2001/228

Rapport

Verzoekers klagen erover dat het gerechtsdeurwaarderskantoor G. op 21 mei en 23 september 1999 en op 14 februari 2000, zonder een onderzoek naar de juistheid van het door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) opgegeven woonadres, incassomaatregelen heeft genomen die verzoekers hebben bereikt op hun toenmalige woonadres, terwijl de debiteur daar niet woonde.

Voorts klagen verzoekers erover dat medewerkers van eerdergenoemd gerechtsdeurwaarderskantoor niet adequaat hebben gereageerd op hun telefonische mededelingen op 16 februari 2000 dat de adresgegevens van de debiteur niet juist waren.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het nemen van incassomaatregelen

1. Verzoekers zijn per 1 mei 1999 in hun toenmalige woning te Amsterdam gaan wonen. Voorheen woonde daar de familie K. Vanaf het moment dat verzoekers hun intrek in het pand hebben genomen, ontvangen zij dagelijks post voor de familie K. Het gaat dan met name om officiële stukken als boetes van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB), post van incassoburo's en gerechtsdeurwaarders, enz. Teneinde aan de onjuiste adressering op de stukken een eind te maken, hebben verzoekers de gemeente Amsterdam verzocht een onderzoek te starten naar de verblijfplaats van de familie K. In juli 1999 krijgen zij bericht van de gemeente dat alle personen met de naam K. van het adres waar verzoekers wonen zijn uitgeschreven. Voorts hebben verzoekers aangegeven alle post retour afzender te hebben gezonden. Op 14 februari 2000 hebben verzoekers van het gerechtsdeurwaarderskantoor G. te Amsterdam een aankondiging van inbeslagneming ontvangen. Het ging in dit geval om een openstaande boete voor het niet binnen een week op de voorgeschreven wijze overschrijven van het kentekenbewijs, verschuldigd aan het CJIB te Leeuwarden.

2. Verzoekers klagen erover dat het gerechtsdeurwaarderskantoor G. op 21 mei en 23 september 1999 en op 14 februari 2000 in het kader van een dwangbevel stukken voor de familie K. naar hun adres hebben gezonden, terwijl deze familie daar niet meer woonde en/of stond ingeschreven.

3. Het gerechtsdeurwaarderskantoor acht de klacht ongegrond. Het kantoor heeft met de opdrachtgever, het CJIB, de afspraak dat het CJIB de dwangbevelen aan het kantoor toezendt, indien kort tevoren het adres is gecontroleerd en juist is bevonden. Met het CJIB is voorts afgesproken dat de executie van het dwangbevel binnen een maand na verzending door het CJIB plaatsvindt. Om te voorkomen dat ten onrechte daadwerkelijk met assistentie van de politie beslag wordt gelegd, wordt - als het zover is - bij de Gemeentelijke Basis Administratie gecontroleerd of het door het CJIB opgegeven adres juist is, aldus het gerechtsdeurwaarderskantoor. De Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders is van mening dat het kantoor niet verplicht is de door de opdrachtgever verstrekte gegevens bij de gemeente te verifiëren. Dit geldt zeker nu de opdrachtgever de adresgegevens volgens afspraak zelf controleert.

4. De Nationale ombudsman deelt de mening van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders en het gerechtsdeurwaarderskantoor G. niet. Allereerst heeft het CJIB aangegeven niet de afspraak met een gerechtsdeurwaarderskantoor te hebben dat het de adresgegevens op juistheid controleert, voordat het deze aanlevert, opdat de gerechtsdeurwaarder deze niet meer behoeft te verifiëren. Het CJIB is dan ook van mening dat een gerechtsdeurwaarder nog een eigen onderzoeksplicht heeft. Uit de letterlijke tekst van de overeenkomst met het CJIB blijkt slechts dat de gegevens een maand voordat zij worden aangeleverd actueel en door het CJIB gecontroleerd zijn, maar niet dat deze vervolgens in de loop van de opdracht niet meer door het gerechtsdeurwaarderskantoor behoeven te worden geverifieerd. De Nationale ombudsman is het derhalve met het CJIB eens dat het gerechtsdeurwaarderskantoor in dat kader nog een eigen onderzoeksplicht heeft.

5. In deze zaak is op 21 mei 1999 voor het eerst door het gerechtsdeurwaarderskantoor gepoogd het dwangbevel van 4 mei 1999 aan de heer K. te betekenen, waarbij niemand werd aangetroffen. Verzoekers hebben aangegeven dat de woning op dat moment leeg stond, omdat zij deze vanaf 28 april 1999 huurden en aan het opknappen waren. Vervolgens is op 23 september 1999 een bezoek gebracht aan de woning waar verzoekers woonden, teneinde beslag te leggen. Daarbij is weer niemand aangetroffen en werd een proces-verbaal in de brievenbus achtergelaten. Uiteindelijk kondigde het gerechtsdeurwaarderskantoor op 14 februari 2000 per brief aan dat op zeer korte termijn met assistentie van de politie beslag zou worden gelegd. Sinds het dwangbevel waren inmiddels negen maanden verstreken, terwijl op dat moment het adres nog niet éénmaal door het gerechtsdeurwaarderskantoor was gecontroleerd. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd.

Zoals door de heer J. van gerechtsdeurwaarderskantoor G. is aangegeven in zijn brief aan de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders van 30 maart 2000, verhuizen mensen in een stad als Amsterdam zeer regelmatig. Het ligt, juist met het oog daarop, voor de hand dat adressen van schuldenaren tijdig worden gecontroleerd. Ervan uitgaande dat het CJIB in deze zaak het adres van de heer K. heeft gecontroleerd vlak voordat dit Bureau het dwangbevel uitvaardigde op 4 mei 1999, acht de Nationale ombudsman het begrijpelijk dat het gerechtsdeurwaarderskantoor niet eerst het adres van de schuldenaar heeft gecontroleerd voor de betekening van het bevel op 21 mei 1999. Een op dat moment leegstaande woning had echter naar het oordeel van de Nationale ombudsman een reden moeten zijn om het adres alsnog te verifiëren. Het is een taak van de deurwaarder om op dergelijke feiten en omstandigheden opmerkzaam te zijn. Bij een adrescontrole in mei 1999 had dan duidelijk kunnen worden dat de inschrijving van de familie K. op dat adres in onderzoek was. Een adresverificatie voorafgaand aan het bezoek op 23 september 1999 zou ook tot gevolg hebben gehad dat het gerechtsdeurwaarderskantoor zich de moeite had kunnen besparen om te pogen beslag te leggen op het adres van verzoekers, hetgeen tevens (onnodig) gemaakte kosten zou hebben voorkomen (zie Achtergrond, onder 3.). Gelet op de aard van de dwangmaatregelen, die het gerechtsdeurwaarderskantoor bij verzoekers heeft aangekondigd, acht de Nationale ombudsman controle van het adres op het moment dat daadwerkelijk tot inbeslagneming wordt overgegaan te laat. Het is in strijd met het vereiste van zorgvuldigheid dat niet eerder adresverificatie heeft plaatsgevonden.

