2004/453

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat medewerkers van de Penitentiaire Inrichtingen Overijssel (P.I.), locatie Almelo, geen actie hebben ondernomen naar aanleiding van zijn bevestigende antwoord op de vraag van een medewerker van de P.I. of hij zijn woning wilde aanhouden.

Verder klaagt verzoeker erover dat het hoofd van deze P.I. heeft verzuimd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere mededeling te doen van het verblijf van verzoeker in deze instelling.

Beoordeling

Algemeen

1. Verzoeker verbleef gedurende de periode van 12 januari 2001 tot 2 september 2002 in de Penitentiaire Inrichtingen Overijssel, locatie: Huis van Bewaring De Karelskamp te Almelo. Na zijn invrijheidsstelling ontdekte verzoeker dat zijn huurwoning te Almere was ontruimd en hem de huur was opgezegd. Dit terwijl verzoeker ervan uit was gegaan dat medewerkers van De Karelskamp ervoor hadden gezorgd dat hij zijn woning tijdens zijn detentie kon aanhouden. Verzoeker was die mening toegedaan omdat een medewerker van De Karelskamp hem bij aanvang van zijn detentie zou hebben gevraagd of hij zijn woning wilde aanhouden, op welke vraag hij bevestigend zou hebben geantwoord.

2. In een brief van 13 mei 2003 aan Huis van Bewaring De Karelskamp uitte verzoeker zijn ongenoegen over de gang van zaken. Verzoeker merkte in die brief onder meer op dat hem in het begin van zijn detentie was gevraagd of hij zijn woning wilde aanhouden, hetgeen hij had beaamd. Na zijn invrijheidsstelling bleek hem echter dat vanuit De Karelskamp daartoe geen enkele actie was ondernomen. Hierdoor was hij niet alleen zijn woonruimte kwijtgeraakt, maar ook zijn volledige inboedel.

3. Aangezien een reactie op zijn klachtbrief uitbleef, wendde verzoeker zich op 30 augustus 2003 tot de Nationale ombudsman.

4. De Nationale ombudsman legde de brief van verzoeker van 30 augustus 2003 op 27 oktober 2003 voor aan P.I. Overijssel te Almelo met het verzoek de klacht van verzoeker van 13 mei 2003 alsnog overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht af te doen.

5. Bij brief van 13 november 2003 wees de locatiedirecteur van P.I. Overijssel de klacht van verzoeker af. De directeur gaf hierbij onder meer aan dat een medewerker van de afdeling Bureau Selectie en Detentiebegeleiding (BSD) van De Karelskamp hem had meegedeeld dat het niet gebruikelijk is dat een medewerker van deze afdeling een gedetineerde de vraag stelt of hij zijn woning tijdens detentie wil aanhouden. Het initiatief in dezen ligt altijd bij de gedetineerde zelf. Verder bleek uit de bij de inrichting en de reclassering omtrent de detentie van verzoeker geregistreerde gegevens, dat verzoeker deze kwestie nooit had aangekaart.

6. Verzoeker kon zich niet verenigen met de zienswijze van de locatiedirecteur en wendde zich per brief van 26 november 2003 opnieuw tot de Nationale ombudsman.

I. Ten aanzien van de klacht dat medewerkers van de P.I. geen actie hebben ondernomen naar aanleiding van verzoekers bevestigende antwoord op de vraag van een medewerker van de P.I. of hij zijn woning wilde aanhouden

Bevindingen

1. In zijn brief van 26 november 2003 aan de Nationale ombudsman gaf verzoeker aan dat hij zeker wist dat hem tijdens zijn verblijf in De Karelskamp was gevraagd of hij zijn woning wilde behouden. Hij merkte hierbij tevens op dat hij het ook niet meer dan logisch vond dat medewerkers van het huis van bewaring hem hierbij behulpzaam waren omdat hij de wettelijke bepalingen op dit punt niet kende.

2. Tijdens een telefoongesprek met een medewerker van Bureau Nationale ombudsman op 19 maart 2004 gaf verzoeker aan dat een vrouwelijke medewerker van het BSD aan hem had gevraagd of hij zijn woning tijdens detentie wilde aanhouden.

