2004/041

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het Openbaar Ministerie te Assen en het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden onvoldoende actie hebben ondernomen om de aan hem bij vonnis van de politierechter van 6 oktober 1997 toegekende schadevergoeding te innen.

Voorts klaagt verzoeker erover dat het CJIB en het Openbaar Ministerie te Assen hem (meerdere malen) onjuist hebben geïnformeerd over de verblijfplaats van de daders.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Bij vonnis van 6 oktober 1997 legde de politierechter te Assen onder meer een schadevergoedingsmaatregel op aan twee mannen die de fiets van verzoekers zoon hadden vernield. Het vonnis werd op 21 oktober 1997 onherroepelijk. Op 11 november 1997 leverde het Openbaar Ministerie de zaak aan bij het CJIB ter uitvoering van de opgelegde maatregel. Bij brief van 27 november 1997 informeerde een medewerker van Slachtofferzorg verzoekers zoon over de door het CJIB overgenomen incassoprocedure (zie Bevindingen, onder A.1., 2. en 3.).

2. Op 3 maart 1998 informeerde de slachtofferfunctionaris verzoekers zoon over de wijze waarop het CJIB de inning tot op dat moment had uitgevoerd; dat gebleken was dat één van beide daders met onbekende bestemming was vertrokken en hij daarom in het opsporingsregister is geplaatst, terwijl de ander is aangeschreven tot betaling. Toegezegd werd dat te zijner tijd nader bericht nader bericht zou worden verzonden (zie Bevindingen, onder A.4.).

3. Na een verzoek om informatie liet een slachtofferfunctionaris op 9 oktober 1998 aan M. (verzoeker; N.o.) per ommegaande weten dat ook de tweede verdachte was opgenomen in het opsporingsregister, nu was gebleken dat hij geen bekende woon- of verblijfplaats had. Een verder verzoek om informatie in november 1999 leidde ertoe dat een slachtofferfunctionaris M. op 9 november 1999 liet weten dat beide daders nog steeds waren opgenomen in het opsporingsregister. De slachtofferfunctionaris deelde hem in deze brief mee welke mogelijkheden er bestonden om de twee mannen op te sporen, en dat de mogelijkheid bestond dat dit ofwel jaren kon duren, of zelfs nooit zou lukken. Hij zegde toe verdere informatie te verschaffen wanneer de schadevergoedingsmaatregel zou worden geïnd of wanneer het bedrag niet inbaar zou blijken (zie Bevindingen, onder A.5. en 6.).

4. Bij brief van 14 maart 2002 wendde M. zich opnieuw tot Slachtofferzorg voor inlichtingen en diende bij brief van 28 april 2002 een vergelijkbaar verzoek om inlichtingen in bij het CJIB. Hij ontving hierop van het parket een reactie op 6 juni 2002, waarin hem werd medegedeeld dat beide daders sinds 7 april 1998 stonden vermeld in het Algemeen Opsporingsregister, en dat verdere navraag nog altijd niets had opgeleverd (zie Bevindingen, onder A. 7. en 8.).

II. Ten aanzien van het Openbaar Ministerie

1. Verzoeker klaagt erover dat het Openbaar Ministerie te Assen onvoldoende actie heeft ondernomen om de aan hem bij vonnis toegekende schadevergoeding te innen en hem (meerdere malen) onjuist heeft geïnformeerd over de verblijfplaats van de daders.

2. Gelet op hetgeen is gesteld in de Aanwijzing executie boeten, boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen wordt de executie van een schadevergoedingsmaatregel door het Openbaar Ministerie overgedragen aan het CJIB (zie Achtergrond, onder 2.) Dit houdt in dat niet het parket, maar het CJIB is belast met de executie van een dergelijke maatregel en verantwoordelijk is voor de wijze waarop de incasso wordt uitgevoerd en de duur van de incassoprocedure. De rol van het parket is volgens deze aanwijzing beperkt tot het verzorgen van informatie aan slachtoffer/benadeelde. Nu is vastgesteld dat het parket enkele weken nadat het vonnis onherroepelijk is geworden de incasso van de schadevergoedingsmaatregel heeft overgedragen, valt het parket niet te verwijten dat het onvoldoende actie heeft ondernomen en is de onderzochte gedraging in zoverre behoorlijk.

