2004/379

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch een foto van haar is gemaakt bij gelegenheid van haar aanhouding op 18 januari 2003. Verzoekster klaagt er verder over dat de officier van justitie de foto niet heeft vernietigd.

Beoordeling

I. Algemeen

Op 18 januari 2003 bevond verzoekster zich in het kader van een demonstratie op de vliegbasis Volkel. Verzoekster is aangehouden. De politie heeft van verzoekster een polaroidfoto gemaakt. De kantonrechter bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch veroordeelde verzoekster op 21 mei 2003 ter zake van het zich begeven, zonder daartoe gerechtigd te zijn op andermans grond waarvan de toegang op een voor haar kenbare wijze door de rechthebbende is verboden (zie Achtergrond, onder 1.2).

II. Ten aanzien van het maken van de foto

1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch een foto van haar is gemaakt bij gelegenheid van haar aanhouding op 18 januari 2003.

2. De minister van Justitie acht de klacht niet gegrond. De minister heeft in zijn reactie op de klacht onder meer verwezen naar een brief van de hoofdofficier van justitie te 's­Hertogenbosch d.d. 13 augustus 2003. In deze brief heeft de hoofdofficier van justitie aangegeven dat verzoekster ter zake van het misdrijf smaadschrift (zie Achtergrond, onder 1.1) is aangehouden. De hoofdofficier van justitie geeft verder aan dat uit het strafdossier blijkt dat bij aanhouding een polaroidfoto is gemaakt van verzoekster tezamen met degene die haar heeft aangehouden. Daarbij werd verzoekster een nummer gegeven. Dit is gebeurd gezien het grote aantal verdachten dat tegelijkertijd werd aangehouden. Bij de demonstratie van 18 januari 2003 waarbij verzoekster is aangehouden werden in totaal 104 verdachten aangehouden waarvan er 36 geen naam wilden opgeven. Van de meeste verdachten is een foto gemaakt. Gezien het aantal aanhoudingen en het aantal te verwerken verdachten, was het nodig voor het opsporingsonderzoek om verzoekster te fotograferen. De foto's maken deel uit van het opsporingsonderzoek. Voor het opsporingsonderzoek was het nodig om over foto's te beschikken zodat bij de uiteindelijke opmaak van het dossier de verdachte aan de juiste aanhouding kon worden gekoppeld. Het fotograferen vond plaats op grond van artikel 61a lid 1 sub a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ( zie Achtergrond, onder 2.3).

3. Verzoekster heeft aangegeven dat zij is aangehouden voor de overtreding die in de volksmond 'tresspassing' wordt genoemd (zie Achtergrond, onder 1.1). Zij stelt zich op het standpunt dat het maken van een polaroidfoto geen enkel identificatiedoel diende nu zij haar naam had opgegeven. Verzoekster heeft verder opgemerkt dat zij vanaf het begin heeft gezegd wie ze was. Andere fotografeerdoelen dan het identificatiedoel zijn niet aan de orde geweest. Verzoekster heeft aangegeven dat in haar concrete geval er helemaal geen foto behoefde te worden gemaakt.

4. Ingevolge artikel 61a, eerste lid, Sv kunnen tegen een opgehouden verdachte maatregelen in het belang van het onderzoek worden bevolen, zoals bijvoorbeeld het maken van een foto. Het tweede lid van voornoemd artikel bepaalt voorts onder meer dat de in het eerste lid genoemde maatregelen alleen kunnen worden bevolen, behoudens het maken van een foto voor zover die is gericht op het vaststellen van de identiteit, in geval van verdenking van een strafbaar feit waarvoor inverzekeringstelling mogelijk is.

(zie Achtergrond, onder 2.2 en 2.4). Een foto kan dus ook worden gemaakt in geval van verdenking van een strafbaar feit waarvoor geen inverzekeringstelling mogelijk is ter vaststelling van de identiteit van de verdachte en in het kader van de opsporing (zie Achtergrond; onder 4).

5. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.

Verzoekster is aangehouden. Verder is gebleken dat van verzoekster bij haar aanhouding een foto is gemaakt en dat zij vanaf het begin heeft gezegd wie zij was. Voorts is gebleken dat bij de demonstratie er in totaal 104 verdachten zijn aangehouden waarvan er 36 geen naam wilden opgeven. Tot slot is gebleken dat van iedere verdachte een foto is gemaakt.

