2003/185

Rapport

Verzoekster klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden op 25 januari 2001 tegen haar zijn opgetreden. Verzoekster klaagt er met name over dat de betrokken ambtenaren:

- zich niet hebben gelegitimeerd;

- onnodig veel geweld hebben gebruikt bij en kort na haar aanhouding. Het geweld bestond uit het op de grond gooien, tegen een voertuig aanduwen, op de rug gaan zitten en vasthouden, en het hardhandig aanzetten van armklemmen.

Beoordeling

I. Algemeen

Op 25 januari 2001 vond er een nucleair transport plaats vanaf de kerncentrale in Dodewaard naar Zeeland. Dit transport passeerde onder andere de Wageningsestraat te Andelst (gemeente Over Betuwe). Aldaar vond een demonstratie plaats tegen het transport, welke demonstratie onder meer bestond uit een menselijke blokkade van de weg. Verzoekster maakte deel uit van de groep demonstranten. Er waren ook journalisten, fotografen en omstanders op de been.

Toen verzoekster duidelijk werd dat de politie de blokkade niet zou opbreken, omdat het transport langs de blokkade kon rijden, liep zij in de richting van waaruit het transport werd verwacht. Omdat politieambtenaren L. en W. - beiden gekleed in burger - vermoedden dat verzoekster iets van plan was, volgden zij haar op korte afstand. Op het moment dat het transport naderbij kwam, liep verzoekster richting de rijbaan met de bedoeling om voor het transport te gaan staan. Naar eigen zeggen wilde zij duidelijk maken dat het transport moest terugkeren in het belang van de gezondheid van mens en dier. De betrokken ambtenaren hielden verzoekster tegen en gaven haar een duw. Zij stelden dat daarbij is meegedeeld: "politie, wegwezen". Verzoekster ontkende dit. Zij stelde dat de ambtenaren haar ruw tegenhielden, zich niet bekend maakten en alleen op vrij botte wijze zeiden dat zij aan de kant moest blijven. Vervolgens pakte verzoekster een niet brandende fakkel/vuurpijl uit haar tas en trachtte zij opnieuw de rijbaan op te lopen richting het transport. Hierop hebben de betrokken ambtenaren L. en W. verzoekster vastgepakt en aangehouden. Verzoekster verzette zich hiertegen door te trachten zich los te trekken.

In totaal zijn ruim twintig actievoerders aangehouden, vooral vanwege het niet opvolgen van een ambtelijk bevel (zie artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in Achtergrond, onder 1.).

L. stelde dat verzoekster in eerste instantie was aangehouden op verdenking van verboden vuurwerkbezit (zie Achtergrond, onder 2.) en in tweede instantie op verdenking van actieve wederspannigheid (zie artikel 180 Sr in Achtergrond, onder 1.).

De politie heeft de fakkel/vuurpijl in beslag genomen. Verzoekster is vervolgens voorgeleid voor de hulpofficier van justitie terzake de strafbare gedraging "het niet voldoen aan een bevel of vordering". Verzoekster is wegens gebrek aan bewijs niet strafrechtelijk vervolgd.

II. Ten aanzien van het niet legitimeren

1. Verzoekster klaagt er ten eerste over dat de betrokken ambtenaren zich niet hebben gelegitimeerd.

2. Ingevolge het bepaalde in artikel 2 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (zie Achtergrond, onder 5.), is een politieambtenaar in burger gehouden zich bij optreden ongevraagd te legitimeren met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken.

3. De korpsbeheerder achtte verzoeksters klacht over het niet legitimeren niet gegrond, omdat sprake was van de hiervoor onder II.2. genoemde bijzondere omstandigheden. De korpsbeheerder bracht naar voren dat de burgemeester van de gemeente Over Betuwe een noodbevel had afgekondigd met een blokkadeverbod. De betrokken ambtenaren hadden de opdracht om te voorkomen dat het transport zou worden belemmerd. Zij dienden daartoe in verzoeksters geval snel in te grijpen, waardoor legitimatie niet mogelijk was, aldus de korpsbeheerder.

4. Politieambtenaar L. verklaarde dat verzoekster de weg opliep toen het transport arriveerde. L. reageerde met de woorden: "politie, wegwezen". Doordat hij geen tijd kon verliezen, was hij niet in staat om verzoekster zijn legitimatiebewijs te tonen. Verzoekster liep iets terug en kwam direct daarna met de fakkel/vuurpijl opnieuw de weg oplopen.

Ook politieambtenaar W. stelde dat hij zijn legitimatiebewijs niet had getoond omdat daarvoor de tijd ontbrak.

5. De Nationale ombudsman volgt de korpsbeheerder in zijn oordeel. Gezien de opdracht van de betrokken ambtenaren en de snelheid waarmee zij moesten optreden om te voorkomen dat verzoekster het transport zou belemmeren, kan in alle redelijkheid niet worden gesteld dat zij zich hadden moeten legitimeren bij het tegenhouden van verzoekster.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.

III. Ten aanzien van het geweldgebruik

1. Verzoekster klaagt er tevens over dat de betrokken ambtenaren onnodig veel geweld hebben gebruikt bij en kort na haar aanhouding. Het geweld bestond uit het op de grond gooien, tegen een voertuig aanduwen, op de rug gaan zitten en vasthouden, en het hardhandig aanzetten van armklemmen.

2. Een politieambtenaar is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken. Het daadwerkelijk uitoefenen van geweld moet in overeenstemming zijn met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit (zie artikel 8 van de Politiewet 1993 in Achtergrond, onder 4.)

3. De korpsbeheerder achtte ook deze klacht niet gegrond. Zij bracht naar voren dat verzoekster na haar aanhouding is vastgepakt. Uit de verklaringen bleek dat verzoekster zich heeft verzet tegen haar aanhouding door onder meer te schoppen en alle kanten op te draaien. De betrokken ambtenaren hebben verzoekster daarop steviger vastgepakt en in een zogenoemde opbrenggreep naar een politieauto gebracht. De betrokken ambtenaren wilden haar in de auto plaatsen. Verzoekster trapte vervolgens om zich heen, waarbij zij twee politieambtenaren raakte; een op het been en een ander op de borst. Voorts heeft zij een politieambtenaar in de hand gebeten. Ondanks herhaalde verzoeken om zich rustig te houden, bleef verzoekster zich verzetten. Gelet op het voorgaande voldeed het toegepaste geweld naar het oordeel van de korpsbeheerder aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.

4.1. Voor de beoordeling van de vraag of het toegepaste geweld de toets der kritiek kan doorstaan, is ten eerste van belang dat de betrokken ambtenaren verzoekster - gezien de onder I. vermeldde feiten en omstandigheden - terecht konden aanhouden als verdachte (zie Achtergrond, onder 3.) van verboden vuurwerkbezit. Daarmee is voldaan aan de eis dat een politieambtenaar alleen geweld mag toepassen in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, zoals hiervoor genoemd onder III.2.

4.2.1. Voor de beantwoording van de vraag of het toegepaste geweld voldeed aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit is verzoeksters stelling van belang, dat niet de politie geweld moest toepassen omdat verzoekster agressief was, maar juist andersom. Volgens verzoekster was de politie zeer agressief en dat veroorzaakte bij haar de felle reactie.

Verzoekster kan hierin niet worden gevolgd. Op grond van de tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verkregen informatie blijkt dat verzoekster zich direct na haar aanhouding heeft verzet door onder meer te trachten zich los te trekken. Naar eigen zeggen heeft verzoekster haar pogingen pas gestaakt toen het transport was gepasseerd, omdat zij toen geen reden meer had voor verzet.

Verzoekster stelde dat haar verzet tegen de aanhouding plaatsvond voordat zij wist dat L. en W. politieambtenaren waren. Ook op dit punt kan de Nationale ombudsman verzoekster niet volgen. Los van de vraag of L. en W. zich mondeling kenbaar hebben gemaakt als politieambtenaar, moet het op grond van hun gedrag voor verzoekster al bij het eerste contact op z'n minst zeer aannemelijk zijn geweest dat zij bij de politie hoorden. Blijkens de reactie van verzoekster op het standpunt van de korpsbeheerder is zij ook bekend met de inzet van politieambtenaren in burger bij demonstraties. Overigens heeft verzoekster ook zelf erkend dat zij begreep dat L. en W. politieambtenaren waren, die trachtten te verhinderen dat zij voor het transport zou gaan staan. Dit maakte verzoekster op uit hun postuur en gedrag. Desondanks koos verzoekster er voor om zich actief tegen haar aanhouding te verzetten.

4.2.2. Op grond van het standpunt van de korpsbeheerder en de daaraan ten grondslag liggende verklaringen van de betrokken ambtenaren L., N. en W. (zie Bevindingen, onder C.2.), alsmede gelet op verzoeksters opstandige en non-coöperatieve houding (verzet bij aanhouding, verzet tegen plaatsing in een politieauto, schoppen van een politieambtenaar, en passief en actief tegenwerken bij het fouilleren en het maken van een foto), neemt de Nationale ombudsman aan dat de politie niet meer geweld heeft gebruikt dan gezien de situatie was gerechtvaardigd. De politie heeft met name getracht verzoekster te fixeren, teneinde haar verzet te breken.

De Nationale ombudsman heeft in dit verband tevens gelet op de omstandigheid dat verzoekster desgevraagd geen verklaring heeft overgelegd van een arts met geconstateerd letsel. Evenmin heeft verzoekster ander bewijsmateriaal overgelegd dat zou kunnen wijzen op disproportioneel geweldgebruik, zoals foto's van blauwe plekken of striemen. Uit de interne klachtprocedure is weliswaar gebleken dat verzoekster op het politiebureau tevergeefs heeft gevraagd om te worden bezocht door een arts. Niet is gebleken dat verzoekster, die alleen voor verhoor op het politiebureau is vastgehouden, nadien een arts heeft bezocht.