6. Daarnaast acht de Nationale ombudsman zelfstandig onderzoek naar de door opdrachtgevers aangeleverde adresgegevens - gelet op de wettelijke taken en de aard van de werkzaamheden van een gerechtsdeurwaarder - aangewezen in elke zaak van de gerechtsdeurwaarder, waarbij dwangmaatregelen (zullen) worden toegepast. Blijkens regel 8 van de gedragsregels van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders onthoudt de gerechtsdeurwaarder zich van het uitoefenen van druk door maatregelen aan te kondigen, die hij niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen. In het geval het adres niet juist is, schendt de gerechtsdeurwaarder deze regel, als hij aankondigt op zeer korte termijn beslag te zullen leggen. Na de actieve houding van verzoekers om de familie K. te laten uitschrijven van hun adres, door een naambordje op te hangen en door poststukken retour te zenden, is het niet juist dat het gerechtsdeurwaarderskantoor niet éénmaal uit eigen beweging het adres heeft gecontroleerd.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

7. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman nog het volgende op.

In zijn reactie op de klacht van verzoekers heeft gerechtsdeurwaarder J. aangegeven dat er geen stukken retour zijn ontvangen of anderszins aantekeningen zijn gemaakt waaruit bleek dat de heer K. niet meer op het betreffende adres zou wonen. Hij heeft tevens verklaard dat door verzoekers voor het eerst op 16 februari 2000 is meegedeeld dat de heer K. niet op het toenmalige adres van verzoekers zou wonen. Verzoekers hebben aangegeven alle post voor de heer K. retour te hebben gezonden aan diverse instanties. Daaronder vielen ook de betekening van het dwangbevel op 21 mei 1999 en het proces-verbaal van de vergeefse poging om beslag te leggen op 23 september 1999 van het gerechtsdeurwaarderskantoor G. Omdat de bedoelde stukken niet aangetekend werden verzonden, en omdat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan aan de juistheid van één van beide lezingen moet worden getwijfeld, kan niet worden vastgesteld of de retour gezonden stukken zijn aangekomen. De Nationale ombudsman is overigens van mening dat in het geval dat verzoekers dagelijks post ontvingen voor de vorige bewoner, niet van hen kon worden verwacht dat zij deze aangetekend retour zouden zenden.

II. Ten aanzien van het reageren op de telefonische mededelingen van verzoekers op 16 februari 2000

1. Naar aanleiding van de brief van het gerechtsdeurwaardeskantoor aan verzoekers van 14 februari 2000 hebben zij op 16 februari 2000 tweemaal telefonisch contact opgenomen met het kantoor met de mededeling dat zij en niet de heer K. woonachtig waren op het door het gerechtsdeurwaarderskantoor aangeschreven adres. Zij hebben die dag ook een faxbericht en een brief aan het gerechtsdeurwaarderskantoor gezonden met dezelfde boodschap.

2. Verzoekers klagen erover dat medewerkers van het gerechtsdeurwaarderskantoor niet adequaat op hun telefonische mededelingen hebben gereageerd.

3. Het gerechtsdeurwaarderskantoor acht de klacht op dit punt eveneens ongegrond. Het heeft - naar aanleiding van de mededeling van verzoekers dat de heer K. niet meer woonde op het betreffende adres - dezelfde dag deze informatie geverifieerd bij de burgerlijke stand en schriftelijk aan verzoekers laten weten dat geen verdere actie zou worden ondernomen, waarbij het excuses heeft aangeboden voor het ontstane ongemak.

4. De brief van het gerechtsdeurwaarderskantoor van 16 februari 2000 aan verzoekers verwijst naar de schriftelijke reactie van verzoekers van 16 februari 2000. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat het gerechtsdeurwaarderskantoor tevens bedoeld heeft te reageren op de telefonisch gedane mededeling van verzoekers. Door de medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor, die verzoeker(s) op 16 februari 2000 aan de telefoon hebben gehad, is echter bij verzoekers kennelijk de indruk gewekt dat hun telefonische mededeling niet het effect zou hebben dat het gerechtsdeurwaarderskantoor zijn incassomaatregelen op hun adres zou staken. In dat geval hadden zij zich immers de moeite van het schrijven van de brief c.q. fax van 16 februari 2000 kunnen besparen. Uit de reactie van gerechtsdeurwaarder J. op de klacht bij de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders blijkt tevens dat het telefonisch contact met medewerkster D. niet vriendelijk is verlopen. Verzoekers hebben in hun klachtbrieven aan de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders en aan de Nationale ombudsman eveneens aangegeven dat beide telefoongesprekken bot en verre van vriendelijk verliepen. Met betrekking tot de vraag wat er over en weer is gezegd, staan de lezingen van verzoekers en het gerechtsdeurwaarderskantoor tegenover elkaar. Echter gelet op de extra schriftelijke mededeling, die verzoekers na twee telefonische mededelingen nog meenden te moeten doen, acht de Nationale ombudsman het op zijn minst aannemelijk dat de medewerkers van het gerechtsdeurwaarderskantoor verzoekers aan de telefoon onvoldoende duidelijk hebben gemaakt dat hun mededeling zou leiden tot het verifiëren van het adres en het stoppen van verdere acties. Aangezien in de laatste brief van het gerechtsdeurwaarderskantoor van 14 februari 2000 de dreiging wordt geuit dat het gerechtsdeurwaarderskantoor op zeer korte termijn tot beslaglegging zal overgaan acht de Nationale ombudsman een enigszins verontwaardigde en misschien zelfs onvriendelijke toon aan de kant van verzoekers begrijpelijk. Het is in dat geval niet juist dat medewerkers van het gerechtsdeurwaarderskantoor niet meer open hebben gestaan voor de overlast, die ver-zoekers buiten hun schuld hadden ondervonden door toedoen van de vorige bewoners op hun (toenmalige) adres, en daarvoor begrip hebben getoond.

De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.

