2012/128: Grootouders klagen niet betrokken te zijn bij AMK-onderzoek na eigen zorgmelding
Rapport betreffende een klacht over Advies- en Meldpunt Kindermishandeling van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland
Verzoekers hebben als grootouders zorgen over de ontwikkeling en opvoeding van hun kleindochter. Zij hebben een zorgmelding gedaan bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Verzoekers stellen dat onderzoek van het AMK naar aanleiding van hun zorgmelding onzorgvuldig heeft plaats gevonden doordat het AMK geen gesprekken heeft gevoerd met hen, met de tante en oom van hun kleindochter en met de buren van het huis waar hun kleindochter woonde.
Voorts klagen verzoekers erover dat hun klacht niet in behandeling is genomen door de klachtencommissie van Bureau Jeugdzorg.
Bevindingen en beoordeling
Wat ging aan de klacht vooraf?
Algemeen
1. Verzoekers zijn de grootouders van Marijke1. De dochter van verzoeker/stiefdochter van verzoekster is de moeder van Marijke. De dochter is in 2010 gescheiden en heeft sindsdien een nieuwe partner. Marijke heeft haar hoofdverblijfplaats bij haar moeder en haar partner. Als gevolg van spanningen tussen verzoekers, hun dochter en haar huidige partner heeft er sinds medio 2010 geen contact meer plaats gevonden tussen verzoekers en hun dochter. Daardoor hebben verzoekers Marijke sindsdien niet of nauwelijks meer gezien. Bij rechterlijke uitspraak van februari 2011 is verzoekers het recht op omgang met Marijke ontzegd, omdat hun dochter daar ernstige bezwaren tegen had en dit zoveel onrust en spanning bij haar teweeg bracht, dat Marijke hieronder zou lijden.
De melding bij het AMK
2. Op 16 augustus 2010 deden verzoekers een melding van kindermishandeling bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) omdat zij meenden dat Marijke in gevaar verkeerde door de opvoedkundige houding van de huidige partner van hun dochter. Bij brief van 19 oktober 2010 liet het AMK weten dat uit het onderzoek was gebleken dat hulpverlening op dat moment niet nodig was. De zorgen die verzoekers hadden gemeld met betrekking tot het pedagogische klimaat en de houding van de partner van hun dochter hierin, werden door het AMK niet bevestigd. Er waren volgens het AMK dan ook geen zorgen over en signalen van kindermishandeling.
3. Op 25 oktober 2010 verzochten verzoekers het AMK om in een persoonlijk gesprek een toelichting te geven op dit advies en onderzoek. Zij gaven aan uit eerder contact met het AMK te hebben begrepen dat zij bij het onderzoek betrokken zouden worden. Het AMK liet daarop bij brief van 29 oktober 2010 weten, verzoekers niet te zullen uitnodigen. Het AMK liet weten dat een melder doorgaans niet betrokken wordt bij een onderzoek en dat verzoekers voldoende gegevens hadden aangeleverd en hun zorgen duidelijk uiteen hadden gezet. Wel hadden melders volgens het AMK het recht een terugkoppeling te ontvangen. Daarom hadden verzoekers het afloopbericht ontvangen.
Daarnaast wees het AMK verzoekers erop dat de enige weg die zij als grootouders konden bewandelen, de juridische was, en dat bij het AMK bekend was dat dat zij dit ook hadden gedaan. Verzoekers hebben de rechter gevraagd een omgangsregeling tussen hen en Marijke vast te stellen. Het AMK wist dat er binnenkort een zitting bij de rechter zou plaatsvinden daarover.
De klacht over het AMK
4. Op 17 april 2011 dienden verzoekers een klacht in over het AMK. Hun klacht luidde dat het AMK onzorgvuldig onderzoek had uitgevoerd naar hun melding. Er was noch met de betrokken familie, noch met henzelf, gesproken in het kader van het onderzoek. Bovendien was niet in het onderzoek meegenomen dat de melding ook namens de vader van Marijke was gedaan. Ten slotte had het AMK zich tot onvoldoende geïnformeerde informanten gericht, zodat het logisch was dat er geen signalen van kindermishandeling te zien waren.
