2005/035

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de minister van Verkeer en Waterstaat zijn verzoek om vergoeding van schade aan zijn auto heeft afgewezen.

Met name klaagt hij erover dat de minister:

- heeft gesteld dat de schade niet kan zijn veroorzaakt op de Kruisberg;

- in haar herhaalde afwijzing van 27 februari 2004 niet is ingegaan op de argumenten die verzoeker naar aanleiding van een eerdere afwijzing van 5 november 2003 had aangevoerd;

- de conclusie in het rapport van de ingeschakelde schade-expert niet heeft geïnterpreteerd met de kennis die bij het ministerie aanwezig mag worden verwacht.

Beoordeling

1. Verzoeker vroeg Rijkswaterstaat bij brief van 7 april 2003 om vergoeding van schade aan zijn auto die volgens hem was ontstaan als gevolg van een gebrekkig wegdek op de Kruisberg, een deel van de rijksweg A2 ter hoogte van Meerssen.

De minister van Verkeer en Waterstaat wees deze schadeclaim af omdat de schade aan verzoekers auto volgens de minister niet was ontstaan op de Kruisberg.

2. In een geval als dit, waarin een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding niet kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter, is de Nationale ombudsman bevoegd die klacht te onderzoeken en te beoordelen, maar stelt hij zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

3. Het redelijkheidsbeginsel brengt mee dat bestuursorganen voorafgaand aan elk handelen, of dit nu een rechtshandeling of een feitelijke handeling betreft, het belang van het realiseren van een doelstelling moet afwegen tegen de belangen van de burger. In het licht van het realiseren van de doelstelling mag de uitkomst van die belangenafweging niet onredelijk zijn.

4. Wat betreft de gehoudenheid tot schadevergoeding brengt het redelijkheidsvereiste mee dat het bestuursorgaan mag weigeren om financiële aansprakelijkheid voor ontstane schade te aanvaarden indien het op goede gronden zijn aansprakelijkheid betwist en daarom van de burger mag verlangen om vragen betreffende onrechtmatigheid van het handelen of betreffende de overige voorwaarden om de schadeclaim toe te wijzen aan het oordeel van de burgerlijke rechter te onderwerpen. Dit is slechts anders indien de gronden en de overwegingen waarop een dergelijke betwisting berust, zo evident onjuist zijn dat het bestuursorgaan in redelijkheid niet tot zijn beslissing had kunnen komen. Alsdan moet de afweging van het belang van het bestuursorgaan bij betwisting van zijn gehoudendheid tot schadevergoeding tegenover het belang van de burger bij schadevergoeding worden geacht in strijd met het redelijkheidsvereiste te hebben plaatsgevonden.

5. Rijkswaterstaat vroeg naar aanleiding van verzoekers claim een particulier schadeonderzoek- en expertisebureau een onderzoek in te stellen naar de schade aan verzoekers auto. Dit bureau kwam op basis van het beeld van de schade aan verzoekers auto tot de slotsom dat die schade niet was ontstaan op de Kruisberg.

In verband daarmee liet de minister op 5 november 2003 aan verzoeker weten dat zij geen aansprakelijkheid kon erkennen en niet zou overgaan tot schadevergoeding.

6. Naar aanleiding van verzoekers tegenwerpingen verzocht Rijkswaterstaat het eerder ingeschakelde bureau om een reactie. In een nadere rapportage herhaalde dit bureau dat het typische schadebeeld dat bij veel auto's was ontstaan als gevolg van schade opgelopen op de Kruisberg, bij verzoekers auto ontbrak. Volgens dit bureau kon de schade aan verzoekers auto dan ook niet zijn ontstaan op de Kruisberg.

Onder verwijzing naar deze nadere rapportage handhaafde de minister bij brief van 22 juli 2004 haar standpunt. Daarbij ging zij ook in op verzoekers stelling dat het afwijkende schadebeeld was veroorzaakt door zijn rijstijl. Volgens de minister vormde die rijstijl geen afdoende verklaring voor het afwijkende schadebeeld omdat steenslag (mede) wordt veroorzaakt door mede-weggebruikers. De minister wees verzoeker op de mogelijkheid van een procedure bij de burgerlijke rechter.

7. Gezien de conclusie en de onderbouwing daarvan van de ingeschakelde expert kan naar het oordeel van de Nationale ombudsman niet worden gezegd dat de gronden en overwegingen waarop de minister verzoekers claim heeft afgewezen, zo evident onjuist zijn dat zij in redelijkheid niet tot haar beslissing heeft kunnen komen. Het gegeven dat verzoeker het niet eens is met de conclusie dat zijn schade niet is ontstaan op de Kruisberg doet daar niet aan af.