4.3. Het is de Nationale ombudsman overigens opgevallen dat verzoekster alleen in haar eerste klachtbrief rept over het vrij ruw op de grond gooien. In het proces-verbaal van verhoor van verzoekster en in het verslag van het gesprek tussen verzoekster en klachtonderzoeker Wi. van de politie wordt hierover niets vermeld. Ook de betrokken ambtenaren hebben hierover niets verklaard. Evenmin is verzoekster op dit punt teruggekomen in haar reactie op de verklaringen van de betrokken ambtenaren. Derhalve is de Nationale ombudsman er niet van overtuigd dat de betrokken ambtenaren verzoekster inderdaad bij haar aanhouding naar de grond hebben gewerkt. Wat daar ook van zij, indien er vanuit wordt gegaan dat zulks wel is gebeurd, acht de Nationale ombudsman - gelet op hetgeen hiervoor onder III.4.2.1. en 2. is overwogen - voldoende termen aanwezig om aan te nemen dat verzoekster gecontroleerd naar de grond is gebracht, als reactie op het geboden verzet, en met het gerechtvaardigde doel dit verzet te breken.

4.4. Al met al oordeelt de Nationale ombudsman dat de betrokken ambtenaren het geweld hebben toegepast in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, terwijl daarbij ook in overeenstemming is gehandeld met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 10 december 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw T. te Utrecht, ingediend door mr. E.Th. Hummels te Zeist, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 25 januari 2001 vond er een nucleair transport plaats vanaf de kerncentrale in Dodewaard naar Zeeland. Daarbij werd onder andere de Wageningsestraat te Andelst (gemeente Over Betuwe) gepasseerd. Aldaar vond een demonstratie plaats tegen het transport, welke demonstratie onder andere bestond uit een menselijke blokkade van de weg. Verzoekster maakte deel uit van de groep demonstranten. Toen verzoekster duidelijk werd dat de politie de blokkade niet zou opbreken, omdat het transport langs de blokkade kon rijden, liep zij in de richting van waaruit het transport werd verwacht. Omdat politieambtenaren L. en W. - beiden gekleed in burger - vermoedden dat verzoekster iets van plan was, volgden zij haar op korte afstand. Op het moment dat het transport naderbij kwam, liep verzoekster richting de rijbaan met de bedoeling om voor het transport te gaan staan. De betrokken ambtenaren hielden verzoekster tegen. Vervolgens pakte verzoekster een niet brandende fakkel/vuurpijl uit haar tas en trachtte zij opnieuw de rijbaan op te lopen richting het transport. Hierop hebben de betrokken ambtenaren L. en W. verzoekster vastgepakt en aangehouden. Verzoekster verzette zich hiertegen door te trachten zich los te trekken.

L. stelde dat zij verzoekster in eerste instantie aanhielden op verdenking van verboden vuurwerkbezit (zie Achtergrond, onder 2.) en in tweede instantie op verdenking van actieve wederspannigheid (zie artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht in Achtergrond, onder 1.).

De politie heeft de fakkel/vuurpijl in beslag genomen. De verdenking van verboden vuurwerkbezit heeft verder geen strafrechtelijk vervolg gekregen. Voor de actieve wederspannigheid is wel een dagvaarding uitgebracht, maar deze is later ingetrokken. De officier van justitie seponeerde de zaak wegens gebrek aan bewijs.

2. Bij brief van 5 maart 2001 diende verzoeksters gemachtigde een klacht in bij het regionale politiekorps Gelderland-Midden. Verzoeksters gemachtigde verwees in zijn brief naar een bijgevoegd schrijven van verzoekster, waarin het volgende staat vermeld:

"…Op donderdag 25 januari 2001 vond er een blokkade actie plaats tegen een transport voor opwerking van hoog radioactief afval. Deze blokkade was op de Wageningsestraat in Zeilen-Andelst precies onder het viaduct van de A15.

Er was al snel veel politie en ME bij. Ik stond bij de blokkade met een spandoek in mijn hand. Ik bleef daar staan, aangezien de politie niet gevorderd had dat ik daar weg moest. De actie had een geheel geweldloos karakter en de sfeer was gemoedelijk. De politie was aan het kijken hoe ze de mensen uit de blokkade weg konden halen, maar op een bepaald moment begonnen ze hun spullen weer in te pakken. Het begon toen steeds duidelijker te worden dat het transport langs de blokkade op zou rijden.

De bedoeling van de blokkade was, om het transport zo veel mogelijk te vertragen en daarmee de aandacht te vragen voor de problemen rond de opwerking van kernafval.

Op het moment dat ik het transport aan zag komen, heb ik in een spontane reactie het spandoek laten vallen en ben ik in de richting van het aankomende transport gelopen, met de bedoeling ervoor te gaan staan en zo duidelijk te maken dat ze terug moesten in het belang van de gezondheid van mens en dier. Daarbij bemerkte ik dat een aantal onbekende mannen achter mij aanliepen. Op het moment dat ik naar die zijde van de straat wilde lopen, waar het transport overheen zou gaan werd ik door deze onbekende (in burger geklede) mannen ruw tegengehouden. Deze mannen (het waren er twee die mij vastpakten en er stonden er nog meer om mij heen) maakten niet bekend wie ze waren maar zeiden alleen op een vrij botte manier dat ik aan de kant moest blijven. Maar aangezien ik toch echt wilde proberen vóór het transport te komen, heb ik mij enigszins uit hun grepen proberen te wurmen. Als reactie daarop gooiden ze mij vrij ruw op de grond. Daarna tilden zij mij weer op en duwden ze mij hardhandig tegen een politiebusje (herkenbaar aan de opvallende strepen). Nog steeds wist ik niet wie die mannen waren en probeerde ik op geweldloze wijze uit hun grepen te ontkomen in een poging het transport te doen stoppen. Pas op het moment dat het transport voorbij was heb ik deze pogingen gestaakt. Dit probeerde ik de mannen ook duidelijk te maken, maar zij bleven mij hardhandig vasthouden en mijn hoofd tegen het busje aanduwen. Alsof ze niet wilden horen wat ik te zeggen had. Ik vond het inmiddels zeer aannemelijk te denken dat deze vreemde mannen, gezien hun postuur en gedrag politiemannen (in burger) moesten zijn, maar zij hebben dit op geen enkel moment tegen mij gezegd. Laat staan dat ze iets van een identiteitspasje hebben laten zien.

Enige tijd nadat het transport voorbij was gekomen, werd ik naar de andere kant van de blokkade begeleid, door nog steeds dezelfde twee mannen. Ik had mij allang niet meer verzet tegen hun handelen, maar toch bleven ze mij ruw behandelen. Elke opmerking die ik hierover maakte resulteerde in een nog ruwere behandeling. Ik vroeg ze of ik was aangehouden, pas nadat ik dit herhaaldelijk had gevraagd gaven zij hier een bevestigend antwoord op, maar ze zeiden niet waarvoor ik was aangehouden. Dit was mij dan ook volstrekt onduidelijk.

Vervolgens werd ik (opnieuw ruw) tegen een burgerauto aangedrukt en werd ik geboeid. Eén van de handboeien kwam nogal strak te zitten, dus vroeg ik hen beleefd of deze wat losser kon, aangezien mijn hand wat begon af te knellen. Omdat ik alleen maar nogal botte opmerkingen terug kreeg en ik die behandeling inmiddels meer dan zat was, begon ik (ongewild) wat feller op hen te reageren, wat weer tot gevolg had dat zij mij op mijn buik op de achterbank van deze burgerauto duwden. Eén van deze mannen ging daarbij op mijn rug zitten en drukte mijn hoofd tegen de bank aan en een ander hield mijn benen gekruist en dubbel gevouwen vast.

Na enige tijd werd ik weer uit deze auto gehaald en werd ik naar een andere (politie) auto gedirigeerd. Ze deden mij pijn en bleven mij almaar hardhandig behandelen. Ik heb mij verzet tegen de pijn die ze mij deden. Hierdoor gingen ze nog agressiever te werk, toen ze mij in de politieauto wilden zetten en deden zij mij nog meer pijn. Uiteindelijk werd ik in deze politieauto afgevoerd en werd de sfeer langzaam wat rustiger, hoewel ik erg kwaad was over hoe ik was behandeld. Na wat aandringen deed de politievrouw die naast mij zaten mijn handboeien eindelijk wat losser.

De auto waarin ik werd afgevoerd moest na een korte rit weer omdraaien richting actielocatie, omdat ik daar moest worden voorgeleid aan de hulpofficier van justitie (HOVJ). Deze vertelde mij dat ik was aangehouden wegens het niet opvolgen van een politiebevel, waarna ik hem duidelijk maakte dat ik NOOIT een bevel van de politie heb gehad dus dat die aanhouding ten onrechte zou zijn. Deze HOVJ had hier blijkbaar geen boodschap aan en vertelde mij, dat ik dat maar in mijn verklaring moest laten zetten. Ik was hier erg verbouwereerd over, aangezien ik altijd het idee heb gehad dat een voorgeleiding aan de HOVJ bedoeld was om de rechtmatigheid van je aanhouding te toetsen. Dit was nu duidelijk niet het geval. Na de voorgeleiding werd ik in een arrestantenbusje geplaatst, waar ze mij nog wilde fouilleren. Hier heb ik niet aan meegewerkt maar liet alles een beetje over mij heen komen. Kennelijk raakte de agenten hierover wat geïrriteerd, waardoor de vrouwelijke agente assistentie kreeg van één van de twee agenten in burger (welke later W. en L. blijken te zijn) die mij eerder hadden aangehouden. Hel was de langste van de twee (welke vermoedelijk W. is, gezien de verklaringen in het proces-verbaal).

Ze wilden ook nog een polaroidfoto maken. Dit vond ik onzin, omdat ik mijn naam al had gegeven en weigerde ik ook hier aan mee te werken. Toen die man (W.) mij vastpakte en ik uit zijn greep probeerde te komen, greep hij mijn armen vast en draaide hij deze zover op mijn rug, dat ik het uitgilde van de pijn. Terwijl hij mij zo vast bleef houden, bond hij een ty-rib om mijn polsen. Deze trok hij extra strak aan waardoor opnieuw mijn handen afknelden en ik verging van de pijn. En zo werd ik afgevoerd naar het politiebureau van Arnhem. Een rit die, denk ik, zeker 20 minuten heeft geduurd.

Kort samengevat wil ik specifiek klagen over W. en L., beide hoofdagenten van de politie, waarvan W. in elk geval van het district Overbetuwe (Gelderland Midden). Ik wil een klacht tegen hen indienen, in verband met het geweld dat zij tegen mij hebben gebruikt, zoals hierboven staat omschreven. En tegen het feit dat zij zich op geen enkele wijze aan mij hebben bekend gemaakt als zijnde politiemensen en mij ten onrechte hebben aangehouden.

