedure gestart tegen deze damwand die geheel op ons eigen terrein staat."

E. Reactie korpsbeheerder

1. Bij brief van 11 april 2002 verzocht de Nationale ombudsman de korpsbeheerder de navolgende vragen te beantwoorden:

"In uw brief aan verzoekster van 12 juni 2000 (afdoening klacht) schrijft u op pagina 4 dat huisarts S., die verzoeker op 15 maart 2000 om 14.36 uur bezocht, geen bezwaar zag in de insluiting van verzoeker met name omdat uw man dan bij de insluiting zou worden onderzocht door een GGD-arts.

U stelt later in uw brief dat verzoeker om 16.47 uur te Den Helder werd ingesloten, waarbij niet wordt aangegeven of bij deze insluiting een GGD-arts aanwezig is geweest. Is dit het geval geweest? Zo niet dan verzoek ik u te verduidelijken waarom dit niet het geval is geweest.

Ten overvloede vermeld ik hierbij dat ook betrokken ambtenaar M. in het proces-verbaal van bevindingen (…) over deze gebeurtenis aangeeft dat 'de arts (S.; N.o.) werd gepolst omtrent de insluiting waarbij een GGD-arts dan een consult zou doen'.

Uit uw brief blijkt verder dat om 22.25 uur GGD arts Sc. bij verzoeker is geweest. Kunt u aangeven waarom deze arts er (op dat tijdstip) bij is gekomen en op wiens aanraden dit is gebeurd?

Tenslotte wijs ik u erop dat u in uw brief aan verzoekster van 25 september 2001 aangeeft dat verzoeker om 18:43 uur werd bezocht door advocaat mr. Hs. In het proces-verbaal van betrokken ambtenaar K. (…), opgemaakt op 14 april 2000 staat dat verzoeker werd bezocht door advocaat mr. Ve. Kunt u hierin verheldering brengen?"

2. Op 7 mei 2002 ontving de Nationale ombudsman de reactie van de korpsbeheerder. In de brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Bij de insluiting om 16.47 uur is geen GGD-arts aanwezig geweest. Een en ander werd niet noodzakelijk geacht naar aanleiding van de bevindingen van de huisarts S. en het ambulancepersoneel toen zij om 14.36 uur verzoeker onderzochten. Door de arrestantenverzorger werd verzoeker vanwege het feit dat hij was ingesloten met mogelijke medische indicatie, ieder kwartier gecontroleerd.

U schrijft dat uit mijn brief verder blijkt dat om 22.25 uur de GGD-arts Sc. bij verzoeker is geweest. U vraagt aan te geven waarom deze arts er (op dat tijdstip) bij is gekomen en op wiens aanraden dat is gebeurd.

De dienstdoende wachtcommandant, de brigadier van politie O., behorende tot het district Noordkop, heeft omstreeks 20.00 uur, het noodzakelijk geacht dat verzoeker alsnog werd bezocht door een GGD-arts en met deze contact opgenomen. De betreffende arts, de heer Sc., is vervolgens om 22.15 uur (en niet zoals door u vermoedelijk abusievelijk vermeld om 22.25 uur) aan het politiebureau te Den Helder geweest en heeft verzoeker onderzocht. De oorzaak dat de arts pas om 22.15 uur aan het bureau kwam was dat deze arts die avond meerdere zaken had en dat door O. was aangegeven dat het verzoek om te komen niet een spoedeisend karakter had.

Tenslotte wijst u mij erop dat ik in mijn brief aan verzoekster van 25 september 2001 heb aangegeven dat verzoeker om 18.43 werd bezocht door advocaat mr. Hs. In het proces-verbaal van betrokken ambtenaar K. (…), opgemaakt op 14 april 2000, staat dat verzoeker werd bezocht door advocaat mr. Ve. Op uw vraag of ik hierin verheldering kan brengen bericht ik u dat in de BAM Arrestantenmodule op 15 maart 2000 staat vermeld dat verzoeker om 18.43 is bezocht door advocaat Mr. Hs. en dat dit bezoek duurde tot 19.00 uur. (...) Zij nog vermeld dat de advocaat bij het bezoek aan verzoeker, noch met de wachtcommandant, noch met de arrestantenverzorger heeft gesproken over de medische toestand van verzoeker.