Ook klaagden verzoekers erover dat het onderzoek voor hen negatieve gevolgen had gehad.
5. Naar aanleiding van hun klachten werden zij op 17 mei 2011 uitgenodigd voor een bemiddelingsgesprek met de teamleider en een maatschappelijk werker van het AMK.
In dit gesprek gaf het AMK uitleg over de manier van werken volgens het Protocol van Handelen (een landelijk vastgestelde werkwijze voor de AMK's). Het AMK liet weten in verband met de privacy niet inhoudelijk op het onderzoek in te kunnen gaan. Wel werd tijdens het gesprek afgesproken dat verzoekers een kopie van de meldingsbeschrijving zouden ontvangen. Verzoekers brachten tijdens het gesprek naar voren dat zij alleen maar wilden dat er objectief naar de opvoedsituatie werd gekeken. Op hun verzoek om heropening van het dossier liet het AMK weten dat het dossier alleen zou worden heropend als er sprake zou zijn van nieuwe actuele informatie, die wees op kindermishandeling. Aan het einde van het gesprek lieten verzoekers weten niet tevreden te zijn met de uitkomst van het gesprek en daarom hun klacht aan de klachtencommissie van Bureau Jeugdzorg te willen voorleggen.
6. Bij brief van 16 juni 2011 liet de klachtencommissie aan verzoekers weten verzoekers niet ontvankelijk te achten in hun klacht. De klachtencommissie verwees voor dit standpunt naar de Klachtenregeling van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland waar de kring van klagers van de klachtenregeling wordt beschreven: de jeugdige, zijn ouders, voogden, stiefouders, anderen die de jeugdige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden, verzorgers of degenen die anders dan als ouders samen met de ouder het gezag over de jeugdig uitoefenen (art. 1.1. van de klachtenregeling; zie Achtergrond). De klachtencommissie erkende dat verzoekers als grootouders gedurende een bepaalde periode een belangrijke rol als oppas in de opvang van hun kleindochter hadden gespeeld, maar beschouwde dit niet als een verzorgende of opvoedende rol zoals onder artikel 1.1. was beschreven. De klachtencommissie zag geen aanleiding om af te wijken van de beperkte kring van personen die als klagers worden toegelaten, zoals genoemd in dit artikel.
Klacht van verzoekers bij de Nationale ombudsman
7. Daarop wendden verzoekers zich met hun klacht tot de Nationale ombudsman. Nadat de Nationale ombudsman nogmaals aan de klachtencommissie had verzocht na te gaan of de klacht alsnog kon worden behandeld, liet Bureau Jeugdzorg op 5 oktober 2011 weten dat de klachtencommissie geen reden zag de eerdere beslissing te herzien. Op 10 november 2011 nam de Nationale ombudsman de klacht in onderzoek.
Het AMK onderzoek
8. Bureau Jeugdzorg (BJZ) liet in het kader van het onderzoek weten de klacht over het AMK onderzoek niet gegrond te achten. Het onderzoek had bestaan uit een gesprek met de moeder van Marijke, haar partner en de vader van Marijke. Daarnaast was telefonisch contact geweest met het kinderdagverblijf, het consultatiebureau, de huisarts, maatschappelijk werk en het gastouderbureau. Het AMK had zich volgens BJZ op de hoogte gesteld van alle relevante feiten en omstandigheden en had daarna actief en zorgvuldig onderzoek verricht. Het AMK had zelfstandig informatie verzameld ter voorbereiding van een beslissing en deskundig gehandeld.
