2004/431

Rapport

Verzoekers klagen over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland jegens hen zijn opgetreden tijdens en na de nacht van 22 mei 2002.

Verzoekers klagen er met name over dat de betrokken ambtenaren:

- hardhandig zijn opgetreden bij verzoekers aanhouding door onder meer een been tegen zijn gezicht en zijn borst te drukken;

- geen uitleg hebben gegeven over het optreden;

- zich niet hebben gelegitimeerd;

- verzoeker hebben geboeid;

- verzoeker in onderbroek, zonder schoenen en met een voorwerp over zijn hoofd hebben afgevoerd;

- hun verblijfsruimte in het AZC in wanorde hebben achtergelaten;

- verzoeker onvoldoende medische zorg hebben gegeven.

Verzoekers klagen tevens over de wijze waarop een officier van justitie van het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad jegens hen is opgetreden tijdens de nacht van 22 mei 2002.

Verzoekers klagen er met name over dat de betrokken officier:

- geen uitleg heeft gegeven over het optreden;

- zich niet heeft gelegitimeerd;

- hun verblijfsruimte in het AZC in wanorde heeft achtergelaten.

Beoordeling

A. Algemeen

1. Op 22 mei 2002 om 02.18 uur traden politieambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland, als aanhoudingseenheid, de kamer van verzoekers en hun kinderen in asielzoekerscentrum (hierna: AZC) Q binnen ter aanhouding van verzoeker. Verzoeker werd verdacht van poging tot doodslag, diefstal met geweld, afpersing en zware mishandeling. De ambtenaren van de aanhoudingseenheid troffen verzoekers en hun kinderen aan in bed. Om 02.22 uur werd verzoeker overgebracht naar het politiebureau. Omstreeks 03.00 uur traden enkele andere ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland, tezamen met officier van justitie M. van het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad, verzoekers' kamer binnen teneinde deze ter inbeslagneming te doorzoeken. Tijdens deze doorzoeking rees jegens verzoekers eveneens een verdenking ter zake van heling, waarop ook verzoekster is aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Verzoekster is na verhoor op 23 mei 2002 heengezonden. Op 24 mei 2002 bevond de rechter-commissaris verzoekers inverzekeringstelling rechtmatig en beval hij diens bewaring. Op 27 mei 2002 is verzoeker heengezonden omdat de verdenking tegen hem van poging tot doodslag, diefstal met geweld, afpersing en zware mishandeling was vervallen. Verzoekers zijn wel vervolgd voor heling. Verzoeker tekende tegen de dagvaarding bezwaar aan, welk bezwaar de rechtbank Zwolle gegrond verklaarde. De politierechter sprak verzoekster vrij van opzetheling en verklaarde haar schuldig aan schuldheling zonder dat daarbij een straf werd opgelegd.

2. Alvorens toe te komen aan de beoordeling van de onderscheiden klachtonderdelen merkt de Nationale ombudsman op dat hij begrijpt dat het politieoptreden in de nacht van 22 mei 2002 grote indruk heeft gemaakt op verzoekers en hun kinderen. Daar komt nog bij dat naderhand is gebleken dat de verdenking die de rechtvaardiging vormde voor het politieoptreden achteraf gezien onterecht was. In dit verband hecht de Nationale ombudsman er aan in te stemmen met het oordeel van de korpsbeheerder uit de interne klachtenprocedure, dat het aanbieden van verontschuldigingen aan verzoekers en het informeren naar mogelijke schade op zijn plaats zouden zijn geweest, en dat er meer aandacht aan de nazorg had moeten worden besteed (zie Bevindingen, onder A.12.1. en 2.).

B. Het regionale politiekorps Flevoland

I. Ten aanzien van de wijze van aanhouding

1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat de ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland hardhandig zijn opgetreden bij verzoekers aanhouding door onder meer een been tegen zijn gezicht en zijn borst te drukken.

Verzoeker verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat hij wakker werd met een knie op zijn borst en dat er geen been tegen zijn gezicht was gedrukt.

Verzoekers' gemachtigde verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat hij zich niet kon voorstellen dat verzoeker zich fel heeft verzet tegen zijn aanhouding omdat hij direct daarvoor nog lag te slapen.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en wees er op dat verzoeker zich bij diens aanhouding hevig verzette. Er is niet gebleken van disproportioneel geweldgebruik door de politie, aldus de korpsbeheerder.

3. In het proces-verbaal van aanhouding van verzoeker stellen de politieambtenaren Cx en Hz dat zij zich duidelijk als politieambtenaren kenbaar hebben gemaakt, zowel mondeling als middels het opschrift 'Politie' op hun jassen. Desondanks gedroeg verzoeker zich tijdens de aanhouding agressief. Cx en Hz zagen, en Hz voelde, dat verzoeker twee keer sloeg en vier keer schopte. Hz voelde pijn ter hoogte van zijn middel en op zijn benen. Om het verzet te breken, is tegen verzoeker gedoseerd en gepast geweld gebruikt om hem onder controle te krijgen en aansluitend te kunnen boeien. Verzoeker hield aan de worsteling geen zichtbaar letsel over, althans niet direct. Echter, op 22 mei 2002 omstreeks 08.30 bleek dat verzoekers rechteroog en het huidgedeelte boven de rechterwenkbrauw enigszins waren opgezwollen. Daarnaast had hij rode vlekken op zijn rechterarm, aldus het proces-verbaal van aanhouding.

Politieambtenaar A., eveneens lid van de betreffende aanhoudingseenheid, stelde tijdens de interne klachtenprocedure over verzoekers aanhouding het volgende. Het binnentreden vond plaats met een sleutel van het AZC. Na het binnentreden trapte verzoeker minimaal tweemaal in de richting van de politieambtenaren. Hij lag op dat moment op zijn rug in bed. De politieambtenaren verdedigden zich door verzoeker een tweetal vuistslagen te geven. Vervolgens brachten drie politieambtenaren verzoeker onder controle door hem te fixeren op zijn bed, aldus A.

Politieambtenaar Cx verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat de politieambtenaren na het binnentreden naar verzoekers' bed waren gelopen. Cx wist niet of verzoeker al dan niet wakker was. Er is absoluut geen knie in verzoekers gezicht geplaatst. Er kan wel een knie zijn geplaatst op de overgang van verzoekers arm met zijn borstkas. De feitelijke aanhouding en het aanleggen van de handboeien ving aan toen verzoeker nog op bed lag. Voor het aanleggen van de handboeien moest verzoeker worden gedraaid. Nadat de politie er in was geslaagd om de handboeien om te leggen, staakte verzoeker zijn verzet, en was het schoppen en slaan afgelopen. Cx sloot niet uit dat de lattenbodem van het bed is losgeraakt bij verzoekers aanhouding. Op enig moment bevonden zich vier of vijf politieambtenaren op en rond het bed, aldus Cx.

4.1. Het gebruik van geweld uitgeoefend op personen betekent een inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, welk recht in artikel 11 Grondwet is neergelegd (zie Achtergrond, onder 1.). Bij of krachtens de wet kunnen beperkingen op dit grondrecht worden gemaakt. Ook in artikel 8 Europees verdrag voor de rechten van de mens is bepaald dat een inbreuk op ieders recht op respect voor zijn privéleven - waaronder mede wordt verstaan zijn lichamelijke integriteit - moet zijn voorzien bij wet (zie Achtergrond, onder 2.).

Op grond van artikel 8, eerste lid Politiewet (zie Achtergrond, onder 3. en 4.1.) is een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening bevoegd geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt (het proportionaliteitsvereiste) en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt (het subsidiariteitsvereiste).

4.2. Uit het feit dat de rechter-commissaris verzoekers inverzekeringstelling rechtmatig heeft bevonden, wordt afgeleid dat de rechter-commissaris van oordeel was dat de politieambtenaren bij verzoekers aanhouding optraden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De Nationale ombudsman is op grond van artikel 26, tweede lid Wet Nationale ombudsman verplicht dit oordeel in acht te nemen (zie Achtergrond, onder 8.). Nu het verder, op grond van de hiervóór onder B.I.3. weergegeven informatie, voldoende aannemelijk kan worden geacht dat verzoeker zich heeft verzet tegen zijn aanhouding was toepassing van geweld op zichzelf gerechtvaardigd.

Gelet op het feit dat verzoeker op bed lag bij diens aanhouding, alsmede gelet op de overmacht aan politieambtenaren, ziet de Nationale ombudsman evenwel niet in om welke reden verzoeker twee vuistslagen moesten worden gegeven, en niet kon worden volstaan met een minder ingrijpend (geweld)middel om het verzet te breken. Aldus is met name gehandeld in strijd met het subsidiariteitsvereiste als verwoord in artikel 8, eerste lid Politiewet, en moet worden geconcludeerd dat genoemd grondrecht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam op een niet gerechtvaardigde wijze is geschonden.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

4.3. Gegeven het door verzoeker geboden verzet ziet de Nationale ombudsman geen aanleiding om het plaatsen van een knie op verzoekers benen, armen en/of borstkas af te keuren.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

4.4. Nu verzoeker zelf heeft verklaard dat er geen knie in zijn gezicht is geplaatst en de politie dat ook heeft ontkend, concludeert de Nationale ombudsman dat verzoekers' klacht op dit punt feitelijke grondslag mist.

De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.

II. Ten aanzien van het geven van uitleg en het legitimeren

1. Verzoekers klagen er verder over dat de ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland geen uitleg hebben gegeven over het optreden en zich niet hebben gelegitimeerd.

Verzoeker verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat een van de politieambtenaren zijn hoofd naar achteren trok en hem een papier liet zien. De ambtenaren spraken over moord en diefstal. Verzoeker begreep er helemaal niets van. Hij vroeg tot drie keer toe of hij met politieambtenaren van doen had. Daarop werd steeds gezegd dat verzoeker zijn mond moest houden.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Uit de op deze zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat de politieambtenaren direct na binnenkomst het doel van binnentreden hebben meegedeeld, aldus de korpsbeheerder.

3. In het proces-verbaal van aanhouding van verzoeker stellen de politieambtenaren Cx en Hz dat zij zich duidelijk als politieambtenaren kenbaar hebben gemaakt, zowel mondeling als middels het opschrift 'Politie' op hun jassen. Na verzoeker te hebben geboeid zagen en hoorden zij dat de leidinggevende ter plaatse zich legitimeerde en het doel van binnentreden bekend maakte, aldus het proces-verbaal van aanhouding.

In het verslag van binnentreden stelt politieambtenaar Z. het volgende. Gelet op de verdenking van een ernstig geweldsdelict, de mogelijke aanwezigheid van wapens, en gelet op de veiligheid van de betrokken politieambtenaren, de verdachte en overige bewoners, heeft Z. zich pas na binnenkomst in de kamer gelegitimeerd, het doel van binnentreden meegedeeld en de machtiging tot binnentreden getoond.

Politieambtenaar A., eveneens lid van de betreffende aanhoudingseenheid, stelde tijdens de interne klachtenprocedure dat direct na binnentreden duidelijk kenbaar werd gemaakt dat politieambtenaren het perceel binnentraden. Dit werd met luide stem geroepen in zowel de Nederlandse als de Engelse taal. Legitimatie en meedelen van het doel van binnentreden vond eveneens direct na binnentreden plaats, aldus A.

Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaarde politieambtenaar Z., leidinggevende van de aanhoudingseenheid ter plaatse, dat hij zich had gelegitimeerd en de reden van aanhouding had meegedeeld toen verzoeker van zijn bed af was gekomen. Ook heeft Z. de machtiging tot binnentreden getoond. Verzoeker was op dat moment rustiger. Z. wist niet meer of verzoeker had gereageerd op de reden van aanhouding. Uit de stukken van verzoekers' gemachtigde blijkt overigens ook dat verzoeker erkent dat hem de reden van aanhouding is meegedeeld, aldus Z.

4.1. Vooropgesteld dient te worden dat een kamer in een AZC moet worden aangemerkt als een woning in de zin van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi; zie Achtergrond, onder 5.).

4.2. Het huisrecht is opgenomen in artikel 12 Grondwet, artikel 8 Europees verdrag voor de rechten van de mens, en artikel 17 Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (zie Achtergrond, onder 1., 2., respectievelijk 7.). In de Awbi wordt dit recht uitgewerkt door het stellen van waarborgen aan binnentreden van woningen. Zo kent de Awbi een aantal plichten tot actieve informatieverstrekking.

Op grond van artikel 1, eerste lid Awbi is de politie verplicht zich voorafgaand aan het binnentreden van een woning - bijvoorbeeld in het kader van de aanhouding van een verdachte - te legitimeren en het doel van binnentreden mee te delen. Indien twee of meer personen binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op de leidinggevende. Artikel 1, tweede lid Awbi bepaalt onder meer dat indien de naleving van deze verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid of naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt, deze verplichtingen slechts gelden voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd. Op grond van artikel 2, eerste lid Awbi is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner in beginsel een schriftelijke machtiging vereist. Deze machtiging wordt zo mogelijk getoond (zie Achtergrond, onder 6.).

4.3. De politie is op grond van artikel 5, tweede lid Europees verdrag voor de rechten van de mens en artikel 9, tweede lid Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten verplicht om een ieder die wordt aangehouden onverwijld op de hoogte te brengen van de reden van de aanhouding (zie Achtergrond, onder 2., respectievelijk 7.).