5. De Nationale ombudsman merkt ten overvloede nog het volgende op. Door het verzenden van de brief van 16 februari 2000 aan verzoekers, waarbij welgemeende excuses zijn aangeboden voor het ontstane ongemak, is het gerechtsdeurwaarderskantoor op een correcte wijze tegemoetgekomen aan de klacht van verzoekers dat onvoldoende op hun telefonische mededelingen werd gereageerd. De Nationale ombudsman betreurt het echter dat het gerechtsdeurwaarderskantoor in de klachtprocedure bij de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders en in het onderzoek bij de Nationale ombudsman meermalen heeft benadrukt dat verzoekers "van een mug (of muis) een olifant maken", waarbij weinig begrip is getoond voor de situatie waarin verzoekers ongewild zijn terechtgekomen door toedoen van de vorige bewoners. Verzoekers hebben aangegeven dat zij vreesden voor onrechtmatige beslaglegging op hun inboedel op het moment dat zij (langdurig) niet thuis waren. Deze vrees verdiende in ieder geval een serieuze benadering door het gerechtsdeurwaarderskantoor, waarbij bagatellisering van de klacht niet past.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het gerechtsdeurwaarderskantoor G. is gegrond.

Onderzoek

Op 16 februari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. en mevrouw B. te Gouda, met een klacht over een gedraging van het gerechtsdeurwaarderskantoor G.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het gerechtsdeurwaarderskantoor verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen het gerechtsdeurwaarderskantoor en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd aan het gerechtsdeurwaarderskantoor een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van het gerechtsdeurwaarderskantoor gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekers hebben vanaf 1 mei 1999 een woning gehuurd te Amsterdam. Vanaf dat moment hebben zij een stroom van officiële stukken ontvangen voor de familie K., die vòòr hen in hun pand heeft gewoond. Onder deze stukken bevonden zich drie schriftelijke berichten van het gerechtsdeurwaarderskantoor G. Het betrof de betekening van een dwangbevel op 21 mei 1999, een proces-verbaal van een poging tot beslaglegging op 23 september 1999 en een aankondiging van beslaglegging met politieassistentie van 14 februari 2000.

2. De aankondiging van 14 februari 2000 houdt onder meer het volgende in:

"Op 23/09/1999 hebben wij u in bovengenoemde zaak bezocht ten einde het verschuldigde te incasseren, dan wel - bij niet betaling - tot beslaglegging over te gaan.

Bij dit bezoek werd niemand aangetroffen, zodat door ons een proces-verbaal werd achtergelaten met sommatie om binnen de daarin vermelde termijn te onzen kantore tot betaling van het verschuldigde over te gaan en met mededeling, dat bij niet voldoening daarna beslaglegging met assistentie van politie en een smid (met alle daaraan verbonden kosten) zou volgen.

Tot nu toe hebt u daarin geen aanleiding gezien het verschuldigde te voldoen, zodat wij genoodzaakt zijn de executie, met assistentie als voormeld, te vervolgen;

wij delen u mede dat wij u op ZEER KORTE TERMIJN zullen bezoeken en dan met politieassistentie en een smid tot beslaglegging zullen overgaan.

Nogmaals wijzen wij u er op, dat daaraan zeer hoge, voor uw rekening komende kosten verbonden zijn.

Indien u die beslaglegging met de kosten wilt voorkomen adviseren wij u om uiterlijk op 18/02/2000 voor 15.00 uur te onzen kantore voor algehele betaling zorg te dragen;

wij wijzen u wel op de kantooruren, zoals hieronder vermeld!

U wilt van vorenstaande wel goede nota nemen".

3. Naar aanleiding van de brief van 14 februari 2000 hebben verzoekers op 16 februari 2000 tweemaal telefonisch contact opgenomen met het gerechtsdeurwaarderskantoor G. om duidelijk te maken dat zij sinds 1 mei 1999 op het in de brief van 14 februari 2000 vermelde adres wonen en niet de debiteur, tot wie het kantoor zich heeft gewend.

4. Op 16 februari 2000 hebben verzoekers tevens een brief en een faxbericht naar het gerechtsdeurwaarderskantoor gezonden. Deze brief houdt onder meer het volgende in:

"Op 15/2/2000 hebben wij een brief van u ontvangen betreffende bovenstaand dossiernummer. De brief is gericht aan de familie K. op ons adres. Deze familie is ons niet bekend.

Van de toonzetting en dreigementen in uw brief zijn we dermate geschrokken dat we vanmorgen direct telefonisch contact met u hebben gezocht. De boodschap die wij wilden overbrengen is dat wij sinds 1 mei 1999 huurder zijn van het pand aan de (…).

Tevens wilden we u er graag op wijzen dat de gemeente Amsterdam op ons verzoek in mei 1999 een onderzoek heeft gestart naar de verblijfplaats van de familie K. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat zij niet meer woonachtig zijn aan de (…) Een schriftelijke bevestiging hiervan hebben wij afgelopen juli van de gemeente Amsterdam ontvangen. Vanaf die datum is ook een wijziging in de Gemeentelijke Basis Administratie doorgevoerd.

Helaas moeten we constateren dat uw kantoor niet alleen brieven schrijft op basis van verouderde informatie uit uw eigen administratie (citaat van uw medewerker: “uit onze administratie blijkt dat de heer K. in november 1999 nog woonachtig was op de (…)”) maar daarnaast zich baseert op een onjuiste informatiebron. Als u, zoals elk respectabel gerechtsdeurwaarderskantoor zou doen, de Gemeentelijke Basis Administratie had geraadpleegd voordat u dreigbrieven de deur uit doet, dan zou het feit dat de familie K. niet woonachtig is op dit adres aan u bekend zijn.

Ook de behandeling vanmorgen aan de telefoon was verre van vriendelijk en coöperatief. Het enige dat wij hebben willen doorgeven is dat u niet bij de juiste mensen bent. De mededelingen van één van uw medewerkers `u kunt dit allemaal wel zeggen, maar wie denkt u wel dat u bent' en `u had onze brieven moeten retourneren' zijn erg bot en volledig misplaatst. Door het instellen van het gemeentelijk onderzoek, het retourneren van alle aan de familie K. geadresseerde brieven en vanmorgen het telefonisch contact opnemen met uw kantoor, hebben wij ons inziens alles gedaan wat we in deze situatie hadden kunnen doen. Wij zijn overigens van mening dat het niet onze taak is om uw brieven terug te sturen, of hulp te bieden bij het vinden van de mensen die u zoekt. Ons inziens is dat het werk waarvoor opdrachtgevers uw expertise inschakelen.