3. De minister van Justitie liet in reactie op de klacht weten dat hij van mening was dat de directeur van De Karelskamp niets te verwijten viel. Uit informatie van De Karelskamp was hem gebleken dat verzoeker tijdens zijn detentie in De Karelskamp tweemaal was bezocht door een reclasseringsmedewerker. Ten tijde van het eerste gesprek was verzoekers geestelijke toestand zodanig, dat de reclasseringsmedewerker geen mogelijkheid zag om een voorlichtingsrapport uit te brengen. Tijdens het tweede gesprek op 21 mei 2001 bleek aan de zijde van verzoeker geen hulpvraag aanwezig te zijn. Verder had op 15 januari 2001 een intakegesprek plaatsgevonden tussen verzoeker en een medewerker van De Karelskamp. Het is gebruikelijk dat in een dergelijk gesprek de gang van zaken tijdens het verblijf in de inrichting wordt uitgelegd. Het is niet gebruikelijk dat in een dergelijk gesprek het aanhouden van een woning aan de orde komt. Uit de van dit intakegesprek opgestelde registratie bleek ook dat het behoud van verzoekers woning geen onderwerp van gesprek was geweest. De minister liet verder nog weten dat het in feite aan de gedetineerde zelf is om te beslissen of hij zijn huurwoning tijdens detentie wil aanhouden. Een gedetineerde zal in dat geval zelf zorg moeten dragen voor het voldoen van de verschuldigde huurpenningen. Voor een directeur van een penitentiaire inrichting is hierin geen enkele taak weggelegd.

4. Bij zijn reactie zond de minister van Justitie enkele bijlagen mee, waaronder een brief van Reclassering Nederland van 26 februari 2004 aan Huis van Bewaring De Karelskamp waarin staat dat verzoeker tijdens zijn gesprekken met reclasseringsmedewerkers geen hulpvraag heeft gehad, mutaties uit het Cliënt Volg Systeem van Reclassering Nederland, de registratie die was opgemaakt naar aanleiding van het intakegesprek op 15 januari 2001 tussen een medewerker van De Karelskamp en verzoeker, alsmede afschriften van de dagrapportages van De Karelskamp en een afschrift van het Detentie Begeleidingsplan.

5. In antwoord op enkele vragen van de Nationale ombudsman gaf verzoeker in zijn brief van 14 september 2004 aan dat hem tijdens het intakegesprek was gevraagd of hij zijn woning wilde behouden. Vervolgens had hij meerdere malen bij diverse medewerkers van De Karelskamp geïnformeerd naar de stand van zaken. Daarbij zou tegen hem zijn gezegd dat "zij" hem zouden benaderen. Verder liet hij in die brief weten dat zijn ouders niet in staat waren geweest ervoor te zorgen dat hij zijn woning kon behouden.

6. Een medewerker van afdeling BSD van De Karelskamp verklaarde op 23 september 2004 telefonisch tegenover een medewerker van Bureau Nationale ombudsman dat verzoeker tijdens zijn detentie nooit met een medewerker van het BSD had gesproken. Hierover was immers niets terug te vinden in het computersysteem. Ongebruikelijk was dit niet omdat BSD-medewerkers niet automatisch met elke gedetineerde een gesprek hebben. Indien een gedetineerde een hulpvraag heeft, kan hij zelf een gesprek met een medewerker aanvragen middels het invullen van een verzoekbriefje. Verder merkte hij op dat het behoud van een woning tijdens detentie geen gespreksonderwerp is dat op initiatief van een BSD-medewerker ter sprake wordt gebracht. Een gedetineerde moet daar zelf mee komen.

Beoordeling

7. Het staat vast dat verzoeker gedurende enige tijd gedetineerd heeft gezeten in Huis van Bewaring De Karelskamp. Verzoeker stelt in zijn verzoekschrift dat hem tijdens dit verblijf is gevraagd of hij zijn woning wilde behouden. Tijdens het onderzoek gaf verzoeker aan dat dit door een vrouwelijke medewerker van afdeling BSD aan hem zou zijn gevraagd. Deze lezing van verzoeker over het optreden van een BSD-medewerker staat lijnrecht tegenover de lezing daarover van de minister van Justitie, respectievelijk de medewerkers van Huis van Bewaring De Karelskamp. Zij stellen dat verzoeker op dit punt nooit een hulpvraag heeft gehad en dat dit onderwerp dus nooit aan de orde is geweest.