4.4. Op grond van de hiervóór onder B.II.3. weergegeven informatie, acht de Nationale ombudsman het voldoende aannemelijk dat de leidinggevende van de aanhoudingseenheid zich na binnentreden heeft gelegitimeerd, het doel van binnentreden heeft meegedeeld, de machtiging tot binnentreden heeft getoond, en de reden van verzoekers aanhouding heeft meegedeeld. Gezien de ernst en de gewelddadige aard van de feiten waarvan verzoeker werd verdacht, acht de Nationale ombudsman het niet onjuist dat het legitimeren en meedelen van het doel tot binnentreden pas plaatsvonden na het binnentreden. Aldus heeft de politie gehandeld in overeenstemming met de hiervóór onder B.II.4.2. en 4.3. ter zake geldende informatieplichten.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Ten aanzien van het boeien

1. Verzoekers klagen er ook over dat de ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland verzoeker hebben geboeid.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en wees er op dat verzoeker zich bij diens aanhouding hevig verzette.

3.1. Het boeien van een persoon betekent een inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, welk recht in artikel 11 Grondwet is neergelegd. Bij of krachtens de wet kunnen beperkingen op dit grondrecht worden gemaakt. Ten aanzien van personen aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen, is in artikel 15, vierde lid Grondwet meer in het algemeen bepaald dat zij kunnen worden beperkt in de uitoefening van hun grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt (zie Achtergrond, onder 1.). Ook in artikel 8 Europees verdrag voor de rechten van de mens is bepaald dat een inbreuk op ieders recht op respect voor zijn privéleven - waaronder mede wordt verstaan zijn lichamelijke integriteit - moet zijn voorzien bij wet (zie Achtergrond, onder 2.).

Artikel 22 Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar geeft een ambtenaar onder bepaalde voorwaarden de bevoegdheid een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd ten behoeve van het vervoer handboeien aan te leggen (zie Achtergrond, onder 4.2.).

3.2. Uit het feit dat de rechter-commissaris verzoekers inverzekeringstelling rechtmatig heeft bevonden, wordt afgeleid dat de rechter-commissaris van oordeel was dat verzoeker rechtens van zijn vrijheid is beroofd. De Nationale ombudsman is op grond van artikel 26, tweede lid Wet Nationale ombudsman verplicht dit oordeel in acht te nemen (zie Achtergrond, onder 8.). Gezien de omstandigheid dat verzoeker zich bij zijn aanhouding heeft verzet en gelet op de gewelddadige aard van de feiten waarvan hij werd verdacht, kon een risico voor de veiligheid van de politieambtenaren, als bedoeld in voornoemd artikel 22 Ambtsinstructie, worden aangenomen bij de overbrenging naar het bureau. Zo bezien, hebben de politieambtenaren in redelijkheid kunnen besluiten om verzoeker te boeien.

De onderzochte gedraging is daarmee op dit punt behoorlijk.

IV. Ten aanzien van de wijze van afvoeren

1. Verzoekers klagen er voorts over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland verzoeker in onderbroek, zonder schoenen en met een jas over zijn hoofd hebben afgevoerd.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Hij wees er op dat verzoeker zich hevig verzette tegen zijn aanhouding. Teneinde het verzet te beëindigen, heeft de politie korte tijd een deel van verzoekers gezichtsveld afgeschermd door middel van een gehandschoende hand op zijn voorhoofd. Vervolgens is hij geboeid en onmiddellijk in zijn onderkleding in het dienstvoertuig geplaatst, om de rust in de omgeving zo min mogelijk te verstoren. De politie heeft verzoekers kleding meegenomen en zodra de situatie het toeliet, is hij in de gelegenheid gesteld zich aan te kleden. Van het afdekken of bedekken van verzoekers hoofd was geen sprake, aldus de korpsbeheerder.

3. Politieambtenaar Z., leidinggevende van de aanhoudingseenheid ter plaatse, verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat verzoeker niet is afgevoerd met een voorwerp over zijn hoofd. Dat gebeurt nooit en daar heeft een aanhoudingseenheid ook geen attributen voor. Wel is er een gehandschoende hand voor verzoekers ogen gehouden. Daarbij is het zicht slechts gedeeltelijk ontnomen. Verzoeker moest wel kunnen blijven zien waar hij liep. De hand voor zijn gezicht diende er voor om te voorkomen dat verzoeker opnieuw zou tegenstribbelen en om zich heen zou slaan en niet om te voorkomen dat verzoeker de politieambtenaren zou herkennen. De politieauto stond voor de ingang van het AZC, aldus Z.

Politieambtenaar Cx verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat het, gelet op de temperatuur die nacht, verantwoord was om verzoeker in zijn onderbroek en zonder schoenen af te voeren. Cx verklaarde eveneens dat verzoeker niet met een jas over zijn hoofd was afgevoerd. Dat zou verzoeker ook te veel hebben belemmerd bij het lopen richting de politieauto, aldus Cx.

Ten slotte ontkende ook politieambtenaar A. dat verzoeker met een voorwerp over zijn hoofd was afgevoerd.

4.1. Bestuursorganen dienen burgers als mens te respecteren en hen beleefd te behandelen. Het vereiste van respect voor de menselijke waardigheid impliceert dat de politie, behoudens een bijzonder spoedeisend belang en/of gevaar voor de veiligheid van personen of goederen, een aangehouden verdachte deugdelijk gekleed overbrengt naar het politiebureau.

4.2. Gelet op verzoekers verzet tegen diens aanhouding, alsmede gezien de gerechtvaardigde wens van de politie om de rust in het AZC zo min mogelijk te verstoren, kan de Nationale ombudsman het in dit geval billijken dat verzoeker in zijn onderbroek en zonder schoenen is afgevoerd. Hierbij is van belang dat de politie kleding voor verzoeker heeft meegenomen, het niet bijzonder koud was, en de politieauto voor de ingang van het AZC stond, zodat verzoeker niet te voet over een lange afstand behoefde te worden vervoerd.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

4.3. Nu verzoekers lezing ten aanzien van het afvoeren met een jas over zijn hoofd, is weersproken door drie betrokken politieambtenaren, acht de Nationale ombudsman het niet voldoende aannemelijk dat dit daadwerkelijk is gebeurd.

De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.

V. Ten aanzien van de medische zorg

1. Verzoekers klagen er tevens over dat het regionale politiekorps Flevoland verzoeker onvoldoende medische zorg heeft gegeven. Deze klacht spitst zich toe op de vraag of verzoeker tijdig zijn medicijnen tegen zijn psychische klachten heeft gekregen.

Verzoekster stelde dat zij bij haar aanhouding de medicijnen voor verzoeker had meegenomen en aan de politie had afgegeven, met de mededeling dat deze voor haar man waren bestemd. Verzoekster wist niet wat de politie daarmee had gedaan. Kennelijk niets, aldus verzoekster.

Verzoeker verklaarde dat hij de dag na zijn aanhouding aan een arts had doorgegeven dat hij medicijnen gebruikte. Pas op de derde of vierde dag is er een specialist gekomen die hem zijn medicijnen heeft verstrekt. Verzoeker wist niet wie die specialist was.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Hij wees daarbij ten eerste op het dagrapport ingeslotene verzorging van 22 mei 2002 van het regionale politiekorps Flevoland, waarin onder meer het volgende staat vermeld: "21.12 (uur; N.o.) (…) X retour cel vanuit Politie Lelystad. Ing. kreeg vanuit Lelystad medicatie mee die niet is voorgeschreven door de GGD arts Bx, deze telefonisch gesproken en geeft aan dat hij ing. niet bezocht heeft. Advies (…) ing. op het spreekuur van morgen te plaatsen, medicijnen in zijn medicijnenbakje gedaan met een briefje erop. Verbalisanten waren niet meer te bereiken."

De korpsbeheerder wees voorts op het dagrapport ingeslotene verzorging van 23 mei 2002, waarin onder meer het volgende staat vermeld: "14.45 (uur; N.o.) (…) X krijgt bezoek van GGD arts By, advies: 2x daags 's ochtends en 's avonds 1 MG R."

De korpsbeheerder legde verder verzoekers medicijnlijst over, zoals die wordt gebruikt door de arrestantenverzorgers van het regionale politiekorps Flevoland. Daarin staat dat verzoeker twee keer per dag - vanaf 23 mei 2003 tot 27 mei 2003 - de voorgeschreven medicijnen heeft gekregen. Op de lijst wordt steeds het tijdstip van inname vermeld, voorzien van een paraaf van de betreffende bewaker.

De korpsbeheerder stelde ten slotte dat in geen van de stukken is terug te vinden dat verzoeker in de ochtend van zijn aanhouding op 22 mei 2002 heeft aangegeven dat hij medicatie nodig had.

3.1. Bestuursorganen dienen burgers als mens te respecteren en hen beleefd te behandelen. Het vereiste van respect voor de menselijke waardigheid brengt mee dat de politie de omstandigheden moet creëren waarin de gezondheid en het welbevinden van ingeslotenen onder meer op het vlak van medische zorg zijn gewaarborgd.

In dit verband bepaalt artikel 32, eerste lid Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, dat in het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, de ambtenaar met de arts overlegt (zie Achtergrond, onder 4.3.).

3.2. De Nationale ombudsman heeft geen reden om te twijfelen aan de gedetailleerde dagrapporten ingeslotene verzorging en verzoekers gedetailleerde medicijnenlijst. Uit deze stukken blijkt dat de politie op de dag van verzoekers aanhouding contact heeft opgenomen met de arts over de medicatie en dat verzoeker vanaf de volgende dag zijn medicatie heeft gekregen. Op grond hiervan concludeert de Nationale ombudsman dat de politie heeft gehandeld overeenkomstig het hiervóór, onder B.V.3.1. overwogene.

De onderzochte gedraging is daarmee op dit punt behoorlijk.

C. Het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad

1. Verzoekers klagen tevens over de wijze waarop een officier van justitie van het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad jegens hen is opgetreden tijdens de nacht van 22 mei 2002. Verzoekers klagen er met name over dat de betrokken officier van justitie geen uitleg heeft gegeven over het optreden en zich niet heeft gelegitimeerd.

Verzoekster verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat zij zich de betrokken officier van justitie niet kon herinneren.

2. De minister van Justitie acht de klacht niet gegrond. Hij stelde in zijn reactie op deze klacht dat de officier van justitie had gehandeld overeenkomstig de ter zake geldende voorschriften. De officier van justitie heeft zich tegenover verzoekster gelegitimeerd en het doel van haar komst (doorzoeking ter inbeslagneming) meegedeeld.

3. Officier van justitie M. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat zij ongeveer een halfuur na verzoekers aanhouding ter plaatse arriveerde. Aldaar sprak zij eerst met verzoekster, die op dat moment in een ruimte nabij haar kamer verbleef. Verzoekster kwam overdonderd op M. over, maar er viel wel met haar te communiceren. Verzoekster stelde zelf ook vragen aan M. over de gang van zaken. M. deelde verzoekster de reden van haar komst mee en legitimeerde zich tegenover verzoekster. M. kon zich nog herinneren dat verzoekster haar legitimatiebewijs vastpakte om het beter te kunnen bekijken, hetgeen niet vaak gebeurt, aldus M. Zij vroeg verzoekster om toestemming tot doorzoeking van verzoekers' kamer. M. deelde daarbij ook mee dat zij beschikte over een mondelinge machtiging van de rechter-commissaris. Hierop gaf verzoekster toestemming voor de doorzoeking.

Politieambtenaar S. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat hij ter plaatse naast de officier van justitie stond toen zij zich tegenover verzoekster legitimeerde en het doel van binnentreden meedeelde. In het verslag van binnentreden dat S. de dag na het binnentreden heeft opgemaakt, staat ook vermeld dat de officier van justitie zich heeft gelegitimeerd en het doel van binnentreden heeft meegedeeld.

4.1. Het huisrecht is opgenomen in artikel 12 Grondwet, artikel 8 Europees verdrag voor de rechten van de mens, en artikel 17 Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (zie Achtergrond, onder 1., 2., respectievelijk 7.). In de Awbi wordt dit recht uitgewerkt door het stellen van waarborgen aan binnentreden van woningen. Zo kent de Awbi een aantal plichten tot actieve informatieverstrekking.

Op grond van artikel 1, eerste lid Awbi is een officier van justitie in beginsel verplicht zich voorafgaand aan het binnentreden van een woning - bijvoorbeeld in het kader van een doorzoeking ter inbeslagneming - te legitimeren en het doel van binnentreden mee te delen (zie Achtergrond, onder 6.).

4.2. De Nationale ombudsman heeft geen reden om te twijfelen aan de lezing van de officier van justitie - dat zij zich wel degelijk heeft gelegitimeerd en het doel van binnentreden heeft meegedeeld - nu haar lezing steun vindt in de verklaring van politieambtenaar S. en diens verslag van binnentreden, en verzoekster deze lezing niet gemotiveerd heeft weersproken.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

D. Het regionale politiekorps Flevoland en het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad

1. Verzoekers klagen er ten slotte over dat de ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland en de officier van justitie van het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad hun kamer in het AZC na de doorzoeking op 22 mei 2002 in wanorde hebben achtergelaten.

2.1. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Hij wees er op dat verzoekster uitdrukkelijk heeft ingestemd met de wijze waarop de kamer werd achtergelaten.