De ambtenaar K. deelde desgevraagd mede dat hij vermoedelijk abusievelijk in zijn proces-verbaal de naam Ve. had vermeld. Het is niet uitgesloten dat hij een vergissing heeft gemaakt. Het advocatenkantoor is Ve. Mr. Hs. maakt deel uit van dit advocatenkantoor."

F. verklaring betrokken ambtenaar o.

Op 24 april 2002 legde betrokken ambtenaar O. tegenover een medewerkster van de Nationale ombudsman telefonisch de volgende verklaring af:

"Ik was wachtcommandant in Den Helder toen de heer Z werd binnengebracht. Mijn dienst was om 15:00 uur begonnen. Ik herinner mij dat Z het politiebureau werd binnengetild. De ambtenaar die hem bracht, vertelde me dat Z in verzekering was gesteld en dat hij kort geleden was bezocht door een huisarts. Deze arts was van mening dat Z ingesloten kon worden, aangezien er sprake was van 'simulatie'. Daar ging ik dan ook vanuit. Z werd in de observatiecel gelegd. Dat is een cel met camerabewaking. Om de 15 minuten kwam de arrestantenwacht kijken hoe het met Z ging. De arrestantenwacht ging dan met zijn hand langs het gezicht van Z om te voelen of hij nog ademde. Z bewoog dan met zijn ogen.

In mijn herinnering wilde Z 's avonds niet eten. Hij lag daar stil in de cel en had in z'n broek geplast. Hij reageerde niet wanneer hij werd aangesproken. Ik had begrepen dat het simulatie moest zijn maar dit kwam niet prettig over. Je gaat toch denken: wat als het nou iets anders is? We gingen tenslotte de nacht in. Ik heb dit met de arrestantenwacht besproken. We besloten om toch nog maar weer een arts bij Z te laten komen. Ik heb toen de arts gebeld en hem gevraagd of hij langs wilde komen en erbij gezegd dat het niet spoedeisend was, maar dat het om de nacht ging. Ik ging er tenslotte nog steeds vanuit dat het simulatie was en zijn toestand was sinds zijn komst niet wezenlijk veranderd. Helaas duurde het wel erg lang voordat de arts verscheen. Deze kwam rond 22.15 uur. De arts is lang bij L. geweest.

's Avonds omstreeks 19:00 uur was Z nog bezocht door een advocaat. Ongeveer gedurende een kwartier. Deze advocaat heeft zonder iets te zeggen het politiebureau weer verlaten. Hij heeft niet aangegeven 'jongens ik vertrouw dit niet, met Z'. Als het niet goed zou zijn gegaan met Z had de advocaat waarschijnlijk wel iets tegen ons gezegd.

Mevrouw Zx is ook nog langsgekomen. Ik weet niet meer precies hoe laat dit was. Zij gaf aan dat ze, in de hoedanigheid van huisarts, haar man wilde onderzoeken. Ik heb haar toen gezegd dat dat niet mogelijk was en dat er een GGD arts kwam.

Ik denk dat er in deze zaak sprake is geweest van een misverstand. De eerste arts die Z bezocht heeft kennelijk de overtuiging gehad dat er snel nog een arts bij Z zou komen. Ik dacht alleen maar: de arts is er al bij geweest en heeft geoordeeld dat Z mocht worden ingesloten.

Het is overigens niet gebruikelijk dat er nog een arts bijkomt wanneer een verdachte wordt ingesloten. Of er een arts geroepen wordt ligt aan de toestand van de verdachte."

G. Nadere reactie verzoekers

1. Bij brief van 31 mei 2002 verzocht de Nationale ombudsman verzoekers te reageren op de verklaring van betrokken ambtenaar O. en verzocht verzoekers daarbij de navolgende vragen te beantwoorden:

"- U heeft aangegeven dat advocate Hs., na haar bezoek aan uw echtgenoot, telefonisch contact met u had opgenomen. Wat vertelde zij u over de (medische) toestand van uw echtgenoot? Gaf mevrouw Hs. te kennen dat zij de politie op de toestand van uw echtgenoot had aangesproken?

