1998/052

Rapport
Op 15 juli 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van landbouwbedrijf X te Baarlo, ingediend door de heer Y, met een klacht over een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en een gedraging van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees. Nadat verzoeker zijn verzoekschrift op 8 september 1997 had aangevuld, werd naar deze gedragingen, waarbij de gedraging van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt er over dat de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij onvoldoende de gevolgen heeft overzien van het op 14 april 1997 ingestelde vervoersverbod voor varkens en dat hij onvoldoende voortvarend heeft gereageerd op de problemen die tengevolge van het vervoersverbod ontstonden voor de betrokken mensen en dieren op en in de directe omgeving van verzoekers bedrijf.          In het bijzonder klaagt verzoeker er over dat de Minister:         1.       in de bufferzone pas na 15 juli 1997 een opkoopregeling heeft ingesteld voor biggen van 8 kilogram;          2.       de opkoopregeling voor biggen van 8 kilogram in de bufferzone pas instelde nadat de prijzen voor biggen voorzienbaar waren gedaald.          Verzoeker klaagt er voorts over dat de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees hem in de brief van 9 juli 1997 voor de oplossing van zijn probleem van overbezetting verwees naar de desbetreffende ondersteunende maatregelen, terwijl er op dat moment voor het probleem van (een te groot aantal) biggen van 8 kilogram in de bufferzone geen ondersteunende maatregelen waren getroffen.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de Minister een specifieke vraag gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen

verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Op 14 april 1997 besloot de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Minister) tot het instellen van de Regeling vervoersverbod varkens ZuidNederland. De Regeling trad onmiddellijk in werking. Verzoeker exploiteert een varkensfokkerij in het gebied dat door het vervoersverbod van 14 april 1997 werd bestreken.1.2. Op 22 mei 1997 maakte het Voedselvoorzieningsin en verkoopbureau door middel van mededeling no. 3/97 bekend dat, onder voorbehoud van publicatie van de desbetreffende EGverordening, de opkoopregeling jonge biggen ook gold in onder meer het gebied ZuidNederland.1.3. In een circulaire van 26 mei 1997, gericht aan de betrokken varkenshouders, deelde het Voedselvoorzieningsin en verkoopbureau mee dat was besloten dat in het gebied ZuidNederland (met uitzondering van ZuidLimburg) biggen van tenminste 25 kg konden worden opgekocht.1.4. Verzoeker liet in een faxbericht van 6 juni 1997 aan het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het volgende weten:         "...Sinds 14 april 1997 geldt er voor ons bedrijf (UBN...) een vervoersverbod (vervoersverbod zuid) voor biggen. Hoewel onze 400 meter verderop gelegen mesterij (zelfde UBN) voldoende ruimte biedt voor de opvang van biggen, is het niet toegestaan de biggen daar naar te vervoeren. Ook de opkoopregeling biedt ons geen soelaas. Hiervoor geldt een minimum gewicht van 25 kg.          De problemen zijn dan ook enorm en niet te beschrijven.          De oplossing moet mijns inziens gezocht worden in:                  Het opkopen van biggen zwaarder dan 8 kg (net zoals dat in de pestgebieden mogelijk is),                   of                   Ontheffing voor het vervoer van biggen (net zoals dat in zuid Limburg en west Brabant mogelijk is.          Op dit moment kunnen wij van beide regelingen geen gebruik maken..."