2.2. De minister van Justitie acht de klacht eveneens niet gegrond. Hij stelde dat het voor zich spreekt dat bij het stelselmatig en gericht onderzoeken van een plaats op de aanwezigheid van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen een wanorde of zelfs schade kan worden veroorzaakt. Voorts merkte hij op dat een opsporingsambtenaar uiteraard is gehouden er zorg voor te dragen dat de betreffende inbreuk op de privacy niet groter is dan wordt gerechtvaardigd door de omstandigheden. Gelet op de omstandigheden waaronder de doorzoeking in het onderhavige geval heeft plaatsgevonden, is de minister van oordeel dat er geen sprake is geweest van een disproportionele toepassing van de rechtmatige bevoegdheid tot doorzoeken.

3. Officier van justitie M. en politieambtenaar S. verklaarden tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat de staat waarin zij de kamer achterlieten, min of meer vergelijkbaar was met de staat waarin zij de kamer aantroffen.

4.1. Het evenredigheidsbeginsel impliceert dat bij doorzoeking van een woning de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit in acht worden genomen.

4.2. De Nationale ombudsman heeft tijdens zijn onderzoek kennis genomen van een tweetal kleurenfoto's en een videoband van verzoekers' kamer, die volgens verzoekster zijn gemaakt toen zij terugkwam in het AZC op 23 mei 2002. Uit deze foto's en video blijkt dat de kamer op dat moment in wanordelijke staat verkeerde. Deze staat wordt naar het oordeel van de Nationale ombudsman echter in belangrijke mate bepaald door de relatief kleine omvang van de kamer en de grote hoeveelheid goederen dat zich in de kamer bevond. Met de minister is de Nationale ombudsman van oordeel dat niet gezegd kan worden dat in deze zaak genoemd evenredigheidsbeginsel is geschonden.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland, is niet gegrond, behalve ten aanzien van het geven van twee vuistslagen aan verzoeker; op dit punt is de klacht gegrond wegens schending van het grondrecht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam.

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 8 december 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X en mevrouw Y te Q, ingediend door de heer mr.drs. P.B.Ph.M. Bogaers, advocaat te Nieuwegein, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland en een gedraging van het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad. De gedraging van het regionale politiekorps Flevoland wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad). De gedraging van het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie. Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld.

In dat kader zijn de op deze zaak betrekking hebbende stukken opgevraagd bij het regionale politiekorps Flevoland. Op 31 augustus 2004 vond een hoorzitting plaats, waarbij verzoekers, hun gemachtigde, een vertegenwoordigster van de korpsbeheerder, een vertegenwoordigster van de minister en vier betrokken ambtenaren in de gelegenheid zijn gesteld hun visie kenbaar te maken, en op elkaars standpunten te reageren. Ook de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad is, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden, in de gelegenheid gesteld de hoorzitting bij te wonen. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De betrokken ambtenaren M., Cx en Z. berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van verzoekers gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.

Noch de minister van Justitie noch de korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 22 mei 2002 om 02.18 uur traden politieambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland, als aanhoudingseenheid, de kamer van verzoekers en hun kinderen in asielzoekerscentrum (hierna: AZC) Q binnen ter aanhouding van verzoeker. Verzoeker werd verdacht van poging tot doodslag, diefstal met geweld, afpersing en zware mishandeling. De ambtenaren van de aanhoudingseenheid troffen verzoekers en hun kinderen aan in bed. Om 02.22 uur werd verzoeker overgebracht naar het politiebureau. Omstreeks 03.00 uur traden enkele andere ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland, tezamen met officier van justitie M. van het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad, verzoekers' kamer binnen teneinde deze ter inbeslagneming te doorzoeken. Tijdens deze doorzoeking rees jegens verzoekers eveneens een verdenking ter zake van heling, waarop ook verzoekster is aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Verzoekster is na verhoor op 23 mei 2002 heengezonden. Op 24 mei 2002 bevond de rechter-commissaris verzoekers inverzekeringstelling rechtmatig en beval hij diens bewaring. Op 27 mei 2002 is verzoeker heengezonden omdat de verdenking tegen hem van poging tot doodslag, diefstal met geweld, afpersing en zware mishandeling was vervallen. Verzoekers zijn wel vervolgd voor heling. Verzoeker tekende tegen de dagvaarding bezwaar aan, welk bezwaar de rechtbank Zwolle gegrond verklaarde. De politierechter sprak verzoekster vrij van opzetheling en verklaarde haar schuldig aan schuldheling zonder dat daarbij een straf werd opgelegd.

In het proces-verbaal van aanhouding van verzoeker, opgemaakt door de politieambtenaren Cx en Hz op 22 mei 2002, staat onder meer het volgende vermeld:

"Wij, verbalisanten, hebben ons duidelijk als politieambtenaren kenbaar gemaakt, mondeling en middels opschrift POLITIE op jacker. Desondanks gedroeg vd. zich tijdens aanhouding agressief. Wij zagen en ik, 2e verbalisant, voelde dat verdachte sloeg en schopte (resp. 2 en 4 malen). Ik, 2e verbalisant, voelde pijn ter hoogte van mijn middel en op mijn benen. Om het verzet te breken is tegen de verdachte gedoseerd en gepast geweld gebruikt om hem onder controle te krijgen en aansluitend te kunnen afboeien. Na de verdachte te hebben afgeboeid zagen en hoorden wij, verbalisanten, dat de leidinggevende ter plaatse zich heeft gelegitimeerd en het doel van het binnentreden bekend heeftgemaakt. Wij, verbalisanten, hebben gezien dat collega's zich ontfermden over de in de ruimte aanwezige kinderen.

Wij, verbalisanten, hebben gezien dat collega's de situatie ter plaatse hebben bevroren in afwachting van de doorzoeking. Zowel verbalisanten als de verdachte hielden aan de worsteling geen zichtbaar of herkenbaar letsel over, althans niet direct. Echter op 22 mei 2002 omstreeks 08.30 uur deelde collega B. van de arrestantenverzorging in Almere mij, 2e verbalisant mee dat het rechteroog en het huidgedeelte boven de rechter wenkbrauw van de verdachte enigszins waren opgezwollen. Daarnaast had hij rode vlekken op zijn rechterarm. Ik, 1e verbalisant, heb na hieromtrent in kennis te zijn gesteld een GGD-arts laten waarschuwen door voornoemde arrestantenverzorger.

Dit proces-verbaal is door ons op respectievelijk ambtseed en ambtsbelofte opgemaakt te Lelystad op 22 mei 2002."

2. In het verslag van binnentreden, opgemaakt als proces-verbaal door politieambtenaar Z. op 24 mei 2002, ter zake verzoekers aanhouding, staat onder meer het volgende vermeld:

"Op woensdag 22 mei 2002 te 02:18 uur, ben ik,

verbalisant Z. (…)

vergezeld van een aantal opsporingsambtenaren krachtens een machtiging van D. in diens functie van hoofdinspecteur van politie welke machtiging werd gegeven op grond van art. 54 van het Wetboek van Strafvordering i.v.m. art. 287 i.v.m. 45, 312 c.q. 317, 302 van het Wetboek van Strafrecht binnengetreden in de woning gelegen aan de (…)

zonder de toestemming van een persoon die opgaf de bewoner te zijn en te zijn genaamd:

Naam: X

(…)

zulks ter aanhouding van:

Naam: X

(…)

Gelet op de verdenking van een ernstig geweldsdelict, de mogelijke aanwezigheid van evt. betrokken wapens, en gelet op veiligheid van de betrokken politieambtenaren, de verdachte en overige bewoners van de woning, heb ik mij onmiddellijk na binnenkomst in de woning, middels het tonen van het legitimatiebewijs gelegitimeerd en heb ik het doel van binnentreden medegedeeld en heb de hierboven vermelde machtiging getoond.

Wijze van binnentreden:

voordeurslot geopend en binnengetreden.

Verrichtingen, eventuele voorvallen en bijzonderheden:

In bed verdachte aangetroffen en aangehouden.

Vrouw van verdachte samen met haar kinderen op een ander bed laten plaats nemen.

In de woning is de vrijheid ontnomen aan:

Naam: X

(…)

De woning is door mij en andere boven bedoelde opsporingsambtenaren verlaten op 22/05/2002 te 02.22 uur, en overgedragen aan het onderzoeksteam.

Dit proces-verbaal is door mij op ambtseed opgemaakt te Almere op 24 mei 2002."

3. In het verslag van binnentreden, opgemaakt als proces-verbaal door politieambtenaar S. op 23 mei 2002, ter zake de doorzoeking van verzoekers' verblijfsruimte in AZC Q, staat onder meer het volgende vermeld:

"Op woensdag 22 mei 2002 te 02:18 uur, ben ik,

verbalisant S. (…)

vergezeld van een aantal opsporingsambtenaren zonder schriftelijke machtiging binnengetreden in de woning gelegen aan de (…).

Ik was tevens vergezeld door de officier van justitie M. Zij trad binnen naar aanleiding van een mondeling gegeven machtiging tot doorzoeking en inbeslagneming in genoemde woning. Deze machtiging was afgegeven door de rechter-commissaris van de arrondissementsrechtbank Zwolle/Lelystad.

Met de toestemming van een persoon die opgaf de bewoner te zijn en te zijn genaamd:

Y (…)

zulks ter inbeslagneming.

Voorafgaande aan het binnentreden van de woning heeft voornoemde officier van justitie zich door het tonen van haar legitimatiebewijs gelegitimeerd en het doel van binnentreden medegedeeld.

Wijze van binnentreden:

Binnengelaten door Y voornoemd.

Verrichtingen, eventuele voorvallen en bijzonderheden:

Door de bij de doorzoeking aanwezige Officier van Justitie M., werden goederen in beslag genomen.

In de woning zijn in beslag genomen:

De goederen genoemd op de afzonderlijke bij dit verslag gevoegde bijlage.

De woning is verlaten op 22/05/2002 te 05.20 uur.

Bijlage: bijlage inbeslaggenomen goederen.

Dit proces-verbaal is door mij op ambtseed opgemaakt te Dronten op 23 mei 2002."

4. Bij brief van 19 juni 2002 diende verzoekers' gemachtigde een klacht in bij officier van justitie M. over haar optreden en het optreden van de politie. In deze klacht staat onder meer het volgende vermeld:

"Op woensdag 22 mei 2002 werd ik gealarmeerd door Vluchtelingenwerk van het AZC Q, de heer H. die mij meedeelde dat de familie X in de nacht van dinsdag op woensdag 22 mei 2002 om circa 03.00 uur van het bed is gelicht en was afgevoerd (…). Een zelfde bericht bereikte mij op 22 mei 2002 van de familie Hx uit Maastricht (…). Op donderdag 23 mei 2002 om 9.30 uur stond de heer Hx uit Maastricht voor mij op mijn kantoor in volledige paniek. Wat was er met de familie X-Y gebeurd?

Ik stond en sta sinds jaar en dag de familie bij in het kader van hun asielzaak. De heer X en zijn familieleden zijn mij sinds jaar en dag bekend als buitengemeen getraumatiseerd. Ten bewijze daarvan zend ik u hierbij slechts één van de mij ter beschikking staande rapporten van de psycholoog Hy van dinsdag 26 maart 2002 (…). U zult begrijpen, dat een bericht als zou de heer X zijn ontvoerd mij buitengemeen trof. De omstandigheden op AZC Q doen niet in de eerste plaats denken aan een van het bed lichten in verband met criminele beschuldigingen en zeker niet in het holst van de nacht. (…)

Vervolgens bereikte mij nadere informatie, waarbij ik hemel en aarde heb moeten bewegen om mij te informeren. Van de heer Hx vernam ik het volgende: "Twee politiebusjes zijn gekomen tegen 2.00 uur 's nachts. De bewoners die op dat moment in de gang liepen moesten hun kamers binnen gaan, want zij mochten niets zien van de politie. Vervolgens kreeg de familie X donkere plastic kappen over het hoofd als waren zij criminelen. Niemand mocht hen herkennen en kennissen en advocaat waarschuwen. Ik ben hierover gebeld door een Armeense man, die een Koerdische ooggetuige heeft gesproken. Deze Koerd wilde naar de wc. De politie heeft hem begeleid. Hij zag wat er gebeurde en hij heeft het aan de Armeniër verteld. Alle tekenen wijzen erop, dat de politie zijn bevoegdheden te buiten is gegaan. Er is fysiek geweld gebruikt.

Hun dochtertje (...) was er heel slecht aan toe. Zij kon niet lopen. Zij was zo bang.

Toen bewoners naar hun overgebleven spullen vroegen, kregen zij van de administratie te horen, dat X nog terug zou komen".

Uiteindelijk omstreeks 11.00 uur op 23 mei 2002 vernam ik van de politie Dronten, dat het team Lelystad met de zaak bezig was. Het zou gaan om meerdere criminele feiten. De heer T. van de politie Lelystad deelde mij mee, dat het ging om onderzoek naar beroving van een taxichauffeur (…). De heer X zou hierbij betrokken zijn op 15 mei 2002. Ook zouden goederen zijn aangetroffen op de kamer van de familie, waarbij de vrouw wordt verdacht van heling.