- U heeft aangegeven dat op uw aandringen een arts is geraadpleegd. De wachtcommandant heeft echter verklaard dat er al een arts onderweg was toen u hiernaar informeerde. In hoeverre heeft u aangedrongen?

(...) Tenslotte verzoek ik u aan te geven wat de stand van zaken is met betrekking tot de strafzaak tegen uw echtgenoot."

2. Op 12 juni 2002 ontving de Nationale ombudsman de reactie van verzoekers op de bovenvermelde brief. In deze brief van 8 juni 2002 staat onder meer het volgende vermeld:

"Vraag 1. over de informatie van mevrouw Hs., advocaat:

Op de avond van 15 maart 2000 zouden mijn dochters An. en Ma. naar het politiebureau in Den Helder gaan om o.a. schone kleren voor mijn man te brengen. Voordat ze vertrokken belde mevrouw Hs., advocaat. Ze vertelde dat de medische toestand van mijn man slecht was. Ze raadde me dringend aan om zelf naar Den Helder te gaan in verband met zijn slechte toestand. Ze vertelde ook nog dat de politie getracht had haar van een bezoek aan mijn man te weerhouden. De politie had iets gezegd in de trant van: 'het heeft helemaal geen zin dat u hem bezoekt want hij reageert toch nergens op'. Zij had zich echter niet laten weerhouden en was toch gegaan. Of ze de politie na haar bezoek aangesproken heeft op de slechte toestand van mijn man weet ik niet.

Vraag 2. over mijn aandringen op het raadplegen van een arts:

Mijn dochter An. en ik gingen naar Den Helder, we waren er circa 21.30. Ik mocht niet bij mijn man. Mij werd verteld dat mijn man niet aanspreekbaar was. Ik vroeg de wachtcommandant of er een arts bij mijn man geweest was. Hij antwoordde dat mijn man 's middags door zijn eigen huisarts was onderzocht en dat hij simuleerde. Ik wist dat beide beweringen niet waar waren. Ik antwoordde hem dat het onmogelijk was dat hij door zijn eigen huisarts onderzocht was omdat ik zijn huisarts ben. De wachtcommandant antwoordde dat hij helemaal niet wist dat ik arts ben. De wachtcommandant zei helemaal niet dat hij de GGD arts reeds verzocht had om te komen, integendeel. Ik moest echt aandringen op onderzoek door een arts en ik zei daarbij nadrukkelijk 'U bent verantwoordelijk voor zijn medische toestand'. Hij zei dat het niet gebruikelijk was dat een 'second opinion' werd gevraagd, maar dat hij een arts zou bellen omdat ik zelf arts ben. Ik vroeg hem om me telefonisch op de hoogte te stellen na het bezoek van de arts maar dat weigerde hij.

An. en ik gingen terug naar huis. Om circa 23.10 uur belde dokter Sc., GGD arts, me op en vertelde dat mijn man comateus was en opgenomen zou worden in het Q-ziekenhuis. Om kwart over twaalf 's nachts belde dr. Hr., neuroloog van het Q-ziekenhuis.

(...)

Vraag 4. stand van zaken

De zaak is niet beoordeeld door de rechter.

Vraag 5. mijn reactie op de brief van politie Noord van 22 april 2002 aan u:

De briefschrijver spreekt zichzelf tegen wat betreft de noodzaak van een medisch onderzoek bij insluiting. Het komt erop neer dat dokter S. onderzoek bij insluiting nodig achtte en dat de politie vervolgens onderzoek niet nodig vond naar aanleiding van de bevindingen van diezelfde dokter S. en het ambulancepersoneel. Er werd dus geen arts geraadpleegd bij insluiting.

Vraag 6 mijn reactie op verklaring van de wachtcommandant d.d. 24 april 2002, ondertekend op 16 mei 2002:

- De wachtcommandant gaf in volgens genoemd verslag aan dat hij mede op grond van het geobserveerde urine verlies een arts heeft gebeld rond 20 uur. De arrestantenbewaker rapporteerde eerder echter dat hij urineverlies bemerkt had omstreeks 23.15 uur.