9. BJZ liet weten er voor gekozen te hebben het onderzoek zo in te richten dat alleen professionals waren geraadpleegd. Juist door professionals over de situatie van het kind te raadplegen had het AMK een objectief en adequaat beeld van de situatie verkregen. Alleen van hen kan met namelijk verlangen dat zij in staat zijn om klachten en signalen van kinderen te herkennen en te duiden. Dit geldt zeker in situaties waarin binnen familieverband sprake is van onenigheid over de opvoeding van (klein)kinderen; emoties spelen in dit soort zaken vaak een grote rol. Het raadplegen van professionals draagt er voor het AMK toe bij om op basis van onafhankelijke, ongekleurde informatie te kunnen beslissen of er sprake is van een situatie die verder onderzoek of ingrijpen noodzakelijk maakt. Professionals zijn ter zake kundig en het AMK mag vertrouwen op de informatie die zij hebben verstrekt. BJZ vindt het dan ook terecht dat er bij het onderzoek professionals zijn geraadpleegd en niet melders zelf, de tante en de oom van Marijke en de buren van het huis waar Marijke woonde.
Klacht niet in behandeling genomen
10. BJZ liet in het kader van het onderzoek tevens weten bij het standpunt te blijven dat verzoekers niet ontvankelijk werden geacht in hun klacht en dat de klacht dus niet inhoudelijk zou worden behandeld. BJZ had acht geslagen op de handreiking "Goede klachtbehandeling in de jeugdzorg" die op 23 maart 2010 werd uitgebracht door de Nationale ombudsman (2010/045). De inhoud van de handleiding gaf volgens BJZ geen aanleiding de beslissing van de klachtencommissie te herzien. BJZ vond het daarbij van belang dat er in het kader van de klachtprocedure wel een bemiddelingsgesprek tussen verzoekers en de teamleider was gevoerd. Uit het verslag hiervan bleek dat verzoekers hun klacht hebben kunnen toelichten. De teamleider had hun vragen in dit gesprek beantwoord. Verzoekers waren dus wel gehoord in de bemiddelingsfase.
11. Daarna had de klachtencommissie hun klacht op procesgronden niet ontvankelijk verklaard, omdat verzoekers niet tot de kring van klagers behoorden en er geen sprake was van een situatie als vermeld in de klachtenregeling ( art 2.1. van de klachtenregeling; zie Achtergrond). In de klachtbrief van verzoekers stonden namelijk geen klachten over bejegening door medewerkers van het AMK.
12. BJZ verzocht de Nationale ombudsman om vertrouwelijke behandeling van het AMK dossier. Dit verzoek wordt gehonoreerd voor zover het niet betreft de stukken die verzoekers hebben aangeleverd dan wel hen zelf betreffen.
In het algemeen kan worden opgemerkt dat uit het dossier naar voren komt dat verzoekers hun zorgen over de situatie in het gezin van hun dochter aan de hand van uitgebreide schriftelijke informatie hadden toegelicht. Tevens komt naar voren dat bij de eerder genoemde geraadpleegde informanten informatie beschikbaar was over de situatie van het gezin. De weergave van telefonisch verstrekte informatie was ter fiattering aan de informant voorgelegd.
Oordeel Nationale ombudsmanTen aanzien van het AMK onderzoek
13. Het is een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat de overheid alle informatie die van belang is om een weloverwogen beslissing te nemen, verzamelt. Dit uitgangspunt geldt ook voor instanties die overheidstaken verrichten zoals de Bureau Jeugdzorg (en het AMK). Dit betekent dat van het AMK mag worden verwacht dat zij zich voorafgaand aan het nemen van beslissingen op de hoogte stelt van de relevante feiten en omstandigheden en daarnaar actief en zorgvuldig onderzoek verricht.
14. Het AMK heeft op grond van art. 11 van de Wet op de Jeugdzorg de taak om naar aanleiding van een melding van kindermishandeling of een vermoeden daarvan te onderzoeken of er sprake is van kindermishandeling. Indien er sprake is van een acute of ernstig bedreigende situatie voor de minderjarige, stelt BJZ, waarvan het AMK onderdeel uitmaakt, de Raad voor de Kinderbescherming direct in kennis. Het AMK is verantwoordelijk voor de juistheid en betrouwbaarheid van de overgedragen gegevens, inclusief de eigen oordeelsvorming.
