2001/129

Rapport

Verzoeker, advocaat, klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) zijn op 10 maart 1999 namens de familie M. in het kader van haar asielprocedure ingediende verzoek om uitstel voor het indienen van nadere gronden van het bezwaarschrift van 25 februari 1999 heeft afgewezen bij brief van 17 maart 1999 en nogmaals telefonisch op 18 maart 1999.

Beoordeling

1. Verzoeker, advocaat, klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) zijn op 10 maart 1999 namens de familie M. in het kader van hun asielprocedure ingediende verzoek om uitstel voor het indienen van nadere gronden op het bezwaarschrift van 25 februari 1999 heeft afgewezen bij brief van 17 maart 1998 en nogmaals telefonisch op 18 maart 1999.

2. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 6:6 van de Awb kan een bestuursorgaan een bezwaarschrift waarvan de gronden ontbreken, niet-ontvankelijk verklaren, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. De wet geeft niet aan hoe lang deze termijn dient te zijn. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 6:6 Awb volgt dat deze termijn redelijk moet zijn (zie achtergrond, onder 1.).

3. De IND verleent, blijkens werkinstructie 167A, standaard een termijn van twee weken voor herstel van het verzuim. Uitgangspunt is dat geen verder uitstel wordt verleend, behalve in de gevallen en onder de voorwaarden zoals genoemd in de werkinstructie (zie achtergrond, onder 2).

4. Verzoeker motiveerde zijn verzoek om uitstel met het feit dat hij op 26 maart 1999 een afspraak had met de familie M. en tolken in de Arabische taal, en door te wijzen op de grote hoeveelheid door hem te behandelen zaken. In werkinstructie 167A werden deze gevallen niet genoemd.

De IND wees het verzoek om uitstel onder verwijzing naar werkinstructie 167A af bij brief van 17 maart 1999. Meegewogen werd dat niet was gebleken van een beperkte beschikbaarheid van tolken in de Arabische taal, dat uit hetgeen verzoeker aanvoerde niet kon worden afgeleid dat verzoeker in de onmogelijkheid verkeerde op een eerder tijdstip een onderhoud te hebben met zijn cliënten, en dat het aantal te behandelen zaken voor eigen rekening en risico komt van de gemachtigde.

In zijn reactie op de klacht deelde de Staatssecretaris van Justitie mee dat de IND het verzoek zijns inziens terecht had afgewezen, omdat verzoeker geen overtuigende reden voor het verzoek had aangevoerd.

5. Op zichzelf is een termijn van twee weken voor het indienen van nadere gronden een redelijke termijn. Voorts is ook het beperken van de gevallen waarin uitstel mogelijk is en het stellen van voorwaarden in dat kader niet onredelijk, nu van de IND uit organisatorisch oogpunt niet kan worden verlangd aan elk verzoek om uitstel onder alle omstandigheden tegemoet te komen.

Gelet op de veelal lange duur van de behandeling van bezwaarschriften door de IND, dient een verzoek om uitstel van beperkte duur echter niet te snel te worden afgewezen, wanneer voor dat uitstel goede gronden worden aangevoerd.

6. Ten aanzien van het door verzoeker ingediende verzoek om uitstel en hetgeen tijdens het onderzoek naar voren is gebracht, overweegt de Nationale ombudsman het volgende.

Verzoeker heeft gesteld dat afstemming tussen zijn agenda en die van de tolk het niet eerder toeliet een afspraak te maken met zijn cliënten. Hij heeft niet gesteld dat het verzoek om uitstel gelegen was in het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk of dat het verzoek voldeed aan een andere in werkinstructie 167A genoemde voorwaarde. Verzoeker heeft voorts geen omstandigheden gesteld die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. Een volle agenda kan niet zonder meer als een dergelijke omstandigheid worden aangemerkt. Van een advocaat mag immers worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van het beleid van de IND inzake de hersteltermijnen en daarop zijn planning afstemt.

De IND kon derhalve in redelijkheid besluiten het verzoek om uitstel af te wijzen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is ongegrond.

Onderzoek

Op 18 maart 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer mr. P. Bouman, advocaat te Helmond, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de Staatssecretaris van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Staatssecretaris van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker diende op 25 februari 1999 namens de familie M. in het kader van hun asielprocedure een bezwaarschrift in. Bij brief van 10 maart 1999 verzocht verzoeker de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) hem uitstel te verlenen voor het aanvullen van de gronden van het bezwaarschrift. Hij deelde onder meer het volgende mee:

"Middels deze verzoek ik u mij uitstel te verlenen voor het aanvullen van de gronden van het bezwaarschrift d.d. 25 februari 1999 omdat ik (…) op 26 maart 1999 een afspraak heb met de tolk en cliënten.