6. De Nationale ombudsman overweegt als volgt.

Verzoekster is aangehouden voor een strafbaar feit waarvoor geen inverzekeringstelling mogelijk is. Zoals eerder aangegeven mag een foto worden gemaakt om de identiteit van de verdachte te achterhalen. Verzoekster heeft vanaf het begin gezegd wie zij was. Er zijn 104 verdachten aangehouden, waarvan 36 geen naam wilden opgeven. Nu bij een dergelijke situatie twijfel (zie Achtergrond; onder 3) zou kunnen ontstaan over de juistheid van de door verzoekster opgegeven gegevens, acht de Nationale ombudsman het feit dat toch een foto van haar is gemaakt, niet onjuist.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Ten aanzien van het verzoek om vernietiging

1. Verder klaagt verzoekster erover dat de officier van justitie de foto niet heeft vernietigd.

2. De minister van Justitie acht de klacht niet gegrond. Zoals eerder vermeld door de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch was het voor het opsporingsonderzoek nodig geweest om over foto's te beschikken zodat bij de uiteindelijke opmaak van het dossier de verdachte aan de juiste aanhouding kon worden gekoppeld. De foto maakt, aldus de minister, deel uit van het strafdossier en kan daarom niet worden vernietigd. Naar het oordeel van de minister bestond op basis van de Wet politieregisters, de Wet bescherming persoonsgegevens, het Wetboek van Strafvordering of enige andere wet geen verplichting voor de officier van justitie de foto te vernietigen. Ook zijn de minister geen bijzondere redenen bekend geworden waarom in het onderhavige geval vernietiging van de foto aangewezen was. Dat niet aan het verzoek tot vernietiging is voldaan, acht de minister niet onjuist.

3. De Nationale ombudsman stelt voorop dat de kantonrechter zich niet heeft uitgelaten over een onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch genomen foto van verzoekster.

4. Het staat vast dat verzoekster is aangehouden ter zake van overtreding van artikel 461 Sr. Verder is gebleken dat de foto van verzoekster is gemaakt om twee redenen. Ten eerste ter identificatie en ten tweede zoals door het Openbaar Ministerie zelf aangegeven met het oog op het opsporingsonderzoek. De minister van Justitie noch de hoofdofficier van justitie hebben aangegeven welke rol die foto ten behoeve van het opsporingsonderzoek heeft gespeeld.

Voorzover de foto ter identificatie is gemaakt, acht de Nationale ombudsman, zoals eerder onder punt II.6 aangegeven, het maken van de foto niet onjuist. De vraag is of nadat de foto aan het eerste doel had beantwoord, te weten de identificatie, nog gronden aanwezig waren om de foto te behouden met het oog op het opsporingsonderzoek.

5. Uit het bepaalde in artikel 61a, tweede lid Sv (zie Achtergrond, onder 2.3) vloeit voort dat een foto die strekt tot opheldering van een strafbaar feit alleen mag worden gemaakt bij de opheldering van een strafbaar feit waarvoor een verdachte in verzekering kan worden gesteld. Verzoekster is aangehouden ter zake van artikel 461 Sr. Gezien het bepaalde in artikel 58, eerste lid (zie Achtergrond, onder 2.2) juncto artikel 67, eerste lid, Sv (zie Achtergrond, onder 2.4) mag een verdachte voor dit feit niet in verzekering worden gesteld. De Nationale ombudsman is daarom van oordeel dat de foto niet mocht worden behouden met het oog op het opsporingsonderzoek nu verzoekster is aangehouden voor een strafbaar feit waarvoor geen inverzekeringstelling mogelijk is.

De foto had derhalve, nadat zij had beantwoord aan het doel identificatie, moeten worden vernietigd.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te 's­Hertogenbosch, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is gegrond wat betreft het niet vernietigen van de foto en niet gegrond wat betreft het maken van de foto.

Onderzoek

Op 27 september 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw T. te Utrecht, ingediend door de heer mr. E. Th. Hummels te Zeist, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze betrokken ambtenaar maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de minister en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan de minister een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De minister van Justitie en verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 18 januari 2003 bevond verzoekster zich in het kader van een demonstratie op de vliegbasis Volkel. De kantonrechter bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch veroordeelde verzoekster op 21 mei 2003 ter zake van het zich begeven, zonder daartoe gerechtigd te zijn op andermans grond waarvan de toegang op een voor haar kenbare wijze door de rechthebbende is verboden (zie Achtergrond, onder 1.1).

2. Uit het proces-verbaal van aanhouding d.d. 18 januari 2003 bleek dat verzoekster op 18 januari 2003 is aangehouden ter zake van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond, onder 1.2).