8. In het algemeen onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel over een (onderdeel van een) klacht, als de stellingen van verzoeker (op dat punt) lijnrecht staan tegenover de stellingen van het bestuursorgaan. Die situatie doet zich niet voor als er sprake is van omstandigheden op grond waarvan aan de ene stelling meer betekenis moet worden gehecht dan aan de andere stelling.

9. In dit geval heeft de minister van Justitie, evenals medewerkers van De Karelskamp, gemotiveerd betwist dat een medewerker van De Karelskamp op enig moment met verzoeker heeft gesproken over het behoud van zijn woning. De minister heeft daartoe onder meer verwezen naar de gegevens over verzoeker zoals die door De Karelskamp en Reclassering Nederland zijn vastgelegd. Daaruit blijkt volgens de minister dat het behoud van de woning van verzoeker nooit ter sprake is geweest, anders zou dit zeker uit de vastgelegde gegevens hebben moeten blijken.

10. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat in de overgelegde gegevens inderdaad nergens staat vermeld dat op enig moment aan verzoeker de vraag is gesteld of hij zijn woning wilde behouden noch dat verzoeker dit onderwerp zelf heeft aangekaart. Dit betreft niet alleen verscheidene gegevens van De Karelskamp (een registratie van het intakegesprek op 15 januari 2001, de dagrapportages en het Detentie Begeleidingsplan), maar ook gegevens uit het Cliënt Volg Systeem van Reclassering Nederland. Het gaat hierbij dus om gegevens van twee verschillende instanties die door verschillende medewerkers zijn opgesteld. Daarbij komt dat deze gegevens reeds tijdens de detentie van verzoeker zijn vastgelegd en een zeer nauwkeurige en gedetailleerde weergave bevatten van de gesprekken die met verzoeker zijn gevoerd en de indrukken die zijn ontstaan. De Nationale ombudsman ziet dan ook geen reden om aan de juistheid van deze gegevens te twijfelen. Gelet hierop bestaan er dan ook onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat verzoeker op enig moment aan medewerkers van De Karelskamp heeft aangegeven dat hij zijn woning wilde behouden. De medewerkers van De Karelskamp kan dan ook geen verwijt worden gemaakt dat zij hiertoe geen actie hebben ondernomen.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.

II. Ten aanzien van de klacht dat het hoofd van de P.I. heeft verzuimd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere mededeling te doen van het verblijf van verzoeker in deze instelling

Bevindingen

1. Verzoeker liet de Nationale ombudsman in zijn brief van 26 november 2003 verder nog weten dat de directeur van de P.I. te Almelo had verzuimd de gemeente Almere op de hoogte te stellen van zijn verblijf in De Karelskamp.

2. In zijn reactie op deze klacht wees de minister van Justitie op artikel 75 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (WGBA, zie Achtergrond, onder 1.4.) waarin is bepaald dat het hoofd van een penitentiaire instelling het college van burgemeesters en wethouders (van de plaats waar de instelling is gevestigd) mededeling doet van de personen die in de instelling verblijven. De bevolkingsadministratie van De Karelskamp stuurt de gemeente Almelo bij binnenkomst van een gedetineerde hiertoe een standaardformulier 'Aangifte van tijdelijke vestiging'. De gemeente Almelo stuurt vervolgens een briefje aan de gedetineerde met de vraag of deze inschrijving op het adres van De Karelskamp wenst. Indien een gedetineerde aangeeft dit te willen, licht de gemeente Almelo de gemeente waar de gedetineerde ingeschreven staat hierover in, aldus de minister. Voor de directeur van De Karelskamp bestond dan ook geen enkele verplichting om de gemeente Almere te informeren.

3. Als bijlage bij zijn reactie zond de minister een afschrift van het formulier 'Aangifte van tijdelijke vestiging' van Huis van Bewaring De Karelskamp mee.

4. Op een uitdrukkelijke vraag van de Nationale ombudsman gaf verzoeker in een brief van 14 september 2004 ten antwoord dat hij tijdens zijn verblijf in De Karelskamp nooit een brief van de gemeente Almelo had ontvangen waarin hem was gevraagd of hij inschrijving op het adres van De Karelskamp wenste.

5. De minister antwoordde op 16 september 2004 op een vraag van de Nationale ombudsman dat in De Karelskamp geen aantekening wordt bijgehouden van het versturen van het betreffende formulier aan de gemeente. Zeker is wel dat deze formulieren altijd worden verstuurd. Het betreft een routinehandeling.