- Volgens de arrestantenbewaker zou mijn man kort gesproken hebben, de wachtcommandant zegt dat hij stil lag, niet reageerde, dat de situatie sinds zijn komst niet wezenlijk veranderd was.

- Aan mij gaf de wachtcommandant heel andere informatie ten aanzien van het raadplegen van een arts, hij belde pas een arts omdat ik daar (circa 21.45 uur) sterk op aandrong, zie mijn antwoord op vraag 2.

- De wachtcommandant refereert aan de advocaat als 'hij'. De advocaat was echter geen heer maar een dame."

H. verklaring betrokken ambtenaar K.

Op 3 juli 2002 legde betrokken ambtenaar K. tegenover een medewerkster van de Nationale ombudsman telefonisch de volgende verklaring af:

"U vraagt mij of ik mij het incident op zondag 20 augustus 2000 nog kan herinneren. Ik kan mij een incident in de tuin bij de familie Z herinneren. Met het oog op de mutatie van 20 augustus 2000, denk ik dat ik weet op welk incident verzoekers doelen. Er zijn veel incidenten rond de familie Z geweest. De kans is groot dat ik dingen door elkaar haal.

Ik herinner me dat ik met collega W. in de tuin van de familie Z ben ingelopen. Er was de dag daarvoor door de buren van de familie Z, de familie E., verzocht om bemiddeling door de politie in verband met het plaatsen van een schutting op de erfscheiding. De dag voor het incident, dus 19 augustus 2000, had ik geconstateerd, dat op de erfscheiding materiaal dienende als erfscheiding, was geplaatst. E. was hier tegen. E. had zelf al een hek geplaatst, maar dan op zijn grond,

Bij plaatsing van een hek op de grenslijn werd deze gemeenschappelijk eigendom. Een hek op de grenslijn kan dus alleen geplaatst worden na gemeenschappelijk overleg.

Ik heb de familie Z gezegd: Neem contact op met E. Zorg voor een oplossing. Anders zal E. een civiele procedure starten met het doel om het hek te laten verwijderen.

Het starten van een civiele procedure had E., namelijk al eerder aangekondigd. Alles wat ik tegen hen heb gezegd was voor hen kennelijk bedreigend overgekomen. Niemand van de familie ging in op deze bovengenoemde opmerkingen. Wel werd ik aangesproken door Zx. Zij vroeg naar de politionele afdoening van eerdere incidenten. Uitleg kon ik hierover nauwelijks geven. We werden door de heer Z van het erf gestuurd.

Mijn optreden was geenszins bedreigend bedoeld. De insteek was om in dit burenconflict te bemiddelen.

Ik ben absoluut niet partijdig. Ik heb bijvoorbeeld naar aanleiding van een aangifte van de familie Z buurman E. als verdachte gehoord. De familie Z heeft ook met buurman Ko. conflicten. Ook Ko. heb ik als verdachte gehoord naar aanleiding van een overtreding in/met zijn bedrijf. De aangifte van de familie Z betrof mutatienummer: (…). De overtreding van buurman Ko. is verwerkt onder mutatienummer (…)."

i. tweede Nadere reactie verzoekers

Op 22 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman de reactie van verzoekers op de verklaring van betrokken ambtenaar K. In deze reactie staat onder meer het volgende vermeld:

"1. Er was geen schutting door ons op de erfscheiding geplaatst maar een damwand van 1 meter hoog op ons eigen erf ter bescherming van onze dieren en onze vegetatie.

2. De heer E. heeft ons zelf niet aangesproken op deze damwand die we in augustus 2000 op ons erf geplaatst hadden.

3. In 1999 hadden we al gezegd dat we een damwand zouden plaatsen en de heer E. heeft toen niet aangegeven dat hij daar bezwaar tegen had.

4. Later heb ik de heer E. expliciet gevraagd welk bezwaar hij tegen de damwand had en welk belang van hem erdoor geschaad werd. Een antwoord van de heer E. op deze vraag heb ik nooit gekregen.

5. De heer E. heeft ons nooit een civiele procedure aangekondigd en hij heeft geen procedure gestart.

Wat heeft de heer K. gezegd en gedaan op 20 augustus?