3. Bij fax van 23 mei 2003 diende de advocaat van verzoekster een klacht in bij het arrondissementsparket te Utrecht. De klacht hield onder meer het volgende in:

"Cliënt is op zaterdag 18 januari 2003 op de nucleaire basis Volkel aangehouden i.v.m. verdenking overtreding artikel 461 Sr (zie Achtergrond, onder 1.2; N.o.).

Van cliënte is een polaroidfoto gemaakt door de (militaire?) politie.

Cliënte heeft echter haar naam opgegeven. Het maken van de foto diende derhalve geen identificatie-doel. Zij heeft de foto teruggevraagd. Zij wilde teruggave dan wel vernietiging in haar bijzijn. Zij heeft mij verteld dat zulks door parketsecretaris de heer G. (of wordt hier OvJ mr. G. bedoeld?) is geweigerd.

Bij deze dient cliënte daarover een klacht bij u in.

Cliënt verzoekt u deze klacht te onderzoeken en terzake uw oordeel te geven.

Voor het geval u vindt dat de klacht niet aan u moet worden gericht, maar aan de Koninklijke Marechaussee, de Regiopolitie Brabant-Noord of aan de Koninklijke Luchtmacht dan verzoek ik u mij dat per omgaande te willen berichten. Ik verzoek u om in dat geval de redenen van die opvatting kenbaar te maken."

4. De hoofdofficier van justitie te Utrecht besliste bij brief van 13 augustus 2003 onder meer als volgt op de klacht:

"Naar aanleiding van uw brief van 7 februari 2003, namens uw cliënte mevrouw T., deel ik u het volgende mede.

1. Procedure

Uw brief is door mij op 7 februari 2003 ontvangen. Ik heb uw brief opgevat als een klacht tegen het Openbaar Ministerie Den Bosch. Op 3 juli 2003 is aan u een ontvangstbevestiging gestuurd.

Op 4 augustus 2003 heeft u telefonisch te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om te worden gehoord.

2. Omschrijving van de klacht

Mevrouw T. was op 18 januari 2003 aangehouden op de vliegbasis Volkel op verdenking van artikel 261 WvSr. Van uw cliënte is een polaroidfoto gemaakt door de politie. Mevrouw T. wenste teruggave dan wel vernietiging van de foto in haar bijzijn. Dit is door de officier van justitie, de heer G., geweigerd. Uw cliënte dient hierover een klacht in.

3. Overwegingen

Uit het dossier is gebleken dat bij aanhouding een foto is gemaakt van mevrouw T. tezamen met degene die haar heeft aangehouden. Daarbij werd verdachte een nummer gegeven. Dit is gebeurd gezien het grote aantal verdachten dat tegelijkertijd werd aangehouden. Van de meeste verdachten is een foto gemaakt. De aanhoudingen zijn deels door niet opsporingsambtenaren verricht. Pas later werd een aanhoudingsproces-verbaal opgemaakt. Daarvoor werd alleen een aanhoudingskaart ingevuld. Voor het opsporingsonderzoek was het nodig om over foto's te beschikken zodat bij de uiteindelijke opmaak van het dossier de verdachte aan de juiste aanhouding kon worden gekoppeld. Het fotograferen vond plaats op grond van artikel 61a lid 1 sub a WvSv (zie Achtergrond, onder 2.3; N.o.).

Uit ervaring is gebleken dat bij dergelijke aanhoudingen een substantieel aantal verdachten geen naam willen opgeven. Bij de demonstratie van 18 januari 2003 waarbij mevrouw T. is aangehouden, waren in totaal 104 verdachten aangehouden, waarvan er 36 geen naam wilden opgeven. Gezien het aantal aanhoudingen en te verwerken aantal verdachten was het nodig voor het opsporingsonderzoek om verdachten te fotograferen. De foto's maken deel uit van het opsporingsonderzoek. De foto's worden niet vernietigd maar naar het archief gebracht.

De heer Van G. had, gezien voorafgaande, voldoende redenen om de foto niet te vernietigen.

4. Oordeel

Gelet op het voorafgaande verklaar ik uw klacht ongegrond.