6. Uit inlichtingen van de gemeente Almelo werd duidelijk dat De Karelskamp de gemeente altijd middels een daartoe bestemd formulier in kennis stelt van de personen die in de instelling verblijven. Of dat in het geval van verzoeker ook daadwerkelijk was gebeurd, viel thans niet meer na te gaan. Dit komt omdat het verblijf van een persoon in een penitentiaire inrichting altijd wordt genoteerd in een zogenaamde papieren 'klapper'. Hiervan wordt geen aantekening gemaakt in de basisadministratie persoonsgegevens. Indien een gedetineerde vertrekt, wordt zijn naam uit deze klapper verwijderd. De medewerker van de gemeente Almelo gaf aan dat hij er niet aan twijfelde dat dit in het geval van verzoeker ook zo was gegaan. Wel merkte hij op dat, in tegenstelling tot de minister van Justitie op dit punt beweerde, de gemeente Almelo de gedetineerde vervolgens niet aanschrijft met de vraag of hij inschrijving in de gemeente Almelo wenst. Formeel zou dit misschien wel moeten, aldus de betreffende medewerker, maar in de praktijk is gebleken dat dit teveel rompslomp geeft. Veel gedetineerden verblijven namelijk maar voor korte tijd in De Karelskamp en zij weten bovendien vaak niet in welke gemeente zij formeel staan ingeschreven. Daarbij komt dat de huidige werkwijze nog nooit problemen heeft opgeleverd.

7. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman is de gemeente Almere om een uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens verzocht. Daaruit bleek onder meer dat verzoeker vanaf 6 juni 1990 op het woonadres X te Almere stond ingeschreven. Met ingang van 22 januari 2001 - dus na de datum van aanvang detentie, 12 januari 2001 - is dit woonadres gewijzigd in een briefadres.

8. Daarnaar gevraagd, liet verzoeker weten dat hij niet wist wie voor aangifte van dit briefadres had zorggedragen.

9. Navraag bij een medewerker van afdeling Burgerzaken van de gemeente Almere op 7 oktober 2004 leerde dat iemand altijd zelf moet zorgdragen voor wijziging van een woonadres in een briefadres. Dit kan óf door persoonlijk aan de balie te verschijnen óf door een brief, vergezeld van een kopie van een legitimatiebewijs, te sturen.

Beoordeling

10. In beginsel dient een in Nederland woonachtige persoon conform de wettelijke bepalingen ter zake zorg te dragen voor de registratie van zijn/haar woonadres in de gemeentelijke basisadministratie (zie Achtergrond, onder 1.1.). Indien die persoon zich niet op het juiste woonadres heeft laten registreren komen de gevolgen hiervan in beginsel voor risico van die persoon. Artikel 75 van de WGBA bepaalt verder dat een directeur van een P.I. aan het college van burgemeester en wethouders van de plaats waar de instelling is gevestigd mededeling dient te doen van de personen die in zijn inrichting verblijven (zie Achtergrond, onder 1.4.).

11. Op basis van artikel 67, eerste lid, WGBA (zie Achtergrond, onder 1.3.) geldt voor degene die in een bepaalde instelling zijn woonadres heeft, dat hij een briefadres kan kiezen. Het gaat om instellingen waarvan het adres een dermate gevoelig gegeven is dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene onevenredig zou kunnen worden geschaad door opneming van dat adres in de basisadministratie. Indien een persoon die in een aangewezen instelling woont aangifte doet van een briefadres, zal in de basisadministratie dat briefadres worden opgenomen, in plaats van het woonadres.

Dit betekent dat gedetineerden bijvoorbeeld op een zogenaamd 'briefadres' ingeschreven kunnen blijven in de gemeente van herkomst. Een gedetineerde dient zelf aangifte te doen van het gebruik van een briefadres. Schriftelijke aangifte is ook mogelijk.