1.5. In brieven en faxberichten van 23 juni, 26 juni en 3 juli 1997 verzocht verzoeker aan de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (hierna: RVV) toestemming voor een eenmalig transport van biggen naar de plaats waar de mesterij van zijn bedrijf was gevestigd. Op 10 juli 1997 stuurde verzoeker het volgende faxbericht:         "...Ondanks de vele inspanningen zijn er nog steeds geen biggen opgekocht of vervoerd. Bij Bureau Laser (landelijke service bij regelingen; N.o.) was om 15.00 uur DD 10797 nog steeds niets bekend van de opkoopregeling voor biggen van 8 kg.          Ik vraag u daarom nogmaals om een oplossing voor ons bedrijf. De situatie wordt steeds nijpender!..."1.6. In een brief van 9 juli 1997 maakte de RVV verzoeker het volgende besluit bekend:         "...Onlangs hebt U toestemming gevraagd voor het verplaatsen van varkens.          In het kader van de varkenspestbestrijding geldt een vervoersverbod voor varkens in een groot deel van ons land. Verplaatsen van varkens is derhalve niet toegestaan. De door U geschetste situatie is voor mij geen aanleiding U een ontheffing op bovengenoemd vervoersverbod te verlenen.          Ik adviseer U zo mogelijk van de betreffende ondersteunende maatregelen gebruik te maken..."1.7. In een mededeling van 7 juli 1997 (no. 8/97) liet het Voedselvoorzieningsin en verkoopbureau weten dat op grond van Verordening (EG) no. 1293/97 de aankoopprijs van biggen, jonge biggen en zeer jonge biggen met ingang van 4 juli 1997 met 10 ECU was verlaagd.1.8. In een circulaire van 15 juli 1997, gericht aan de betrokken varkenshouders, maakte het Voedselvoorzieningsin en verkoopbureau het volgende bekend:         "...Hiermede berichten wij u dat is besloten om naast de opkoop van biggen (25 kg) in onderstaande deelgebieden ook de opkoopregelingen voor de navolgende categorie n open te stellen.          . in het deelgebied NoordLimburg (zgn bufferzone) behorende tot het gebied ZuidNederland: jonge biggen (8 kg)..."1.9. Met dagtekening 31 juli 1997 schreef verzoeker het volgende aan de Minister:         "...Ten gevolge van de instelling van een vervoersverbod Bufferzone (sinds 14 april 1997 in verband met de ziekte varkenspest)

is er op ons bedrijf (...) het een en ander misgegaan. Ik stel u daarom verantwoordelijk voor de volgende zaken en verzoek u een en ander recht te zetten/schade te vergoeden.          1a.      De gevolgen van het instellen van een vervoersverbod/Bufferzone zijn niet goed overzien.                                     14 april 1997 kwam er een vervoersverbod voor biggen. In eerste instantie zou dit drie weken duren. Er was geen opkoopregeling voor overvolle stallen. Na drie weken werd tot verlenging besloten met nog eens drie weken. Nog steeds was er geen opkoopregeling voor biggen. Aan het einde van deze periode hadden we hoop dat het gebied open zou gaan. Het tegenovergestelde gebeurde. Het vervoersverbod voor biggen werd eind mei voor onbepaalde tijd verlengd, wel kwam er eindelijk een opkoopregeling voor biggen. Helaas was de opkoopregeling in de Bufferzone slechts voor biggen van 25 kg (en niet zoals in de pestgebieden, waar ook biggen van 8 kg weg kunnen).                                     Ondanks meer dan 10 faxen /brieven, 40 telefoontjes, verschillende vergaderingen en zelfs twee bedrijfsbezoeken werd pas 15 juli besloten dat er in de Bufferzone een opkoopregeling voor biggen van 8 kg kwam. Om een lang verhaal kort te houden > 22 juli zijn de biggen van 8 kg dan eindelijk geladen. Dit betekent dat er voor ongeveer 100 dagen biggenopvang had moeten zijn. Dit terwijl normaal om de 7 dagen biggen geladen worden. Ondanks de noodopvang bedroeg de overbezetting 245% (gecontroleerd door de RVV). De (welzijns)problemen en schade waren enorm.          1b.      Als u nu denkt dat de problemen opgelost zijn heeft u het mis. Nog steeds zijn er problemen. Er is bijvoorbeeld geen opkoopregeling voor hoogdrachtige gelten (deze regeling is er wel in pestgebieden).          2.                Er is onvoldoende voortvarend op de situatie ingespeeld (reeds eind mei is er melding gemaakt van problemen in de bufferzone > zie ook brieven/faxen). Niet alleen aan de welzijnsproblemen maar ook aan de problemen met de buurt is voorbij gegaan.          3.                Opkoopregeling biggen van 8 kg is te laat gekomen (pas na 16 juli). Inmiddels is de prijs per 4 juli 1997 met 10 ECU gedaald terwijl wij in juni al 2000 biggen in de opkoop wilden doen.          4.                Brief van 9 juli 1997 (RVV97/adm761/Boek) waarbij u melding maakt van de mogelijkheid om gebruik te maken van de andere