Kennelijk fungeerde de heer K. als belangenbehartiger van de heer E.

De heer K. heeft helemaal niet gezegd 'neem contact op met E.' en 'zorg voor een oplossing'. Dat zou ook vreemd zijn geweest, want dan doet zich gelijk de vraag voor waarom hij niet tegen de heer E. gezegd heeft 'neem zelf contact op met Z'.

(Dit lijkt me een juiste procedure.)

Neen, hij sprak over dwangsommen en zei dat de schutting 20 centimeter van de erfgrens moest worden geplaatst. Dit staat overigens ook letterlijk in zijn eigen verslag dat u me eerder zond (…).

Niet alleen de inhoud van de boodschap was dreigend, ook de toon en zijn non-verbale gedrag.

Het optreden van de heer K. op 20 augustus 2000 schoot me in het verkeerde keelgat, ik werd kwaad en zei sarcastisch 'Wat prettig dat u dat allemaal zo regelt voor de heer E.'. Verder vroeg ik de heer K. waarom wij nooit meer bericht gekregen hadden na mijn aangifte van vernieling door de heer E. terwijl de politie ons bericht beloofd had. (...) De heer K. antwoordde dat hij dat niet beloofd had. (Inderdaad, niet hij, maar een andere medewerker van politie Noord-Holland Noord had dit beloofd).

(...)

Mijn man heeft inderdaad de heer K. verzocht ons erf te verlaten. Dat deed hij niet omdat de heer K. zich zo correct gedroeg!

De heer K. is drie maal bij ons geweest (januari, april en augustus 2000) en geen van de drie keren luisterde hij naar ons. Op 3 januari kwam hij gelijk met beschuldigingen zonder eerst ook maar één vraag te stellen. Op 20 augustus kwam hij ons vertellen dat we de damwand 20 centimeter van de erfgrens moesten plaatsen. Ook toen stelde hij niet één vraag voordat hij van wal stak. In april stelde hij geen vraag, wilde hij niet naar mijn dochter luisteren en weigerde hij om ook maar één blik te werpen in de brief die zij hem ter lezing aanbood.

Tenslotte dit: het feit dat de heer K. de heren E. en Ko. verhoord heeft als verdachten sluit partijdigheid geenszins uit. Bovendien gaat het ons niets aan dat de heer Ko. een overtreding in zijn bedrijf heeft begaan, het lijkt me dat de heer Ko. in dit opzicht recht heeft op privacy.

Samenvattend:

1. De heer K. fungeerde kennelijk als boodschapper van de heer E. die zelf geen bezwaar had aangetekend tegen de damwand.

2. De heer K. vroeg ons niets en was niet goed geïnformeerd.

3. De heer K. uitte wel degelijk dreigementen en zijn non-verbale gedrag was intimiderend.

4. De informatie die hij gaf was apert onjuist. De wet stelt niet de eis dat een damwand 20 centimeter uit de erfgrens geplaatst wordt (Zie ook verslag (…) van de heer K.)."

J. tweede Nadere reactie korpsbeheerder

1. Bij brief van 19 juli 2002 verzocht de Nationale ombudsman de korpsbeheerder om een nadere reactie. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 13 september 2002. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Bij uw brief d.d. 19 juli 2002 verzocht u mij, inzake de klacht van mevrouw Zx, mijn reactie kenbaar te maken op hetgeen verzoekster als commentaar naar voren heeft gebracht op de verklaring, zoals deze op 24 april 2002 telefonisch werd afgelegd door de betrokken ambtenaar, de heer O.

In verband met diens afwezigheid vanwege vakantie heeft de klachtencoördinator, Bn., eerst op 15 augustus 2002 met u telefonisch overleg gehad. Afgesproken werd dat deze op een tweetal punten zou trachten nadere informatie te verkrijgen.

Deze twee punten zijn:

a. Op welk tijdstip om assistentie door de politie van de GGD arts werd verzocht;

b. Op welke tijdstip mevrouw Zx en haar dochter aan het politiebureau in Den Helder zijn geweest.