Dezelfde dag nog kon contact worden opgenomen met mevrouw N., die piketadvocaat was voor de heer X. De heer T. bleek in het telefoongesprek op 23 mei 2002 volstrekt niet op de hoogte te zijn van de getraumatiseerde positie van de heer X. Ik heb hem ingelicht over bovengenoemd psychologisch rapport en meegedeeld dat mijns inziens de heer X zo ziek is, dat hij niet of nauwelijks in staat is voor zichzelf te zorgen, laat staan welk crimineel feit dan ook te plegen. Ik heb hem gevraagd of zijn rechercheurs niet hadden bespeurd met een getraumatiseerde persoon van doen te hebben. Hij zou er nota van nemen. Op vrijdag 24 mei 2002 sprak ik telefonisch met mevrouw Sx, medebewoonster van het AZC Q. Zij voerde het woord namens mevrouw Y, die zo getraumatiseerd was, dat zij niet in staat was zelf het woord te voeren. Mevrouw Y en haar twee kinderen waren op die dag terug gekomen op het AZC. Zij hadden meerdere afspraken met de arts etc. Mevrouw Sx deelde mee, dat de kamer volledig overhoop was gehaald door de politie. Op donderdag 23 mei 2002 zijn foto's gemaakt door de medebewoners en is ook een videoband gemaakt van de achtergelaten chaos. Deze foto's treft u hierbij aan (…). Is dit de manier waarop de Nederlandse politie met eigendommen van anderen omgaat? (…)

Op 30 mei 2002 zond mevrouw Y mij een rapport van de gang van zaken op en na 22 mei 2002. Het schrijven van 30 mei 2002 wordt hierbij overgelegd (zie hierna, onder A.5.; N.o.) (…) Onderweg naar het politiebureau vroeg haar dochtertje (…) aan de agente: "Waarom neemt u ons mee?" Als antwoord kreeg (zij; N.o.) te horen: "Je vader en je moeder zijn dieven, daarom." Op het politiebureau is mevrouw gescheiden van haar kinderen en moest naar een cel. Vervolgens is zij na een aantal dagen vrijgelaten. Het schrijven spreekt volledig voor zich.

Op dinsdag 11 juni 2002 sprak ik als raadsman met de heer X en mevrouw Y van 10.00 tot 12.30 uur in aanwezigheid van mevrouw C., tolk in de Russische taal, verbonden aan het Tolkencentrum Utrecht. Aanwezig waren tevens het zoontje (…), drie jaar oud en (de dochter; N.o.), negen jaar oud. Zij waren duidelijk gespannen en aangeslagen van al hetgeen gebeurd was in de nacht van 21 mei op woensdag 22 mei 2002. Video en foto's werden overhandigd. (…)

Aan het gezin is een onherstelbare schade aangericht. Mevrouw Y verzoekt uitdrukkelijk een klacht in te dienen tegen de politie en tegen u als officier van justitie. Dit wordt ook gedeeld door de heer X.

Op dinsdag 11 juni 2002 is hierover doorgesproken.

De politie heeft geen excuses aangeboden aan de heer X, noch aan mevrouw Y.

Op een gegeven ogenblik hebben zij tegen elk van hen gezegd: "U mag gaan". (….)

Desgevraagd deelde de heer X (…) nog het volgende mee:

"Bij de arrestatie werd mij gezegd: "U wordt beschuldigd van poging tot moord, diefstal, mishandeling en diefstal van een personenauto." Zij wisten niets van mijn psychische conditie. In de ochtend van de aanhouding heb ik gezegd, dat ik mijn medicatie nodig had. Zij vroegen, wat ik gebruikte en waarvoor. Ik heb uitgelegd R. te gebruiken. Toen is er niets mee gedaan. Twee dagen later via een arts kreeg ik dit medicijn."

In dit verband vult mevrouw Y aan:

"Mijn man was al afgevoerd. Ik was nog met de kinderen thuis. Ik moest ook mee. Ik mocht mij nog aankleden in tegenstelling tot mijn man. Ik heb toen R. voor mijn man meegenomen. Ik heb dat ook aan de politie afgegeven met de mededeling dat dit voor mijn man bestemd was, maar wat zij ermee gedaan hebben, weet ik niet. Kennelijk niets".

Desgevraagd deelt de heer X mee:

"Ik was afgevoerd op blote voeten in mijn onderbroek. Zij hadden hun zwarte jas over mijn hoofd gegooid bij het afvoeren".

(…)

…op dinsdag 11 juni 2002 is doorgesproken over stukken, afkomstig van de politie Flevoland, verslag binnentreden woning (…).

In het stuk (…) staat vermeld: "(...) Ik was tevens vergezeld door de officier van justitie M. Zij trad binnen naar aanleiding van een mondeling gegeven machtiging tot doorzoeking en in beslagneming in genoemde woning. Deze machtiging was afgegeven door de rechter-commissaris van de arrondissementsrechtbank Zwolle / Lelystad. Met de toestemming van de persoon die opgaf de bewoner te zijn en te zijn genaamd: Y (…). Zulks ter inbeslagneming. Voorafgaande aan het binnentreden van de woning heeft voornoemde officier van justitie zich door het tonen van haar legitimatiebewijs gelegitimeerd en het doel van binnentreden meegedeeld. Wijze van het binnentreden: binnengelaten door Y voornoemd".

Eén en ander is voorgelegd aan mevrouw Y. Uitdrukkelijk laat mevrouw Y het volgende weten: "Geenszins heb ik toestemming gegeven om binnen te komen. De receptie op het AZC Q heeft dubbele sleutels. Zij hadden kennelijk sleutels afgegeven aan de politie. Zij hebben bij ons het licht aangedaan. Ik weet niet, of ik wakker ben geworden door dit licht of dat ik bij de hand ben gepakt. Ik werd bij de hand gepakt en neergegooid op het bed (…). Er was geen vrouwelijke officier van justitie die zich kenbaar heeft gemaakt middels een legitimatiebewijs en heeft zich niet gelegitimeerd. Er was ook geen tolk bij. Ik begon te schreeuwen toen zij mij meenamen. Ik heb geschreeuwd dat hij ziek was. Ik heb geschreeuwd: "Waarom doen jullie dat?" Er volgde geen antwoord.

NB Het verslag van binnentreden woning bevat drie ernstige fouten, die als valsheid in geschrifte dienen te worden aangemerkt:

- met de toestemming van de persoon;

- het zich legitimeren van de officier van justitie;

- binnengelaten door Y voornoemd."

(…)

Gaarne wordt uw officier verzocht de hierboven genoemde vragen schriftelijk te beantwoorden. Tevens wordt uw officier gevraagd uw excuses aan te bieden aan de familie X en Y ter zake van de gang van zaken in de nacht van 21 op 22 mei 2002. Dit klemt temeer, doordat mevrouw N. mij als piketadvocaat op vrijdag 24 mei 2002 nog het volgende heeft meegedeeld: "Ik ben bij de heer X geweest en ik ben volledig overtuigd van zijn onschuld. De verdenking berust op foto's, die in een café zijn gemaakt, waarop mensen zijn te zien. Het OM is bij diverse AZC's gaan leuren of er een verdachte is. Iemand zou de heer X van de foto hebben herkend". Ik meen, dat er een slag is aangebracht in de rechtsorde, maar dan van de zijde van het Openbaar Ministerie en de politie.

De heer X en mevrouw Y stellen u daarvoor aansprakelijk en vragen u om schadevergoeding c.q. immateriële schadevergoeding. Tevens wordt uw officier van justitie gevraagd af te zien van verdere vervolging en zo u de vervolging mocht willen doorzetten, de dagvaardingen te betekenen aan het bureau van de raadsman te Nieuwegein zijnde het gekozen domicilie van de heer X en mevrouw Y. Alsdan zal een bezwaarschrift tegen de dagvaardingen worden ingediend."

5. In de verklaring van verzoekster van 30 mei 2002, waarnaar verzoekers' gemachtigde in bovenstaande brief verwijst, staat onder meer het volgende vermeld:

"Op woensdag, 22 mei, om ongeveer half 3 's nachts, werden wij in slaap aangevallen door de politie. Ik en mijn zoontje zijn vanuit onze bedden weggeslingerd naar de bank waar mijn dochter op sliep. De ogen van de kinderen werden gedekt door twee politieagenten. Nog een andere agent had zijn hand gedrukt tegen mijn gezicht zodat ik niks kon zien. Toch kon ik tussen zijn vingers een beetje zien. Ik zag, dat mijn man lag op zijn bed omsingeld door 6 agenten. Ze hielden zijn armen en benen vast en zijn mond was vast geplakt. Dan is hij in zijn onderbroek weggesleurd vanuit de kamer. Hij probeerde te schreeuwen maar dat lukte hem niet. Een bewoner van AZC vertelde mij later dat het hoofd van mijn man was gedekt met iets donkers. Ik kon mijn kinderen niet rustig krijgen, ze huilden en schreeuwden van de angst. In de kamer bleven 2 agenten achter: een man en een vrouw. Ze hebben ons gefouilleerd, zelfs de luier van mijn zoon, dan werden wij gebracht naar de andere kamer. Op mijn vraag "waarom doen jullie dat?", kreeg ik geen antwoord. Ongeveer 1 uur waren ze bezig in ons kamer dan kwamen ze met de mededeling, dat wij naar politiebureau moeten. Toen ik even mijn kamer binnen kwam zag ik dat het ondersteboven lag."

6. In aansluiting op zijn brief van 19 juni 2002 (zie hiervóór, onder A.4.) zond verzoekers' gemachtigde aan officier van justitie M. op 27 juni 2002 een verklaring van verzoeker van 20 juni 2002. Verzoekers' gemachtigde stelde hierbij onder meer dat ook immateriële schadevergoeding was geboden. In verzoekers verklaring staat het volgende vermeld:

"…Het verhaal over mij en mijn gezin en de gebeurtenissen van 22 mei t/m 27 is aan u bekend, maar toch heb ik behoefte om het op papier te zetten.

Op 22 mei om 1 uur 's nachts ging ik naar bed. Een tijdje later werd ik wakker, omdat iemand duwde zijn knie tegen mijn neus en hield handen tegen mijn ogen. Een andere man duwde zijn been tegen mijn borst, de derde persoon had mijn linkerhand vast. Eerst dacht ik dat het een nachtmerrie was, maar het werd mij snel duidelijk dat het niet het geval was. Dan wist ik het zeker: het zijn mijn achtervolgers, vanuit Georgië.

In de kamer stond lawaai, kinderen huilden, mijn vrouw schreeuwde, ik dacht dat ze vermoord wordt.

Ik werd omgedraaid op de buik, toen heb ik handboeien gekregen achter de rug. De twee duwden mij in de rug, zodat ik mijn hoofd niet omhoog kon krijgen, ik kon niet goed ademhalen. Toen hebben ze mij omlaag getild van het bed en zo ben ik afgevoerd met gedekte hoofd. Ik alleen onderbroek en gegooid in een auto, op de achterste zit.

Naast mij kwamen van links en rechts twee mannen zitten, voorin, naast chauffeur, zat ook iemand. Ik vroeg: "Zijn jullie van de politie?" Degene die aan mijn rechterkant zat, schreeuwde tegen mij 3 keer: "Mond dicht!" Mijn hoofd werd geduwd tussen 2 stoelen van voorin, maximaal naar beneden, ik mocht niet bewegen of praten. We zijn vertrokken, na een half uur kreeg ik vreselijke pijn in de rug van mijn zithouding, het was ook heel koud. Ik begon bewusteloos te worden, toen mocht ik wel rechtop zitten, maar mijn ogen werden bedekt.

Ik dacht dat het Georgische geheime dienst was en naast mij zaten de huurlingen die Nederlands konden praten. Na ± een uur rijden moest ik uit de auto stappen. Ik moest mijn hoofd buigen en stoppen onder de jas van de ene man.

Toen zag ik heel even een politieagent in Nederlandse uniform, ik was een beetje opgelucht, dat ik in handen van Nederlandse politie bleek te zijn. Ik ben naar een kamer gebracht, moest ik op mijn knieën gaan staan, bleef alleen achter. Toen raakte ik in paniek, begon te trillen, was in de war. Wat stond mij te wachten.

Een tijdje later kwamen er twee agenten naar mij toe en ik heb te horen gekregen dat ik word beschuldigd van vreselijke daden. De dagen daarna ben ik een aantal keer verhoord.

Op maandag 27 mei zonder enige uitleg ben ik op straat gezet: "Je mag gaan", zei een agent. Zo stond ik op het station van Almere in pantoffels en sportbroek. Onderweg naar huis heb ik veel nagedacht over wat er gebeurd was.

Thuis aangekomen trof ik mijn vrouw en kinderen in vreselijke toestand aan.

Het gaat nog steeds niet goed.

Komt er ooit een dag, dat wij in vrede en rust onze kinderen groot mogen brengen en in veiligheid mogen zijn. Ik hoop het wel…"

7. Bij brief van 3 juli 2002 deelde officier van justitie M. verzoekers' gemachtigde het volgende mee:

"…Uw brief van 27 juni jl. heb ik - via een omweg - in goede orde ontvangen. Daarin refereert u aan uw schrijven van 19 juni jl., welk schrijven mij echter geheel onbekend is. De reden daarvan kan zijn gelegen in het feit dat ik werkzaam ben op het parket te Lelystad en u voornoemd schrijven kennelijk naar het parket te Zwolle heeft gezonden, gelijk uw brief van 27 juni jl. Omdat ik niet bekend ben met de inhoud van uw eerste brief kan ik daarop ook geen reactie geven.