ondersteunende maatregelen. De urgentie was 245% en daar was geen ondersteunende maatregel voor. Dit is ook tijdens de bedrijfsbezoeken duidelijk aangekaart.          De hele zaak is te meer frustrerend daar wij slechts 800 meter van het gebied afzitten waar transport is toegestaan..."1.10. De Minister antwoordde in een brief van 28 augustus 1997 als volgt:         "...In de eerste plaats deel ik u mede dat in geen enkel gebied onmiddellijk na het ingaan van beperkende maatregelen is overgegaan tot het instellen van opkoopregelingen. Opkoopvoorzieningen hebben tot doel ernstige welzijnsproblemen bij varkens vanwege vervoersverboden te lenigen. Deze problemen ontstaan niet direct na de instelling van een vervoersverbod, maar pas na verloop van tijd. De hoop dat het vervoersverbod voor ZuidNederland, waaraan u blijkbaar refereert, slechts voor een beperkt aantal weken zou gelden, is helaas niet realistisch gebleken. Uit veterinair oogpunt is het noodzakelijk geweest om dit vervoersverbod te verlengen, thans zelfs voor onbepaalde duur. Dit heeft inmiddels geleid tot het instellen van opkoopvoorzieningen voor de gebieden waar dit vervoersverbod geldt.          De verlenging van het vervoersverbod voor ZuidNederland heeft een grote toename veroorzaakt in het aantal bedrijven dat op termijn met welzijnsproblemen te kampen zou krijgen. Gecombineerd met het grote aantal bedrijven dat wegens besmetting of om redenen van preventie moest worden geruimd, is in korte tijd een zeer forse druk ontstaan op het beschikbaar komen van voldoende capaciteit. Daarbij heeft de voorrang logischerwijs gelegen bij destructie van besmette of verdachte varkens. Dit capaciteitstekort heeft de uitvoerende diensten van mijn ministerie genoopt tot het veelvuldig maken van moeilijke keuzes welke varkens op welke bedrijven wel en welke varkens op welke bedrijven nog niet in aanmerking konden komen voor opkoop. Deze opkoopvoorzieningen zijn gefaseerd ingesteld, waarbij aan de meest ernstige welzijnsknelpunten de eerste aandacht is geschonken. Zo heeft dat voor het gebied waarin uw bedrijf zich bevindt, geleid tot het openstellen van de opkoopregeling voor biggen van 25 kg op 23 mei jl. en voor biggen van 8 kg eerst op 15 juli jl. Door deze noodzakelijke prioriteitsstelling zijn in die periode op veel bedrijven en blijkbaar ook op uw bedrijf ernstige gevallen van overbezetting opgetreden. Dit is nogmaals geen kwestie geweest van het negeren van de problemen of van onvoldoende voortvarendheid bij de uitvoerende diensten, maar is louter gelegen in het feit dat de gebruikelijke destructievoorzieningen niet toereikend bleken te zijn voor een crisis van de huidige omvang en dat mogelijke alternatieven te grote veterinaire risico's met zich zouden brengen.

         Het door u gestelde over opkoopmogelijkheden voor hoogdrachtige zeugen is juist. Deze mogelijkheid is slechts ingesteld voor de gebieden waarbinnen uitbraken van varkenspest hebben plaatsgevonden, de door u genoemde "pestgebieden". Besloten is om deze opkoopmogelijkheid tot deze gebieden beperkt te houden omdat voor het gebied waar het vervoersverbod voor ZuidNederland geldt (onder meer de door u genoemde "bufferzone"), sinds 14 april jl. de mogelijkheid bestaat om varkens (dus ook hoogdrachtige zeugen) rechtstreeks ter slacht te vervoeren naar een slachthuis. Met name deze voorziening heeft de Inspecteur Districtshoofd voor de Veterinaire Dienst op het oog gehad, toen hij U in zijn brief van 9 juli jl.wees op de betreffende ondersteunende maatregelen.          Over het feit dat uw biggen pas konden worden opgekocht op een moment dat de prijs voor deze biggen was gedaald, kan ik U het volgende mededelen. De prijzen van biggen en varkens in het kader van de opkoopregeling zijn vastgesteld in verordening (EEG) 413/97 van de Europese Commissie. Indien daartoe naar het oordeel van de Commissie aanleiding bestond, zijn deze prijzen verhoogd of verlaagd.          Bovenbedoelde verordening staat de Nederlandse overheid niet toe een andere prijs voor de biggen uit te betalen dan de prijs die ingevolge de verordening gold op het moment van levering (d.w.z op het moment van afvoer van het bedrijf). Dat de betrokken biggen vanwege de eerder genoemde prioriteitsstelling vanwege de capaciteitsproblemen rond de destructie uiteindelijk op een tijdstip zijn opgekocht ten tijde waarvan een lagere prijs gold dan op het moment waarop U Uw biggen voor opkoop heeft aangeboden, is begrijpelijk een financi le teleurstelling voor Uw bedrijf. Hierbij is echter nauwelijks wezenlijk verschil met de prijsfluctuaties die zich normaliter voordoen in de biggenmarkt. Ik ben dan ook van mening dat het risico van prijsdalingen voor rekening van uw bedrijf behoort te blijven..."2. Standpunt van verzoekerVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder

Klacht

en naar zijn brieven onder 1.4. en 1.9.3. Standpunt van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij3.1. In reactie op de klacht stelde de Minister dat verzoeker op grond van de bepalingen van de Gezondheids en welzijnswet voor dieren niet in aanmerking kwam voor vergoeding van schade als gevolg van het vervoersverbod. Voorts liet de Minister het volgende weten:         "...Het bedrijf van verzoekster is gelegen in het gebied Zuid-Nederland. In dit gebied is klassieke varkenspest geconstateerd.

Ingevolge Richtlijn 80/217/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van gemeenschappelijk maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest (PbEG L47) dient rond een plaats waar een uitbraak zich heeft voorgedaan, een gebied te worden vastgesteld met een straal van tenminste 10 kilometer, waarin een vervoersverbod van kracht is. Doel van het vervoersverbod is volledige stilstand van onder andere het veevervoer in het gebied te bewerkstelligen, teneinde verdere verspreiding van deze zeer besmettelijke dierziekte te voorkomen.          Bij de afkondiging van een vervoersverbod is sprake van een algemeen verbindend voorschrift.          (...)          Gelet op de specifieke omstandigheden en de algemene aard van de varkenspestcrisis werd het algemeen belang gediend door het zo spoedig mogelijk vaststellen van een vervoersverbod. In dergelijke gevallen geldt als uitgangspunt dat de geleden schade in beginsel gedragen moet worden door het betroffen bedrijf.          In algemene zin worden opkoopregelingen, gebaseerd op Europese regelgeving, pas ingesteld op het moment dat er grote welzijnsproblemen in dat betreffende gebied worden vastgesteld. Bij de beoordeling of al dan niet tot het instellen van een opkoopregeling in een bepaald gebied moet worden overgegaan, wordt de welzijnssituatie van dat hele gebied in ogenschouw genomen en gerelateerd aan de welzijnssituatie in andere gebieden. Het kan daarbij voorkomen dat de welzijnssituatie in een bepaald gebied minder knellend wordt geoordeeld dan de welzijnssituatie in andere gebieden. In dat geval kan vervolgens worden geoordeeld dat het instellen van een opkoopregeling in dat bepaalde gebied, gegeven de algemene situatie, niet voor de hand ligt. De mogelijkheid bestaat dan evenwel, zoals kennelijk in de situatie van verzoekster is voorgekomen, dat in een gebied met relatief geringe welzijnsproblemen, een incidenteel bedrijf is gelegen waarbij sprake is van een ernstiger welzijnssituatie dan in het gehele gebied over het geheel genomen het geval is.          In dit kader is van belang op te merken dat op 23 mei 1997 EU verordening 413/97 is gewijzigd, waardoor het gebied Zuid          Nederland in de verordening werd opgenomen. Pas vanaf dat moment was het in beginsel mogelijk opkoopregelingen, gebaseerd op Europese regelgeving, voor het betreffende gebied open te stellen. De opkoopregeling voor 25 kg biggen is opengesteld vanaf 26 mei 1997. De betrokken veehouders zijn door middel van circulaires van de openstelling in kennis gesteld (...).         Reactie op de klachten van verzoekster:          In dit gebied is dus vanaf 26 mei 1997 de opkoop van biggen vanaf 25 kilogram mogelijk geweest. Tijdens een vergadering van de