Ook wil ik klagen over de HOVJ ter plaatse van de blokkade, die mij niet serieus heeft genomen in de toetsing over de (on)rechtmatigheid van mijn aanhouding.

Vervolgens wil ik klagen over het feit, dat ik na aankomst op het politiebureau herhaaldelijk heb gevraagd om een arts, omdat ik veel pijn had aan mijn rechterschouder. En deze ondanks toezeggingen door agenten op dat buro, nooit is langs geweest…"

3. Bij brief van 9 juli 2001 reageerde de korpschef, namens de wnd. korpsbeheerder, als volgt op verzoeksters klacht:

"…Mevrouw T. klaagt er - kort gezegd - over:

Dat twee in burger geklede politiemensen zich niet bekend hebben gemaakt als zijnde politiemensen.

Dat er onnodig geweld is gebruikt bij haar aanhouding waardoor zij pijn ondervond.

Ondanks verzoeken is er geen arts langsgekomen.

De aanhouding van haar was onrechtmatig, omdat zij niet gevorderd was zich te verwijderen.

Klaagster zou bij de voorgeleiding niet serieus zijn genomen.

Relaas van de feiten:

Uit het proces-verbaal van de politie en de klachtenrapportage blijkt het volgende:

Op donderdag 25 januari 2001 vond er een nucleair transport plaats vanaf de kerncentrale in Dodewaard. Daarbij werd onder andere de Wageningsestraat te Andelst gepasseerd. Door demonstranten werd daar een demonstratie gehouden, welke onder andere bestond uit een blokkade van de weg. Mevrouw T. maakte deel uit van de groep van demonstranten. Klaagster liep van achter de blokkade de weg op in de richting van het transport. Om te voorkomen dat zij voor de vrachtauto zou gaan staan werd zij door twee politiemedewerkers tegengehouden. Klaagster wilde toen een fakkel ontsteken. Vervolgens werd zij aangehouden en werd de fakkel in beslag genomen. Tijdens het transport naar een politieauto verzette klaagster zich tegen de aanhouding door te rukken en te trekken in een andere richting dan die politiemedewerkers haar wilden brengen. Daarop werd klaagster geboeid. Bij het overbrengen naar de politieauto heeft klaagster verder nog om zich heen getrapt. Hierop is zij in de auto gezet en naar het districtsbureau te Arnhem overgebracht. Aldaar is zij voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. Vervolgens is zij overgebracht naar het cellencomplex. Zij werd om 12.25 uur ingesloten in het cellencomplex. Om 12.50 uur is het verhoor aangevangen en om 15.10 uur is zij na verhoor in vrijheid gesteld. Bij het insluiten in het cellencomplex heeft klaagster geklaagd over pijn in de polsen en heeft om een dokter gevraagd. Deze dokter is niet verschenen voordat zij in vrijheid is gesteld.

Op 3 april heeft een klachtgesprek plaatsgevonden tussen klaagster en de klachtenfunctionaris, de inspecteur van politie Wi.

Klaagster gaf hierbij aan dat zij vlak voor het transport de weg is opgelopen. Op dat moment kreeg ze een duw van een man. Zij had niet gehoord dat de man riep dat hij van de politie was. Vervolgens liep zij (wederom) de rijbaan op met de bedoeling om een fakkel te ontsteken.

Zij zou vervolgens zijn vastgegrepen en naar een busje zijn gebracht. Zij beaamt dat zij zich lijfelijk heeft verzet bij de aanhouding, onder andere door om zich heen te trappen.

Het tegen haar gebruikte geweld was in haar ogen met name niet terecht, nadat zij in de politiewagen was gezet. Klaagster had zich toen ontspannen, maar de politiemedewerkers bleven de armklemmen hardhandig aanzetten.

Ook waren de handboeien te strak aangezet, evenals de tie-rips die gebruikt waren tijdens het transport.

Tevens gaf klaagster in het gesprek aan dat haar niet medegedeeld was dat ze was aangehouden voor het voorhanden hebben van vuurwerk, maar voor het niet opvolgen van een ambtelijk gegeven bevel.

In het politiebureau had ze diverse keren om een arts gevraagd die echter niet was gekomen.

Op 17 april deelde klaagster aan de klachtenfunctionaris mede dat de hierboven genoemde klachtelementen onder 4) De aanhouding van haar was onrechtmatig, omdat zij niet gevorderd was zich te verwijderen en 5) Klaagster zou bij de voorgeleiding niet serieus zijn genomen naar haar mening voldoende waren behandeld. Over de klachtelementen onder 1) tot en met 3) wilde klaagster het oordeel van de korpsbeheerder hebben.

Beoordeling van de klacht.

Klachtelement 1: de twee in burger geklede politiemens hebben zich niet bekend gemaakt als zijnde politiemensen.

De betrokken politieambtenaren traden op in hun burgerkleding. Op grond van artikel 2 van de ambtsinstructie voor de politie. Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar dienden zij zich ongevraagd te legitimeren bij hun optreden, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maakten.

In casu ben ik van mening dat er sprake is van die bijzondere omstandigheden. Door de burgemeester van de gemeente Over Betuwe was een noodbevel afgekondigd met een blokkadeverbod. Uit de rapportages, maar ook uit het relaas van klaagster blijkt dat zij vlak voor het transport de weg op liep met de bedoeling het transport te blokkeren. Nadat zij een duw had gekregen om weg te gaan liep zij (wederom) de rijbaan op om het transport te blokkeren. De betrokken politiemedewerkers hadden de opdracht om te voorkomen dat het transport belemmerd zou worden. Zij dienden snel in te grijpen. Legitimatie was daardoor niet mogelijk. Beide politiemedewerkers hebben verklaard dat zij geroepen hebben: 'Politie, wegwezen'. Klaagster heeft dit niet gehoord.

Gelet op de noodzaak tot ingrijpen ben ik van mening dat er sprake was van een bijzondere omstandigheid waardoor beide politiemedewerkers zich niet konden legitimeren en ik acht dit klachtelement dan ook ongegrond.

Klachtelement 2: dat er onnodig geweld is gebruikt bij haar aanhouding waardoor zij pijn ondervond.

Klaagster is na haar aanhouding vastgepakt. Uit zowel de rapportages als ook uit de verklaring van klaagster is gebleken dat zij zich heeft verzet tegen deze aanhouding door onder meer te schoppen en alle kanten op te draaien. De verbalisanten hebben haar daarop steviger vastgepakt en haar in een opbrenggreep naar de auto gebracht. De verbalisanten wilden haar in een politieauto zetten. Klaagster trapte daarop om zich heen, waarbij zij beide medewerkers raakte, een op het been de andere op de borst. Ook heeft zij een van beide verbalisanten in de hand gebeten. Ondanks herhaalde verzoeken om zich rustig te houden voldeed klaagster daar niet aan. Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat het toegepaste geweld gelet op het verzet proportioneel is toegepast en er ook geen andere mogelijkheid was om op te treden. Ik acht dit deel dan ook ongegrond.

Klaagster klaagt over het feit dat de handboeien en in een later stadium de tie-rips te hard zijn vastgezet en dat zij hierdoor pijn heeft geleden. Zoals hieronder zal worden aangegeven is ondanks haar verzoek hiertoe, hierover geen arts geconsulteerd. Hierdoor valt niet na te gaan of de handboeien te strak aangezet zijn geweest. Ik zie geen reden om aan de verklaring hierover van klaagster te twijfelen, mede gelet op het feit dat zij hierover zowel meteen bij de arrestantenwacht als later ook tegen de verhorende rechercheur heeft geklaagd. Ik acht dit deel dan ook gegrond.

Klachtelement 3: ondanks verzoeken is er geen arts langsgekomen.

In de korpsrichtlijn ingeslotenen van 1 maart 2001 worden richtlijnen gegeven omtrent de verzorging van ingeslotenen. Deze richtlijn is voor wat betreft de medische verzorging gebaseerd op de artikelen 32 tot en met 35 van de ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar. Alhoewel de korpsrichtlijn op 25 januari 2001 nog niet van toepassing was, werd er op dat moment al wel naar gehandeld. In paragraaf 7H wordt de medische verzorging behandeld.

Artikel 4 luidt:

In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, dan stelt de verzorger die arts daarvan in kennis. Is deze arts onbereikbaar of geeft hij te kennen, dat door hem geen medische bijstand aan de ingesloten kan/zal worden verleend, waarschuwt de verzorger de GGD-arts en overlegt met hem/haar.

Artikel 6 luidt:

Van de door een ingeslotene geuite klachten, alsmede van het tijdstip van de inschakeling van een arts, wordt melding gemaakt in het dagrapport, alsmede de naam van de arts en het tijdstip van het bezoek.

Uit de verklaring van de groepschef van de arrestantenwacht tegenover de klachtenfunctionaris blijkt dat klaagster in haar bijzijn inderdaad geklaagd heeft over pijn in de polsen en om een dokter had gevraagd. Achteraf kon niet worden nagegaan of een dokter gewaarschuwd is. Wel is gebleken dat er geen dokter is gekomen in de tijd dat klaagster op het bureau verbleef. De groepschef vindt het aannemelijk dat er geen dokter is gewaarschuwd, omdat klaagster maar korte tijd in het cellencomplex is geweest en al snel weer voor verhoor is meegenomen.

Geconcludeerd kan worden dat niet gehandeld is conform de richtlijn ingeslotenen. Aannemelijk is geworden dat er geen arts is gewaarschuwd, in ieder geval is er geen mutatie gemaakt in het dagrapport. Alhoewel dit gelet op de omstandigheden wel begrijpelijk is, nu klaagster al na een half uur voor verhoor is meegenomen, is dat niet voldoende reden om af te wijken van de regels. In ieder geval had er dan nader overleg met klaagster plaats moeten vinden. Ik acht dit klachtelement gegrond.

Conclusie:

In verband met het bovenstaande acht ik de klacht gegrond voor wat betreft het te strak aanzetten van de boeien en/of tie-rips en ten aanzien van het niet waarschuwen van een arts.