Op 22 augustus 2002 heeft de heer X, medewerker van de afdeling beleidsondersteuning van het district Noordkop, aan de CPA te Alkmaar een fax verstuurd met het verzoek om inlichtingen uit de door de CPA gevoerde administratie met betrekking tot de vraag, genoemd onder a. (...).

Bij diens schrijven d.d. 3 september 2002 van het plaatsvervangend hoofd meldkamer/hoofd CPA, ontvangen op 6 september 2002 door de politie in het district Noordkop, berichtte deze dat op 15 maart 2002 door de politie om 21.33 uur een aanvraag gedaan is m.b.t. een GGD arts t.b.v. het politiebureau in Den Helder. De dienstdoende GGD arts, mw. Ex., is vervolgens om 21.34 uur gealarmeerd. (...)

In verband met het feit dat de in de brief genoemde arts, zijnde mw. Ex., een andere is dan die welke daadwerkelijk staat genoemd in de ter beschikking staande stukken, zijnde de heer Sc., is hiernaar nader onderzoek gedaan.

Op 11 september 2002 heeft de klachtencoördinator telefonisch gesproken met de GGD arts de heer Sc. Nadat deze hem in kennis had gesteld van zijn bevindingen deelde hij mede dat hij zich het voorval nog zeer goed kon herinneren. Hij vertelde op 15 maart 2000 in de avonduren ongeveer drie kwartier op het politiebureau in De Helder te zijn geweest en daarbij de heer Z had onderzocht. Op de vraag, dat volgens de verstrekte informatie van de CPA mw. Ex. als GGD arts was gewaarschuwd, had hij geen directe verklaring. Hij zou e.e.a. nader uitzoeken en daarover op korte termijn berichten.

Op vrijdag, 13 september 2002 te 13.00 uur, berichtte de GGD arts, de heer Sc. telefonisch aan de klachtencoördinator dat hij op 15 maart 2000 van 22.00 tot 00.30 uur zich heeft bezig gehouden met de heer Z op het politiebureau te Den Helder. Hij deelde mede dat deze tijden waren inclusief ongeveer een ½ uur er voor en een ½ uur er na. Uit zijn gegevens kon hij niet herleiden hoe laat het precies was dat hij het verzoek had gekregen. Het verzoek had hij gehad omdat hij belast was met piket. Hij gaf aan dat hij geen idee had hoe het kwam dat de naam van mevrouw Ex. was vermeld.

Inhoudelijk met betrekking tot de zaak deelde hij nog mede dat een en ander hem goed is bijgebleven vanwege het feit dat het een intrigerende zaak betrof. Hij deelde mede meneer uitgebreid onderzocht te hebben, dat de patiënt comateus was, deze niet in de cel kon blijven en overleg had gehad met de neuroloog in het Q-ziekenhuis in Den Helder, zijnde mevrouw Hr. Uiteindelijk gaf laatstgenoemde aan dat zij de patiënt wilde zien waarna deze met een ambulance van het politiebureau werd overgebracht naar het ziekenhuis.

Omdat de heer Sc. de zaak zo intrigerend vond, zo deelde hij mede, nam hij de volgende dag contact op met het ziekenhuis vanwege de vraag of het nu echt was of dat de man simuleerde. De heer Sc. deelde mede dat de uiteindelijke diagnose was een hysterische fugue.

Voor wat betreft de vraag, genoemd onder b. Uit de ter beschikking staande stukken valt niet te achterhalen / staat niet vermeld hoe laat mevrouw Zx en haar dochter aan het bureau in Den Helder zijn geweest."

2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een brief van de meldkamer Noord-Holland Noord van 6 september 2002, waarin onder meer het volgende staat vermeld:

"Op 15 maart is door de politie om 21.33 uur een aanvraag gedaan met betrekking tot een GGD-arts ten behoeve van het politiebureau te Den Helder."

K. derde Nadere reactie verzoekers

Bij brief van 3 oktober 2002 reageerden verzoekers op de brief van de korpsbeheerder van 13 september 2002. Verzoekers reageerden onder meer als volgt:

"Ik zal me beperken tot uw twee vragen over de tijdstippen.

Uit de brief van de meldkamer d.d. 3 september 2002,blijkt dat op 15 maart 2000 om 21.33 door de politie te Den Helder een aanvraag is gedaan voor een GGD arts.