crisisstaf te Uden werd daartoe op 23 mei 1997 besloten. In week 28 werd besloten met ingang van 15 juli 1997 ook een opkoopregeling voor biggen van 8 kilogram in het betreffende gebied in te stellen.          Hierbij merk ik op dat de opkoopregeling voor de 8 kgbiggen betrekking heeft op een selecte groep specifieke bedrijven. Mede hierdoor is het voorgekomen, evenals in andere gebieden, dat de opkoopregeling voor 8 kgbiggen later is ingesteld dan de opkoopregeling voor 25 kgbiggen. De openstelling van de opkoopregeling voor 8 kgbiggen in het gebied ZuidNederland geschiedde mede naar aanleiding van de signalen die van verzoekster zijn ontvangen. De voor dat betreffende gebied reeds ingestelde opkoopregeling voor 25 kgbiggen bood voor bedrijven als van verzoekster immers geen oplossing.          In Uw brief heeft u verzocht antwoord te geven op de vraag of het verzoekster toegestaan was 8 kgbiggen rechtstreeks ter slacht naar het slachthuis af te voeren.          Naar aanleiding daarvan kan ik U meedelen dat het met ingang van 14 april 1997 vanaf 15.00 uur voor verzoekster mogelijk was om varkens af te voeren, mits deze rechtstreeks naar een slachthuis zouden worden vervoerd. De regeling spreekt over varkens, waaronder ook biggen zijn begrepen. Strikt bezien bestond dus ook voor biggen de mogelijkheid van afvoer naar een slachthuis. Normaliter vindt echter geen slachting van 8 kgbiggen plaats. Slachthuizen zijn daarop niet ingericht, terwijl geslachte biggen van dit gewicht nauwelijks vlees opleveren. Uit financi el oogpunt zal het voor verzoeker een weinig aantrekkelijk perspectief hebben opgeleverd om biggen met een dergelijk gewicht naar het slachthuis af te voeren. Zou verzoekster wel voor dit alternatief hebben gekozen, dan had het haar wel voer, huisvestings en transportkosten bespaard. Bovendien zou het een oplossing hebben gegeven voor het door verzoekster gesignaleerde welzijnsprobleem. Indien verzoekster de 8 kgbiggen ter slacht zou hebben aangeboden, bestaat bovendien de kans dat de karkassen na de slacht als hoogrisico materiaal zouden worden aangemerkt. Verzoekster zou in dat geval geheel geen opbrengst van de biggen hebben ontvangen.         Verzoekster heeft in dit verband gesteld dat destructie van 8 kg biggen een minder grote druk op de destructiecapaciteit legt dan de destructie van 25 kgbiggen. Deze stelling is op zich juist. De problemen met de destructiecapaciteit waren echter dermate omvangrijk (zie mijn brief van 28 augustus 1997 (opgenomen onder 1.10.; N.o.)) dat de destructie van 8 kgbiggen wel uitgesteld moest worden, aangezien destructie van biggen met een dergelijk gewicht op dat moment eenvoudig niet mogelijk was.

         (...)          Verzoekster heeft gesteld dat de opkoopregeling voor 8 kgbiggen pas is ingesteld nadat de prijzen voor biggen waren gedaald.          Naar aanleiding daarvan merk ik op dat bij het besluit om in het betreffende gebied, ZuidNederland, per 15 juli 1997 de opkoopregeling voor 8 kgbiggen in te stellen, de prijsontwikkeling van deze biggen geen rol heeft gespeeld. De reden om in dat gebied op dat moment de opkoopregeling in te stellen is uitsluitend gelegen in het feit, dat de beoordeling van de welzijnsproblemen voor de 8 kg biggen daartoe noopten.          Wellicht ten overvloede kan ik U melden dat de prijsontwikkeling van de biggen in de betreffende periode het volgende verloop heeft laten zien.                   Marktprijs 8 kgbiggen in periode de week 24 (9 t/m 13 juni) ca. f. 77,00 per big.          Marktprijs 8 kgbiggen in week 30 (21 t/m 25 juli) ca. f 62,00.          De prijs die betaald wordt in het kader van de opkoopregeling voor 8 kgbiggen is niet direct gekoppeld aan de marktprijs, in de zin dat er wekelijks aanpassingen van de aankoopprijs plaatsvinden. De aankoopprijs wordt bepaald door de EUverordening en is voor een langere periode vastgelegd. In de periode vanaf 16 april tot 2 juni 1997 werd voor deze categorie biggen een bedrag van 35 ECU (ca. f. 77,00) uitgekeerd. Vanaf 2 juni tot 4 juli 1997 bedroeg het uit te keren bedrag 40 ECU (ca. f. 88,00), waarna vanaf 4 juli tot 30 juli 1997 30 ECU werd uitgekeerd (ca. f. 66,00)..."3.2. Daarnaar gevraagd werd namens de Minister nog telefonisch meegedeeld dat hij op het klachtonderdeel dat betrekking had op de RVV niets had toe te voegen aan hetgeen hij daarover reeds had opgemerkt in zijn brief aan verzoeker van 28 augustus 1998.