3.1. De minister van Justitie acht de klacht over de informatieverstrekking door het Openbaar Ministerie niet gegrond, en is van mening dat verzoeker en zijn zoon in de loop der tijd correct zijn geïnformeerd. Verschil in de over de daders verstrekte informatie in de loop der jaren heeft steeds zijn oorsprong gevonden in gewijzigde feitelijke omstandigheden en is niet voortgekomen uit onjuiste informatieverstrekking of tegenstrijdigheden, aldus de minister (zie Bevindingen, onder C.1.).

3.2. De hoofdofficier van justitie merkt in zijn ambtsbericht op dat wellicht, gelet op het tijdsverloop, een aantal brieven wel meer uitvoerig en explicieter had kunnen worden geformuleerd, maar van een onjuiste informatieverstrekking en tegenstrijdigheden is geen sprake, aldus de hoofdofficier. Hij voegt daaraan toe dat slachtoffers tegenwoordig een uitvoerige brochure krijgen toegezonden, waarin de inningsprocedure op een duidelijke en uitputtende wijze staat beschreven. Ten tijde van de toekenning van de schadevergoeding aan M. was dat nog niet het geval (zie Bevindingen, onder C.2.).

4. Op het parket rust de verplichting tot het verstrekken van adequate informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel richting slachtoffer en benadeelde (zie Achtergrond, onder 2., 3., 4. en 5). Het parket heeft verzoeker bij brief van 27 november 1997 geïnformeerd dat het onherroepelijk geworden vonnis ter executie was voorgelegd aan het CJIB. Vervolgens informeerde het parket verzoeker bij brief van 3 maart 1998 uit eigen beweging over de voortgang van de zaak. In oktober 1998 en in november 1999 vroeg verzoeker informatie op bij het parket. Het parket reageerde per ommegaande, nadat eerst informatie was ingewonnen bij het CJIB. In maart 2002 wendde verzoeker zich wederom tot het parket. Hierop reageerde het parket bij brief van 6 juni 2002. Alhoewel het begrijpelijk is dat de ontstane situatie onbevredigend is voor verzoeker, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het parket uit een oogpunt van adequate informatieverstrekking juist heeft gehandeld. Door tweemaal verzoeker uit eigen beweging te informeren, waarbij verzoeker er op werd gewezen dat het enige tijd kon duren, alsmede door vervolgens te laten weten dat het mogelijk was dat de twee mannen nooit zouden worden opgespoord, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het parket juist heeft gehandeld. Dat door het tijdsverloop feitelijke omstandigheden kunnen wijzigen, beschouwt de Nationale ombudsman niet als tegenstrijdigheden in de informatieverstrekking.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

III. Ten aanzien van het CJIB

1. Verzoeker klaagt erover dat het CJIB te Leeuwarden onvoldoende actie heeft ondernomen om de aan hem bij vonnis toegekende schadevergoeding te innen en hem onjuist heeft geïnformeerd over de verblijfplaats van de daders.

2. Zoals reeds onder II is besproken is het Openbaar Ministerie verantwoordelijk voor de informatieverstrekking aan slachtoffers en benadeelden. Te dien aanzien valt het CJIB dan ook niets te verwijten. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

3.1. De minister van Justitie geeft in zijn reactie op deze klacht aan dat het innen van een schadevergoedingsvordering het risico met zich meebrengt dat de inning niet kan plaatsvinden. Hoewel dit betreurenswaardig is, is dit niet het gevolg van onbehoorlijk handelen van het CJIB. De minister geeft aan dat verzoeker door het Openbaar Ministerie reeds in een vroeg stadium op de hoogte is gebracht van dit risico. Hij acht de klacht niet gegrond (zie Bevindingen, onder C.1.).

3.2. De directeur van het CJIB deelt in zijn ambtsbericht mee dat het vonnis op 11 november 1997 door het parket bij het CJIB is aangeleverd. Na verifiëring van de adressen, heeft het CJIB op 13 november 1997 beide veroordeelden aangeschreven. De aanschrijving van S. kwam onbestelbaar retour, waarna het CJIB nog enkele malen een adresverificatie heeft gedaan bij de gemeente Hoogeveen. Hierna is de heer S. met ingang van 30 maart 1998 in het OPS geplaatst. Met betrekking tot veroordeelde C. bleef betaling uit na de eerste aanschrijving; op 9 januari 1998 werd een eerste aanmaning inclusief verhoging verstuurd. Ook deze betaling bleef uit, waarna het CJIB op 25 maart 1998 een tweede aanmaning met verhoging verzond aan C. Deze aanmaning kwam onbestelbaar retour, waarna het CJIB een adresverificatie deed. Op 5 april 1998 zond het CJIB de tweede aanmaning naar het in het vonnis genoemde adres. Ook deze kwam onbestelbaar retour. Vervolgens bleek dat ook van C. geen woon- of verblijfplaats bekend was, zodat het CJIB ook diens naam in het opsporingsregister liet plaatsen. De directeur laat weten dat indien de veroordeelden worden aangehouden door de politie, de openstaande vordering onmiddellijk dient te worden betaald. Vindt geen betaling plaats, dan wordt de vervangende hechtenis ten uitvoer gelegd, aldus de directeur (zie Bevindingen, onder C.3.).