8. Verzoeker heeft er nog op gewezen dat de minister in haar herhaalde afwijzing van 27 februari 2004 niet is ingegaan op de argumenten die hij had aangevoerd naar aanleiding van de eerdere afwijzing, en dat de minister de conclusie van de expert niet heeft geïnterpreteerd met de kennis die bij het ministerie aanwezig mag worden geacht.

9. De conclusie van de ingeschakelde expert, die door Rijkswaterstaat op de hoogte is gesteld van verzoekers tegenargumenten, was zodanig helder en onderbouwd, dat niet valt in te zien dat de minister die conclusie op basis van bij haar ministerie beschikbare kennis anders had moeten interpreteren dan zij heeft gedaan. Bovendien is zij in haar brief van 22 juli 2004 ingegaan op verzoekers argument dat het afwijkende schadebeeld zou samenhangen met zijn rijstijl.

10. Door verzoekers claim af te wijzen heeft de minister niet gehandeld in strijd met het vereiste van redelijkheid. Van strijd met enig ander vereiste van behoorlijkheid is in dit verband evenmin gebleken. De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de minister van Verkeer en Waterstaat is niet gegrond.

Onderzoek

Op 12 mei 2004 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer W. te Maastricht, met een klacht over een gedraging van de minister van Verkeer en Waterstaat.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister bij brief van 1 juli 2004 verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

De reactie van de minister werd op 19 november 2004 ontvangen.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De minister liet weten zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt.

A. feiten

1. Bij brief van 7 april 2003 stelde verzoeker de Dienstkring St. Joost van Rijkswaterstaat aansprakelijk voor de volgens hem bovenmatige schade die aan zijn auto was ontstaan als gevolg van opspattende stenen en steentjes op de rijksweg A2 tussen Maastricht en Heerlen, in het bijzonder op de Kruisberg.

2. Het Hoofd van de Dienstkring St. Joost deelde bij brief van 15 april 2003 namens de minister aan verzoeker mee dat er een onderzoek liep naar de oorzaak van de steenslag op de A2 in de gemeente Meerssen. Verzoeker zou nader worden geïnformeerd over de afhandeling van zijn claim zodra meer duidelijkheid bestond over bedoelde oorzaak.

3. Met het oog op de beoordeling van verzoekers claim verzocht genoemd hoofd bij brief van 21 mei 2003 aan verzoeker om toezending van enkele bewijsstukken met betrekking tot de schade aan zijn auto.

4. Verzoeker stuurde op 9 juni 2003 een proces-verbaal in, opgemaakt door de politie te Meerssen. Blijkens dit proces-verbaal had verzoeker op 5 juni 2003 aangifte gedaan van vernieling aan zijn auto als gevolg van steenslag door werkzaamheden op de A2 ter hoogte van de Kruisberg te Meerssen.

5. Op 26 augustus 2003 stuurde verzoeker het ministerie een offerte van zijn dealer die de schade aan zijn auto had geraamd op € 2.687.

6. Het Hoofd van de Dienstkring St. Joost deelde bij brief van 29 augustus 2003 aan verzoeker mee dat hij op korte termijn bericht zou ontvangen van een schade-onderzoek- en expertisebureau voor een onderzoek betreffende de door verzoeker geclaimde schade aan zijn auto. Hij voegde daar aan toe dat het verrichten van dit onderzoek geen erkenning van aansprakelijkheid inhield.

7. De minister van Verkeer en Waterstaat liet bij brief van 5 november 2003 aan verzoeker weten dat zijn auto op 25 september 2003 was geïnspecteerd door een schade-onderzoek- en expertisebureau en dat naar de mening van de expert de schade aan verzoekers auto niet was ontstaan op de Kruisberg aangezien die schade niet overeenkwam met het beeld van de schade die aan andere voertuigen was ontstaan op de Kruisberg. De minister voegde daar aan toe dat zij in verband daarmee geen aansprakelijkheid kon erkennen en niet zou overgaan tot enige vergoeding.

Met haar brief stuurde de minister verzoeker het expertiserapport toe. In dit rapport had een expert van het ingeschakelde bureau aangegeven dat en waarom de schade aan verzoekers auto naar zijn mening niet was ontstaan op de Kruisberg. Volgens de expert was de beschadiging aan verzoekers auto ontstaan door zand, terwijl het bij schade die op de Kruisberg was ontstaan ging om schade als gevolg van kapot gedrukt asfalt dat was los gereden en was opgeworpen door andere weggebruikers. Die schade die daarvan het gevolg was, gaf een ander beeld dan de schade aan verzoekers auto, aldus de expert.