Beoordeling

1. Ten aanzien van de opkoopregeling1.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de Minister) in het gebied waarin de varkenshouderij van verzoeker is gelegen pas op 15 juli 1997 een opkoopregeling voor biggen met een gewicht van 8 kilogram heeft ingesteld. In het gebied waarin verzoekers bedrijf is gelegen, is op 14 april 1997 in verband met de varkenspest een vervoersverbod voor varkens ingesteld. Tengevolge van het vervoersverbod kreeg verzoeker te kampen met een ernstige overbezetting van jonge biggen in zijn stallen.

1.2. De Minister wijst er in zijn reactie op de klacht op dat een opkoopregeling, gebaseerd op Europese regelgeving, in een bepaald gebied pas kan worden ingesteld op het moment dat er grote welzijnsproblemen in dat gebied worden vastgesteld. In zijn reactie op de klacht en in zijn brief van 28 augustus 1997 aan verzoeker (zie

Bevindingen

, onder 1.10.) wees de Minister er op dat de capaciteitsproblemen bij de destructie van varkens ertoe hadden genoopt om opkoopregelingen voor varkens gefaseerd in te stellen. Bij het nemen van de beslissing om in een bepaald gebied al dan niet een opkoopregeling in te stellen, werd, aldus de Minister, de welzijnsituatie in dat gebied gerelateerd aan de welzijnssituatie in andere gebieden. Tevens merkt de Minister op dat de opkoopregeling voor biggen van 8 kilogram betrekking had op een beperkte groep specifieke bedrijven en dat het mede daardoor is voorgekomen dat de opkoopregeling voor biggen van 8 kilogram later is ingesteld dan de opkoopregeling voor biggen van 25 kilogram. De voor het betreffende gebied al ingestelde opkoopregeling voor 25 kg-biggen bood voor bedrijven als van verzoeker geen oplossing. In dit verband merkt de Minister nog op dat de opkoop van biggen van 8 kilogram wel moest worden uitgesteld omdat destructie van dergelijke biggen in verband met de capaciteitsproblemen eerder niet mogelijk was.1.3. Verzoeker kan in zijn klacht niet worden gevolgd. Het is voldoende aannemelijk dat de Minister ten gevolge van de optredende problemen met de destructiecapaciteit gedwongen was bij het instellen van opkoopregelingen telkens keuzes te maken. Verzoekster stelt ook niet het tegendeel. Het is op grond van de daarvoor door de Minister aangevoerde redenen voldoende begrijpelijk dat de Minister eerst gekozen heeft voor de gebieden met de grootste welzijnsproblemen en daarbinnen, althans in het gebied waar verzoekers bedrijf is gevestigd, voor de problemen met de biggen van tenminste 25 kilogram. Daaraan doet niet af, zoals ook de Minister opmerkt, dat zich in een bepaald gebied, waarin nog geen opkoopregeling gold, niettemin de situatie kon voordoen dat op een individueel bedrijf ernstige welzijnsproblemen of overlast voor de directe omgeving voorkwamen. Bij dit oordeel is mede van belang dat een andere keuze van de Minister, naar moet worden aangenomen, zou hebben geleid tot het ontstaan van dezelfde problemen bij andere bedrijven in andere gebieden als zich nu bij verzoeker hebben voorgedaan. Bovendien is van belang dat de keuzes door de Minister moesten worden gemaakt in het kader van een crisissituatie. De onderzochte gedraging is op dit onderdeel behoorlijk.