4. Gelet op hetgeen onder Achtergrond, onder 2., 3., 4. en 5. is gesteld, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het CJIB voldoende actie heeft ondernomen om de schadevergoedingsmaatregel te kunnen incasseren. Niet kan worden gesteld dat het CJIB onnodig veel tijd heeft verspeeld door het niet tijdig overgaan tot een volgende actie. Het is begrijpelijk dat verzoeker er alle belang bij heeft dat de toegekende schadevergoeding ook daadwerkelijk wordt geïncasseerd, echter niet kan worden geoordeeld dat het CJIB niet met de vereiste voortvarendheid de incasso van de schadevergoedingsmaatregel ter hand heeft genomen en heeft getracht deze te incasseren.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Openbaar Ministerie te Assen en het Centraal Justitieel Incasso Bureau, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 10 september 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Hoogeveen, met een klacht over gedragingen van het Openbaar Ministerie te Assen en van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden.

Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als gedragingen van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. De minister voegde bij zijn reactie op de klacht ambtsberichten van de hoofdofficier van justitie en van de directeur van het CJIB. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de minister een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De minister van Justitie en verzoeker deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 11 of 12 augustus 1997 trof verzoekers zoon zijn fiets aan in een vernielde staat. Hij deed hiervan aangifte bij de politie te Hoogeveen.

2. Bij brief van 17 september 1997 liet slachtofferfunctionaris B. aan verzoekers zoon weten dat de verdachten van de vernieling waren gedagvaard om op 6 oktober 1997 te verschijnen ter terechtzitting voor de politierechter. B. schreef verder onder meer het volgende:

"Wanneer u een schadeclaim heeft ingediend, kan het zinvol zijn bij de zitting aanwezig te zijn. Mocht de rechter nog vragen hebben over uw vordering dan kunt u deze toelichten."

3. Op 6 oktober 1997 werden de twee verdachten door de politierechter veroordeeld. Bij brief van 27 november 1997 informeerde slachtofferfunctionaris S. verzoekers zoon als volgt:

"Bij vonnis van de politierechter van 06 oktober 1997 zijn de verdachten in de strafzaak met bovenvermelde parketnummers veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en daarnaast is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van ƒ 102,90.

De incassoprocedure vindt plaats via het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden. De verdachte moet dan ook het schadebedrag storten op het rekeningnummer van het Centraal Justitieel incasso Bureau te Leeuwarden.

Zodra de verdachte heeft betaald (wat soms wel enige tijd kan duren), zal het bedrag op uw rekeningnummer worden gestort.

Ik zal u berichten wanneer de verdachte weigert te betalen. In dat geval ontvangt u van de arrondissementsrechtbank een grosse van het vonnis. Deze grosse kunt u dan in handen stellen van een deurwaarder met het verzoek voor tenuitvoerlegging zorg te dragen."

4. Bij brief van 3 maart 1998 liet S. nog het volgende weten aan verzoekers zoon:

"De rechter heeft de verdachten veroordeeld tot het betalen van de door u geleden schade. Dit heeft hij gedaan in de vorm van een schadevergoedingsmaatregel. Het CJIB te Leeuwarden is belast met de inning van dit bedrag. De zaak is dus doorgestuurd naar bovengenoemde instantie. De verdachten krijgen tot drie keer toe de kans om de schade te vergoeden middels een aan hen toegezonden acceptgirokaart. Wanneer zij dan nog niet betaald hebben, zal bekeken worden of dit bedrag op een andere manier te innen valt, bijvoorbeeld via het beslag leggen op een uitkering of loon. Wanneer dit haalbaar blijkt, wordt dit traject ingezet, anders wordt de vervangende hechtenis opgelegd, waarna u van ons bericht krijgt.