Ik acht de klacht ongegrond voor wat betreft het niet legitimeren en het toegepaste geweld bij de aanhouding van klaagster…"

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Verzoeksters gemachtigde bracht in het verzoekschrift van 10 december 2001 onder meer nog het volgende naar voren:

"Cliënte is van oordeel dat de agenten zich gewoon hadden kunnen legitimeren. De situatie was beslist niet zo bijzonder dat de agenten zich niet zouden hoeven te legitimeren. Legitimatie was mogelijk.

Cliënte is van oordeel dat het door de politie toegepaste geweld bij de aanhouding onjuist was. De agenten waren zeer agressief en dat veroorzaakte bij cliënte de felle reactie, het is niet andersom. Het is niet zo dat de politie zoveel geweld moest toepassen, omdat cliënte agressief was."

3. Bij het verzoekschrift bevond zich als bijlage onder meer een anonieme ongedateerde getuigenverklaring met de volgende inhoud:

"…Toen het transport plotseling begon te naderen terwijl er nog een blokkade was ontstond er onrust en spanning bij de politie. Het was erg hectisch, toen T. bij het spandoek (wat ze vast had) wegliep werd ze op een gegeven moment vastgegrepen door een aantal agenten in burger (GBO) en tegen de grond gewerkt op hardhandige wijze.

Daarna werd zij na ± 5 minuten verplaatst naar achteren. Hier werd zij op ruwe wijze tegen het busje gewerkt. Op de plek waar ze gearresteerd was stonden de agenten in burger nog. Zij zagen dit en een ervan hoorde ik duidelijk roepen 'T. gaat eraan' De agent die dit riep stond ook op de foto in de metrofoto. (zie bijlage)

Toen renden zij naar het busje waar T. was en gooiden haar in een auto…"

4. Bij de opening van het onderzoek vroeg de Nationale ombudsman aan verzoeksters gemachtigde of zijn cliënte, na de gebeurtenis waarop de klacht betrekking heeft, een arts heeft geraadpleegd, en wanneer dit het geval is, om een verklaring te verstrekken inzake door deze arts geconstateerd letsel.

Verzoeksters gemachtigde reageerde niet op deze vraag.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder deelde in reactie op verzoeksters klacht op 5 juni 2002 het volgende mee:

"Mevrouw T. klaagt er - kort gezegd - over dat de politie zich niet gelegitimeerd heeft bij de aanhouding van mevrouw T. op 25 januari 2001 en bij deze aanhouding onnodig veel geweld hebben gebruikt.

Op 9 juli 2001 heb ik de behandeling van de klacht van mevrouw T. schriftelijk afgerond. In deze brief van 9 juli heb ik mijn mening gegeven over de bovengenoemde klachtelementen en deze ongegrond geacht.

(…)

Gelet op de inhoud van de klacht van mevrouw T., zoals verwoord in de brief van haar advocaat van 10 december 2001 (…) zie ik geen reden om mijn mening, zoals weergegeven in mijn brief van 9 juli 2001, te herzien en acht ik beide klachtelementen dan ook ongegrond."

2. Bij het standpunt van de korpsbeheerder bevond zich als bijlage een rapportage van het unithoofd Over Betuwe gericht aan de districtschef Over Betuwe van het regionale politiekorps Gelderland-Midden. In deze ongedateerde rapportage, die is opgemaakt in het kader van de interne klachtbehandeling, staat het volgende vermeld:

"…Op donderdag 25 januari 2001 vond er een demonstratie plaats tegen een splijtstoftransport op de Wageningsestraat te Andelst, nabij de oprit A-15. Deze demonstratie bestond onder andere uit een blokkade van deze weg. Klaagster maakte deel uit van de demonstranten. Klaagster werd ter plaatse door de politie aangehouden en na voorgeleiding overgebracht naar het bureau van politie te Arnhem. De klacht richt zich op de volgende elementen:

• De twee in burger geklede politiemensen hebben zich niet bekend gemaakt als zijnde politiemensen

• Het aanwenden van geweld waardoor klager pijn ondervond

• De aanhouding terzake het niet voldoen aan een bevel of vordering was onrechtmatig omdat de vordering door de politie niet werd uitgesproken

• klager werd bij voorgeleiding door de HOVJ (toetsing rechtmatigheid van de aanhouding) niet serieus genomen

• Op het politiebureau is ondanks haar verzoeken geen arts langs gekomen.

Onderzoek:

Met klaagster werd telefonisch een afspraak gemaakt voor een klachtgesprek op maandag 26 maart 2001. Zij gaf aan weinig te voelen voor een gesprek in aanwezigheid van de politiemensen, waarover zij klaagde.

Uit het bedrijfsprocessensysteem bleek mij dat de aanhouding van verdachte is verricht door de politieambtenaren W. en L. De voorgeleiding werd gedaan voor de hulpofficier B.

Klachtgesprek B.:

Op dinsdag 20 maart 2001 te 10.30 uur hield ik een klachtgesprek met de politieambtenaar B. Hij deelde mede: 'Op donderdag 25 februari heb ik als hulpofficier van justitie opgetreden bij blokkades van het splijtstoftransport. Voor deze actie werden duidelijke instructies over de vordering, aanhouding en voorgeleiding van verdachten verstrekt aan de politieambtenaren, die belast waren met eventuele aanhoudingen. Bij deze acties werden in totaal 22 verdachten aangehouden. Het merendeel voor het niet voldoen aan bevel of vordering. Het merendeel is ook daarvoor veroordeeld. Omstreeks 11.15 uur van die dag werd klaagster daar bij mij voorgeleid door de politieambtenaren W. en L. Klaagster was aangehouden terzake het bij zich hebben van een lichtfakkel en in tweede instantie voor het niet voldoen aan een bevel of vordering. Door de politieambtenaren werd mij medegedeeld dat de verdachte vuurwerk of lichtfakkel bij zich had en dat zij niet voldaan had aan hun verzoek om weg te gaan. Verschillende demonstranten, waaronder de verdachte ken ik ambtshalve van gezicht. Ik ben ze eerder als demonstrant tegengekomen bij de ontruimingen in het kader van de Betuwelijn. Bij de aanhouding van verdachte was ik zelf niet aanwezig, dus heb ik geen geweldsaanwending door de politieambtenaren kunnen constateren. Bij de voorgeleiding viel mij op dat verdachte erg opgewonden was, hevig bewoog en hard praatte. Zij was zo opgewonden dat het moeilijk was een gesprek met haar te houden. Bij deze voorgeleiding werd geen overdreven fysiek geweld toegepast. Ik had ook niet de indruk dat daadwerkelijk fysiek geweld was toegepast. De verdachte werd op een gewone manier in een politieauto geplaatst. Tijdens deze voorgeleiding riep zij dat ik als hulpofficier de rechtmatigheid bij haar moest aftoetsen. Ik antwoordde dat ik daar geen boodschap aan had en in eerste instantie uitging van wat de politiemensen mij vertelden. De aanhouding beoordeelde ik als rechtmatig. Na invullen van het aanhoudingsformulier werd verdachte overgebracht naar Arnhem. Bij onderzoek bleek later niet te achterhalen wie de vordering in deze zaak had gedaan.'

Klachtgesprek politieambtenaar W.:

Op maandag 26 maart 2001 te 13.15 uur hield ik een klachtgesprek met de politieambtenaar W. Hij deelde mij mede:

'Op donderdag 25 januari 2001 werd ik als lid van de Verdachten Aanhoudings Groep van het District Over Betuwe ingezet bij beveiliging van het Kernafvaltransport van Dodewaard naar Zeeland. Onze groep was onder meer belast met aanhouden en voorgeleiden van eventuele verdachten, die blokkades zouden opwerpen en zich na vordering niet zouden verwijderen. Ik was in burger gekleed. Omstreeks 11.10 uur vond er een blokkade van actievoerders plaats op de Wageningsestraat net onder het viaduct met de A-15. Door de Operationeel commandant werden wij ter plaatse gezonden met de opdracht toezicht te houden op de blokkade met name bij het passeren van het transport. Ter plaatse zagen wij dat een aantal actievoerders onder het viaduct middels ijzeren oliedrums aan elkaar gelockt zaten. Ter plaatse liepen nog andere demonstranten en pers om de blokkade heen. Wij stonden bij deze blokkade en observeerden de demonstranten. Naast deze blokkade was er voldoende ruimte voor het transport om de blokkade te passeren. Vervolgens kregen wij van de OC door dat het transport ging rijden. Nadat de eerste verkenningseenheden voorafgaande aan het transport de blokkade passeerden zagen wij dat een vrouw met een boogje om de blokkade heenliep richting het transport en richting de route die om de blokkade leidde. Wij kennen deze vrouw van ontruimingsacties van de Betuwelijn, alwaar zij ook actievoerster was. Wij zagen dat het meisje een plastic tasje bij zich droeg. Op de omzichtige wijze waarop zij naar de route liep maakten wij op dat zij iets van plan was. Met collega L. volgde ik haar. Op dat moment kwam het kernafvaltransport in zicht. Op hetzelfde moment liep zij naar de rijbaan. Collega L. gaf haar een lichte duw naar achteren en zei tegen haar 'politie wegwezen.' Of woorden van die strekking. Zij ging een stukje terug. Ik zag dat zij iets uit haar plastic tasje pakte en weer naar het transport liep. Ik zag dat zij toen een soort vuurwerk in de vorm van een fakkel in haar handen had. Op dat moment wilden wij voorkomen dat zij het transport zou belemmeren of met de fakkel iets zou uithalen. Wij pakten haar toen vast. Daarbij zei ik tegen haar 'Politie. U bent aangehouden'. Ik pakte haar beet bij een arm. Collega L. kwam erbij en pakte haar bij de andere arm. Ik heb niet mijn legitimatiebewijs getoond. Daar was doordat wij snel moesten handelen de tijd niet voor. Wij hielden haar aan voor het voorhanden hebben van vuurwerk. Dat vertelde ik haar niet op dat moment. Daar was geen tijd voor en door haar verzet was daar ook de mogelijkheid niet toe. Voor het uitspreken van een vordering was ook geen tijd. Wij hebben haar in eerste instantie niet aangehouden voor het niet voldoen aan bevel of vordering, maar voor het voorhanden hebben van dat vuurwerk. Wij wisten op dat moment ook niet welke categorie van vuurwerk dit betrof. Tijdens de aanhouding en overbrenging verzette zij zich. Wij hielden haar toen aan de armen vast. Dit verzet bestond uit rukken en trekken om los te komen. Wij hebben haar tegen een politiebus geplaatst. Toen was ze nog niet geboeid. Op dat moment passeerde het transport. Vervolgens gingen we haar boeien, omdat zij zich bleef verzetten. Daarbij schopte (zij raakte mij op de schenen) zij mij. Een collega kreeg nog een trap tegen de borst (N.). Door haar verzet hielden wij haar nog steviger vast om te voorkomen dat zij zich los zou rukken. Zij gilde en schreeuwde daarbij. Volgens ons omdat zij gefrustreerd was dat haar actie niet gelukt was. Hierop hebben we haar achterin een dienstauto gezet. Ik ging toen bovenop haar zitten, om te voorkomen dat ze nog meer collegae zou trappen. Hierop voerde de dienstauto haar af. Vervolgens kwam de hulpofficier van Justitie ter plaatse. Wij riepen toen die dienstauto terug voor de voorgeleiding. De collegae in de dienstauto hebben haar toen voorgeleid. Na de voorgeleiding kwam de hulpofficier nog naar ons toe en vroeg de reden van aanhouding. Ik antwoordde dat de verdachte was aangehouden voor het vuurwerk en het verzet. De fysieke kracht die wij op haar uitoefenden zie ik niet als geweld. Dat wij haar stevig aanpakten kwam door het verzet van haar. Ten aanzien van het vuurwerk heb ik proces verbaal opgemaakt. Na de voorgeleiding heb ik dat zelfs nog aan haar verteld. Van aanhouding terzake het opvolgen van een bevel is geen sprake geweest. Ik hoor van U dat de hulpofficier in de veronderstelling was dat aanhouding ook voor het niet voldoen aan bevel of vordering was. Ik denk dat dit een misverstand is, veroorzaakt door de hectiek op dat moment.'