Daarnaast verzoek ik u uitstel voor het indienen van deze aanvullingen in verband met het grote aantal te behandelen zaken."

2. Bij brief van 17 maart 1999 en telefonisch op 18 maart 1999, wees de IND het verzoek af. De IND deelde in de brief van 17 maart 1999 onder meer het volgende mee:

"Naar aanleiding van uw (…) schrijven, waarin u verzoekt om uitstel voor het indienen van nadere gronden bij de namens uw cliënten ingediende bezwaarschriften, deel ik u mede dat aan dit verzoek niet kan worden voldaan.

De door u aangevoerde omstandigheden zijn voor mij geen reden om uitstel te verlenen. De voorwaarden waaraan een uitstelverzoek moet voldoen kunt u vinden in Werkinstructie 167A.

Naar mijn oordeel biedt een termijn van 14 dagen, zoals deze in de regel wordt toegepast, voldoende gelegenheid om nadere gronden bij het bezwaarschrift in te dienen.

Hierbij is meegewogen dat betrokkenen zijn gehoord in de Arabische taal en niet is gebleken dat tolken in de Arabische taal thans beperkt beschikbaar zijn. Voorts is hierbij van belang dat u uw verzoek motiveert met de mededeling dat u een afspraak heeft met cliënten op een bepaalde datum. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat er sprake is van objectieve belemmeringen die een eerdere datum onmogelijk maken.

Daarnaast wordt nog opgemerkt dat het aantal door u te behandelen zaken voor uw rekening en risico komt. Hierin kan geen aanleiding worden gezien om u in individuele zaken een nadere termijn te gunnen.

Ik verwijs u - in dit verband - nogmaals naar werkinstructie 167A."

3. Op 29 maart 2000 diende verzoeker alsnog de nadere gronden in voor het bezwaarschrift. De IND ging niet over tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaarschrift.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder klacht.

C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie

De Staatssecretaris van Justitie deelde in zijn reactie op de klacht onder meer het volgende mee:

"Namens betrokkenen is op 10 maart 1999 en op 18 maart 1999 gevraagd om uitstel voor het indienen van nadere gronden van het bezwaarschrift van 25 februari 1999. Op 17 maart 1999 is aan (verzoeker; N.o.) schriftelijk medegedeeld dat aan zijn verzoek niet voldaan kan worden. Op 18 maart 1999 is, in een telefonisch onderhoud met gemachtigde, dit uitstel wederom geweigerd.

(Verzoeker; N.o.) heeft bij zijn brief van 10 maart 1999 aangegeven dat de reden voor het verzoek om uitstel gelegen is in het feit dat hij op 26 maart 1999 een afspraak heeft gemaakt met de tolk en betrokkenen. In het hierboven genoemd telefoongesprek van 18 maart 1999 heeft (verzoeker; N.o.) daarnaast aangegeven dat ook zijn agenda het niet toeliet eerder een afspraak met betrokkenen te maken.

Het enkele feit dat (verzoeker; N.o.) zijn afspraak met betrokkenen op een bepaalde datum heeft gemaakt, is geen reden om uitstel voor het indienen van nadere gronden te verlenen, aangezien daarmee niet aangetoond is dat er een objectieve belemmering bestond om deze afspraak eerder te laten plaatsvinden. In werkinstructie 167A (bijlage) worden een aantal situaties genoemd op grond waarvan uitstel voor het indienen van nadere gronden verleend kan worden. Zoals hierboven reeds is vermeld noemt (verzoeker; N.o.) geen overtuigende reden voor zijn verzoek om uitstel. Voor zover (verzoeker; N.o.) zich beroept op het plannen van een tolk, wordt verwezen naar het onder 3A genoemde in werkinstructie 167A, waarin staat dat uitstel slechts kan worden verleend indien gemachtigde aantoont dat een tolk tijdig aangevraagd is, maar niet tijdig beschikbaar is. Aangezien (verzoeker; N.o.) niet heeft aangetoond dat het voor hem niet mogelijk was eerder een afspraak met een tolk te plannen, is terecht niet voldaan aan het verzoek van (verzoeker; N.o.) om uitstel.