In uw brief van 27 juni jl. verwijst u naar het schrijven van de heer X waarin hij zijn lezing geeft van zijn aanhouding op 22 mei van dit jaar. De heer X werd ten tijde van zijn aanhouding verdacht van betrokkenheid bij een ernstig strafbaar feit en hij is op de voorgeschreven wijze aangehouden door een arrestatie-eenheid. Daarbij heeft de heer X zich verzet tegen zijn aanhouding.

Uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de lezing van de heer X op een aantal punten op zijn minst nuancering behoeft. Van enige onrechtmatigheid is mij niet gebleken en een discussie over schadevergoeding komt mij thans wat prematuur voor.

Tijdens het onderzoek in de kamer waar de heer X tezamen met mevrouw Y en hun kinderen verblijven, is een groot aantal vermoedelijk van diefstal afkomstige goederen aangetroffen. Beiden zullen derhalve ter zake van heling worden vervolgd.

Uw brief van 27 juni jl. alsmede een kopie van deze brief zend ik aan de hoofdofficier van justitie van het parket Zwolle/Lelystad…"

8.1. Naar aanleiding van verzoekers' klacht, ingediend bij officier van justitie M. (zie hiervóór, onder A.4.), stelde politieambtenaar T. op 17 juli 2002 het volgende rapport op:

"…Y.

Zoals gerelateerd in het proces-verbaal van aanhouding is mevrouw Y op woensdag 22 mei 2002, omstreeks 05.15 uur aangehouden (...). Zij werd na haar aanhouding overgebracht naar het bureau van politie te Lelystad alwaar zij op 22 mei 2002 te 06.30 uur aan kwam. Hier werd zij die dag te 07.15 uur voorgeleid voor een hulpofficier van justitie. Voor nader verhoor werd zij in het bureau van politie te Lelystad opgehouden.

Bij informatie-inwinning bij de afdeling Bewaking en Transport van de politie Flevoland bleek mij het volgende.

Blijkens de arrestantenkaart is zij op woensdag 22 mei 2002 om 21.30 uur binnengebracht in het cellencomplex van het bureau van politie te Lelystad.

Zij heeft toen geen voorwerpen afgegeven.

Die dag, 22 mei 2002 werd zij tweemaal verhoord op het bureau van politie te Lelystad en wel om 11.50 uur en om 19.15 uur. Om 13.30 uur werd zij op dit bureau in verzekering gesteld.

In geen van de stukken wordt vermeld dat zij medicijnen heeft afgegeven.

X

Zoals gerelateerd in het proces-verbaal van aanhouding is de heer X op woensdag 22 mei 2002, omstreeks 02.18 uur aangehouden (...). Hij werd na zijn aanhouding overgebracht naar het bureau van politie te Almere alwaar hij op 22 mei 2002 te 03.10 uur aan kwam en waar hij te 03.15 uur is geleid voor een hulpofficier van justitie.

Bij informatie-inwinning bij de afdeling Bewaking en Transport van de politie Flevoland bleek mij het volgende.

Blijkens de arrestantenkaart is hij op woensdag 22 mei 2002 om 03.10 uur binnengebracht in het cellencomplex van het bureau van politie te Almere.

In de dagrapportage van de afdeling Bewaking en Transport stond vermeld:

22 mei 2002, 21.12 uur. "X retour cel vanuit politie Lelystad. Ing. kreeg vanuit Lelystad medicatie mee die niet zijn voorgeschreven door de GGD arts Bx, deze telefonisch gesproken en geeft aan dat hij ing. niet bezocht heeft. Advies om ing. op het spreekuur van morgen te plaatsen, medicijnen in zijn medicijnenbakje gedaan met een briefje erop. Verbalisanten waren niet meer te bereiken".

Op 23 mei 2002 vond er door een arts van de GGD Flevoland een consult plaats waarin geadviseerd werd de heer X 2 maal daags een tablet R. 1 mg. te verstrekken.

Op 23 mei 2002 omstreeks 14.50 uur werd X voor de eerste maal R. verstrekt.

Hierna werd hem in de volgende dagen nog acht maal R. verstrekt.

In geen van de stukken is terug te vinden dat X in de ochtend van de aanhouding gezegd heeft dat hij medicatie nodig had…"

8.2. In het dagrapport ingeslotene verzorging van 22 mei 2002 van het regionale politiekorps Flevoland staat onder meer het volgende vermeld:

"21.12 (uur; N.o.) (…) X retour cel vanuit Politie Lelystad. Ing. kreeg vanuit Lelystad medicatie mee die niet zijn voorgeschreven door de GGD arts Bx, deze telefonisch gesproken en geeft aan dat hij ing niet bezocht heeft. Advies (…) ing op het spreekuur van morgen te plaatsen, medicijnen in zijn medicijnenbakje gedaan met een briefje erop. Verbalisanten waren niet meer te bereiken."

8.3. In het dagrapport ingeslotene verzorging van 23 mei 2002 van het regionale politiekorps Flevoland staat onder meer het volgende vermeld:

"14.45 (uur; N.o.) (…) X krijgt bezoek van GGD arts By, advies: 2x daags 's ochtends en 's avonds 1 MG R."

8.4. In de medicijnlijst van verzoeker, zoals die wordt gebruikt door de arrestantenverzorgers van het regionale politiekorps Flevoland, staat aangetekend dat verzoeker twee keer per dag - vanaf 23 mei 2003 tot 27 mei 2003 - de voorgeschreven medicijnen heeft gekregen. Op de lijst wordt steeds het tijdstip van inname vermeld, voorzien van een paraaf van de betreffende bewaker.

9. Naar aanleiding van verzoekers' klacht, ingediend bij officier van justitie M. (zie hiervóór, onder A.4.), deelde politieambtenaar A., bij brief van 18 juli 2002, onder meer het volgende mee aan officier van justitie M.:

"Op woensdag 22 mei 2002, omstreeks 02:18 uur werd de verdachte X aangehouden (...)

De aanhouding van de verdachte was op bevel van de officier van justitie te Zwolle nevenvestiging Lelystad.

De aanhouding heeft plaatsgevonden door medewerkers basiseenheid van de regiopolitie Flevoland. De wijze van aanhouding was op bevel van de korpsleiding van de regiopolitie Flevoland. De aanhouding was in groepsverband en onder leiding van een meerdere, een inspecteur van regiopolitie Flevoland.

Voor het binnentreden in genoemd perceel is een "Machtiging Binnentreden Woning" gebruikt. Van het binnentreden is een "Verslag binnentreden" opgemaakt conform de wetgeving.

Binnentreden vond plaats middels een sleutel van genoemd perceel. Genoemde sleutel werd ons ter beschikking gesteld door personeel van het AZC te Q.

Direct na het binnentreden werd duidelijk kenbaar gemaakt dat politieambtenaren het perceel binnentraden.

Dit werd met luide stem geroepen in zowel de Nederlandse als in de Engelse taal.

Op de kleding van de politieambtenaren staat aan de voor- en achterzijde over de gehele breedte het woord "POLITIE" in grote witte letters.

Na het binnentreden werd door de verdachte minimaal tweemaal in de richting van de politieambtenaren getrapt. Hij lag op dat moment op zijn rug op zijn bed. Teneinde zich te verdedigen werden een tweetal vuistslagen aan de verdachte gegeven. Vervolgens werd de verdachte X gefixeerd op zijn bed. Bedoeld geweld is gemeld aan de inspecteur van regiopolitie Flevoland Z. Hij werd door twee politieambtenaren op zijn bed vastgehouden. Door het verzet van de verdachte was het noodzakelijk dat een derde politieambtenaar behulpzaam is geweest de verdachte te controleren. Vervolgens is de verdachte middels transportboeien afgeboeid. Om het verzet van de verdachte tegen zijn aanhouding te beëindigen is korte tijd een deel van zijn gezichtsveld afgeschermd door een gehandschoende hand.

Door de politie zijn geen plastic kappen of iets dergelijks gebruikt zoals omschreven in de gevoegde brief. Het gebruik van dergelijke middelen zou ontoelaatbaar zijn.

Bij de aanhouding is geen ander fysiek geweld gebruikt.

Voorafgaande aan het binnentreden van het perceel heeft de politie zich niet gelegitimeerd door het tonen van een politie legitimatiebewijs, de genoemde machtiging is niet getoond en het doel van binnentreden niet medegedeeld.

Dit in verband met het spoedeisende karakter van de aanhouding alsmede het risico van de aanhouding.

Gevaarzetting in verband met het gedrag van de aanwezige personen alsmede de betrokken politieambtenaren. Legitimatie en doel binnentreden vond direct na binnenkomst plaats.

De aanhouding in het perceel heeft plaatsgevonden terwijl de toegangsdeur dicht was. Voor deze deur stond een politieambtenaar. Het was niet mogelijk om van buiten de woning de woning binnen te kijken.

De in het perceel aanwezige kinderen zijn voor zover mogelijk geen getuige geweest van de aanhouding. Zij zijn opgevangen door politiemensen die er zorg voor gedragen hebben dat de kinderen de aanhouding van de verdachte niet gezien hebben. Er zijn geen gezichten van kinderen afgeplakt.

De verdachte werd ter geleiding voor een hulpofficier van justitie overgebracht naar een politiebureau in Almere. De verdachte zijn hoofd is niet afgedekt geweest. Een deel van zijn gezichtsveld is beperkt geweest door een hand boven zijn ogen op zijn voorhoofd te houden. Dit ter voorkoming van verder verzet van de verdachte tegen zijn aanhouding.

Om de rust / orde op het genoemde AZC te behouden is de verdachte snel vanaf het AZC overgebracht. Hierbij werd hij naar een politievoertuig gebracht in zijn ondergoed. Echter zijn kleding werd direct meegenomen. De verdachte is op de achterbank van het voertuig geplaatst tussen twee politieambtenaren die hem gecontroleerd vervoerd hebben. De politieambtenaren hebben gedurende het vervoer zicht gehad op de transportboeien. De verdachte zat hierdoor voor op de zitting van de achterbank."

10. In reactie op verzoekers' klacht over de politie en officier van justitie M. (zie hiervóór, onder A.4.), deelde de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad verzoekers' gemachtigde, bij brief van 20 augustus 2002, onder meer het volgende mee:

"Tegen uw cliënt kon op basis van herkenning door een medewerker van het AZC een redelijk vermoeden van schuld aan een overval van een taxichauffeur rijzen. Gelet op het feit dat het om een zeer gewelddadig delict ging, was de inzet van een arrestatie-eenheid geboden. In het belang van het onderzoek is besloten de aanhouding van uw cliënt en de andere twee verdachten tegelijkertijd te doen geschieden. Zo is tot de keuze van het tijdstip gekomen, een tijdstip waarop uw cliënt en zijn gezin al sliepen althans al in bed lagen. Gelet op deze omstandigheden kan ik mij goed voorstellen dat grote schrik bij uw cliënt en zijn gezin is ontstaan, welke schrik ook, begrijpelijk, doorklinkt in de weergave die zij van hun beleving geven.

De verschillende verklaringen geven mij evenwel geen reden te veronderstellen dat onregelmatigheden of onrechtmatigheden zijn geschied. Aan alle ter zake geldende formaliteiten is voldaan en van disproportioneel optreden blijkt niet. Omdat uw cliënt naar de agenten begon te trappen is ter zelfverdediging gepast geweld tegen hem gebruikt. Om het verzet van uw cliënt te beëindigen is korte tijd zijn gezichtsveld deels met een gehandschoende hand beperkt. Plastic kappen gebruikt men bij de Nederlandse politie niet, en die zijn dus ook in dit geval niet gebruikt. Zoveel mogelijk zijn de kinderen opgevangen door aanwezige politiemensen, en is hen het zicht op de arrestatie onthouden. Er zijn geen gezichten van kinderen afgedekt. De agenten hebben in twee talen hun hoedanigheid luid en duidelijk kenbaar gemaakt, en waren ook in uniform gekleed. Zodra daarvoor gelegenheid was, hebben zij zich gelegitimeerd. Om de rust in het AZC zo weinig mogelijk te verstoren is uw cliënt onverwijld in zijn ondergoed in het politievoertuig geplaatst. Zijn kleren zijn meegenomen en zodra het verantwoord was, is uw cliënt in de gelegenheid gesteld deze aan te trekken. In het voertuig is uw cliënt voor op de achterbank geplaatst opdat de agenten zijn geboeide handen konden gadeslaan. Ik overweeg voorts in dit verband dat de aanhouding en de bewaring door de onafhankelijke rechter zijn getoetst en in stand gelaten.

De klacht van uw cliënten hieromtrent, voor zover deze is gericht tegen het optreden van het openbaar ministerie, acht ik dan ook kennelijk ongegrond.