12. De Nationale ombudsman oordeelt in dit geval als volgt.

Gebleken is dat de bevolkingsadministratie van Huis van Bewaring De Karelskamp standaard een formulier 'Aangifte van tijdelijke vestiging' aan de gemeente Almelo stuurt. Een medewerker van afdeling Burgerzaken van de gemeente Almelo heeft deze gang van zaken bevestigd. Een dergelijk beleid doet recht aan het bepaalde in artikel 75 van de WGBA. Gelet op de tekst van dat artikel behoeft een hoofd van een penitentiaire instelling slechts aan de gemeente waar de instelling is gevestigd, mededeling te doen van de personen die in zijn instelling verblijven. Deze wettelijke bepaling verlangt dus niet dat het hoofd van een penitentiaire inrichting de afdeling Burgerzaken van de gemeente van de woonplaats van een gedetineerde - in dit geval de gemeente Almere - informeert over het verblijf van een gedetineerde in zijn instelling. De Nationale ombudsman acht dit, gelet op de privacygevoeligheid van dergelijke informatie, ook niet aangewezen. Het is aan de gedetineerde zelf om te beslissen of hij daadwerkelijk wenst te worden ingeschreven in de gemeente waar de inrichting is gevestigd dan wel kiest voor inschrijving op een briefadres elders.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Penitentiaire Inrichtingen Overijssel, locatie Almelo, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 3 december 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer Wx uit Almere, met een klacht over een gedraging van de Penitentiaire Inrichtingen (P.I.) Overijssel, locatie Almelo. Verzoeker had zich al eerder, te weten bij brief van 30 augustus 2003 tot de Nationale ombudsman gewend. Daaruit bleek dat P.I. Overijssel de klachtbrief van verzoeker van 13 mei 2003 niet volgens de wettelijke voorschriften voor klachtbehandeling had behandeld om welke reden de Nationale ombudsman de P.I. per brief van 27 oktober 2003 verzocht dit alsnog te doen.

Na ontvangst van de brief van verzoeker van 26 november 2003, werd naar de gedraging alsnog een onderzoek ingesteld. De gedraging wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werden de minister en verzoeker een aantal specifieke vragen gesteld. Ook afdeling Burgerzaken van de gemeente Almelo en afdeling Burgerzaken van de gemeente Almere werden verzocht inlichtingen te verstrekken. Tot slot werd informatie ingewonnen bij Bureau Selectie en Detentiebegeleiding van Huis van Bewaring De Karelskamp.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch de minister van Justitie noch verzoeker gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

1. Een brief van verzoeker van 30 augustus 2003 aan de Nationale ombudsman. Als bijlage bij die brief zond verzoeker een afschrift van zijn klachtbrief van 13 mei 2003 aan Huis van Bewaring De Karelskamp mee.

2. Een brief van de Nationale ombudsman van 27 oktober 2003 aan Penitentiaire Inrichtingen Overijssel te Almelo.

3. Een brief van 13 november 2003 van de locatiedirecteur van Penitentiaire Inrichtingen Overijssel te Almelo aan verzoeker.

4. Het verzoekschrift van 26 november 2003 aan de Nationale ombudsman.

5. De openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 16 februari 2004.

6. Een telefoonnotitie van een gesprek op 19 maart 2004 tussen een medewerker van Bureau Nationale ombudsman en verzoeker.

7. Het standpunt van de minister van Justitie van 3 juni 2004 aangaande de door de Nationale ombudsman in onderzoek genomen klacht.

8. De schriftelijke reactie van verzoeker van 7 juli 2004.

9. Een brief van de substituut-ombudsman van 2 september 2004 aan verzoeker.

10. Een brief van de substituut-ombudsman van 2 september 2004 aan de minister van Justitie.

11. Een notitie van een telefoongesprek op 16 september 2004 tussen een medewerker van Bureau Nationale ombudsman en een medewerker van afdeling Juridische Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie.

12. Het schriftelijke antwoord van 14 september 2004 van verzoeker aan de Nationale ombudsman.

13. Een faxbericht, gedateerd 22 september 2004, van de Nationale ombudsman aan afdeling Burgerzaken van de gemeente Almelo met een verzoek om informatie.

14. Een faxbericht, gedateerd 22 september 2004, van de Nationale ombudsman aan afdeling Burgerzaken van de gemeente Almere met een verzoek om informatie.

15. Een notitie van een telefoongesprek op 23 september 2004 tussen een medewerker van Bureau Nationale ombudsman met een medewerker van afdeling Bureau Selectie en Detentiebegeleiding van Huis van Bewaring De Karelskamp.

16. Een notitie van een telefoongesprek op 27 september 2004 tussen een medewerker van Bureau Nationale ombudsman en een medewerker van afdeling Burgerzaken van de gemeente Almelo.