De stelling van (verzoeker; N.o.) dat hij niet in staat is tijdig nadere gronden in te dienen omdat zijn agenda dat niet toelaat, is een omstandigheid die op grond van werkinstructie 167A niet voor uitstel in aanmerking komt, en derhalve geheel voor rekening van de gemachtigde komt.

Ook voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan uitstel verleend zou moeten worden.

(…)

Gelet op het hierboven overwogene, acht ik de klacht van de (verzoeker; N.o.) ongegrond."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker gaf per brief van 7 september 1999 onder meer nog het volgende aan:

"…dat door de IND wordt miskend dat er niet alleen een afstemming dient plaats te vinden betreffende mijn agendering maar ook die van de tolk door middel van het Tolkencentrum ZuidNederland.

Gezien deze combinatie was een eerdere afspraak niet mogelijk. De IND miskent dat, in verband met een adequate rechtshulpverlening, rekening dient te worden gehouden niet alleen met de beschikbaarheid en inplanning van tolken maar ook met de beschikbaarheid van de advocaat op het moment dat de tolk beschikbaar is. Ook is een advocaat afhankelijk van ruimte in zijn agenda daar rechtbanken zichzelf "voorrang" verlenen evenals zittingen bij de AC, hoorzittingen en ACV en ook de roosters op de Opvang- en Asielzoekerscentra worden reeds lang vooruit gemaakt. De beschikbare 'resttijd' dient te worden verdeeld tussen cliënten en tolken en andere werkzaamheden.

In dit kader dient te worden gereageerd binnen 14 dagen en derhalve wordt een onhoudbare situatie gecreëerd. Benadrukt wordt dat echter de agendering niet uitsluitend afhankelijk is van mijn eigen agenda maar ook van die van de tolk.

Ik moge benadrukken dat het in deze een combinatie van factoren betreft welke overigens niet alleen in onderhavige zaak speelt maar ook in andere zaken. Het zichzelf uitstel verlenen van de IND en het strikt handhaven van de door de IND opgelegde termijnen waarbinnen gereageerd dient te worden door onder andere de advocatuur en het volgen van werkinstuctie 167a leidt er toe dat raadslieden gedwongen worden om inhoudelijk te reageren op beschikkingen zonder überhaupt met cliënten gesproken te hebben.

Dit lijkt mij een onwenselijke situatie waardoor adequate rechtshulpverlening in feite illusoir wordt gemaakt bij de wetenschap dat het geenszins ondenkbaar is dat verweerder, indien pro-forma inhoudelijk op de beschikking wordt ingegaan, het bezwaarschrift ongegrond verklaart terwijl op dat moment contact tussen cliënt en raadsman nog niet mogelijk is geweest."

E. Reactie Staatssecretaris van Justitie

In reactie op hetgeen verzoeker naar voren had gebracht deelde de Staatssecretaris onder meer nog het volgende mee:

"(Verzoeker; N.o.) stelt in zijn brief van 7 september 1999 dat de IND bij het niet verlenen van uitstel van het indienen van nadere gronden miskent dat er afstemming dient plaats te vinden met betrekking tot de beschikbaarheid van de tolk en (verzoeker; N.o.) samen. Er zou derhalve niet enkel moeten worden uitgegaan van de beschikbaarheid van de tolk, maar ook van de beschikbaarheid van (verzoeker; N.o.) op datzelfde moment. Bovendien, stelt (verzoeker; N.o.), zou het zo zijn dat de IND zichzelf in bepaalde zaken uitstel verleent, maar van andere partijen een strikte handhaving van de termijnen verlangt.

Zoals reeds is meegedeeld in mijn brief van 21 juli 1999 wordt enkel wegens het ontbreken van ruimte in de agenda van de gemachtigde geen uitstel verleend. Van de gemachtigde wordt verlangd dat hij zijn werkzaamheden zo inricht dat hij in beginsel in staat is om aan de termijnen te voldoen. Voorzover (verzoeker; N.o.) betoogt dat zijn agenda bepaald wordt door de planning van de rechtbanken, zittingen van de ambtelijke commissie en de Adviescommissie Vreemdelingenzaken wordt opgemerkt dat de data waarop deze gebeurtenissen plaatsvinden geruime tijd tevoren aan de gemachtigde worden doorgegeven, zodat hij daarmee in zijn eigen planning rekening zou moeten kunnen houden.