De korpsbeheerder weet niet op welk tijdstip mijn dochter en ik aan het politiebureau in Den Helder zijn geweest. Eerder berichtte ik u dat dit omstreeks 21.30 uur was.

Uit document (…) d.d. 31-8-2001 (...) blijkt dat de arrestantenverzorger verklaard heeft dat hij mijn man om 21.36 uur sinaasappelsap aanbood dat ik had gebracht. Tussen mijn komst en het aanbieden van het door mij gebrachte sinaasappelsap moet toch minstens 10 minuten tijd verstreken zijn. Ik heb een pakket afgegeven aan de arrestantenverzorger, het pakket dat goed was ingepakt is geopend en waarschijnlijk gecontroleerd, vervolgens is het flesje sinaasappelsap eruit gehaald en aangeboden. Bovendien moest de arrestantenverzorger van de hal van het politiebureau naar het cellenblok lopen en de celdeur met sleutel openen.

Hieruit blijkt dus dat ik voor 21.30 aanwezig was en dat pas na mijn komst de GGD arts bij mijn man geroepen is. Reeds eerder schreef ik u hoezeer ik op het roepen van een arts aan moest dringen bij de wachtcommandant."

Achtergrond

1. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 32:

"1. In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt.

2. In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan op de hoogte.

3. In het geval de ingeslotene te kennen geeft geen medische hulp te willen hebben, terwijl er aanwijzingen zijn dat medische bijstand gewenst is, waarschuwt de ambtenaar de arts en deelt hij deze de houding van de ingeslotene mee."

Artikel 34:

"1. De ambtenaar controleert de ingeslotene regelmatig met dien verstande dat:

a. in het geval de arts is gewaarschuwd, de ingeslotene ten minste elk kwartier in de cel wordt gadegeslagen;

b. in het geval medische hulp is verstrekt, de ingeslotene zo vaak wordt geobserveerd als de arts heeft voorgeschreven;

c. in het geval geen medische hulp noodzakelijk wordt geacht, de ingeslotene eenmaal per twee uur wordt gadegeslagen.

2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, observeert de ambtenaar in de cel en aan de persoon, waarbij hij vooral acht slaat op de mate waarin de ingeslotene wekbaar en aanspreekbaar is. Personen die in een toestand geraken waarin zij niet wekbaar of aanspreekbaar zijn, worden terstond per ambulance naar een ziekenhuis vervoerd.

3. De ambtenaar registreert de observaties, bedoeld in het eerste lid."

2. Arrestantenregeling politie Noord-Holland Noord 1999

Artikel 13 (voorzover van toepassing):

"2. Arrestanten met ernstige verwondingen, bewusteloze, niet wekbare en/of aanspreekbare arrestanten worden in opdracht van de chef van dienst terstond naar het ziekenhuis vervoerd. (...)

3. de chef van dienst overlegt met de arts, indien er aanwijzingen zijn dat de arrestant medische bijstand behoeft, dan wel bij de arrestant medicijnen zijn gevonden.

(...)

5. De ambtenaar controleert de arrestant regelmatig met dien verstande dat:

a.- in het geval de arts is gewaarschuwd, de arrestant tenminste elk kwartier wordt in de cel wordt gadegeslagen;

b. - in het geval medische hulp is verstrekt, de arrestant zo vaak wordt geobserveerd als de arts heeft voorgeschreven;

(...)

6. In de gevallen, bedoeld in het vijfde lid onder a. en b., slaat de ambtenaar bij de observaties in de cel en aan de persoon vooral acht op de mate waarin de arrestant wekbaar en aanspreekbaar is.

7. De ambtenaar registreert op het insluitingsformulier de observaties, als bedoeld in het vijfde lid."

Instantie: Regiopolitie Noord-Holland Noord

Klacht:

Verzoeker tijdens insluiting onvoldoende medische zorg geboden.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Noord-Holland Noord

Klacht:

Ambtenaar heeft zich partijdig opgesteld in conflict met buren.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Noord-Holland Noord

Klacht:

Op aandringen van verzoekster (echtgenoot verzoeker) een arts gebeld.

Oordeel:

Geen oordeel