8. Bij brief van 26 november 2003 deelde verzoeker het ministerie mee dat en waarom de bewuste schade naar zijn mening wél was ontstaan op de Kruisberg. Daarbij benadrukte hij dat hij zijn rijstijl had aangepast teneinde schade zoveel mogelijk te voorkomen. Ook stuurde hij een brief mee van zijn dealer waarin deze had meegedeeld dat de schade aan verzoekers auto gezien de grootte van de beschadigingen naar zijn mening was veroorzaakt door steenslag en niet door op het wegdek aanwezig zand.

9. Het Hoofd van de Dienstkring St. Joost legde verzoekers brief voor aan het schade-onderzoek- en expertisebureau dat verzoekers auto had geïnspecteerd.

In een nadere rapportage van dit bureau van 6 februari 2004 staat het volgende:

“…Deze beschadigingen (aan verzoekers auto; N.o.) waren zeer talrijk. Onze expert deelt de visie van de reparateur, dat de aangetroffen schade aanmerkelijk meer was dan gebruikelijk/normaal te verwachten, gelet op de km-stand en leeftijd auto.

Door de inspectie van andere auto's, die schade hebben opgelopen op de Kruisberg, was bij onze expert een duidelijk beeld ontstaan van de aldaar ontstane schade aan lakwerk, glas en kunststof delen.

Bij deze Honda ontbrak dit typische schadebeeld ontstaan door asfaltbreukdelen. Met andere woorden de geïnspecteerde schade aan (verzoekers auto; N.o.) kan niet zijn ontstaan op de Kruisberg. Reden voor onze expert om geen schadevaststelling te doen bij deze Honda…”

10. Onder verwijzing naar de rapportage van 6 februari 2004 liet de minister bij brief van 27 februari 2004 aan verzoeker weten dat zijn argumenten haar mening inzake de afwijzing van verzoekers schadeclaim niet hadden doen veranderen, en dat de afwijzing van die claim dan ook werd gehandhaafd.

11. Verzoeker richtte zich bij brief van 22 maart 2004 tot de minister. In zijn brief gaf hij aan dat en waarom hij het niet eens was met het standpunt van het ministerie.

12. De minister liet bij brief van 22 juli 2004 aan verzoeker weten geen mogelijkheid te zien een andersluidend standpunt in te nemen. Zij stelde in dat verband het volgende:

“…De afwijzing van uw claim houdt niet in, dat de door u overgelegde bewijsdocumenten, met name het proces-verbaal, geen getrouwe weergave zou zijn van feiten. Integendeel het proces-verbaal is indertijd uitsluitend gevraagd teneinde zekerheid te hebben, of u op de aangegeven datum(s), op de Kruisberg als weggebruiker bent geweest (trajectverklaring). Dit bewijs is door u zonder meer sluitend geleverd. Daarmee is echter de vraag of mijn directie ook aansprakelijk is, (nog) niet beantwoord. Vereist is het vaststellen van het oorzakelijk verband tussen schadeoorzaak (steenslag A2) en schade. Voor de beantwoording van deze vraag is het rapport van de door mijn dienst benaderde expert doorslaggevend geweest. Blijkens dit rapport is gelet op het type schade geen oorzakelijk verband aangenomen. Daarbij wordt men name gewezen op het geconstateerde afwijkende schadebeeld. Uw argument dat dit verband houdt met uw rijstijl, is geen afdoende verklaring hiervoor, omdat de inslag van steenslag (mede) wordt veroorzaakt door de overige weggebruikers.

Tenslotte wil ik u wellicht ten overvloede wijzen op de mogelijkheid ons standpunt in rechte te betrekken via een kantongerechtprocedure…”

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt minister

In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman deelde de minister van Verkeer en Waterstaat het volgende mede:

“…De feiten inzake het onderhoud van de weg

Als peildatum is gekozen 15 april 2003. Vanaf die datum zijn de weggebruikers door waarschuwingsborden en een snelheidsbeperking aantoonbaar op de hoogte van de toestand van het wegdek van de A2 Maastricht-Geleen ter hoogte van de Kruisberg. De getroffen maatregelen heffen als het ware in juridische zin (behoudens het procesrisico) de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat voor de gebrekkige toestand van het wegdek op.