Hoewel de gemachtigde verantwoordelijk wordt gehouden voor het indelen van zijn agenda, kan het echter zo zijn dat er zich situaties voordoen waarop de gemachtigde geen invloed heeft, en die tot gevolg hebben dat deze niet in staat is binnen de gestelde termijn de nadere gronden in te dienen. Voor deze situaties kan de gemachtigde een beroep doen op de uitzonderingsgronden zoals geformuleerd in werkinstructie 167A.

Wanneer de uitzonderingsgronden van werkinstructie 167A zich niet voordoen kan de IND het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren wegens het niet tijdig indienen van nadere gronden. Hierbij is de IND echter aan een strikte termijn van vier weken gebonden. Indien er niet binnen vier weken na het verstrijken van de herstel-verzuim-termijn overgegaan wordt tot niet-ontvankelijkverklaring, is een niet-ontvankelijkverklaring volgens werkinstructie 167A niet meer mogelijk, indien de gronden op een later tijdstip nog binnenkomen. Uitstel op deze termijn van vier weken is niet mogelijk. Op grond van het bovenstaande kom ik derhalve tot de conclusie dat het niet juist is te stellen dat de IND zichzelf uitstel verleent, maar de opgelegde termijnen strikt handhaaft.

Zoals reeds in mijn brief van 21 juli 1999 is meegedeeld heeft (verzoeker; N.o.) in casu niet aannemelijk gemaakt dat er zich een belemmering voordeed die voor het verlenen van uitstel in aanmerking kwam. Dit uitstel is dan ook niet verleend.

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d:

"1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

d. de gronden van het bezwaar of beroep."

Artikel 6:6:

"Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn."

De termijn die voor het herstel wordt geboden, moet redelijk zijn. Voor bezwaar vloeit die voort uit artikel 3:4 Awb (aldus de Memorie van toelichting), waarvan het eerste lid een codificatie is van de tot het zorgvuldigheidbeginsel behorende norm, dat het bestuursorgaan de verschillende bij een besluit betrokken belangen moet betrekken.

Artikel 7:10, eerste en tweede lid:

"1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

2. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken."

2. Werkinstructie 167A

Na een aanbeveling van de Nationale ombudsman in rapport 98/292, en naar aanleiding van kritiek van de Nederlandse Orde van Advocaten, heeft de Staatssecretaris werkinstructie 167 op 18 november 1998 vervangen door werkinstructie 167A.

In deze werkinstructie staat onder meer het volgende vermeld:

"… Inleiding

In de praktijk zijn vragen gerezen over de werkwijze bij het niet of niet-tijdig indienen van nadere gronden bij het bezwaarschrift of administratief beroepschrift. De vragen hebben met name betrekking op de situatie waarin de gronden niet binnen de gestelde termijn worden ingediend, maar wel vóór het nemen van de beslissing op het bezwaar- of administratief beroepschrift bij de IND binnenkomen. Op dit moment is de handelwijze in deze gevallen niet eenduidig: in het ene geval wordt niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet tijdig indienen van de nadere gronden, in het andere geval worden de gronden toch meegenomen bij de inhoudelijke beslissing. Daarnaast wordt niet eenduidig beslist op verzoeken om uitstel van het indienen van nadere gronden (…). In deze werkinstructie wordt voor beide gevallen de handelwijze beschreven. Werkinstructie 167 vervalt hiermee.

1. Juridisch kader

a. Herstel verzuim

In artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aangegeven dat een bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijk verklaard kan worden indien niet is voldaan aan artikel 6:5 (onder andere het aanvoeren van de gronden), mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde redelijke termijn. Dit houdt dus in dat een termijn moet worden gesteld waarbinnen de nadere gronden alsnog moeten worden ingediend. De IND geeft standaard een termijn van twee weken, middels verzending van de zogenaamde herstel-verzuimbrief. Artikel 6:6 biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid tot niet-ontvankelijkverklaring, het is dus geen verplichting.

(…)

c. Beslistermijnen

Niet-ontvankelijk verklaren kan uiteraard alleen indien de IND zich zelf aan de wettelijke beslistermijnen houdt. Naar analogie van de buitenbehandelingstelling in eerste aanleg zoals genoemd in artikel 4:5, vierde lid Awb is besloten dat gedurende vier weken na het verstrijken van de herstel-verzuim-termijn tot niet-ontvankelijkheid kan worden overgegaan. Beslist de IND pas daarna, dan worden de gronden, indien die inmiddels zijn binnengekomen wel meegenomen.