"Indien u over de (wijze van) behandeling van uw klacht door het Ministerie van Justitie niet tevreden bent, kunt u binnen een jaar na bekendmaking van deze brief de Nationale Ombudsman als externe klachtbehandelaar schriftelijk verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop het ministerie zich in onderhavige kwestie heeft gedragen. Het verzoekschrift bevat uw naam en adres, een omschrijving van de gedraging en mededeling wie zich aldus heeft gedragen en jegens wie de gedraging heeft plaats gevonden, de klachten met betrekking tot de gedraging alsmede de wijze waarop een klacht is ingediend en de bevindingen van het onderzoek door het Ministerie van Justitie naar uw klacht Het postadres van de Nationale ombudsman luidt: Nationale ombudsman, Postbus 93122, 2508 AC Den Haag. U kunt zich ook wenden tot de Commissie voor de Verzoekschriften van de Eerste of Tweede Kamer."

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder klacht.

C. Standpunt minister van Justitie

1. Bij brief van 4 maart 2004 reageerde de minister van Justitie als volgt op de klacht:

"U heeft de klacht als volgt geformuleerd:

'Verzoekster klaagt erover dat onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch een foto van haar is gemaakt bij gelegenheid van haar aanhouding op 18 januari 2003. Verzoekster klaagt er verder over dat de officier van justitie haar foto niet heeft vernietigd.'

De hierboven geformuleerde klacht is tevens reeds voorwerp geweest van een klachtbehandelingsprocedure door de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch. De klacht is gemotiveerd ongegrond verklaard. Aldus is verzoekster medegedeeld bij brief van 13 augustus 2003 met kenmerk (…). Betreffende brief (zie Bevindingen, onder A3; N.o.) is blijkens de toegezonden stukken reeds in uw bezit.

In bovenstaande brief is uiteengezet waaruit de noodzaak tot het maken van de foto bestond. Daaraan heb ik niets toe te voegen en acht het handelen (onder verantwoordelijkheid) van de officier van justitie behoorlijk.

Ten aanzien van het verzoek tot vernietiging van de foto is uiteengezet dat de foto deel uitmaakt van het strafdossier en derhalve niet kon worden vernietigd. Naar mijn oordeel bestond op basis van de Wet politieregisters, de Wet bescherming persoonsgegevens, het Wetboek van strafvordering of enige andere wet geen verplichting voor de officier van justitie de foto te vernietigen. Ook overigens zijn mij geen bijzondere redenen bekend geworden waarom in het onderhavige geval vernietiging van de foto aangewezen was. Dat niet aan het verzoek tot vernietiging is voldaan, acht ik derhalve niet onbehoorlijk.

Ten slotte verdient te worden opgemerkt dat de wijze van uitvoering van het opsporingsonderzoek onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie, ter toetsing van de strafrechter staat. Nergens blijkt uit dat deze van oordeel is geweest dat bij genoemde handelwijzen (behoorlijkheids)normen zijn overtreden.

Ik acht de klacht van verzoeker ongegrond."

2. Bij brief van 26 februari 2004 reageerde de betrokken ambtenaar G. onder meer als volgt op de klacht:

"Naar aanleiding van uw bovenaangehaald schrijven bericht ik u dat ik mij geheel kan vinden in de reactie van de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch op de klacht van mevrouw T., zoals vastgelegd in zijn brief d.d. 13 augustus 2003. Aan een verdere reactie heb ik geen behoefte."

D. Reactie verzoekster

De advocaat van verzoekster deelde bij brief van 31 maart 2004 onder meer het volgende mee:

"Cliënt wil als volgt op het schrijven van de Secretaris-Generaal reageren:

Er was in dit concrete geval onvoldoende noodzaak tot het maken van een foto, het is een kwestie van behoorlijkheid dat de foto in een geval als het onderhavige wordt vernietigd. Hieraan doet niet af dat er terzake geen wettelijke verplichting zou zijn (wat er ook zij van die stelling).

Zowel Kantonrechter als officier van justitie waren van oordeel dat de afzonderlijke klachtenprocedure diende te worden gevolgd voor de betreffende klacht."

E. informatie

1. Op 8 april 2004 verzocht een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman de griffier bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch om verslag te doen van hetgeen op ter terechtzitting van de Kantonrechter op 21 mei 2003 is gezegd.