Klachtgesprek politieambtenaar L.

Op maandag 26 maart 2001 te 13.50 uur hield ik een klachtgesprek met de politieambtenaar L. Hij deelde mij mede:

'Op donderdag 25 januari 2001 werd ik als lid van de Verdachten Aanhoudings Groep van het District Over Betuwe ingezet bij beveiliging van het Kernafvaltransport van Dodewaard naar Zeeland. Ik was in burger gekleed. Vlak voor het vertrek van het transport werd ik ingezet bij een blokkade van de Wageningsestraat te Andelst, vlak bij de oprit met de A-15. Onze opdracht was te ondersteunen bij het verwijderen van blokkades en te voorkomen dat het transport belemmerd zou worden. De blokkade was echter zo opgesteld dat het transport daar langs kon. Bij deze blokkades waren buiten de actievoerders veel pers en publiek te hoop gelopen. Bij de actievoerders zag ik een meisje die ik van gezicht herken als actievoerder. Ik ben haar namelijk ook tegengekomen bij ontruimingsacties van de Betuwelijn. Zij droeg een tas bij zich en liep quasi onopvallend over de rijbaan van Wageningsestraat in de richting van waaruit direct daarop het transport zou naderen. Wij vermoedden door dat gedrag dat zij iets van plan was richting het transport. Collega W. en ik volgden haar hierop. Direct daarop arriveerde het transport en wij zagen dat zij de weg opliep om deze kennelijk te belemmeren. Ik reageerde onmiddellijk door haar mondeling aan te spreken en weg te zenden. Ik deed dat met de woorden: 'politie, wegwezen'. Doordat ik geen tijd kon verliezen was ik niet in de gelegenheid om haar het politielegitimatiebewijs te tonen. Zij liep toen iets terug en kwam eigenlijk direct daarop weer naar de rijbaan. Wij zagen dat zij daarbij een glimmende staaf of iets dergelijks, wat later vuurwerk bleek te zijn, uit haar tas pakte en wederom de rijbaan opliep, kennelijk om het transport te belemmeren. Op dat moment hebben collega W. en ikzelf haar vastgepakt en aangehouden. Collega W. heeft tegen haar gezegd, waarvoor zij aangehouden werd. Wij hielden haar in eerste instantie aan voor het voorhanden hebben en gebruiken van vuurwerk.

Tijdens deze aanhouding en overbrenging verzette zij zich hevig en probeerde los te komen door alle kanten op te draaien en te rukken en trekken in andere richting dan die wij gingen. Daardoor pakten wij haar nog steviger vast. De hoeveelheid kracht die wij met behulp van opbrenggrepen toepasten had te maken met de hoeveelheid verzet. Wij wilden haar in een dienstauto zetten. Dit lukte moeilijk door haar verzet. Bij dit verzet in de auto trapte ze van zich af. Zij raakte mij daarbij op het scheenbeen. Ik liep om de auto heen om haar via de andere kant vast te pakken. Zij beet mij hierbij in de hand. Ik voelde pijn. Ik waarschuwde dat ze dat niet moest doen. Uiteindelijk lukte het ons haar in de auto te zetten. Zonder verzet hadden wij haar niet zo stevig vastgepakt maar rustig meegenomen naar het transportvoertuig. Daar is de verdachte voorgeleid, ik hoorde later dat de hovj in de veronderstelling was dat zij aangehouden was voor het niet voldoen aan bevel of vordering. Dat is niet zo. Zij is aangehouden voor het vuurwerk en in tweede instantie voor het verzet. Dit heeft collega W. bij overbrenging nog tegen haar gezegd. Als zij klaagt over pijn of te hard klemmen van de boeien dan heeft zij dit aan zichzelf te danken. U vraagt mij of ik gezegd heb: 'T., die gaat eraan'. Dat heb ik niet gezegd. Waarom zouden wij dat zeggen en buiten dat ken ik haar niet van naam, doch slechts van gezicht als actievoerster.

Klachtgesprek klaagster:

Op dinsdag 3 april 2001 te 10.30 uur hield ik een klachtgesprek met T. in het bureau van politie te Eist. In dit gesprek belichte zij de diverse klachtaspecten en reageerde op de verklaringen van de politieambtenaren. Ten aanzien van:

• Niet bekend maken als zijnde politiemensen:

Klager beaamt dat zij vlak voor het kernafvaltransport de rijbaan opliep met de bedoeling het transport tegen te houden. Zij zag namelijk dat het transport langs de blokkade op wilde rijden. Op dat moment kreeg zij van de (naar later bleek) politiemensen een duw naar de zijkant van de rijbaan toe. Zij deelde mede niet gehoord te hebben dat de politieambtenaren daarbij riepen 'wegwezen, politie' of woorden van dien strekking. Vervolgens liep zij wederom de rijbaan op met een fakkel om het transport te blokkeren. Klager zegt hierop vastgegrepen te zijn en naar een politiebusje gebracht te zijn. Op dat moment begreep zij uit het gedrag van de mannen dat zij met in burger geklede politiemensen te maken had. Klaagster zegt zeker te weten dat op dat moment niet tegen haar gezegd is: 'politie, u bent aangehouden' of woorden van die strekking.

Aanwenden van geweld waardoor klager pijn ondervond.

Klaagster verklaarde dat een collega-demonstrant gehoord heeft dat de politieman L. voor hun optreden gezegd heeft: 'T., die gaat eraan'. Klaagster beaamt dat zij zich lijfelijk bij de aanhouding verzet heeft en onder meer om zich heen getrapt heeft. Dat daarbij een politieman werd geraakt zou kunnen, maar kan zij zich niet herinneren. Dit moet volgens klaagster geweest zijn op het moment dat zij in de politieauto gewurmd werd. Zij beaamt ook dat haar woordgebruik fel was en mogelijk dat zij gescholden heeft. Klaagster verklaarde dat dit verzet een gevolg was van de agressieve en hardhandige aanpak van de beide politiemensen. Verder reageerde zij met lijfelijk verzet op het feit dat een andere demonstrant op ruwe wijze tegen de grond werd gegooid. Zij deelde mede dat met name bij het optreden na haar plaatsing tegen het dienstvoertuig, overdreven veel geweld werd gebruikt, welke in geen verhouding stond met haar verzet. Klaagster gaf aan dat zij toen rustig aan deed (spieren laten verslappen) en mededeelde dat het nu voorbij was en zij haar los konden laten. De politiemensen bleven echter de armklemmen hardhandig aanzetten. Zij deelde mede nog last van haar schouder te hebben door het op de rug draaien van haar arm. Verder geeft zij aan dat haar boeien te strak werden aangezet door de politiemensen, waardoor zij pijn aan haar polsen kreeg. Pas later in de politieauto werden deze losser gemaakt door een politievrouw. Vlak voor het transport kreeg zij van een van de politiemensen tie-rips om, die wederom veel te strak werden aangezet door de politieman, dat zij deze bijna niet los kregen op het politiebureau. Verder deelde zij mede ondanks het feit dat ze een naam opgaf op de foto werd gezet, die overigens niet lukte omdat zij haar gezicht afwendde en handen voor de ogen hield. De politieambtenaar W. had haar toen wederom een armklem aangezet. In het gesprek deelde zij mede tegen de politieambtenaren gezegd te hebben dat zij op moesten schieten omdat zij anders echt door het lint zou gaan.

• De aanhouding terzake het niet voldoen aan een bevel of vordering was onrechtmatig omdat de vordering door de politie niet werd uitgesproken

Klaagster deelde mede 3-4 uur vast te hebben gezeten als verdacht van het niet voldoen aan bevel of vordering terwijl er niet gevorderd is. Haar is niet verteld dat de politieambtenaren haar in eerste instantie voor het vuurwerk (fakkel) hadden aangehouden en in tweede instantie voor het verzet. Door de hovj werd haar verteld dat de aanhouding op grond van niet voldoen aan bevel of vordering was. Dit wordt door de politieambtenaren bevestigd. Wellicht is door de hectiek en het feit dat daarvoor 20 actievoerders werden voorgeleid voor het niet voldoen aan bevel of vordering daaraan debet. Bij onderzoek blijkt later dat geen vordering is uitgesproken, hetgeen achteraf heeft geleid tot seponeren van de zaak. Deze zaak is achteraf doorgesproken met betrokkenen en lering daaruit getrokken. Klaagster kan zich daarin vinden.