(…)

3. Uitstel van indiening nadere gronden

Uitgangspunt is dat geen uitstel voor het indienen van nadere gronden wordt verleend. Dit zal ook in de standaardbrieven worden opgenomen. Niettemin kan het voorkomen dat een indiener van een bezwaar- of beroepschrift toch voor het verstrijken van de termijn om uitstel vraagt. Hier moet altijd uitdrukkelijk op worden gereageerd, omdat de rechter anders uitgaat van een stilzwijgende verlenging.

Hieronder staat onder A t/m E hoe met verzoeken om uitstel in verschillende fasen van de procedure moet worden omgegaan:

A. Het niet (tijdig) beschikbaar zijn van een tolk

Als uitgangspunt geldt dat uitstel kan worden verleend indien de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk kan aantonen dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is. In een dergelijk geval kan uitstel worden verleend tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is. De eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is, dient te blijken uit een te overleggen schrijven van het tolkencentrum. Indien een reeds gemaakte afspraak door de besproken tolk wordt afgezegd, komt dit in beginsel voor rekening van de betrokkene, tenzij er sprake is van overmacht van de zijde van de tolk. Dit vanuit de gedachte dat het op een juiste wijze verdelen van de beschikbare tolken een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van rechtshulp en de tolkencentra.

Eerste aanleg

Een tolk wordt geacht tijdig te zijn aangevraagd indien een schriftelijke verklaring van het tolkencentrum wordt overgelegd, waaruit blijkt dat binnen drie werkdagen na uitreiking van het rapport van gehoor een tolk is aangevraagd.

Bezwaar

In de bezwaarfase dient een dergelijk schrijven van het tolkencentrum aan een ongemotiveerd bezwaar- of beroepschrift te worden toegevoegd.

Overige gevallen

In overige gevallen, waarbij gedacht kan worden aan verzoeken om uitstel die zien op het geven van een reactie op onderzoeksuitslagen, dient tenminste voor het verstrijken van de gestelde termijn een verklaring van het tolkencentrum te worden overgelegd.

NB. Afhankelijk van de situatie in de regio kan de betreffende Regiodirectie in overleg met de rechtshulpverlening en de tolkencentra, bepaalde categorieën tolken vaststellen waarvoor geen schriftelijke verklaring wordt geëist. Periodiek dient dan te worden getoetst of een bepaalde categorie tolken binnen of weer buiten die categorie dient te vallen.

B. Ziekte van advocaat of betrokkene

(…)

C. Overplaatsing van betrokkene

(…)

D. Vakantie

(…)

E. Wijziging van gemachtigde

(…)

3. Rapport 98/292 van 20 juli 1998 van de Nationale ombudsman betreft een klacht over het beleid van de IND, dat slechts bij uitzondering uitstel werd verleend op de reactietermijn van zeven werkdagen voor het indienen van correcties en aanvullingen op het rapport van nader gehoor ten behoeve van een asielverzoek. De Nationale ombudsman oordeelde dat de IND bij het bepalen van de uitzonderingsgevallen in het uitstelbeleid ten onrechte geen rekening had gehouden met schaarste aan tolken in bepaalde talen.

De Nationale ombudsman deed in dit rapport de aanbeveling om een (structureel) tekort aan tolken als uitzondering in het uitstelbeleid op te nemen en dit beleid voldoende bekend te maken, bijvoorbeeld door het op te nemen in de Vreemdelingencirculaire.

4. Rapport 99/191 van 22 april 1999 van de Nationale ombudsman betreft een klacht over de weigering van de IND om verder uitstel te verlenen boven op de standaard-uitsteltermijn van twee weken voor het indienen van de nadere gronden van een bezwaarschrift. De Nationale ombudsman oordeelde dat niet viel in te zien waarom in dit geval niet had kunnen worden ingestemd met een beperkte verlenging van de herstelperiode van tweeëneenhalve week in verband met vakantieverlof van de rechtshulpverlener. Hierbij speelde mee dat de eisen van een voortvarende behandeling van een asielaanvraag met name in het belang van de aanvrager zijn gesteld. Wanneer dan de aanvrager zelf om verder (beperkt) uitstel verzoekt, is het niet juist om dit verzoek af te wijzen. Voorts werd meegewogen dat de IND pas ruim na het verstrijken van de wettelijke termijn op het bezwaarschrift had beslist.

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Ingediend verzoek om uitstel voor het indienen van nadere gronden van het bezwaarschrift afgewezen bij brief van 17 maart 1999 en nogmaals telefonisch op 18 maart 1999.

Oordeel:

Niet gegrond