17. Een uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Almere.

18. Een notitie van een telefoongesprek op 7 oktober 2004 tussen een medewerker van Bureau Nationale ombudsman en een medewerker van afdeling Burgerzaken van de gemeente Almere.

Bevindingen

Zie onder Beoordeling.

Achtergrond

1. Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (WGBA)

1.1. Artikel 65, eerste lid

"Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derden van de tijd in Nederland verblijf zal houden, is verplicht zich binnen vijf dagen na de aanvang van zijn verblijf in persoon te melden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van verblijf en adres te doen. Indien hij geen woonadres heeft, is hij verplicht een briefadres te kiezen en dient hij zich binnen de gestelde termijn te melden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen."

1.2. Artikel 66

"1. De ingezeten die zijn adres wijzigt, is verplicht binnen vijf dagen na de wijziging van het adres bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft, schriftelijk aangifte van adreswijziging te doen. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, dient hij een briefadres te kiezen en is hij verplicht overeenkomstig het bepaalde in de vorige volzin aangifte van adreswijziging te doen.

2. Hij doet in de aangifte mededeling van het nieuwe en het vorige adres."

1.3. Artikel 67

"1. Degene die zijn woonadres heeft in een instelling die is aangewezen op grond van het derde of het vierde lid kan, in afwijking van de artikelen 65, eerste lid, en 66, eerste lid, in plaats van zijn woonadres een briefadres kiezen en daarvan overeenkomstig de genoemde bepalingen aangifte doen.

2. Instellingen worden slechts aangewezen indien de aard van de instelling meebrengt, dat door opneming van het adres daarvan in de basisadministratie de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen onevenredig zou kunnen worden geschaad.

3. Onze Minister kan categorieën van instellingen dan wel instellingen afzonderlijk aanwijzen, voor zover het betreft:

a. instellingen voor gezondheidszorg;

b. instellingen op het gebied van de kinderbescherming;

c. penitentiaire instellingen.

4. Het college van burgemeester en wethouders kan een in de gemeente gevestigde instelling aanwijzen indien het betreft een instelling op het terrein van maatschappelijke opvang, bedoeld in artikel 2, onder d, van de Welzijnswet ( Stb. 447).

5. Het hoofd van een aangewezen instelling doet aan de betrokken personen tijdig schriftelijk mededeling van de mogelijkheid tot aangifte van een briefadres."

1.4. Artikel 75

"Het hoofd van een instelling of bedrijf waar personen verblijf plegen te houden, de instellingen, bedoeld in artikel 67 daaronder begrepen, doet, indien de instelling of het bedrijf ter zake door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen, op door het college van burgemeester en wethouder te bepalen tijdstippen aan het college van burgemeester en wethouders mededeling van de personen die naar redelijke verwachting in de instelling of het bedrijf voor onbepaalde tijd verblijf zullen houden dan wel gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zullen overnachten.

2. Huisregels Huis van Bewaring De Karelskamp te Almelo

2.1. Huisregel 4.3.1.

"Hulp vragen die betrekking hebben op reclasseringswerkzaamheden en verslavingszorg kunt u middels een verzoekbriefje voorleggen aan het BSD. Het is noodzakelijk dat u de hulpvraag goed omschrijft."

2.2. Huisregel 4.3.3. Bureau Sociale Dienstverlening (thans bureau Selectie en Detentiebegeleiding; N.o)

"De medewerkers van het Bureau Sociale Dienstverlening (BSD) kunnen u helpen met het oplossen van persoonlijke en materiële problemen. Daarnaast houdt het BSD zich bezig met zaken betreffende het verloop en de fasering van uw detentie en met het vrijhedenbeleid voorzover op u van toepassing.

Op uw schriftelijke verzoek verzorgt het BSD het instellen van hoger beroep en cassatieberoep.

De afdeling bevolking/BSD is middels een sprekersbriefje te bereiken. Verzoekbriefjes dienen voorzien te zijn van een duidelijke vraag en toelichting."

Instantie: Penitentiaire Inrichtingen Overijssel

Klacht:

Geen actie ondernomen n.a.v. verzoekers bevestigende antwoord op vraag of hij zijn woning wilde aanhouden; verzuimd aan gemeente Almere mededeling te doen van verzoeker's verblijf in instelling.

Oordeel:

Niet gegrond