Klager werd bij voorgeleiding door de HOVJ (toetsing rechtmatigheid van de aanhouding) niet serieus genomen.

Klaagster geeft aan dat de hulpofficier bij voorgeleiding niet de tijd nam om haar verhaal aan te horen. Zij gaf aan dat zij inderdaad erg opgewonden was en hard, hetgeen kwam door de manier waarop zij behandeld werd.

Op het politiebureau is ondanks haar verzoeken geen arts langs gekomen

Klaagster heeft bij diverse mensen gevraagd om een dokter. Achteraf kan zij niet aangeven of dit bij politiemensen, parketwachter of arrestantenbewaking is geweest. In ieder geval wel bij de rechercheur die haar verhoorde.

Verklaring politieambtenaar N. over het verzet van klaagster

Naar aanleiding van voornoemde klachtgesprek van W. hoorde ik de politieambtenaar N. op dinsdag 17 april 2001. Hij verklaarde: 'Op donderdag 25 januari 2001 werd ik ingezet voor begeleiding van de kernafvaltransporten van Dodewaard. Ik werd omstreeks 11.00 uur ingezet bij een blokkade op de Wageningsestraat vlak bij het viaduct van de A-15. Ik werd gevraagd om een arrestante over te brengen. Deze arrestante werd voor transport aan mij overgedragen door de politieambtenaren W. en L., die haar aangehouden hadden. Ik wilde haar in het dienstvoertuig plaatsen. Zij verzette zich echter hevig. Ze schopte daarbij van zich af en draaide alle kanten op zodat wij haar slechts met moeite in het dienstvoertuig kregen. Tijdens dit verzet trapte zij mij ook tegen de borst, waardoor ik pijn voelde. Ik heb haar meerdere malen gevraagd om rustig mee te werken en in te stappen. Maar zij luisterde niet. Door haar hevige verzet kon het niet anders dan haar met veel kracht vast te pakken en in de auto duwen. Mijn inziens konden wij niet anders dan haar stevig vast te pakken.'

Verklaring rechercheur Ka. over waarschuwen arts

Op dinsdag 17 april 2001 hield ik een gesprek met de brigadier-rechercheur Ka. Hij deelde mij mede op donderdag 25 januari 2001, de verdachte T. als verdachte verhoord te hebben in het Bureau van politie te Arnhem. Tijdens dit verhoor had T. aangegeven pijn aan haar polsen te hebben. Kennelijk veroorzaakt door het gebruik van handboeien. Zij had medegedeeld dat zij daarvoor bij de arrestantenwacht gevraagd had naar een dokter. Bij de arrestantenwacht is door de rechercheur niet geverifieerd of inderdaad een dokter gewaarschuwd was.

Verklaring groepschef arrestantenzorg; K. over waarschuwen arts

Op woensdag 18 april werd mij door de groepschef van arrestantenwacht van de politieregio Gelderland Midden, K. medegedeeld dat zij op 25 januari 2001 aanwezig was bij de insluiting van de verdachte T. Zij werd donderdag 25 januari 2001, te 12.25 uur ingesloten in cel 27, tezamen met een anonieme medeverdachte en werd direct al te 12.50 uur opgehaald voor verhoor door een rechercheur. De verdachte is daarna na verhoor te 15.10 uur in vrijheid gesteld. De verdachte had geklaagd over pijn aan de polsen en heeft om een dokter gevraagd. De verdachte had geen uiterlijk letsel. Achteraf kan niet worden nagegaan of een dokter gewaarschuwd is. Wel valt na te gaan dat er geen dokter is geweest in het tijdsbestek dat T. aan het bureau verbleef. K. deelde mede dat het aannemelijk is dat geen dokter gewaarschuwd is, omdat verdachte slechts korte tijd aan het bureau verbleef en na in vrijheidstelling zelf naar een dokter had kunnen gaan.

Samenvatting en conclusie

De politieambtenaren waren in burger gekleed. Indien zij als zodanig optreden rust op hen de verplichting tot ongevraagde legitimatie, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken. De politieambtenaren hadden opdracht te voorkomen dat het splijtstoftransport belemmerd zou worden. Uit hun verklaringen blijkt dat zij snel moesten ingrijpen om te voorkomen dat klaagster het transport zou belemmeren en dat daartoe geen gelegenheid was tot legitimatie. Mijn inziens kan dit worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid, die legitimatie onmogelijk maakt. Beide ambtenaren verklaren onafhankelijk van elkaar, dat gezegd is 'Politie wegwezen'. Mogelijk dat klaagster dit niet gehoord heeft.

Bij aanhouding en overbrengen van de verdachte was sprake van een dwangmatige krachtsinspanning (vastpakken, opbrenggrepen) van niet te geringe betekenis, hetgeen als geweld kan worden aangemerkt. De politiemensen hebben dit geweld aangewend ter uitvoering van hun taak (aanhouding en voorgeleiding van de verdachte). Uit verklaringen van de politieambtenaren en van klaagster zelf, blijkt dat klaagster zich hevig verzette. Voor de politieambtenaren was de hoeveelheid verzet de reden tot krachtig vastpakken en overbrengen van verdachte. Volgens klaagster was het geweld echter de reden om zich te verzetten. Buiten dit meningsverschil was mijn inziens krachtig en snel ingrijpen ter plaatse noodzakelijk, teneinde belemmering van het transport te voorkomen. Dat daarbij al snel sprake is van een krachtsinspanning van niet te geringe betekenis ligt voor de hand. Dat verdachte zich hierbij verzet maakt het mijn inziens noodzakelijk dat de krachtsinspanning door de politieambtenaren toeneemt, teneinde hun doel (aanhouding en voorgeleiding) te bereiken. Mijn inziens was hun doel niet op andere wijze te bereiken.

Klaagster werd in eerste instantie op heterdaad als verdachte van een strafbaar feit, namelijk het voorhanden hebben van vuurwerk, aangehouden. In tweede instantie voor het verzet. Door de Hovj wordt medegedeeld dat de verdachte was aangehouden voor voorhanden hebben van vuurwerk en niet voldoen aan bevel of vordering. Kennelijk is bij de voorgeleiding sprake geweest van een communicatiestoornis, hetgeen begrijpelijk is gezien de hectiek ter plaatse, maar desalniettemin niet de schoonheidsprijs verdient. Dit maakt echter de aanhouding op zich niet onrechtmatig. De fout leidde uiteindelijk tot seponeren van de zaak en is met betrokkenen doorgesproken. Uit onderzoek is niet gebleken dat verdachte niet serieus is genomen bij de voorgeleiding. Bij voorgeleiding is het gebruikelijk dat de hulpofficier de verdachte de mogelijkheid geeft op een reactie, geenszins is het de bedoeling dat de verdachte daarbij uitgebreid wordt verhoord door de Hovj. Dit is enerzijds niet tactisch, anderzijds voor de rechtmatige toetsing niet noodzakelijk. Uit onderzoek is gebleken dat klaagster heftig reageerde bij de voorgeleiding. Mijn inziens ligt het dan voor de hand dat de Hovj de rechtmatigheid toetst en de voorgeleiding kort en zakelijk houdt.

Ingevolge de ambtsinstructie dient de ambtenaar met de arts te overleggen, indien de ingesloten verdachte zelf om medische bijstand vraagt. Gebleken is dat geen arts bij de ingesloten verdachte is geweest. Het is aannemelijk dat geen arts is gewaarschuwd. Het is begrijpelijk dat dit niet gedaan is gezien het tijdsbestek dat klaagster ingesloten is geweest (25 minuten) en aannemelijk dat verdachte al in vrijheid zou zijn gesteld bij arriveren van een arts. Desalniettemin had wel overleg met een arts plaats moeten vinden. Op 17 april had ik telefonisch contact met klaagster. Uit dit gesprek bleek mij dat de formele bemiddeling ten aanzien van de klachtaspecten 'onrechtmatigheid van de aanhouding' en de 'voorgeleiding voor de HOVJ' als geslaagd kan worden beschouwd. Ten aanzien van de overige klachtaspecten is de bemiddeling niet geslaagd en wenst zij formele behandeling…"

3. Bij het standpunt van de korpsbeheerder bevond zich als bijlage een proces-verbaal van verhoor van verzoekster van 25 januari 2001. In dit proces-verbaal staat het volgende vermeld:

"…U toont mij nu een voorwerp wat ik noodapparatuur wil noemen als je in nood bent. Dit is een fakkel wat vooral in de scheepvaart wordt gebruikt. U vraagt waarom ik deze fakkel bij mij had en daar geef ik geen antwoord op. U vraagt mij waar ik vanmorgen net voor mijn aanhouding door de politie was en waarom ik daar was. Ik geef daar geen antwoord op. Misschien dat ik daar later nog wel antwoord op wil geven. U vraagt mij waarom ik daar misschien later op wil antwoorden. Dat is afhankelijk hoe het verhoor loopt want ik wil namelijk mijn eigen verklaring afleggen. U vraagt mij nu of ik mijn eigen verklaring af wil leggen. Dat wil ik.

Ik was vanmorgen in Zetten Andelst, om te protesteren tegen een zeer ondemocratisch genomen besluit om een kerntransport te laten rijden van Dodewaard naar Seilafield. Ik vind namelijk dat kernafval niet opgewerkt mag worden omdat dan ten eerste de nucleaire keten voortgezet wordt waardoor nog meer kernafval ontstaat en daarnaast de opwerkingsfabrieken bekend staan om hun vele lekkages en nucleaire vervuilingen in de omgeving.

Ik liep daar om te protesteren tegen dit kerntransport. Ik liep daar over straat met deze fakkel, voorzien van alle beveiligingen zonder dat hij brandde. U vraagt mij of ik deze fakkel in mijn hand had. Ik had deze fakkel bij mij en daar wil ik het bij laten.