Uw cliënt(e) klaagt over de doorzoeking van de verblijfsruimte. Cliënte zou geen toestemming hebben gegeven tot binnentreden, de officier zou zich niet hebben gelegitimeerd en er zou door de agenten rommel zijn gemaakt. Van de officier van justitie verneem ik dat de toestemming wel is verleend, dat zij zich wel heeft gelegitimeerd en dat de doorzoeking ordelijk is verlopen. Zelfs geeft de officier aan, bij het afsluitend inspecteren van de kamer uw cliënte nog uitdrukkelijk te hebben gevraagd of zij kon instemmen met de wijze van achterlaten. Uw cliënte heeft daar toen mee ingestemd. Een en ander wordt bevestigd door de aanwezige agenten. Ik heb geen reden aan de verklaringen van de officier ter zake te twijfelen en verklaar de klacht daarom op dit onderdeel ongegrond. (...)

Ten aanzien van de medicatie van uw cliënt het volgende. De arrestantenwacht trof bij aankomst van uw cliënt bij diens spullen medicijnen aan. Ter zake is door hen informatie ingewonnen bij de dienstdoende GGD-arts. Deze heeft geadviseerd uw cliënt te plaatsen op het spreekuur van de volgende ochtend. De volgende ochtend is door de arts een dosering bepaald en die is vanaf dat moment ook verstrekt. Uw cliënt heeft niet om medicijnen verzocht, althans dat is in de verschillende stukken niet vermeld. Ik ben van mening dat de politie ter zake geen verwijt treft. Van een oordeel onthoud ik mij echter, omdat de korpsbeheerder ter zake primair bevoegd is.

(...)

Ook al acht ik de klachten van uw cliënten op de verschillende onderdelen ongegrond, toch begrijp ik best dat zij wel wat hebben te klagen. Immers, naar achteraf is gebleken is uw cliënt ten onrechte aangehouden voor de feiten ten aanzien waarvan hij aanvankelijk als verdachte was aangemerkt. Het ware te wensen geweest indien de politie bij het heenzenden van uw cliënt hieraan iets meer aandacht had gegeven. Ik vind althans in het dossier geen aanwijzingen dat daaraan aandacht is gegeven. Ik zie nochtans geen reden tot het erkennen van aansprakelijkheid voor schade die uw cliënten zouden hebben geleden."

11.1. Bij brief van 8 oktober 2002 legde verzoekers' gemachtigde de klacht over de politie en het arrondissementsparket Zwolle/Lelystad voor aan de Nationale ombudsman. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Uitdrukkelijk laat de familie weten, dat de heer X niet naar de politie heeft getrapt en dat in weerwil van de opmerkingen van (de hoofdofficier van justitie; N.o.) in zijn schrijven van 20 augustus 2002 de politie in geen enkele taal hun hoedanigheid kenbaar heeft gemaakt en niet heeft gezegd, wat zij kwamen doen, dat de agenten zich niet hebben gelegitimeerd, dat er geen toestemming is gegeven door de heer X en/of mevrouw Y tot het binnentreden aan de officier van justitie en aan de politie, en dat de officier van justitie zich niet heeft gelegitimeerd, en dat de agenten wel degelijk rommel hebben gemaakt en dat de doorzoeking niet ordelijk is verlopen en dat aan mevrouw Y niet is gevraagd of zij instemde met de wijze van achterlaten van de kamer en dat de heer X niet de volgende ochtend na de nacht van de arrestatie door de arts is onderzocht in verband met dosering van medicatie, maar dat dat eerst op de vierde dag gebeurde. De medicatie is vervolgens niet verstrekt. (...)

De klacht wordt hier geherformuleerd als volgt:

De heer X en mevrouw Y, een echtpaar uit Georgië, zeer getraumatiseerd door toedoen van de Georgische overheid, bevindt zich in uitgeprocedeerde positie op het AZC (...) in Q. Daar verblijven zij met hun twee kleine kinderen. De heer X en zijn echtgenote behoeven psychiatrische hulp.

Volstrekt onverwacht vindt dan een inval plaats van de zijde van het Openbaar Ministerie, dat leiding geeft aan enige politiemannen in de nacht van dinsdag 21 mei op woensdag 22 mei 2002, waarbij in het holst van de nacht dit echtpaar met hun kinderen wordt overvallen. Plotseling blijken politiefunctionarissen en een officier van justitie zich te bevinden in hun woning. Toestemming tot binnentreden is niet gevraagd. Toestemming tot binnentreden is niet gegeven door de heer X en mevrouw Y. Zonder enige uitleg en in zijn onderbroek zonder schoeisel wordt de heer X bedekt door een jas of enig ander soortgelijk voorwerp een politieauto binnengebracht, waarna hij geboeid wordt afgevoerd. Naar zijn gezondheidssituatie is noch voor deze inval, noch tijdens de arrestatie en gedurende het verblijf op het politiebureau aan hem enige vraag gesteld. Zodra de raadsman hierover het arrestatieteam, dat onder leiding staat van het OM, heeft geïnformeerd, was hiervoor geen belangstelling op donderdag 23 mei 2002. Het is dan anderhalve dag later. Medicatie is aan de heer X niet verstrekt.

De kamer is volledig overhoop gehaald en in wanorde achtergelaten, waarbij mevrouw Y volstrekt niet heeft meegedeeld het eens te zijn met de wijze, waarop de vertrekken werden achtergelaten.

(...)

Er was geen tolk aanwezig bij deze inval, zodat een mededeling van V., dat door de politie in twee talen uitleg zou zijn gegeven, zinledig is. Overigens heeft er geen uitleg plaatsgevonden."

11.2. In reactie op deze brief deelde de Nationale ombudsman verzoekers' gemachtigde, bij brief van 12 februari 2003, onder meer mee dat de klacht in beginsel in aanmerking komt voor onderzoek door de Nationale ombudsman, maar dat de klachtonderdelen over de politie nog aan de korpsbeheerder moeten worden voorgelegd, zodat deze de kans krijgt om hier eerst zelf op te reageren.

Hierop legde verzoekers' gemachtigde de klacht, bij brief van 21 februari 2003, voor aan de korpsbeheerder.

12.1. Vervolgens legde de korpsbeheerder de klacht ter advisering voor aan de klachtencommissie van het regionale politiekorps Flevoland. In het advies van de klachtencommissie van 22 oktober 2003 staat onder meer het volgende vermeld:

"De feiten

In verband met de tegen een van klagers (de man) gerezen verdenking van het plegen van een ernstig geweldsdelict werd ter aanhouding van klager op woensdag 22 mei 2002 omstreeks 02.18 uur de verblijfsruimte van klagers, gelegen in een asielzoekerscentrum te Q, binnengetreden. Gelet op de aard van het delict werd hiertoe een arrestatie-eenheid ingezet. Klager gedroeg zich volgens de politie tijdens de aanhouding agressief waarbij hij de betrokken politieambtenaren schopte en sloeg. Ondertussen ontfermden andere politieambtenaren zich over de in de ruimte aanwezige kinderen. Nadat klager onder controle was gebracht werd hij geboeid en in het dienstvoertuig geplaatst waarna hij omstreeks 03.10 op het bureau te Almere werd binnengebracht en vervolgens voorgeleid. In afwachting van de doorzoeking van de woning werd de situatie ter plaatse bevroren. In aanwezigheid en onder leiding van de zaaksofficier van justitie vond vervolgens de doorzoeking van de verblijfsruimte plaats.

De beoordeling

(...)

2. Kamer in wanorde achtergelaten

Gelet op de brief van de hoofdofficier van justitie is door de aanwezige zaaksofficier verklaard, dat bij het afsluitend inspecteren van de ruimte de uitdrukkelijke instemming van de partner van klager is gevraagd voor de wijze waarop de ruimte werd achtergelaten. De commissie deelt het standpunt van de hoofdofficier in dezen en acht dit onderdeel ongegrond.

3. Geen uitleg gegeven over reden en/of gang van zaken rond aanhouding

Uit de stukken is de commissie gebleken dat door de politieambtenaren direct na binnenkomst het doel van het binnentreden is meegedeeld. Zij acht dit onderdeel van de klacht derhalve ongegrond.

4. Nauwelijks gekleed, geboeid en bedekt door jas afgevoerd

Op grond van het dossier constateert de commissie dat klager zich hevig verzette tegen zijn aanhouding. Teneinde het verzet te beëindigen werd bij klager voor korte tijd een deel van het gezichtsveld afgeschermd door middel van een gehandschoende hand op het voorhoofd boven de ogen. Vervolgens is hij geboeid en, teneinde de rust in de omgeving zo min mogelijk te verstoren, onmiddellijk in zijn onderkleding in het dienstvoertuig geplaatst. De kleding van klager werd meegenomen en zodra de situatie het toeliet is klager in de gelegenheid gesteld zich aan te kleden. Van het afdekken of bedekken van het hoofd van klager was geen sprake. Alle omstandigheden afwegend meent de commissie dat niet onjuist gehandeld is. Zij acht dit onderdeel van de klacht ongegrond.

5. Later nimmer excuses aangeboden noch duidelijk gemaakt dat aanhouding ten onrechte was.

Daar later duidelijk werd dat er ten onrechte tot aanhouding was overgegaan, is de commissie van mening dat het aanbieden van verontschuldigingen aan klagers op zijn plaats geweest zou zijn. Blijkens de rapportage is niet meer te achterhalen of aan klagers excuses zijn gemaakt in verband met de aanhouding. De hoofdofficier of de politie hadden ook kunnen informeren naar mogelijke schade. Alles overziend is de commissie van oordeel dat er meer aandacht aan de nazorg besteed had moeten worden. Zij is van mening dat hier niet zorgvuldig is opgetreden en acht dit onderdeel dan ook gegrond.

Advies

De commissie geeft de korpsbeheerder in overweging de klacht voor wat de onderdelen (...) twee, drie en vier betreft ongegrond en voor wat onderdeel vijf betreft gegrond te verklaren. Zij verwijst voor haar motivering naar de overwegingen dienaangaande."

12.2. Bij brief van 22 november 2003 deelde de korpsbeheerder verzoekers' gemachtigde mee dat hij de klacht - in lijn met het advies van de klachtencommissie - niet gegrond verklaarde, behalve ten aanzien van klachtonderdeel 5; op dit punt verklaarde hij de klacht gegrond.

13. In reactie op dit oordeel van de korpsbeheerder deelden verzoekers hun gemachtigde, bij brief van 22 december 2003, onder meer het volgende mee:

"In onze eerdere brieven hebben wij nadrukkelijk uitgelegd, dat ik, Y, geen toestemming heb gegeven (het werd ook niet gevraagd) om onze kamer binnen te komen, en ook niet akkoord ben gegaan met de wijze waarop de kamer was achtergelaten.

Wij hebben geen uitleg gekregen over de reden en/of gang van zaken rond aanhouding. Als dat wel was gebeurd, dan had mijn man zich rustig gehouden, want hij was niet schuldig, had ook niks te vrezen. Mijn man lijdt aan psychische stoornis, hij dacht dat hij ontvoerd wordt door de Geheime Georgische dienst, logisch, dat hij zou geprobeerd om zich te beschermen, maar dat had hij ook niet kunnen doen. Wat kon hij doen tegen drie grote agenten?

Het was wel sprake van het afdekken van het hoofd van mijn man, mensen van het AZC hebben het ook gezien. Het is schandalig, dat het wordt ontkend."

B. Standpunt verzoekers

Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht en wordt onder meer ook verwoord in de hiervóór onder A.4. opgenomen brief van verzoekers' gemachtigde en in het hierna onder C. opgenomen verslag van de hoorzitting. Verder deelde verzoekers' gemachtigde bij brief van 30 augustus 2004 onder meer nog het volgende mee:

"…met het oog op de hoorzitting op 31 augustus a.s. heb ik andermaal het dossier bestudeerd, waaronder de door u op 3 augustus 2004 naar mij gezonden stukken, te weten het proces-verbaal van aanhouding van 22 mei 2002, het schrijven van de politie aan de officier van justitie van 18 juli 2002 over het toegepaste geweld, en het rapport van de regiopolitie van 17 juli 2002.

1. Onder verwijzing naar de stukken uit de strafzaak van mevrouw Y (…) mag duidelijk zijn, dat in het daar opgenomen Verslag binnentreden woning van 22 mei 2002 van de verbalisant S., inspecteur van politie, wordt opgemerkt, dat deze heer S. op woensdag 22 mei 2002 "zonder schriftelijke machtiging" is binnengetreden in de woning op woensdag 22 mei 2002 om 2.18 uur. Hij was daarbij volgens dit Verslag binnentreden woning vergezeld van de officier van justitie mevrouw M., terwijl staat aangegeven in dat Verslag binnentreden woning, dat dit geschiedde "met de toestemming van mevrouw Y", zulks ter inbeslagneming, en dat voorafgaande aan het binnentreden van de woning de officier van justitie zich heeft gelegitimeerd door haar legitimatiebewijs te tonen en het doel van het binnentreden heeft meegedeeld, en dat S. en M. waren binnengetreden doordat zij waren binnengelaten door mevrouw Y.

Eén en ander verdraagt zich niet met het proces-verbaal van aanhouding van 22 mei 2002, waarin is meegedeeld: "Wij, verbalisanten, hebben ons duidelijk als politieambtenaren kenbaar gemaakt, mondeling en middels opschrift politie op jacker" en helemaal niet met het rapport van de inspecteur van regiopolitie Flevoland van 18 juli 2002 aan de officier van justitie mevrouw M., waar staat vermeld: "Voorafgaande aan het binnentreden van het perceel heeft de politie zich niet gelegitimeerd door het tonen van een politie-legitimatiebewijs. De genoemde machtiging is niet getoond en het doel van binnentreden is niet meegedeeld."