2. Bij brief van 14 april 2003 deelde de griffier onder meer het volgende mee:

"Zitting kantonrechter 21 mei 2003

Parketnummer 01/400329-03

Ter zitting heeft de kantonrechter zich niet uitgesproken over een onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch genomen foto van mevrouw T. Raadsman mr. E.Th. Hummels heeft ter zitting verklaard, dat verdachte desgevraagd haar naam bekend gemaakt had en dat er desondanks een foto van haar gemaakt werd. Voorts, dat ze ter plekke gevraagd had haar deze foto te overhandigen, hetgeen geweigerd werd. Tenslotte, dat verdachte deze op 18 januari 2003 gemaakte foto nog steeds wil hebben."

f. reactie verzoekster

Gedurende een telefoongesprek d.d. 20 juli 2004 deelde mr. Hummels aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman mee dat verzoekster niet in verzekering is gesteld.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafrecht

1.1 Artikel 261:

"1. Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aansmaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

2. Indien dit geschiedt door middel van geschriften of afbeeldingen, verspreid, openlijk

tentoongesteld of aangeslagen, of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore wordt gebracht, wordt de dader, als schuldig aan smaadschrift, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

3. Noch smaad, noch smaadschrift bestaat voor zover de dader heeft gehandeld tot

noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het te last gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste."

1.2 Artikel 461:

"Hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevindt of daar vee laat lopen, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie."

2. Wetboek van Strafvordering

2.1 Artikel 30:

"1.Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek staat de rechter-commissaris, en overigens tijdens het voorbereidende onderzoek het openbaar ministerie, aan den verdachte op diens verzoek toe van de processtukken kennis te nemen.

2. Niettemin kan de rechter-commissaris of het openbaar ministerie, indien het belang van het onderzoek dit vordert, den verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden. In dit geval wordt den verdachte schriftelijk medegedeeld dat de hem ter inzage gegeven stukken niet volledig zijn."

2.2 Artikel 58, eerste lid:

"Het bevel tot inverzekeringstelling wordt slechts verleend in geval van een strafbaar

feit waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten."

2.3 Artikel 61a, eerste en tweede lid (Stb 2002, 66, iwtr per 1 maart 2002):

"1. Tegen de voor onderzoek opgehouden verdachte kunnen maatregelen in het belang van het onderzoek worden bevolen. Als zodanige maatregelen kunnen onder meer worden aangemerkt:

a. het maken van fotografische opnamen of video-opnamen en het nemen van lichaamsmaten;

b. het nemen van vingerafdrukken;

c. de toepassing van een confrontatie;

d. de toepassing van een geuridentificatieproef;

e. het afscheren, knippen of laten groeien van snor, baard of hoofdhaar;

f. het dragen van bepaalde kleding of bepaalde attributen ten behoeve van een confrontatie;

g. plaatsing in een observatiecel;

h. onderzoek naar schotresten op het lichaam.

2. De in het eerste lid genoemde maatregelen kunnen, behoudens de in het eerste lid onder a en b bedoelde maatregelen, voor zover die zijn gericht op het vaststellen van de identiteit, alleen worden bevolen in geval van verdenking van een strafbaar feit waarvoor

inverzekeringstelling mogelijk is."

2.4 Artikel 67, eerste lid:

"Een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven in geval van verdenking

van:

a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier

jaren of meer is gesteld;

b. een der misdrijven omschreven in de artikelen 132, 137c, tweede lid, 137d, tweede

lid, 137e, tweede lid, 137g, tweede lid, 285, eerste lid, 285b, 318, 321, 323a, 326,

326a, 326c, 395, 417bis en 420quater van het Wetboek van Strafrecht;

c. een der misdrijven omschreven in:

artikel 175, tweede lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994;

artikel 30, tweede lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag;

de artikelen 52, 53, eerste lid en 54 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;

artikel 31 van de Wet op de kansspelen;

artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet;

artikel 55, tweede lid, van de Wet wapens en munitie;

artikel 46 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995."

3. Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel Maatregelen in het Belang van het Onderzoek (Kamerstukken II, vergaderjaar 1999/2000, 26983, nr. 3, p. 22, 0nderdeel D):

"Overigens staat het (…) de opsporingsambtenaren vrij om bij degenen die wel hun personalia opgeven bij twijfel nader onderzoek naar de juistheid van de opgegeven gegevens te verrichten."

4. Cleiren & Nijboer 2003, (T&C Sv), artikel 61a, aant. 2:

"De maatregelen mogen al in een zeer vroegtijdig stadium van het onderzoek, dus voor een eventuele inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis worden toegepast. De onder a genoemde maatregelen mogen ter identificatie, maar ook in het kader van de opsporing worden toegepast (Kamerstukken II 1999/2000, 26 983, nr. 3, p. 25, 26)."

Instantie: Arrondissementsparket 's Hertogenbosch

Klacht:

Onder verantwoordelijkheid van officier van Justitie foto van verzoekster gemaakt toen zij werd aangehouden;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Arrondissementsparket 's Hertogenbosch

Klacht:

Foto niet vernietigd.

Oordeel:

Gegrond