Vervolgens werd ik plotseling door twee mannen beetgepakt en afgevoerd. Later bleek dat ik aangehouden was door de politie. Maar toen men mij vastpakte heeft niemand zich bekend gemaakt als politieman. Deze mannen waren ook niet in uniform gekleed. Men heeft ook niet gezegd waarvoor ik aangehouden was. Er is helemaal niet gezegd dat ik aangehouden was. Toen deze mannen mij beetpakten werd ik in een richting van een politiebusje geduwd. Ik zag aan de kleuren en de zwaailamp dat het een politiebusje was. Vervolgens werd ik tegen dit busje gegooid. Dit ging gepaard met nogal wat duw en trekwerk van hun zijde. U vraagt mij of ik mij verzet heb. Ik heb mij verzet op het moment dat deze mannen mij vastgepakt hebben. Ik wilde los en ik wilde weg van hun. U vraagt mij of ik geschopt heb toen deze mannen mij beet pakten. Dit heb ik niet gedaan. U vraagt mij of ik getracht heb om los te komen. Ik heb mij van hun los proberen te maken zonder deze mannen pijn te willen doen. Maar ik wist op dat moment nog steeds niet wie deze mannen waren en wat ze van mij wilden.

Tijdens deze 'aanhouding' van deze mannen, werd mijn armen hardhandig op mijn rug gedraaid waardoor ik nu pijn in mijn schouders heb. Ik heb pijn in mijn rug. Tijdens het vervoer naar het politiebureau zijn bij mij tyrips aangedaan en die waren zo strak bevestigd dat ik het uitgegild heb van de pijn. Ik ga een klacht indienen over dit geweld wat mij aangedaan is. Ik vind het niet normaal dat politiemensen zich zo agressief gedragen tegen zulke vreedzame activisten.

Ik was mij er ook niet van bewust dat ik deze flair/fakkel illegaal bij mij had. U vraagt mij of ik deze verklaring wil ondertekenen. Ik onderteken deze verklaring niet omdat het niet mijn verklaring is, omdat ik hem niet zelf geschreven heb en daardoor dingen er anders inkomen zoals ik bedoeld heb. U vraagt mij of ik met de inhoud eens ben zoals u hem voorgelezen hebt en ik hem gelezen heb. Ik ben er genoeg mee eens…"

4. Bij het standpunt van de korpsbeheerder bevond zich als bijlage een proces-verbaal van 19 februari 2001, opgemaakt door betrokken ambtenaar W. In dit proces-verbaal staat het volgende vermeld:

"…Op donderdag 25 januari 2001, omstreeks 11.10 uur, was ik W. op de Wageningsstraat te Andelst gemeente Overbetuwe, ter hoogte van het viaduct onder de Rijksweg A-15. Aldaar was toen een blokkade opgericht door een aantal demonstranten in verband niet het nucleair transport vanaf de kerncentrale Dodewaard.

Ik zag op dat moment dat dit transport de blokkade naderde. Tevens zag ik dat een persoon, welke later de verdachte T. bleek te zijn, van achter de blokkade wegliep in de richting van het transport. Ik zag dat deze persoon de weg op wilde lopen in de richting van dit transport. Om te voorkomen dat T. voor deze vrachtauto zou gaan staan, werd zij door mij en collega L. tegengehouden. Hierbij zag ik dat T. een metalen staaf, een naar later bleek een scheepsfakkel bij zich had en deze kennelijk wilde onsteken voor dit transport. Hierop werd de verdachte door ons W. en L. aangehouden en werd de fakkel in beslag genomen. De verdachte werd door ons overgebracht naar een politieauto waarbij ze zicht verzette door te rukken en te trekken in een andere richting dan die waarin wij haar wilden bewegen. De verdachte werd door ons geboeid. Toen ik W. de verdachte achter in een politieauto wilde laten instappen, trapte de verdachte achteruit waarbij ze mij tegen mijn benen trapte…"

D. Reactie verzoekster

Verzoekster deelde op 14 september 2002, in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder, met bijlagen, het volgende mee:

"…Ik wil met deze reactie graag eerst beginnen met op te merken wat mijn voornaamste reden van mijn klacht is geweest. Dit betreft de mate van geweld waarmee ik ben aangehouden. Met name nádat het transport al voorbij was! Het feit dat het niet legitimeren van de politiemensen daarbij zit heeft te maken met het feit dat dit naar mijn mening de aanleiding van al het geweld is geweest. Als voor mij onmiddellijk duidelijk was geweest dat de mannen die mij in eerste instantie vastgrepen politiemensen waren, had ik mij niet verzet tegen hun handelen. Nu was de situatie zo dat ik al onmiddellijk erg agressief werd vastgegrepen. Het klopt dat ik van plan was het uiterst gevaarlijke kerntransport te beletten door te rijden, maar wel op geweldloze wijze. De groep waarmee we de actie voerden stond ook bij de politie bekend als geweldloze actiegroep. Er was voor hen geen reden aan te nemen dat wij mogelijk geweld zouden gebruiken. Toch werd er uitermate agressief gereageerd door een bepaalde groep agenten in burger. Ik, maar ook een enkele andere, werd slachtoffer van deze agressie.

In eerste instantie heb ik geprobeerd het kerntransport tegen te houden, ondanks dat er enkele onbekende mannen mij vastgrepen. Ik probeerde voorzichtig uit hun grepen te wurmen. Natuurlijk is het dan erg frustrerend als zo'n kerntransport zo vlak langs je rijdt en je er helemaal niks aan kunt doen, omdat je volledig ingeklemd tegen een busje aangedrukt wordt. Ik zal ongetwijfeld een aantal onaardige woorden hebben uitgebracht Maar mijn pogingen om uit de grepen te komen heb ik daarna onmiddellijk gestaakt Het transport was tenslotte al voorbij, dus was er voor mij geen reden meer voor 'verzet'.

De heer W. verklaart dat ik me heb verzet tijdens mijn aanhouding en overbrenging. Dat dit verzet bestond uit rukken en trekken om los te komen. En dat ze me erna tegen een bus hebben gezet. Het moment dar hij beschrijft van het trekken en rukken klopt in die zin dat dit plaats vond nog voor ik wist dat zij politiemensen waren, laat staan dat ik wist dat ik was aangehouden. Natuurlijk begreep ik uiteindelijk wel dat deze heren agenten moesten zijn en zij probeerden te verhinderen dal ik het kerntransport zou blokkeren, maar zij hebben het niet (duidelijk) tegen mij gezegd. En ze hebben zeker niet tegen mij gezegd dat ik was aangehouden. Ik ging er eigenlijk ook vanuit dat ze me weer los zouden laten nadat het transport was gepasseerd. Ik was er verbaasd over dat dit niet gebeurde. W. verklaart dat ze me hebben geboeid omdat ik me bleef verzetten. Dit klopt niet. Na het passeren van het transport, staakte ik mijn verzet, maar bleven beide heren mij erg pijnlijk vasthouden. Ik probeerde ze rustig duidelijk te maken dat ze mij pijn deden en dat ik met ze meewerkte. Ondertussen brachten ze mij naar de andere kant van de blokkade (van de andere activisten), waar ze mij in een voertuig konden stoppen. Ondanks dat ik gewoon met ze mee wandelde, bleven ze mijn armen in een zeer pijnlijke greep vasthouden. Tegelijkertijd zag ik hoe een collega activiste zeer hardhandig op de grond werd gesmeten door eveneens agenten in burger, terwijl ik zeker wist dat ze niks verkeerd had gedaan. Hier was ik verbolgen over. En maakte een opmerking in de richting van W. en L. of dat nou allemaal wel zo nodig was. De enige opmerkingen die ik terug kreeg was dat ik mijn bek moest houden en gewoon moest meewerken. Ik poogde ze eveneens duidelijk te maken, dat ik mijn best deed gewoon mee te werken, maar dat ze me niet zoveel pijn moesten doen. Al die tijd heb ik me ook rustig gehouden. Opnieuw werd ik tegen een (burger)auto gedrukt en kreeg ik handboeien om. Deze werden zo strak omgedaan dat ze begonnen te knellen. Ook hier maakte ik een opmerking over. Nog steeds rustig. Het was W. of L. die nog steeds achter mij stond en mij vast hield, die mij ook de boeien om had gedaan. Ik vroeg hem of ze losser konden. Ik heb hem dit erg netjes gevraagd en wel verschillende keren. Hier werd niet op gereageerd, hooguit dat ik niet zo moest zeuren ofzo. Op dat moment begon ik een beetje mijn geduld te verliezen. Ze hadden mij al veel pijn gedaan en nu met die handboeien, dat was echt allemaal niet nodig. Op dat moment wilde ze mij in de burgerauto zetten. Ik verzette mij hiertegen, omdat ik vond dat ze eerst de handboeien iets losser moesten doen. Op dat moment werd ik letterlijk op de achterbank gegooid met mijn gezicht naar beneden. Werden mijn onderbenen dubbelgevouwen en ging er iemand boven op mij zitten (achteraf blijkt dit W. te zijn geweest). Hij verklaart zelf daarover dat hij pas op mij ging zitten nadat ik een agent tegen zijn borst zou hebben getrapt. Dit klopt niet. Dit was ruim voor dat incident. Ik had op dat moment niks meer gedaan dan wat hierboven beschreven staat. De emoties werden mij iets te veel toen ik zo in die auto lag en vroeg me af waarom deze agenten in burger zo agressief waren tegen ons. Ik had eerder al wel eens gehoord van een groep zeer agressief optredende stillen (agenten in burger) uit de omgeving van Arnhem en vroeg me af of dit dezelfde waren. Ze waren blijkbaar ook gezien tijdens de ontruimingen van de Betuwepanden. Daar hebben zij zich ook agressief gedragen. Achteraf blijkt uit de verklaringen dat W. en L. mij ook hebben herkend van deze ontruimingen, waaruit blijkt dat zij er inderdaad bij zijn geweest. Ook zij zijn herkend door één van de activisten.

Na een tijdje zo in de burgerauto te hebben gelegen, werd ik er weer ruw uitgetrokken, want ik moest weer in een andere auto om afgevoerd te worden. Die communicatie tussen de agenten onderling leek uiterst rommelig te verlopen. Opnieuw vroeg ik de agenten, inmiddels op vrij dringende wijze, om de handboeien echt losser te maken. Ik had inmiddels erg veel pijn. Opnieuw werd dit verzoek geweigerd. Ik denk dat er toen iets geknapt is in mij. Ik was het helemaal zat hoe ik werd behandeld. Het voelde allemaal zo onrechtvaardig. En ze bleven maar ruw doen tegen mij. Ik heb toen inderdaad iemand van me weggetrapt op het moment dat ik in de politieauto werd gesmeten. Dit was puur een reactie uit zelfverdediging en bescherming van mijn eigen lijf. Achteraf bleek dit een politieman te zijn die pas op het laatst meehielp om mij in die auto te krijgen en dus niets had meegekregen van wat zich was voorgevallen. Ik kan me voorstellen dat dit moment voor hem is overgekomen of dat ik een erg agressief persoon was. Terwijl mijn reactie puur een direct gevolg was van de wijze waarop de stillen met mij omgingen.