Wij hebben aan uw medewerkers gevraagd om ons schriftelijk in te lichten over eventuele vervolgacties van uw kantoor met betrekking tot uw dreigement tot beslaglegging op ons adres. De reactie “dat doen we niet, u heeft niets met deze zaak te maken” vinden we erg naïef. Uw dreigement met beslaglegging van onze inboedel maakt dat wij wel degelijk recht hebben op uitsluitsel over eventuele vervolgacties op ons adres. Wij nemen dan ook geen genoegen met de volgende opmerking van een van uw medewerkers “als uit onze gegevens blijkt dat de familie K. toch op dit adres woont, dan ziet u ons wel verschijnen”.

Wij verwachten dat u ons schriftelijk laat weten dat u afziet van enige vervolgacties op de (…).

Wij wijzen u erop dat u niet gerechtigd bent tot beslaglegging van onze roerende goederen op de (…). Mocht u toch besluiten over te gaan tot beslaglegging, dan begaat u een onrechtmatige daad en pleegt u huisvredebreuk. Wij stellen u hierbij dan ook bij voorbaat aansprakelijk. Ter informatie wijzen wij u op artikel 317 van het wetboek van Strafrecht over het onrechtmatig toe-eigenen van goederen. Tevens wijzen wij u, om in uw terminologie te blijven, erop dat alle mogelijke kosten (materieel en immaterieel) die voortvloeien uit de acties die u gaat ondernemen voor uw rekening gaan komen".

5. Verzoekers hebben eveneens op 16 februari 2000 een klacht over gerechtsdeurwaarderrskantoor G. ingediend bij de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders. Deze klacht houdt onder meer het volgende in:

"Enerzijds is onze klacht inhoudelijk van aard. Het gerechtsdeurwaarderskantoor stuurt beslagleggingbrieven op basis van hun verouderde administratie en blijkt bovendien niet de moeite te nemen bij de Gemeentelijke Basis Administratie van Amsterdam te verifiëren of de gegevens in hun administratie juist zijn. Indien wij bijvoorbeeld op vakantie waren geweest, dan had het kantoor op onrechtmatige wijze onze inboedel in beslaggenomen. Ons inziens heeft een gerechtsdeurwaarderskantoor de plicht om de juistheid van de gegevens waar zij mee werken te controleren en te bewaken. Daarnaast vinden wij het opmerkelijk dat zij in september 1999 beweren langs te zijn geweest en dan pas in februari van het daaropvolgende jaar een vervolgactie starten en binnen een week tot beslaglegging over willen gaan".

6. Bij brief van 16 februari 2000 heeft het gerechtdeurwaarderskantoor G. onder meer het volgende aan verzoekers geschreven:

"Naar aanleiding van uw schriftelijke reactie d.d. 16/2/2000, inzake bovenstaand dossier, delen wij u het volgende mede.

U heeft op 15 februari 2000 ten onrechte een brief van ons ontvangen dat wij op zeer korte termijn zullen overgaan tot beslaglegging. Deze brief was gericht aan de heer K.; aangezien hij op de (…) niet woonachtig is zullen wij NIET tot beslaglegging over gaan op dit adres.

Wij bieden u onze welgemeende excuses aan voor het ontstane ongemak en zullen u niet meer lastig vallen met betrekking tot bovengenoemd dossier".

7. Gerechtsdeurwaarder J. van het gerechtsdeurwaarderskantoor G. heeft bij brief van 30 maart 2000 aan de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders gereageerd op de klacht die verzoekers bij die vereniging hadden ingediend. Deze brief houdt onder meer het volgende in:

"Ik ben van mening, na mijn medewerkers te hebben gehoord, dat deze klacht is "opgeblazen", overeenkomstig het gezegde "van een muis een olifant maken".

De feiten: wij hebben een dwangbevel ter executie op ene meneer K. Bedoelde K. woont/woonde cf. de mededeling van mijn opdrachtgever op het adres (…). Van belang is, dat met het CJIB afspraken zijn gemaakt, dat zij de adressen controleren, alvorens wij opdracht tot executie krijgen.

Dat dwangbevel wordt op 21 mei 1999 betekend aan dat woonadres, niemand wordt aangetroffen, geen reactie volgt. Op 23 september j.l. wordt debiteur (K. dus) bezocht voor beslaglegging, wordt niet aangetroffen, een proces-verbaal houdende vergeefse poging tot beslaglegging, wordt in de bus achtergelaten. Geen reactie volgt.

Op 14 februari 2000 verzenden wij de aankondiging per brief, dat beslag met politieassistentie volgt, indien niet wordt betaald/gereageerd.

Dan volgt op 16 februari j.l. het telefoongesprek (c.q. volgen de telefoongesprekken) met klager(s). Die verwijten ons onbehoorlijk gedrag, w.o. het zenden van brieven zonder eerst bij de burgerlijke stand te informeren of het adres wel klopt e.d.

Mevrouw D. van mijn kantoor poogde uiteen te zetten, dat het ondoenlijk is om in alle 6000 executiezaken, die thans in behandeling zijn, voortdurend bij de burgerlijke stand te informeren etc., maar zulks had geen effect, klager werd steeds bozer en liet weten een klacht in te dienen.

Mevrouw D. gaf op, dat als n.a.v. exploiten onzerzijds geen reactie volgt en er voor de exploiterende deurwaarder geen aanleiding is om het adres te controleren, UITSLUITEND per brief de aankondiging van daadwerkelijke executie volgt en, als dan ook geen reactie volgt, dan (DUS eerst dan) bij de burgerlijke stand wordt nagetrokken of het adres al dan niet juist is. Let wel, duidelijk werd aan klagers medegedeeld dat - alvorens daadwerkelijk beslag volgt met politieassistentie - eerst wordt geïnformeerd bij de burgerlijke stand.

Ook dat vond klager onvoldoende (onprofessioneel zelfs, was de letterlijke mededeling van klager). Het gesprek werd er toen niet vriendelijker op, dezerzijds werd medegedeeld, dat met spoed zou worden geïnformeerd bij de B.S. en klager deelde mede meteen een klacht te zullen indienen, zoals geschiedde.

De informatie werd mondeling opgevraagd (d.w.z. ik heb die informatie niet zwart op wit), het adres bleek onjuist c.q. er was voldoende reden tot twijfel (bijv. "het adres is in onderzoek"), reden waarom nog dezelfde dag aan klager(s) werd bericht dat verdere actie aan het adres (…) niet zou volgen.

Onze brief van 16 februari j.l. volgt hierbij, in kopie. Het zou klager gesierd hebben, indien hij/zij ook die brief aan u doorzond, maar ik denk dat zulks de "zwaarte" van de klacht zou afzwakken en dat laatste is duidelijk niet de bedoeling van klager.