15. Verzoekers wilden graag dat er objectief naar de opvoedingssituatie van hun kleindochter werd gekeken. Zij hadden verwacht dat het AMK in het kader van het onderzoek gesprekken zou voeren met henzelf, met de tante en oom van hun kleindochter en met de buren van het huis waar hun kleindochter woonde. Dit waren immers de direct betrokkenen die het beste op de hoogte waren over de situatie binnen het gezin van hun dochter. Nu het AMK dit niet had gedaan, waren zij van mening dat er onvoldoende informatie was ingewonnen gedurende het onderzoek. Het was volgens verzoekers dan ook logisch dat het AMK op die manier geen signalen van kindermishandeling had kunnen ontdekken. Verzoekers hadden dus geen vertrouwen in het onderzoek en de conclusie van het AMK.
16. Het AMK had er echter juist voor gekozen om zich niet tot de directe familie en omgeving te wenden en alleen informatie op te vragen bij professionals, in dit geval het kinderdagverblijf, het consultatiebureau, de huisarts, maatschappelijk werk en het gastouderbureau. Een melder zelf wordt doorgaans niet bij het onderzoek betrokken en in dit geval achtte het AMK de door verzoekers aangeleverde informatie voldoende en waren de zorgen duidelijk uiteen gezet. Om die reden was een gesprek met verzoekers volgens het AMK overbodig.
17. Dat het AMK ervoor kiest om zijn onderzoek zo in te richten dat in beginsel alleen professionals worden geraadpleegd, vindt de Nationale ombudsman alleszins begrijpelijk. Al in een eerder rapport van de Nationale ombudsman (2011/289) overwoog de Nationale ombudsman dat juist door professionals over de situatie van een kind te raadplegen, het AMK een objectief en adequaat beeld van de situatie verkrijgt. Alleen van professionals kan je verlangen dat zij in staat zijn om klachten en signalen van kinderen te herkennen en te duiden. Dit geldt zeker in situaties waarin sprake is van strijd binnen de familie tussen ouders onderling of in dit geval tussen ouder(s) en grootouders. Emoties spelen in dit soort zaken een grote rol waarbij vaak ook de rest van de familie en bekenden, in het ene of andere kamp worden getrokken. Dit kan leiden tot verschillende, lijnrechte tegenover elkaar staande visies op de situatie van het kind. Zoals het AMK naar voren brengt, levert onderzoek door het raadplegen van professionals onafhankelijke ongekleurde informatie op. Op basis van deze informatie kan worden beslist of er sprake is van een situatie die verder onderzoek of ingrijpen noodzakelijk maakt. Uiteraard maakt de melding zelf wél onderdeel uit van die informatie in het dossier.
18. In deze zaak is gesproken met de ouders, de stiefvader, en vijf professionele informanten. Uit deze gesprekken kwam voldoende inhoudelijke informatie naar voren om een beeld te kunnen vormen over de situatie van verzoekers kleindochter. De Nationale ombudsman ziet geen tekortkomingen aan het onderzoek en acht de klacht dat er sprake zou zijn van onzorgvuldig onderzoek door het AMK, dan ook niet gegrond.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Ten aanzien van de beslissing om de klacht niet te behandelen
19. Het vereiste van fair play houdt in dat de overheid de burger de mogelijkheid geeft om zijn procedurele kansen te benutten en zorgt daarbij voor een eerlijke gang van zaken.
De overheid heeft een open houding waarbij de burger de gelegenheid krijgt zijn standpunt en daarbij horende feiten naar voren te brengen. Daarbij is toegang tot de klachtprocedure van belang.
Dit geldt ook voor medewerkers van instanties die overheidstaken verrichten, zoals het AMK en BJZ. Dit houdt in dat het AMK open staat voor klachten van burgers en bereid is uitleg en verantwoording af te leggen over hun werkwijze of aanpak van een concrete situatie.