Het moment van de trap kwam op hetzelfde moment dat ik bij de keel werd gegrepen door één van de stillen en over de achterbank naar de andere kant werd geschoven, rechtop werd gezet waarna mijn hoofd tussen mijn knieën werd geduwd. Ik schrok toen ik bij de keel werd gegrepen. Ik denk dat dit een grote rol heeft gespeeld waarom ik (onwillekeurig naar wie) van me af heb getrapt. Pas toen de auto begon te rijden en de stillen er niet meer bijwaren kwam ik weer iets tot rust. Een vrouwelijke agente hield mijn hoofd nog steeds tussen mijn knieën, maar na enig aandringen liet ze los. Tevens maakte ze mijn handboeien losser, waardoor ik eindelijk iets van de pijn verlost was. De man achter het stuur bleek op dat moment de persoon te zijn geweest die ik zou hebben getrapt. Ik heb hem na enige uitleg van weerzijde duidelijk gemaakt dat ik het spijtig vond dat ik hem geraakt had, maar dat dit een directe reactie was op hoe de stillen met mij waren omgegaan. Ik kon uiteindelijk een heel goed gesprek mee deze personen aangaan en laten zien dat er met mij ook goed te praten valt zolang men maar fatsoenlijk met mij omgaat.

Op een bepaald moment bleek dat de politieauto weer moest terugkeren naar de plek van de blokkade, i.v.m. de voorgeleiding. Dus kwam ik, weliswaar een stuk rustiger geworden, weer bij die stillen uit. Volgens mij werd ik toen opnieuw in één andere auto gezet. Dit weet ik alleen niet meer zeker. Het zou ook kunnen dat de HOVJ (de heer B.) in de auto ging zitten waarin ik zat.

In de verklaring van B. heeft hij het over dat ik erg opgewonden was en dat er op dat moment geen overdreven fysiek geweld tegen mij werd toegepast. Dat klopt wel. Hij gaat alleen voorbij aan het feit (wat hij misschien ook niet kon weten op dat moment) dat er al heel wat aan was voorafgegaan. Dat ik net weer een beetje tot rust begon te komen en eigenlijk bij hem over mijn behandeling min of meer in beklag ging. Ik kan me niet herinneren dat er geweld tegen mij is gebruikt tijdens de voorgeleiding. Ik geloof ook niet dat dit gebeurd is. Maar ja, daar gaat mijn klacht ook niet over. Wel kreeg ik het gevoel dat de beste man maling had aan mijn verhaal. Hij vertelde mij dat ik niet voldaan zou hebben aan een bevel van de politie, waarbij ik hem gelijk heb duidelijk gemaakt dat ik geen bevel heb gekregen. Als mijn verhaal niet interessant is voor een HOVJ, waarom word ik dan voorgeleid? Dan kunnen ze dat wat mij betreft ook wel gewoon schrappen.

Daarna, na de voorgeleiding dus, werd ik weer uit de auto gehaald en in een arrestantenbus gezet. Daar werden de metalen handboeien afgedaan. Toen moest ik ineens nog gefouilleerd worden. Ik zat al in het busje. Volgens mij vroegen ze me nog wel om uit te stappen, maar ik was inmiddels erg moe van alles en had geen zin meer om nog mee te werken. Ik heb het ook niet tegengewerkt, maar ben gewoon blijven zitten en heb de vrouw haar werk laten doen. Blijkbaar was dit weer reden tot agressie van hun kant. Meneer W, voegde zich bij ons en ging mevrouw wel even helpen met de fouillering. Met andere woorden, terwijl er een vrouw al bezig was met de fouillering ging een man actief meehelpen met het doorzoeken van mijn kleding. Ik heb hem toegezegd dat hij van me af moest blijven. Daarop pakte hij me alleen maar harder vast en maakte hij zeer kleinerende opmerkingen. Na een kleine worsteling om mij op de foto te kunnen zetten (terwijl ik gewoon mijn naam had opgegeven) heeft hij mijn handen opnieuw uiterst strak geboeid. Ditmaal met nog meer knellende tie-rips. Deze zaten zo strak dat men op het buro moeite had ze los te krijgen.

In de verklaring van L. valt mij op net als in de verklaring van de anderen, dat men het er alleen maar over heeft dat ik me heb verzet tijdens aanhouding en overbrenging. Ik moet daarbij opmerken (en dat geldt dus als reactie op al hun verklaringen) dat ik mijn verzet heb gestaakt nog vóór ik wist dat ik was aangehouden. Zij begonnen met mij agressief te benaderen. Ik heb daarop gereageerd door mij uit hun grepen proberen te wurmen, niet wetende dat ik was aangehouden. Nadat het transport voorbij was, was er voor mij geen noodzaak meer mij uit hun grepen te wurmen en heb ik gewoon met ze meegewerkt. Ik had op dat moment zeker nog niet getrapt o.i.d. Daarna hoorde ik dat ik was aangehouden, Pas later, toen ze mij maar pijn bleven doen ben ik me weer gaan verzetten. De momenten dat ik heb getrapt waren alleen maar momenten dat ik me echt bedreigd voelde. Zij doen in hun verklaringen overkomen alsof ik vanaf het begin al ben gaan trappen en schreeuwen en continu uiterst agressief ben geweest om zo hun geweld naar mij te doen rechtvaardigen. Dit was absoluut niet het geval.

Het viel me trouwens op dat het voornamelijk de stillen waren die zo buitenproportioneel gewelddadig waren. Het is ook met name hun toegepaste geweld waar ik over klaag. In die zin klopt de verklaring van L. dus ook niet. Zij hebben wel degelijk veel meer geweld gebruikt dan dat nodig was.

Mijn eigen verklaring:

Hierbij vind ik het erg teleurstellend hoe de heer Wi. mijn verklaring heeft gemanipuleerd. Zoals ik zou hebben beaamd mij lijfelijk verzet te hebben. Natuurlijk klopt dat wel in zekere zin, maar zoals het er staat is het nogal ongenuanceerd. De redenen van nuancering heb ik hierboven al uitgebreid uitgelegd. Ik vind dat hij mijn verhaal te slordig heeft omschreven.

Ik hoop dat dit verhaal toch een hoop duidelijker maakt. Ik hoop dat er op zijn minst een zeer kritische noot kan richting deze zogenaamde Verdachten Aanhoudings Groep, daar waar ze toch al bekend slaan als behoorlijk agressief. Als deze mensen zich zo agressief blijven opstellen richting geweldloze groepen demonstranten, dan vraag ik me af hoelang groepen nog geweldloos blijven. Zij kunnen met hun houding een escalatie behoorlijk in de hand werken. Ik denk niet dat zoiets de bedoeling kan zijn…"

E. Reactie politie

De regionaal klachtencoördinator van het korps Gelderland-Midden deelde bij brief van 19 december 2002 nog het volgende mee:

"…Naar aanleiding van uw brief (…) inzake de reactie van mevrouw T. op het antwoord van de korpsbeheerder, zend ik u hierbij de reactie van een van de betrokken ambtenaren, te weten die van de klachtenfunctionaris de heer Wi.

De heer Wi. merkt op:

'Op pagina 3 vermeldt zij, teleurgesteld te zijn door manipulatie van haar verklaring. Deze opmerking stelt mij wederom teleur. Immers met haar heb Ik een lang en uitvoerig klachtgesprek gehouden, waarvan ik op zorgvuldige wijze verslag heb gemaakt van dit gesprek. Ondanks dat het feit bijna twee jaar is geleden weet ik mij uit dat gesprek nog te herinneren dat zij ruiterlijk toegaf dat zij zich verzet heeft tegen de politieambtenaren. Dit beaamt zij ook in haar beklag. Ik heb na dat klachtgesprek nog telefonisch een nagesprek met haar gehad en mijn bevindingen van het onderzoek verteld. Zij werd daarbij niet in het gelijk gesteld. Ik verwijs verder naar mijn onderzoek en rapportage die uitvoerig is geweest en zorgvuldig heeft plaatsgevonden'

(…)

De overige ambtenaren hebben geen nadere reactie gegeven…"

Achtergrond

1. Wetboek van Strafrecht

Artikel 180:

"Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."

Artikel 184:

"1. Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

2. Met de in het eerste gedeelte van het vorige lid bedoelde ambtenaar wordt gelijkgesteld ieder die, krachtens wettelijk voorschrift, voortdurend of tijdelijk met enige openbare dienst is belast.

3. Met een vordering of handeling als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een vordering of handeling van de schipper of gezagvoerder van een luchtvaartuig die een bevoegdheid uitoefent of een verplichting vervult, welke hem als zodanig is toegekend of opgelegd bij een bepaling van het Wetboek van Strafvordering. Onder schipper wordt begrepen hij die het hoogste gezag uitoefent op een overeenkomstig artikel 136a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering aangewezen installatie.

4. Indien tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kan de gevangenisstraf met een derde worden verhoogd."

2. Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen (Besluit van 4 februari 1993, Stb. 215; inmiddels vervallen)

Artikel 3:

"Het is verboden vuurwerk voorhanden te hebben of af te leveren, dat niet voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde eisen."

3. Wetboek van Strafvordering

Artikel 27, eerste lid:

"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.

4. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724)

Artikel 8, eerste en vijfde lid:

"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

(…)

5. De uitoefening van bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."

5. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275)

Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b.:

"3. In dit besluit wordt verstaan onder:

(…)

b. geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken."

Artikel 2:

"De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:

a. bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit

onmogelijk maken, en

b. bij optreden in uniform, op verzoek daartoe."

Artikel 4:

"Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."

Instantie: Regiopolitie Gelderland Midden

Klacht:

Wijze van optreden politieambtenaren: niet gelegitimeerd, onnodig veel geweld gebruikt bij en kort na verzoeksters aanhouding.

Oordeel:

Niet gegrond