Daarin wordt ik gesterkt door de klacht zelf. Ik maak u attent op de brief van klager aan ons met daarin de zinsnede "u kunt dit allemaal wel zeggen, maar wie denkt u wel, dat u bent" etc., maar in de klacht bij u wordt dat ineens veranderd in de zinsnede "dat kan je nu allemaal wel beweren, maar wie denk je wel, dat je bent", etc. Het correcte u wordt in het kader van het zeer klachtwaardig optreden van ons, ineens "je" etc.

Het zal u duidelijk zijn, dat ik op deze klacht verder niet meer serieus inga, klager is duidelijk uit op "bloed aan de paal", klager moet er rekening mee houden, dat mensen eens verhuizen en dat een deurwaarder niet iedere dag alle adressen kan/behoeft te controleren, indien daartoe geen aanleiding bestaat. Uiteindelijk is klager alleen maar lastig gevallen over de vroegere bewoner (dat is vervelend, maar komt in een wereldstad als Amsterdam, waar - geloof ik - de helft van de inwoners 1x per jaar verhuist, wel eens voor) en dankzij de - overigens buitengewoon onhebbelijke - reactie van kla-ger is dezerzijds, na informatie bij de burgerlijke stand, besloten geen verdere actie te ondernemen, zoals klager werd medegedeeld.

Ik ben van mening dat dezerzijds niets klachtwaardigs valt te verwijten en wijs de klacht dan ook af".

8. Bij brief van 18 mei 2000 heeft de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders gereageerd op de klacht van verzoekers. Deze brief houdt onder meer het volgende in:

"Een gerechtsdeurwaarder heeft niet de plicht de hem verstrekte gegevens bij de gemeente te verifiëren. Zulks niet, indien er sprake is van een opdrachtgever als bij uw klacht bedoeld. Immers, deze opdrachtgever pleegt de adressen zelf te verifiëren.

Omtrent de inhoud van het telefoongesprek, waarop u bij uw klacht doelt, verwijten beide partijen elkaar, zacht uitgedrukt, een onfatsoenlijke manier van handelen. Het zal u duidelijk zijn dat het voor onze commissie, een informeel orgaan, niet doenlijk is na te gaan aan wiens zijde het gelijk is. Terzake dit onderdeel van de klacht moeten wij ons dan ook van een oordeel onthouden.

Gelet op hetgeen over en weer naar voren gebracht is menen wij te mogen aannemen, dat voor de heer K. -vorige bewoner van na te melden perceel- bestemde correspondentie en exploot zijn aangekomen op het adres (…). Dat adres is door de opdrachtgever van beklaagde aan beklaagde opgegeven. U heeft niet aangegeven dat er van enig feit sprake was waaruit zou moeten blijken dat het opgegeven adres wel eens niet juist kon zijn. Dat zou anders zijn geweest, indien u bijvoorbeeld voor K. bestemde correspondentie aan beklaagde had geretourneerd met de aantekening "vertrokken".

Wanneer u zulks had gedaan, dan was er voor beklaagde alle reden geweest tot een adresverificatie over te gaan.

Beklaagde heeft dan ook, na uw mededeling dat de heer K. niet meer woonde op het adres (…) te Amsterdam, bij de burgerlijke stand van die gemeente geïnformeerd en u daarna bericht als bedoeld bij zijn schrijven d.d. 16 februari 2000. Daarmede heeft beklaagde correct gehandeld. Wij vragen ons af, waarom u niet een kopie van dat schrijven aan onze commissie heeft doen toekomen.

Al het vorenstaande overwegende, komen wij tot de conclusie, dat wij ons onthouden van een oordeel voor wat betreft het ene onderdeel van uw klacht - bot en onvriendelijk tijdens een telefoongesprek - en de klacht ongegrond verklaren voor het andere deel van die klacht - geen adresverificatie verricht -".

9. Verzoekers hebben bij brief van 20 mei 2000 aan de Nationale ombudsman onder meer het volgende geschreven:

"De reden waarom wij dit hoog opnemen is niet omdat wij van een "muis een olifant" willen maken, maar dat er ons inziens nogal wat onzorgvuldigheden in de hele procesgang zitten, waardoor onschuldige burgers ernstig in moeilijkheden kunnen komen.

Ten eerste heeft tot onze verbazing een gerechtsdeurwaarder niet de plicht de hem verstrekte gegevens bij de gemeente te verifiëren (…). Ons inziens is dit het eerste vrijbriefje van een gerechtsdeurwaarder om mensen lastig te gaan vallen met incasso-opdrachten. Hij kan zich immers bij een gemaakte fout altijd beroepen op het feit dat het niet zijn plicht, maar die van de opdrachtgever is om adresgegevens te checken.

Daarnaast wordt zowel in het verweer van de gerechtsdeurwaarder als in de uitspraak over onze klacht van de Koninklijke Vereniging gesteld dat gezien de opdrachtgever, het CJIB, het zeker niet nodig is om de adresgegevens te verifiëren. Er zijn namelijk afspraken gemaakt met het CJIB dat zij de juiste gegevens aanleveren.

Onze ervaring met de werkwijze van het CJIB (…) sluit echter uit dat zij in staat zijn correcte gegevens aan een deurwaarderskantoor te leveren. Het CJIB heeft het afgelopen jaar regelmatig boetes en herinneringen aan openstaande boetes ten name van de heer K. aan ons adres gestuurd. Wij hebben als reactie daarop alle correspondentie retour afzender gestuurd en regelmatig telefonisch contact gehad met het CJIB. Het onvermogen van het CJIB om het adres van de heer K. te veranderen in adres onbekend heeft ons ten zeerste verbaasd. Wij hebben zelfs met de KLPD en de RDW gebeld om te melden dat de heer K. niet op ons adres woonde. Als standaard antwoord kregen wij te horen dat alleen de persoon waarop het kenteken geregistreerd staat in staat is de adresgegevens te wijzigen. U begrijpt dat dat enigszins onmogelijk wordt als die persoon met de noorderzon vertrokken is en niet de bedoeling heeft om gevonden te worden.

Omdat wij ons door de houding en het optreden van het gerechtsdeurwaarderskantoor bedreigd voelden, hebben wij contact opgenomen met het politiebureau gevestigd in de Balistraat te Amsterdam. Wij wilden melding doen van het feit dat wij een conflict met het kantoor hadden. Wederom bleek tot onze verbazing dat bij inbeslagname de politie ervan uitgaat dat het gerechtsdeurwaarderskantoor met de juiste gegevens bij hen komt.