20. Verzoekers waren niet tevreden over het AMK onderzoek en lieten dit op 17 april 2011 aan het AMK weten. Daarop werden zij uitgenodigd voor een zogenaamd bemiddelingsgesprek. Tijdens dit gesprek gaf het AMK uitleg over hun werkwijze en de beperkte mogelijkheden om verzoekers inzage te geven in het AMK onderzoek in verband met het respecteren van de privacy van verzoekers dochter en haar huidige partner. Na afloop van het gesprek toonden verzoekers zich niet tevreden en lieten weten dat zij hun klacht ter behandeling aan de klachtencommissie wilden voorleggen. De klachtencommissie achtte hun klacht echter niet ontvankelijk op grond van de klachtenregeling.
21. In de memorie van toelichting bij de Wet op de Jeugdzorg staat beschreven: "Klager is degene die in de klachtregeling van de stichting of de zorgaanbieder als zodanig is aangewezen. In ieder geval zullen degenen die in het wetsvoorstel cliënt zijn ook klager zijn". Dit betekent dat BJZ in ieder geval toegang tot de klachtencommissie moet openstellen voor degenen die als cliënt zijn aangewezen ingevolge artikel 68 van de Wet op de Jeugdzorg. De opsomming in de wet is echter geen limitatieve opsomming. Niets weerhoudt BJZ ervan om ook andere personen toegang te geven tot klachtbehandeling bij de klachtencommissie.
22. In de handreiking "Goede klachtbehandeling in de jeugdzorg" worden de uitgangspunten voor goede, eerlijke en eenduidige klachtbehandeling bij de Bureaus Jeugdzorg genoemd. Daarin staat beschreven dat iedereen die geconfronteerd wordt met een concrete gedraging van Bureau Jeugdzorg kan klagen. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht wordt door de klachtencommissie gekeken naar de inhoud van de klacht. Spreekt uit de aard van de klacht een zeker belang, of relevante mate van betrokkenheid bij het kind, dan is de klacht in beginsel ontvankelijk. Het is dan van belang om passende klachtbehandeling te zoeken bij de aard van de klacht en het belang van de klager. Deze uitgangspunten gelden ook voor het AMK, onderdeel van BJZ.
23. Nu verzoekers de melders waren van (een vermoeden van) kindermishandeling van hun kleindochter en zij vervolgens klaagden over het onderzoek dat naar aanleiding hiervan was uitgevoerd, kan worden vastgesteld dat zij belang hadden bij behandeling van hun klacht. Klachtbehandeling zou voor een ieder die een melding doet bij het AMK en die niet tevreden is over het AMK, open moeten staan. Dit brengt niet automatisch met zich mee dat alle klachten behandeld dienen te worden; dit hangt af van het onderwerp van de klacht. In beginsel stelt een klachtencommissie zich terughoudend op als een klacht bijvoorbeeld het beleid van Bureau Jeugdzorg betreft of als het gaat om de pedagogische beoordeling van Bureau Jeugdzorg. Zodra het echter de behoorlijkheid betreft, zoals een klacht over goede informatieverstrekking, goede motivering, of goede voorbereiding, kan de klachtencommissie hier in principe uitspraak over doen. Daarbij dient de klachtencommissie uiteraard rekening te houden met voorschriften rond privacy bescherming waardoor het in sommige gevallen niet mogelijk zal zijn volledige openheid tegenover klagers te betrachten.
24. De Nationale ombudsman ziet dat Bureau Jeugdzorg verzoekers klacht in eerste instantie op informele wijze heeft opgepakt door hen uit te nodigen voor een bemiddelingsgesprek. Deze aanpak acht de Nationale ombudsman van groot belang. In zo'n gesprek kan immers worden nagegaan wat het verhaal achter de klacht is. Wat wil iemand bereiken? Is iemand het wellicht niet eens met de hulpverlening door Bureau Jeugdzorg? Is er wel sprake van een klacht of heeft de klager meer informatie nodig?
Op basis van de antwoorden op deze en andere vragen kan een passende vorm van behandeling van de klacht worden gezocht.