1.4. Verzoeker verwijt de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in dit verband verder nog dat de opkoopregeling voor biggen van 8 kilogram pas is ingesteld nadat de prijs voor biggen was gedaald.1.5. De Minister stelt dat het prijsverloop geen enkele invloed heeft gehad op het moment waarop hij besloot een opkoopregeling voor biggen van 8 kilogram in te stellen in het gebied waarin verzoekers bedrijf is gelegen. De Minister heeft voorts aan de hand van een vergelijking van de marktprijzen voor biggen en de ingevolge de opkoopregeling betaalde prijzen laten zien dat de prijzen volgens de opkoopregeling niet ongunstiger waren dan de prijzen die verzoeker op de vrije markt voor zijn biggen had kunnen ontvangen.1.6. De Minister kan ook hier in zijn standpunt worden gevolgd. Er is geen enkele aanwijzing dat hij zich bij zijn besluit om met ingang van een bepaald tijdstip een opkoopregeling voor biggen van 8 kilogram in te stellen, heeft laten be nvloeden door de prijsontwikkeling op de markt voor biggen en niet uitsluitend door de problemen met met name de destructiecapaciteit. Bovendien is in dit verband van belang dat de ingevolge de opkoopregeling te betalen bedragen, zoals de Minister opmerkt, worden vastgelegd in een EU verordening en niet zelfstandig door de Minister worden bepaald. Ook op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.2. Ten aanzien van de verwijzing naar ondersteunende maatregelen2.1. Verzoeker klaagt er tenslotte over dat de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (hierna: de RVV) hem in de brief van 9 juli 1997 (zie

Bevindingen

, onder 1.6.) voor de problemen als gevolg van de overbezetting van de stallen verwees naar de desbetreffende ondersteunende maatregelen, terwijl er volgens verzoeker op dat moment voor het probleem van de overbezetting van zijn stallen geen ondersteunende maatregelen waren getroffen.2.2. De Minister liet, daarnaar gevraagd, telefonisch weten dat hij op dit klachtonderdeel niets had toe te voegen aan hetgeen hij daarover al had opgemerkt in zijn brief van 28 augustus 1997 aan verzoeker (zie

Bevindingen

, onder 1.10.). In deze brief maakte de Minister duidelijk dat de RVV in de brief van 28 augustus 1997 het oog had gehad op de mogelijkheid om varkens dus ook biggen rechtstreeks en in weerwil van het geldende vervoersverbod ter slacht te vervoeren naar een slachthuis.2.3. In zijn reactie op de klacht geeft de Minister echter nog aan dat de mogelijkheid om de biggen rechtstreeks ter slacht aan te

bieden aan een slachthuis voor verzoeker financieel niet aantrekkelijk was. Ook overigens kan deze mogelijkheid, die onder normale omstandigheden altijd aanwezig is en die onder de bijzondere omstandigheden van de heersende varkenspestepidemie uitsluitend kan worden gezien als een uitzondering op het overigens van toepassing zijnde vervoersverbod, niet worden aangemerkt als een ondersteunende maatregel. Het is – gelet op de noodkreet van verzoeker in onder meer zijn faxbericht aan de RVV van 10 juli 1997 - dan ook niet juist dat de RVV verzoeker in de brief van 28 augustus 1997 heeft verwezen naar "de betreffende ondersteunende maatregelen" zonder deze nader aan te duiden, en dat de RVV daarbij kennelijk slechts het oog heeft gehad op de mogelijkheid de biggen rechtstreeks aan te bieden ter slacht. Dat in de gewraakte zinsnede de woorden "zo mogelijk" waren opgenomen doet aan dit oordeel niet af. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, is gegrond.                                                      

Instantie: Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

Klacht:

Onvoldoende gevolgen overzien van vervoersverbod voor varkens en onvoldoende voortvarend gereageerd op de problemen die daardoor bij verzoekers bedrijf ontstonden.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees

Klacht:

Voor oplossing probleem van overbezetting verwezen naar ondersteunende maatregelen, terwijl die voor verzoekers probleem niet waren getroffen.

Oordeel:

Gegrond