(…)

Ten tweede zijn wij, omdat blijkbaar het proces van adresverificatie niet werkt, als onschuldige partij in de positie gedwongen om te bewijzen dat de heer K. verhuisd is. Dat hebben we gedaan door de gemeente een onderzoek in te laten stellen omtrent de verblijfplaats van de familie K. en hen daarmee van ons adres uit te laten schrijven. Wij waren in de veronderstelling dat de gemeentelijke basisadministratie leidend is in dit soort zaken. We hebben alle post (de eerste zes maanden gemiddeld 10 per dag) teruggestuurd met vermelding verhuisd en, na een half jaar brieven terugsturen, de brieven geopend om aan de betrokken instantie telefonisch melding te doen van het feit dat de heer K. niet meer woonachtig is op ons adres. Daarnaast hebben wij een naambordje op de deur gehangen. Dit was in ons geval niet genoeg. Wij hebben het gerechtsdeurwaarderskantoor schriftelijk aansprakelijk moeten stellen voor eventuele kosten om de gewenste schriftelijke bevestiging te verkrijgen dat zij het adres geverifieerd hadden en niet op ons adres tot inbeslagname over zouden gaan.

Bovenstaande heeft ons veel tijd gekost en belemmerd in onze bewegingsvrijheid en privacy. Indien wij een paar weken op vakantie zouden gaan, dan kon het gebeuren dat wij ons huis leeg zouden aantreffen. De bewijslast van de gemaakte vergissing lag geheel bij ons. De betrokken instanties vonden dat niet meer dan normaal. In het verweer van het gerechtsdeurwaarderskantoor wordt gemeld dat wij blijkbaar helemaal niet op hun stukken gereageerd hebben. De uitspraak van de Koninklijke Vereniging neemt dat klakkeloos over en vindt dat het gerechtsdeurwaarderskantoor daardoor niets te verwijten valt. De politieagent van de Balistraat gaf ons het advies om bij de gerechts-deurwaarder langs te gaan met het huurcontract om te bewijzen dat wij woonachtig zijn op dat adres.

(…)

Concluderend willen wij u over het bovenstaande de volgende vragen stellen: Is bovenstaande procesgang, waarbij de onschuldige burger van het kastje naar de muur wordt gestuurd doordat bevoegde instanties naar elkaar gaan wijzen en de bewijslast van de gemaakte vergissing daardoor geheel en al bij de burger komt te liggen, een correcte procesgang? Moet er niet een uitspraak komen waarin (gerechts)deurwaarders verplicht worden tot verificatie voordat burgers lastig gevallen worden met ambtelijke stukken?

(…)

Volgens ons kunnen wij niet bewijzen dat wij inderdaad alle brieven retour hebben gestuurd. Tenslotte is het niet reëel om van ons te verlangen dat wij fout geadresseerde post aangetekend terug sturen. Het deurwaarderskantoor kan echter ook niet bewijzen dat zij iets in onze brievenbus achter hebben gelaten en niets retour ontvangen hebben".

B. Standpunt verzoekers

Het standpunt van verzoekers staat hiervoor samengevat weergegeven onder Klacht Verder komt het standpunt van verzoekers naar voren in de onder A. FEITEN, onder de punten 4, 5 en 9 weergegeven brieven.

C. Standpunt gerechtsdeurwaarderskantoor

Bij brief van 7 september 2000 heeft de heer J., gerechtsdeurwaarder bij gerechtsdeurwaarderskantoor G., gereageerd op de klacht van verzoekers. Deze brief houdt onder meer het volgende in:

"1) Geretourneerde brieven en processen-verbaal worden in het aangelegde dossier opgeborgen, in het computersysteem wordt aangetekend dat een brief dan wel een proces-verbaal is geretourneerd.

2) Er zijn geen stukken retour ontvangen, noch enige aantekening gemaakt dat iemand eerder zou hebben medegedeeld dat K. niet meer ter plaatse zou wonen. Zulks werd eerst in het telefoongesprek van 16 februari 2000 door klagers medegedeeld.

3) Indien stukken worden geretourneerd, wordt bij de Burgerlijke Stand het adres nagetrokken.

4) Het nemen van incassomaatregelen is te onderscheiden in het betekenen van exploiten, eventueel aanmaningen, en het daadwerkelijk leggen van beslag met politieassistentie e.d. In dat geval wordt vlak voor het beslagmoment een aparte informatie bij de Burgerlijke Stand genomen om na te trekken of het adres nog juist is.

5) De afspraak met het CJIB luidt dat het CJIB dwangbevelen aan ons toezendt, indien het adres, kort voor de verzending is gecontroleerd en juist is bevonden.

Met het CJIB is voorts een afspraak gemaakt dat executie van het dwangbevel zal plaatsvinden binnen 1 maand na de verzending, maar de executie houdt natuurlijk niet op op het moment dat het dwangbevel aan de wederpartij wordt betekend, daarna worden diverse bezoeken gebracht, eventueel informatie bij de Burgerlijke Stand genomen zodat daadwerkelijke beslaglegging geruime tijd na de verzending van het dwangbevel kan en zal plaatsvinden. Dat is dan ook de reden dat bij een daadwerkelijke opening van een woning eerst bij de Burgerlijke Stand is gecontroleerd of het adres nog juist is.

Zulks luidt ook de afspraak met de politie, die assisteert met behulp van een inspecteur.

6) Indien meerdere personen op hetzelfde adres staan opgenomen, dan volgt eveneens daadwerkelijk beslaglegging, waarbij de deurwaarder ter plaatse poogt uit te zoeken welke ruimte een bepaalde schuldenaar in gebruik heeft, als dat niet valt vast te stellen, wordt beslag gelegd op alles wat ter plaatse aanwezig is, vervolgens wordt n.a.v. reacties beoordeeld welke goederen wel en welke goederen niet onder een beslag vallen.

Wel wordt opgemerkt dat wij geen informaties vragen naar alle ingeschreven bewoners op een bepaald adres, omdat zulks zinloos is, de gemeente Amsterdam heeft uit hoofde van privacy-overwegingen in zijn algemeenheid besloten geen informatie te verstrekken omtrent personen van wie wij de naam niet opgeven, en in dit geval zou het mogelijk zijn geweest dat niet alleen de schuldenaar ter plaatse woonde, maar ook nog een serie anderen, die niets met de onderwerpelijke kwestie te maken hebben.

Nadat verzoekers ons destijds op 16 februari jl. lieten weten dat betrokkene ter plaatse niet meer woonachtig was en de Burgerlijke Stand zulks bevestigde, hebben wij diezelfde datum aan verzoekers laten weten dat geen verdere actie zou volgen en excuses werden aangeboden voor het ontstane ongemak.