C. verslag hoorzitting, inclusief standpunten korpsbeheerder en minister van justitie

Op 31 augustus 2004 heeft er ten behoeve van het onderzoek naar de klacht een hoorzitting plaatsgevonden op het gemeentehuis van Lelystad. In dat kader zijn drie politieambtenaren (Cx, Z. en S.), een officier van justitie (M.), en verzoekers gehoord. De substituut-ombudsman en verzoekers' gemachtigde hebben meerdere vragen gesteld aan de betrokken ambtenaren en verzoekers. De antwoorden op die vragen zijn verwerkt in de verklaringen. Daarnaast hebben vertegenwoordigsters van de korpsbeheerder en de minister van Justitie hun standpunten ten aanzien van de klacht gegeven. Tijdens de hoorzitting hebben betrokkenen ook kennis genomen van een tweetal foto's van verzoekers' kamer en een video van ongeveer 5 minuten van verzoekers' kamer.

Hieronder volgt een verkorte en zakelijke weergave - voor zover relevant voor het onderzoek - van de door een ieder afgelegde verklaringen.

Politieambtenaar Z. verklaarde het volgende:

"Verzoeker is aangehouden door een aanhoudingseenheid. Zo'n eenheid bestaat uit reguliere politieambtenaren die extra zijn getraind voor bijzondere aanhoudingen, waarbij bijvoorbeeld de vrees bestaat voor geweld tegen de politie of anderen. Door middel van een verrassingseffect beoogt een aanhoudingseenheid te komen tot geweldsreductie. Er bestaan geen landelijke afspraken voor de inzet en werkwijze van aanhoudingseenheden. Wel bestaat er een LSOP-gecertificeerde opleiding. Leden van een aanhoudingseenheid zijn verplicht om twee keer per maand te trainen in het verrichten van bijzondere aanhoudingen. Een aanhoudingseenheid kan niet gelijk worden gesteld aan een arrestatieteam. Zo'n team kan pas worden ingezet bij levensbedreigende omstandigheden. Deze zaak voldeed niet aan die eis.

Wij zijn met een extra sleutel van het AZC verzoekers' kamer binnengetreden. Ik was de leidinggevende ter plaatse van de aanhoudingseenheid. Wij hebben verzoekers meteen meegedeeld dat wij van de politie waren. Toen verzoeker van zijn bed af was gekomen, heb ik mij gelegitimeerd en de reden van aanhouding meegedeeld. Ook heb ik de machtiging tot binnentreden getoond. Verzoeker was op dat moment rustiger. Ik weet niet meer of hij heeft gereageerd op de reden van aanhouding. Uit de stukken van verzoekers' gemachtigde blijkt overigens ook dat verzoeker erkent dat hem de reden van aanhouding is meegedeeld.

Het klopt dat verzoeker in zijn onderbroek en zonder schoenen is afgevoerd. Verzoeker was agressief tijdens de aanhouding. Wij wilden ter plaatse zoveel mogelijk de rust bewaren en hebben verzoeker daarom zo snel mogelijk afgevoerd. De politieauto stond voor de ingang van het AZC. Wij hebben wel kleding van verzoeker meegenomen. Ik weet niet wanneer verzoeker in de gelegenheid is gesteld zich aan te kleden. Wij hebben verzoeker niet afgevoerd met een voorwerp over zijn hoofd. Dat gebeurt nooit en daar heeft een aanhoudingseenheid ook geen attributen voor. Wel is er een gehandschoende hand voor verzoekers ogen gehouden. Daarbij is het zicht slechts gedeeltelijk ontnomen. Verzoeker moest wel kunnen blijven zien waar hij liep. De hand voor zijn gezicht diende er voor om te voorkomen dat verzoeker opnieuw zou tegenstribbelen en om zich heen zou slaan en niet om te voorkomen dat verzoeker de politieambtenaren zou herkennen."

Politieambtenaar Cx verklaarde het volgende:

"Ik was lid van de aanhoudingseenheid. Na binnentreden zijn wij naar verzoekers' bed gelopen. Ik weet niet of hij daarvoor al dan niet wakker was. Tijdens de aanhouding verzette hij zich; dus op dat moment was hij wakker. Wij hebben verzoeker onder controle gebracht en daarna overgebracht naar het politiebureau in Almere. Daar is hij voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en is de reden van aanhouding ook meegedeeld. Bij de aanhouding verzette verzoeker zich heftig vanuit zijn bed. In het proces-verbaal van aanhouding vermeldt mijn collega ook dat hij pijn ter hoogte van zijn middel en benen voelde. Ik heb zelf een hand van verzoeker vastgepakt. Verzoeker is verder immobiel gemaakt door een knie op zijn benen te plaatsen. Waar die knie precies is geplaatst, weet ik niet meer. Er is absoluut geen knie in verzoekers gezicht geplaatst. Er kan wel een knie zijn geplaatst op de overgang van verzoekers arm met zijn borstkas. De feitelijke aanhouding en het aanleggen van de handboeien ving dus aan toen verzoeker nog op bed lag. Voor het aanleggen van de handboeien moest verzoeker worden gedraaid. Vervolgens hebben wij hem middels aanwijzingen meegedeeld hoe hij met de handboeien om op moest staan. Nadat wij er in waren geslaagd om de handboeien om te leggen, staakte verzoeker zijn verzet, en was het schoppen en slaan afgelopen. Ik kan mij niet herinneren dat verzoeker drie keer heeft gevraagd of wij van de politie waren. Ik kan nog wel zeggen dat de leden van de aanhoudingseenheid jassen droegen met op voor- en achterkant het woord 'Politie'. Tijdens de nacht van aanhouding heb ik de zwelling waarover wordt gesproken in het proces-verbaal van aanhouding niet waargenomen. Het is overigens ook goed mogelijk dat zo'n zwelling zich pas na verloop van enige tijd openbaart. Alleen bij de aanhouding was sprake van geweldtoepassing; daarvan is geen sprake geweest bij het vervoer naar het politiebureau.

Verzoeker is in zijn onderbroek en zonder schoenen afgevoerd. Gelet op de temperatuur die nacht was dat ook verantwoord. Er is bij het afvoeren geen jas over zijn hoofd gedaan. Dat zou verzoeker ook te veel hebben belemmerd bij het lopen richting de politieauto."

Verzoeker verklaarde het volgende:

"Ik gebruik al vier jaar slaapmiddelen. Ook tijdens de bewuste nacht. Ik sliep als een blok. De politieambtenaren liepen kennelijk richting ons bed, haalden mijn vrouw daar uit en plaatsten haar op het bed van onze kinderen. Ik heb daarvan niets gehoord of gezien. Ik werd wakker van een knie op mijn borst. Er is geen knie op mijn hoofd geplaatst. Ik werd door meerdere politieambtenaren vastgepakt. Bij het omkeren trokken verschillende politieambtenaren een andere kant op. Een van de politieambtenaren trok mijn hoofd naar achter en liet mij een papier zien. Zij spraken ook over moord en diefstal. Ik begreep er helemaal niets van. Ik vroeg tot drie keer toe of zij van de politie waren. Daarop werd steeds gezegd dat ik mijn mond moest houden. Bij vertrek is mijn hoofd bedekt met een jas. Dat hebben verschillende mensen gezien die uit het raam keken. Ik kon niet zien dat het woord 'Politie' op de jassen van de ambtenaren stond, omdat ik zelf een jas over mijn hoofd had. In de auto is deze jas van mijn hoofd gehaald."

Verzoekers' gemachtigde verklaarde het volgende:

"Ik kan mij niet goed voorstellen dat verzoeker zich fel heeft verzet tegen zijn aanhouding. Hij lag immers direct voor zijn aanhouding nog te slapen. Ook zie ik niet hoe het mogelijk was om verzoekers gezicht met een hand te bedekken als hij zich zo heftig verzette."

Officier van justitie M. verklaarde het volgende:

"In de nacht van verzoekers aanhouding zijn op drie locaties doorzoekingen verricht. De doorzoeking in verzoekers' kamer was voor mij de derde die nacht. Na verzoekers aanhouding heeft de politie de situatie bevroren in afwachting van mijn komst. Ik schat dat ik en onder meer politieambtenaar S. ongeveer een half uur tot een uur na verzoekers aanhouding ter plaatse arriveerden. Aldaar ben ik eerst naar verzoekster gegaan. Zij verbleef op dat moment in een ruimte nabij haar kamer. Verzoekster kwam overdonderd op mij over, maar er viel wel met haar te communiceren. Ze stelde zelf ook vragen aan mij over de gang van zaken. Ik heb verzoekster de reden van mijn komst meegedeeld en heb mij ook tegenover haar gelegitimeerd. Ik kan mij nog herinneren dat zij mijn legitimatiebewijs vastpakte om het beter te kunnen bekijken. Dat gebeurt niet vaak. Ik heb verzoekster gevraagd of wij haar kamer mochten doorzoeken. Ik heb daarbij ook meegedeeld dat ik beschikte over een mondelinge machtiging van de rechter-commissaris. Hierop gaf verzoekster toestemming voor de doorzoeking. De doorzoeking was niet al aan de gang toen ik ter plaatse arriveerde. Er was op dat moment ook geen politieambtenaar in verzoekers' kamer.

Ik heb de gehele doorzoeking bijgewoond. Het klopt dat wij de kamer niet opgeruimd hebben achtergelaten. De staat waarin wij de kamer hebben achtergelaten, was vergelijkbaar met de staat waarin wij de kamer aantroffen. Het betreft overigens een relatief kleine ruimte. Bij binnenkomst lagen overal in de kamer spullen, soms opgestapeld. Er stonden ook veel dozen met spullen. De inhoud van alle dozen is bekeken en ook weer teruggestopt, voor zover niet in beslag genomen. Verder lagen er op verschillende plaatsen kledingstukken. Ook onder het bed lagen spullen. Het is goed mogelijk dat wij het beddengoed bij de doorzoeking hebben afgehaald. Het is niet gebruikelijk om het bed daarna weer op te maken. Nadat alle politieambtenaren de kamer hadden verlaten, ben ik nog terug gegaan om te controleren hoe de ruimte werd achtergelaten. Ik constateerde dat sprake was van een vergelijkbare staat. Op dat moment heb ik verzoekster nog gevraagd of zij akkoord kon gaan met de wijze van achterlaten. Verzoekster stemde daarmee in. Ook heb ik nog meegedeeld dat zij werd aangehouden op verdenking van heling."

Politieambtenaar S. verklaarde het volgende:

"Ik was teamleider van het betreffende onderzoek en heb die avond, onder andere samen met de officier van justitie, op drie locaties doorzoekingen verricht. Een paar collega's van de aanhoudingseenheid hebben onze komst afgewacht. Ter plaatse stond ik naast de officier van justitie toen zij zich tegenover verzoekster legitimeerde en het doel van binnentreden meedeelde. Ik denk dat wij ongeveer een half uur na verzoekers aanhouding arriveerden. In mijn verslag van binnentreden staat ten onrechte vermeld dat wij om 02.18 uur binnentraden. Dat is het tijdstip van binnentreden door de aanhoudingseenheid. Wij traden ongeveer een half uur later binnen. De wanorde na afloop van de doorzoeking was niet veel groter dan de wanorde die wij aantroffen bij binnentreden."

Politieambtenaar Z. verklaarde verder het volgende:

"Ik sluit mij ten aanzien van de staat van verzoekers' kamer aan bij de verklaring van de officier van justitie en politieambtenaar S. De kamer stond helemaal vol met dozen en zakjes met spullen erin."

Politieambtenaar Cx verklaarde verder het volgende:

"Ik heb bij het verrichten van de aanhouding niet echt op de omgeving gelet. Ik sluit niet uit dat de lattenbodem van het bed is losgeraakt bij verzoekers aanhouding. Op enig moment bevonden zich vier of vijf politieambtenaren op en rond het bed."

Verzoekster verklaarde het volgende:

"Ik was geschokt door de inval van de politie. Ik weet niet meer of de officier van justitie zich heeft gelegitimeerd. Ik kan mij haar niet herinneren. Eerder was er nog een andere vrouwelijke politieambtenaar ter plaatse. Zij heeft zich niet gelegitimeerd. Dat is ook de politieambtenaar geweest die mij en mijn kinderen in de auto heeft geplaatst en tegen mijn kinderen heeft gezegd dat ik een dief ben. Het klopt dat ik na de aanhouding van mijn man in een andere ruimte nabij onze kamer heb gezeten. Ik heb gezien dat genoemde vrouwelijke politieambtenaar al was begonnen met de doorzoeking voordat de officier van justitie ter plaatse was. Ik heb dat gezien toen in even terug was gegaan naar onze kamer om een glas water te vragen.

Toen ik na een verblijf van twee dagen in de politiecel terug kwam in onze kamer zijn de foto's en film gemaakt. Mijn buurman deelde mij mee dat ik niets moest aanraken omdat hij eerst filmopnamen wilde maken van de kamer. Ik weet niet waarom hij dat deed. Onze kamer was altijd op orde. De staat waarin de kamer na de doorzoeking werd achtergelaten, was absoluut niet gelijk aan de staat waarin de kamer verkeerde voor de doorzoeking. Voor de doorzoeking was alles op orde. Zo lag de lattenbodem van het bed bijvoorbeeld niet los. Eigenlijk gaat het mij er niet eens zozeer om dat onze kamer in wanorde is achtergelaten. Ik had de ruimte ook al binnen 2 uur opruimen weer op orde; het steekt mij vooral dat nu wordt gezegd dat het in onze kamer voorafgaand aan de doorzoeking al een wanorde was. Verder heb ik niet tegenover de officier van justitie ingestemd met de staat waarin onze kamer werd achtergelaten."