De getroffen maatregelen zijn: 11 februari 2003 plaatsen borden “opspattend split”; 14 en 15 maart 2003 aanbrengen coating; 2 en 3 april 2003 veegactie en vanaf die datum periodieke wegdekcontrole; 15 april 2003 zijn naar aanleiding van schadeclaims gebodsborden geplaatst met een maximale snelheid van 70 en 90 km/u op de Oost- en Westbaan van de A2; 18 april plaatsen extra waarschuwingsborden “opspattend split”; 31 mei 2003 plaatsing borden met een adviessnelheid van 70 km/u in verband met de verkeersveiligheid; op 24 juli 2003 zijn de herstelwerkzaamheden aan het wegdek op de Oostbaan afgerond en is de tijdelijke bebording met de adviessnelheid verwijderd.

Beoordeling van het optreden van Rijkswaterstaat

(…)

In zijn algemeenheid geldt dat voor erkenning van aansprakelijkheid door de wegbeheerder, de toestand van de weg gebrekkig moet zijn (gebrekcriterium). De toestand van de weg in casu bovenmatig opspattende stenen na de plaatsing van geluidsschermen, waardoor de kans op zaakbeschadiging is verhoogd, geeft de wegbeheerder op zich onvoldoende aanleiding op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijkheid te erkennen. De weggebruiker moet immers zijn rijgedrag aanpassen aan de gesteldheid van de weg.

Voor de beoordeling van de claim van (verzoeker; N.o.) is gelet op de hiervoor genoemde hoofdregel de onderstaande handelwijze gekozen en aan de hand van de navolgende criteria getoetst:

- geen schadevergoeding voor schade ten gevolge van steenslag A2 ontstaan na de getroffen verkeersmaatregelen van Rijkswaterstaat. Vanaf deze datum zijn de weggebruikers op de hoogte van de toestand van het wegdek, waaraan het rijgedrag dient te worden aangepast. Met de getroffen verkeersmaatregelen alsook de periodieke controle van het wegdek na de veegactie en de aangebrachte coating heeft Rijkswaterstaat in deze bijzondere omstandigheid al het mogelijke gedaan, waartoe zij op grond van de zorgplicht voor de toestand van het wegdek gehouden is;

- geen schadevergoeding voor schade die niet dan wel onvoldoende met bewijsdocumenten wordt ondersteund;

- schade ontstaan vóór de getroffen verkeersmaatregelen en voldoende aangetoond, komt voor vergoeding in aanmerking.

Om in aanmerking te kunnen komen voor een vergoeding van de ruit- en lakschade moet het navolgende worden aangetoond:

- de schadelocatie door middel van een zogenoemde trajectverklaring en/of onafhankelijke getuigenverklaring;

- de schadedatum door middel van een proces-verbaal of een mutatie bij de politie;

- de aard en omvang van de schade door middel van een offerte en/of expertiserapport en/of nota's.

In het geval van (verzoeker; N.o.) is het proces-verbaal gevraagd om zekerheid te hebben of (verzoeker; N.o.) op de aangegeven datum(s), op de Kruisberg als weggebruiker is geweest (trajectverklaring). Dit bewijs is door (verzoeker; N.o.) zondermeer sluitend geleverd. Daarmee is echter de vraag of Rijkswaterstaat ook aansprakelijk is, nog niet beantwoord. Vereist is het vaststellen van het oorzakelijke verband tussen schadeoorzaak (steenslag A2) en zijn schade. Daartoe is het rapport van de door Rijkswaterstaat benaderde schade expert doorslaggevend geweest. Blijkens dit rapport is gelet op het type schade geen oorzakelijk verband aangenomen. Met name wordt daarbij gewezen op het afwijkende schadebeeld. Dat dit verband zou houden met de rijstijl van (verzoeker; N.o.) is geen afdoende verklaring hiervoor, omdat steenslag (mede) wordt veroorzaakt door de overige weggebruikers.

Conclusie

Ik betreur het dat (verzoeker; N.o.) deze schade heeft ondervonden.

Rijkswaterstaat betoogt dat de afwijzing van de schadeclaim niet inhoudt, dat de door (verzoeker; N.o.) overgelegde bewijsdocumenten met name het proces-verbaal, geen getrouwe weergave zouden zijn van feiten. Ik zie echter ook in dit stadium geen reden om de klacht van (verzoeker; N.o.) als gegrond te beschouwen en aansprakelijkheid te erkennen, omdat het oorzakelijke verband tussen schadeoorzaak (steenslag A2) en zijn schade niet is aangetoond…”

Instantie: Minister van Verkeer en Waterstaat

Klacht:

Verzoek om schadevergoeding auto afgewezen: gesteld dat schade niet kan zijn veroorzaakt op Kruisberg, in herhaalde afwijzing niet ingegaan op argumenten die verzoeker eerder had aangevoerd, conclusie in rapport van schade-expert niet geïnterpreteerd met de kennis die mag worden verwacht.

Oordeel:

Niet gegrond