Bij hun aanvankelijke klacht, gedeponeerd bij de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders vergaten verzoekers helaas dat briefje over te leggen.

Naar onze mening is de klacht volmaakt ongegrond, wel is ook duidelijk dat verzoekers pogen van een mug een olifant te maken, hetwelk ondermeer wel blijkt uit het feit dat op 16 februari jl. aan ons wordt bericht dat één onzer medewerkers zou hebben gezegd "u kunt dit nu allemaal wel zeggen etc"., terwijl in de brief van dezelfde datum aan u dan wordt vermeld dat één onzer zou hebben gezegd “dat kun je nu allemaal wel beweren".

Onze medewerkers zijn erop getraind in gevallen dat beweerd wordt, dat iemand ter plaatse niet meer woont, mede te delen dat wij het adres in controle zullen nemen, en in dit geval is dat ook geschied en is verdere executie van het vonnis niet vervolgd aan het adres (…), zoals ook aan klagers is medegedeeld."

D. Reactie verzoekers

Verzoekers hebben bij brief van 28 september 2000 op bovengenoemde brief van gerechtsdeurwaarder J. gereageerd. Deze brief houdt onder meer het volgende in:

"Ten eerste willen wij opmerken dat de procesgang zoals die geschetst is door het gerechtsdeurwaarderskantoor er op papier prima uitziet. Helaas is dat niet de praktijk waar wij mee te maken hebben gehad.

Wij willen nogmaals benadrukken dat wij alle correspondentie gericht aan de heer K. retour afzender hebben gestuurd. Het gaat in dit geval om twee brieven, namelijk de brieven van mei en september 1999. Wij kunnen ons niet voorstellen dat de PTT beide brieven niet retour heeft bezorgd. Misschien moet het gerechtsdeurwaarderskantoor G. haar dossiervorming in de praktijk eens nader bekijken.

Wij vinden niet dat wij de brieven aangetekend hadden moeten terugsturen om te kunnen bewijzen dat wij dat werkelijk gedaan hebben. Wij hebben in 1999 meer dan 100 officiële stukken gericht aan de heer K. op ons huisadres ontvangen. Aangetekend retour sturen van deze stukken zou ons meer dan duizend gulden hebben gekost en dat voor een zaak die ons feitelijk gezien niet aangaat. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

Overigens willen wij de opmerking maken dat het ons niet verbaasd heeft dat het gerechtsdeurwaarderskantoor rond 22 mei niemand thuis aantrof. Het huis stond namelijk op dat moment leeg. Aangezien de woning een begane grondwoning is, had dat de gerechtsdeurwaarder niet mogen ontgaan. Wij huurden de woning vanaf 28 april 1999 en zijn nadat wij het opgeknapt hebben er eind mei ingetrokken.

Wat betreft de opmerking dat het gerechtsdeurwaarderskantoor geen informaties vragen naar alle ingeschreven bewoners op een bepaald adres (alinea onder vraag 6) willen wij opmerken dat de relevantie van dit punt ons ontgaat. Op het moment dat het gerechtsdeurwaarderskantoor bij de gemeente informatie gevraagd had over de heer K. (de schuldenaar), dan had het gerechtsdeurwaarderskantoor in mei te horen gekregen dat er een onderzoek naar de verblijfplaats van de familie K. was ingesteld en in juli dat zij uitgeschreven waren. Daarom zien wij de relevantie van de suggestie niet in dat het geval zou kunnen zijn dat wij samen met de schuldenaar ter plaatse woonden. Er is gewoonweg niet gecheckt of de informatie juist was.

En dan nu het excuusbriefje. Het enige dat wij telefonisch op 16 februari jl. aan het gerechtsdeurwaarderskantoor gevraagd hebben, was een schriftelijke bevestiging dat er geen verdere stappen op ons adres plaats zouden gaan vinden. Dit leek ons gezien de dreiging van de bij ons bezorgde brief geen onterecht verzoek.

Het gerechtsdeurwaarderskantoor deelde ons echter mede niet van plan te zijn de uitslag van het onderzoek bij de GBA schriftelijk aan ons mede te delen. Het uitdrukkelijke verzoek van onze kant werd bot geweigerd. Er werd namelijk beweerd dat de hele zaak ons niet aanging. We zouden hen wel zien verschijnen als de informatie die wij hen gaven niet correct was.

Wij kregen pas een excuusbriefje nadat wij het gerechtsdeurwaarderskantoor schriftelijk aansprakelijk stelden voor alle materiële en immateriële kosten die wij eventueel zouden gaan maken. Een andere manier om uitsluitsel over de mogelijke stappen die het gerechtsdeurwaarderskantoor G. van plan was te gaan nemen met betrekking tot ons adres was er niet.

In onze brief aan het gerechtsdeurwaarderskantoor hebben wij laten weten dat wij een klacht over hun werkwijze zouden indienen bij zowel de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders als bij de Nationale ombudsman. Deze klachten hebben wij op 16 februari 2000 weggestuurd. Wij hebben het excuusbriefje van het gerechtsdeurwaarderskantoor pas op 17 februari (een dag later) ontvangen. Wij vonden het niet nodig om een afschrift van dat briefje na te zenden aan de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders en de Nationale ombudsman. Dat was ons inziens de verantwoordelijkheid van het gerechtsdeurwaarderskantoor dat op de hoogte was van de klachten die we tegen hen hebben ingediend. Nadat u ons om een afschrift verzocht heeft, hebben wij dat uiteraard aan u verzonden.

Het gerechtsdeurwaarderskantoor G. vindt dat we van een mug een olifant maken. Wij zijn het daar niet mee eens. Het gerechtsdeurwaarderskantoor heeft ons tot tweemaal toe telefonisch onbeschoft behandeld en vertoonde daarbij geen enkele wil tot coöperatie om deze zaak tot een goed einde te brengen. Wij voelden ons bedreigd en geïntimideerd. Blijkbaar is dat de behandeling waarop de medewerkers van G. getraind worden en moeten de mensen die de behandeling onvrijwillig ondergaan dat maar een normale zaak vinden.

Het zal u duidelijk zijn dat wij het niet eens zijn met het verweer van het gerechtsdeurwaarderskantoor G."

E. INFORMATIE VAN HET CENTRAAL JUSTITIEEL INCASSO BUREAU (CJIB) TE LEEUWARDEN

In het kader van een werkbezoek aan het CJIB door medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman op 23 november 2000 is aan het CJIB de vraag gesteld of het Bureau met deurwaarderskantoren afspraken heeft gemaakt over verificatie van adressen en over termijnen waarbinnen executie plaats dient te vinden en zo, ja, welke. Daarbij is de volgende informatie door het CJIB verstrekt.