Verzoekers' gemachtigde verklaarde verder het volgende:

"Verzoekers hadden weliswaar veel spullen en de kamer is ook vrij klein, maar ik kan mij niet goed voorstellen dat de staat waarin de kamer na de doorzoeking is achtergelaten vergelijkbaar is met de staat van de kamer voor de doorzoeking. Ik wijs er bijvoorbeeld op dat de lattenbodem van het bed los hangt, op verschillende plaatsen kleding ligt, het beddengoed is afgehaald, dat er spullen uit de dozen zijn gehaald en niet goed zijn teruggestopt, en dat er in de bedden van de kinderen spullen liggen."

Verzoeker verklaarde verder het volgende:

"Ik gebruik medicijnen tegen psychische klachten. Ik heb de dag na mijn aanhouding aan een arts doorgegeven dat ik medicijnen gebruikte. Pas op de derde of vierde dag is er een specialist gekomen die mij mijn medicijnen heeft verstrekt. Ik weet niet wie dat was."

De vertegenwoordigster van de korpsbeheerder verklaarde het volgende:

"De korpsbeheerder acht de klacht over het regionale politiekorps Flevoland op alle onderdelen ongegrond. Ik verwijs in dit verband naar het standpunt ingenomen bij brief van 22 november 2003. Met de betrekking tot de wijze van aanhouden van verzoeker merk ik op dat uit de verklaringen van de politieambtenaren blijkt dat geen sprake was van disproportioneel optreden. Met betrekking tot de medische zorg verwijs ik naar de rapportage van politieambtenaar T. van 17 juli 2002. Daaruit blijkt dat voldoende medische zorg is geboden."

De vertegenwoordigster van de minister van Justitie legde een pleitnota over en vatte die kort samen. In de pleitnota staat onder meer het volgende vermeld:

"Naar aanleiding van uw brief heeft de minister van Justitie het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. Daaruit komt het volgende naar voren.

Uit informatie van het arrondissementsparket Zwolle-Lelystad is gebleken dat op 22 mei 2002 zowel de heer X als mevrouw Y op verzoek van de officier van justitie, mw. M., zijn aangehouden door de regiopolitie Flevoland.

De actie van politie was er primair op gericht de heer X als verdachte aan te houden door een aanhoudingseenheid in het kader van een onderzoek tegen personen waarvan de verdenking bestond dat zij zich strafbaar hadden gemaakt aan poging tot doodslag respectievelijk moord, diefstal van een personenauto gevolgd door geweld, chantage respectievelijk afpersing alsmede zware mishandeling.

Naar aanleiding van de bevindingen van de officier van justitie tijdens het doorzoeken van de woning van verzoekers zijn zowel de heer X als mevrouw Y aangehouden in verband met de gerezen verdenking dat zij zich strafbaar zouden hebben gemaakt aan heling.

Uit het opsporingsonderzoek is op 27 mei 2002 gebleken dat de heer X ten onrechte als verdachte in het zogenaamde 'taxi-onderzoek' was aangemerkt, terwijl de jegens hem gerezen verdenkingen ter zake van heling bleven bestaan. Nog diezelfde dag is de heer X in vrijheid gesteld.

Naar aanleiding van een bezwaarschrift tegen de dagvaarding heeft de strafraadkamer van de rechtbank te Zwolle de heer X voor de gehele tenlastelegging buiten vervolging gesteld. Mevrouw Y daarentegen is bij uitspraak van de politierechter te Zwolle d.d. 19 mei 2003 veroordeeld ter zake van schuldheling waarbij de rechter heeft bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.

Met betrekking tot de wijze waarop de officier van justitie jegens verzoekers is opgetreden tijdens de nacht van 21 op 22 mei 2002 merkt het College het volgende op.

In verband met de gewelddadige aard van het misdrijf waarvan de heer X werd verdacht heeft de politie Flevoland ten behoeve van de aanhouding besloten tot de inzet van een arrestatie-eenheid.

Door de officier van Justitie is een machtiging verleend ter aanhouding van de verdachte de woning zonder toestemming van de bewoner te doorzoeken. Conform de algemene wet op het binnentreden hebben, in verband met het feit dat de aanhouding ernstig en onmiddellijk gevaar zou kunnen opleveren voor mogelijk alle personen aanwezig in de verblijfsruimte van de familie X, de officier van justitie en de politie zich pas na binnenkomst in de woning gelegitimeerd en hebben zij alsdan het doel van het binnentreden kenbaar gemaakt.

Voor wat betreft de spoedeisende doorzoeking van de woning van verzoekers ter inbeslagneming zonder hun toestemming merkt het College op dat gebleken is dat de spoeddoorzoeking heeft plaatsgevonden op grond van een mondelinge machtiging van de rechter-commissaris. Door de officier van justitie is aangegeven dat zij zich voorafgaande aan de doorzoeking van de woning heeft voorgesteld aan mevrouw Y. Voorts heeft zij zich als officier van justitie gelegitimeerd en het doel van haar komst medegedeeld. Ten slotte heeft zij mevrouw Y medegedeeld dat zij als verdachte van heling werd aangehouden.

Op grond van het bovenstaande is het College van oordeel dat zowel het binnentreden alsmede de spoeddoorzoeking heeft plaatsgevonden op grond van en in overeenstemming met de wet en ter zake geldende voorschriften en derhalve rechtmatig is geweest. Het College acht verzoekers' klacht met betrekking tot het beweerdelijk onzorgvuldige optreden van de officier van justitie dan ook ongegrond.

Ten aanzien van het derde en laatste klachtonderdeel van verzoekers kan het volgende worden opgemerkt. Uit het ambtsbericht van de officier van justitie aan de hoofdofficier kan worden afgeleid dat de verblijfsruimte van verzoekers in nagenoeg dezelfde staat is achtergelaten als deze bij aanvang van de doorzoeking ter inbeslagneming was aangetroffen. Door de officier van justitie is geconstateerd dat de verblijfsruimte reeds voor aanvang van de zoeking een chaotische indruk maakte doordat deze vol stond met onder andere dozen, koffers en kleding. Van een ordelijke situatie was er derhalve geen sprake. Door de officier van justitie wordt daarbij opgemerkt dat zij tezamen met mevrouw Y de staat waarin de kamer zich na de doorzoeking bevond heeft aanschouwd en besproken, in welk kader mevrouw Y geen bezwaren heeft geuit.

Op grond van het bovenstaande is het College van oordeel dat het voor zich spreekt dat bij het stelselmatig en gericht onderzoeken van een plaats op de aanwezigheid van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen een wanorde of zelfs schade kan worden veroorzaakt. Het College is voorts van mening dat verzoekers terecht als verdachten van heling zijn aangemerkt en dat achteraf bezien verzoekers niet onschuldig zijn gebleken aan de gerezen verdenking. Hieruit volgt dat er geen sprake is geweest van een onrechtmatig overheidsoptreden op basis waarvan de verplichting bestaat de eventueel geleden schade te vergoeden, zo er al sprake zou zijn van schade veroorzaakt door de doorzoeking. Voor wat betreft het in wanordelijke toestand achterlaten van de woning kan worden opgemerkt dat een opsporingsambtenaar uiteraard is gehouden er zorg voor te dragen dat de betreffende inbreuk op de privacy niet groter is dan wordt gerechtvaardigd door de omstandigheden. Gelet op de omstandigheden waaronder de doorzoeking in het onderhavige geval heeft plaatsgevonden is het College van oordeel dat er geen sprake is geweest van een disproportionele toepassing van de rechtmatige bevoegdheid. Het College acht de klacht van verzoekers met betrekking tot het in wanordelijke toestand achterlaten van hun verblijfsruimte in AZC (…) dan ook ongegrond.

De minister van Justitie deelt het standpunt van het College ten aanzien van de klachten van verzoekers."

Verzoekers' gemachtigde verklaarde verder het volgende:

"De overheid heeft het monopolie op strafvorderlijk optreden. Dat is één van de peilers van onze rechtsstaat. Wanneer de overheid gebruik maakt van dat monopolie dient dat wel zorgvuldig te geschieden. De wijze waarop in deze zaak is opgetreden, voldeed niet aan die eis. Bovendien is achteraf gebleken dat verzoeker niet schuldig was aan de feiten waarvoor hij werd aangehouden. Dan kan wel degelijk sprake zijn van een onrechtmatige overheidsdaad. Het gaat in dit soort zaken niet aan om te zeggen dat sprake was van een bedrijfsrisico dat men maar moet slikken.

Het optreden in deze zaak was disproportioneel. Er werd midden in de nacht binnen getreden. Verzoeker kreeg een knie op zijn borst en later een jas over zijn hoofd. Ik kan mij niet voorstellen dat verzoeker daarover liegt. Bij de aanhouding zijn er meerdere ambtenaren op verzoeker gaan zitten. Eerst stelt de politie dat verzoeker alleen is vastgepakt. Later stelt de politie dat de lattenbodem kan zijn losgeraakt doordat er vier ambtenaren op verzoeker zaten.

Verzoekster stelt dat de doorzoeking al is aangevangen voordat de officier van justitie ter plaatse was. Misschien is dat wel waar.

Uit de stukken inzake verzoekers medische verzorging leid ik af dat verzoeker pas in de middag van 23 mei zijn medicijnen heeft gekregen. Daarmee is sprake van een te groot hiaat in zijn medicijngebruik.

Al met al acht ik alle klachten wel degelijk gegrond."

Achtergrond

1. Grondwet

Artikel 11

"Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam."

Artikel 12

"1. Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.

2. Voor het binnentreden overeenkomstig het eerste lid zijn voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen.

3. Aan de bewoner wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt. Indien het binnentreden in het belang van de nationale veiligheid of dat van de strafvordering heeft plaatsgevonden, kan volgens bij de wet te stellen regels de verstrekking van het verslag worden uitgesteld. In de bij de wet te bepalen gevallen kan de verstrekking achterwege worden gelaten, indien het belang van de nationale veiligheid zich tegen verstrekking blijvend verzet."

Artikel 15, vierde lid

"Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt."

2. Europees verdrag voor de rechten van de mens

Artikel 5, tweede lid

"Een ieder, die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal, die hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht."

Artikel 8

"1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."

3. Politiewet 1993

Artikel 8, eerste lid

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

4. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

4.1. Artikel 4

"Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."

Artikel 17

"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.

2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (...), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (...).

3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:

a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of

b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."

4.2. In artikel 22, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen.

De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:

"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."

In artikel 22 van de Ambtsinstructie ligt aldus besloten dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.

In artikel 23 van de Ambtsinstructie is opgenomen dat de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien tijdens het vervoer, dit onverwijld schriftelijk aan een meerdere moet melden, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid.

4.3. Artikel 32, eerste lid

"In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt."

5. Uitspraak Rechtbank Den Haag van 23-10-1998; nr. AWB 98/6646 (JV 1999, 821)

"...Blijkens schrijven van verweerder van 16 september 1998 is de vreemdeling staande gehouden in zijn kamer op het terrein van het asielzoekerscentrum (AZC) Burgh-Haamstede. (...) De rechtbank is met de gemachtigde van de vreemdeling van oordeel dat in het onderhavige geval de kamer van een vreemdeling kan worden aangemerkt als een woning in de zin van de Algemene wet op het binnentreden..."

Reeds voor de inwerkingtreding van de Awbi heeft de Nationale ombudsman in rapport 1989/430, AB 1999, 308 een kamer in een asielzoekerscentrum als woning aangemerkt. Zie ook de rapporten 1994/110 en 2002/181.

6. Algemene wet op het binnentreden

Artikel 1

"1. Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.

2. Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.

3. Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.

4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden."

Artikel 2

"1. Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.

2. Onze minister van Justitie stelt het model van deze machtiging vast.

3. Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden."

7. Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten

Artikel 9, tweede lid

"Iedere gearresteerde dient bij zijn arrestatie op de hoogte te worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en dient onverwijld op de hoogte te worden gebracht van de beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht."

Artikel 17

"1. Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn privé leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling, noch aan onwettige aantasting van zijn eer en goede naam.

2. Een ieder heeft recht op bescherming door de wet tegen zodanige inmenging of aantasting."

8. Wet Nationale ombudsman

Artikel 26, tweede lid

"Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht."

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Optreden jegens verzoekers: hardhandig opgetreden, geen uitleg gegeven over optreden, zich niet gelegitimeerd, verzoeker geboeid, verzoeker in onderbroek, zonder schoenen en met voorwerp over hoofd afgevoerd, verblijfsruimte in AZC in wanorde achtergelaten, onvoldoende medische zorg gegeven;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Verzoeker twee vuistslagen gegeven.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Arrondissementsparket Zwolle/Lelystad

Klacht:

Wijze van optreden jegens verzoekers: geen uitleg gegeven over optreden, zich niet gelegitimeerd, verblijfsruimte in AZC in wanorde achtergelaten.

Oordeel:

Niet gegrond