Tijdens het gesprek kwam naar voren dat verzoekers er behoefte aan hadden dat het optreden van het AMK inhoudelijk getoetst zou worden door het geven van een oordeel over hun klacht. Later bleek dat de klachtencommissie dit oordeel niet zou geven, enkel en alleen omdat zij de klacht vanwege niet ontvankelijkheid niet in behandeling namen. Gezien de positie van verzoekers als melder en het onderwerp van hun klacht, acht de Nationale ombudsman het niet juist dat hun klacht niet verder is behandeld en er daardoor geen oordeel over het AMK onderzoek is gegeven. Nog afgezien van de beslissing van de klachtencommissie om de klacht niet in behandeling te nemen, was het ook mogelijk geweest dat een bestuurder van Bureau Jeugdzorg een oordeel had gegeven over de klacht. Hiervoor bleek in het kader van de beantwoording van de eerste klacht ten aanzien van het AMK onderzoek dat die klacht ongegrond is (zie 18). Dat oordeel had de klachtcommissie op die wijze kunnen formuleren, dan wel had de bestuurder van BJZ dat kunnen doen.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het AMK is gegrond wat betreft de klachtbehandeling, wegens strijd met het vereiste van fair play.
De klacht over het AMK onderzoek is niet gegrond.
Slotbeschouwing
Deze zaak laat zien dat er een lange reeks van escalerende stappen is als het gaat om de zorg voor de kleindochter van verzoekers. Er ontstaat een conflict in familieverband, dat leidt tot het verbreken van contact met verzoekers als grootouders. Vervolgens vindt een melding van kindermishandeling door verzoekers plaats. Toen die melding van kindermishandeling bij het AMK niet tot resultaat leidde, volgde een klacht over het onderzoek door het AMK en toen die klacht niet tot resultaat leidde, volgde een klacht bij de Nationale ombudsman. Met dit rapport van de Nationale ombudsman eindigt deze reeks van procedurele stappen in de strijd van verzoekers om hun kleindochter. Er blijkt geen reden voor ingrijpen in de verzorgingssituatie van de kleindochter en het is in het belang van haar als kind dat er zoveel mogelijk rust en stabiliteit is in de opvoedingssituatie. Lopende procedures kunnen daarvoor een bedreiging vormen.
In die zin is het begrijpelijk dat na de informele klachtbehandeling over de AMK melding de klachtcommissie het ‘doorprocederen’ kennelijk heeft willen stoppen door de klacht niet ontvankelijk te verklaren en is het begrijpelijk dat de bestuurder van BJZ daar niets aan heeft toegevoegd. Het stoppen van procedures kan echter ook gediend zijn met het zetten van de juiste stappen: de klachtcommissie had kort en goed kunnen motiveren waarom het AMK onderzoek juist was ingericht en de klacht ongegrond was, de directeur BJZ had dit advies over kunnen nemen en de externe klacht bij de Nationale ombudsman was vervolgens ongegrond verklaard.
De Nationale ombudsman,
dr. A.F.M. Brenninkmeijer
Achtergrond
Klachtenregeling Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland
Art. 1.1. Begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
Stichting: de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland
Gedraging: enig handelen, nalaten of het nemen van een besluit dat gevolgen heeft voor een jeugdige, zijn ouders, voogden, stiefouders, anderen die de jeugdige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden, verzorgers of voor degenen die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de jeugdige uitoefenen
Klager: de jeugdige, zijn ouders, voogden, stiefouders, anderen die de jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgen en opvoeden, verzorgers of degenen die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de jeugdige uitoefenen
Klacht: iedere uiting van onvrede over een gedraging van de Stichting of van een onder haar verantwoordelijkheid werkzame persoon.
(..)
Art. 2.1. Het klachtrecht
Uitsluitend de klager heeft het recht een klacht in te dienen bij de commissie.
In afwijking van het eerste lid, kan een klacht ook worden ingediend door een nabestaande over een gedraging jegens een klager die inmiddels is overleden.
In afwijking van het eerste lid kunnen, indien de omstandigheden van het geval daartoe naar het oordeel van de commissie nopen, andere dat de in het eerst en tweede lid bedoelde personen een klacht indienen, doch uitsluitend indien de klacht de bejegening betreft die zij van de Stichting of van een onder haar verantwoordelijkheid werkzame persoon hebben ondervonden.
(..)
1 Marijke is een fingeerde naam