Het CJIB heeft met ongeveer 80 deurwaarderskantoren contracten gesloten. In de contracten is terzake geen voorziening getroffen. Het lijkt het CJIB wel voor de hand te liggen dat, indien de door het CJIB aangeleverde gegevens niet juist zijn, de deurwaarder deze zelf nog controleert, voordat wordt overgegaan tot incasso. Ten aanzien van de stelling van een deurwaarder dat hij ervan uitgaat dat de gegevens, die het CJIB aanlevert, juist zijn, meent het CJIB dat de deurwaarder nog een eigen onderzoeksplicht heeft.

F. NADERE REACTIE GERECHTSDEURWAARDERSKANTOOR

Bij brief van 21 juni 2001 heeft gerechtsdeurwaarder J. gereageerd op het verslag van bevindingen dat op 19 juni 2001 door de Nationale ombudsman aan het gerechtsdeurwaarderskantoor G. was toegezonden. Deze brief houdt onder meer het volgende in:

"In de met het CJIB gesloten overeenkomsten staat nl. letterlijk vastgesteld:

"Het CJIB draagt zorg voor toedeling op basis van actuele, dat wil zeggen kort voor daadwerkelijke toedeling bij de Gemeentelijke Basis Administratie (…) geverifieerde adresgegevens. In ieder geval zijn de adresgegevens terzake GBA tot op een maand voor toedeling actueel"

Deze bepaling staat letterlijk opgenomen in de onder contracten, onder artikel 1, lid 3 en in de nieuwe contracten onder lid 4.

Als het CJIB u opgeeft, dat in de contracten terzake geen voorziening is opgenomen, dan is die informatie aan u dus onjuist, althans onvolledig.

Het CJIB suggereert, dat de deurwaarder eerst zelf moet gaan informeren of het adres wel klopt en dat is nu juist net niet overeengekomen.

Het al dan niet informeren door ons vindt plaats, zoals gezegd, naar omstandigheden van het geval, het is volstrekt onwerkbaar van een gerechtsdeurwaarder te verlangen, dat hij altijd vóór iedere ambtshandeling (bij ons zo'n 16.000 exploiten per jaar) eerst steeds informatie GBA neemt".

Achtergrond

1. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

Art. 26, lid 1, 2, 8 en 9:

"1. Verhaal op de goederen van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd geschiedt krachtens een dwangbevel, medebrengende het recht om die goederen zonder vonnis aan te tasten.

2. Het dwangbevel wordt in naam des Konings uitgevaardigd door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden. Het wordt ten uitvoer gelegd als een vonnis van de burgerlijke rechter.

8. Ten aanzien van derden die bij een inbeslagneming van goederen daarop geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben, zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.

9. De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de administratieve sanctie op degene aan wie deze sanctie is opgelegd verhaald. Onder de kosten van het verhaal zijn begrepen de invorderingskosten. Zij worden berekend met toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken."

2. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Art. 444, eerste en tweede lid:

"1. De deurwaarder heeft ter inbeslagneming toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

2. Indien de deuren gesloten zijn, of de opening daarvan geweigerd wordt, gelijk mede indien geweigerd wordt enige kamer of stuk huisraad te openen, alsmede wanneer bij niet-tegenwoordigheid van de geëxecuteerde er niemand gevonden wordt om hem te vertegenwoordigen, zal de deurwaarder zich vervoegen bij de burgemeester der gemeente in wiens tegenwoordigheid de opening van de deuren en van het huisraad zal worden gedaan voor zover dat redelijkerwijs nodig is. De burgemeester kan zich doen vertegenwoordigen door een ambtenaar van politie die tevens hulpofficier van justitie is. Van de tegenwoordigheid van deze ambtenaar en van hetgeen in zijn bijzijn, uit kracht van dit en de volgende drie artikelen, is verricht, zal melding gemaakt worden in het proces-verbaal van beslag."

3. Gedragsregels Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders

"Regel 1:

Lid 1: De gerechtsdeurwaarder is gehouden zich in de uitoefening van zijn beroep te gedragen zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt en wel overeenkomstig de normen van moraal en fatsoen. (…)

Toelichting

Regel 1 schetst de contouren van de beroepsethiek: met vakkennis, de betrouwbaarheid, de inzet en het onderscheidend vermogen van een goed gerechtsdeurwaarder dient de gerechtsdeurwaarder zijn werk te doen. De beslissingen die hij bij de uitoefening van zijn beroep aanhoudend moet nemen, zal hij steeds toetsen aan de nu geldende normen van moraal en fatsoen. Het gaat hier om normen in de ruimste zin van het woord, niet alleen om in de wet vastgelegde. Het begrip beroep omvat de ambtelijke en de niet-ambtelijke praktijk van de gerechtsdeurwaarder. (…)

Regel 2:

Lid 1: De gerechtsdeurwaarder oefent zijn beroep zodanig uit dat een goede vervulling van zijn ambtelijke verplichtingen gewaarborgd is.

Lid 2: Hij zorgt ervoor dat de inrichting en organisatie van zijn kantoor een goede uitoefening van zijn beroep mogelijk maken.

Toelichting

De regel bevestigt dat de niet-ambtelijke werkzaamheid van de gerechtsdeurwaarder de vervulling van zijn wettelijke taken niet mag belemmeren of schaden en, meer in het algemeen, dat hij zijn zaken op orde moet hebben. (…)

Regel 8:

"De gerechtsdeurwaarder onthoudt zich van het uitoefenen van druk door maatregelen aan te kondigen, die hij niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen. (…)

Regel 12:

Lid 1: De gerechtsdeurwaarder handelt nauwgezet en zorgvuldig in financiële aangelegenheden; hij maakt geen onnodige kosten.

Toelichting

Deze regel geldt zowel ten aanzien van de opdrachtgever als ten aanzien van diens wederpartij.

Slotbepalingen

Deze gedragsregels gelden voor de gerechtsdeurwaarders en de waarnemend gerechtsdeurwaarders. (…)"

Instantie: Gerechtsdeurwaarderskantoor G. Amsterdam

Klacht:

Zonder onderzoek naar juistheid van het door het CJIB opgegeven woonadres incassomaatregelen genomen die verzoekers hebben bereikt op toenmalig woonadres terwijl debiteur daar niet woonde en vervolgens niet adequaat gereageerd op telefonische mededelingen .

Oordeel:

Gegrond