De hierboven omschreven procedure duurt enkele maanden, maar uiteindelijk krijgt u altijd bericht.

Uw zaak is d.d. 27 oktober 1997 doorgestuurd naar het CJIB.

Het CJIB heeft vervolgens beide daders aangeschreven. Het blijkt dat een van deze mannen vertrokken is met onbekende bestemming. Tegen deze persoon is nu een opsporingsbericht uitgegaan. De andere dader zit in de gevangenis. Deze is tot nu toe een keer aangeschreven en heeft een eerste aanmaning ontvangen waarop hij niet gereageerd heeft.

Uit bovenstaand mag blijken dat men met uw zaak bezig is, maar dat dit nog niet geleid heeft tot een betaling. Ter zijner tijd zal ik u nader berichten."

5. Bij brief van 8 oktober 1998 verzocht verzoeker om informatie. S. liet daarop bij brief van 9 oktober 1998 het volgende weten:

"Het CJIB heeft mij meegedeeld dat de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats heeft. Hij is daarom opgenomen in het opsporingsregister. Tot dat zijn verblijfsplaats bekend is, kan er geen schade geïnd worden."

6. Op 8 november 1999 richtte verzoeker wederom een verzoek om informatie tot de slachtofferfunctionaris. De volgende dag schreef B. aan verzoeker onder meer als volgt:

"U verzoekt om inlichtingen omtrent hetgeen justitie in uw zaak heeft gedaan. Ter verduidelijking het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden is belast met de inning van de schadevergoedingsmaatregel bij de verdachten.

Uit navraag bij het CJIB bleek het volgende.

Beide verdachten zijn uiteindelijk (na een aantal acceptgiro's en aanmaningen) opgenomen in het opsporingsregister. Dit betekent dat ze onvindbaar zijn op dit moment. In het opsporingsregister opgenomen zijn, houdt bijvoorbeeld in dat wanneer de verdachten in Nederland een strafbaar feit of overtreding begaan ze ook voor uw schade zullen worden aangesproken. Ook op Schiphol kunnen ze aangehouden worden. Dit kan wel jaren duren. Helaas is het ook mogelijk dat dit nooit gebeurt.

U wordt geïnformeerd wanneer de schadevergoedingsmaatregel is geïnd óf wanneer het bedrag niet inbaar is."

7. Op 14 maart 2002 wendde verzoeker zich opnieuw tot B. om informatie in te winnen. Hij schreef onder meer het volgende:

"Tot op heden heb ik geen schadevergoeding c.q. verdere berichten van u ontvangen over het innen van mijn schade. (…).

Volgens u was destijds een van deze mannen vertrokken met onbekende bestemming en de andere dader verbleef in de gevangenis.

Graag zou ik zien dat door u c.q. het CJIB stappen worden ondernomen om deze schade alsnog op deze mannen te innen.

Volgens bekomen inlichtingen zijn er diverse mogelijkheden deze schade te innen bij deze mannen."

8. Op 28 april 2002 diende verzoeker bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) het volgende verzoek om informatie in:

"Ondanks herhaalde verzoeken, heb ik tot heden geen schadevergoeding c.q. verdere berichten van u ontvangen over het innen van mijn schade. Het betreft hier een aangifte van vernieling van een fiets d.d. 12 augustus 1997. (…).

Volgens u was destijds een van de mannen vertrokken met onbekende bestemming z.g.n. V.O.W. geval en de andere dader verbleef in de gevangenis.

Graag zou ik zien dat door u nadere stappen worden ondernomen om thans deze schade alsnog op deze mannen te verhalen. Volgens bekomen inlichtingen van uw medewerkers zijn er diverse mogelijkheden om deze schade te innen bij deze mannen en wel op korte termijn."

9. Bij brief van 6 juni 2002 schreef mevrouw M. van het Bureau Slachtofferzorg van het Openbaar Ministerie te Assen aan verzoeker het volgende:

"Uw brief van 28 april 2002 is via het CJIB te Leeuwarden doorgestuurd naar het parket in Assen.

C. en S. zijn beiden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding van € 46,69. Het is tot op heden nog niet gelukt om dit bedrag te innen. Ze staan al sinds 7 april 1998 vermeld in het Algemeen Opsporingsregister. Navraag bij de vreemdelingenpolitie heeft helaas geen nieuwe adressen opgeleverd. Mij is niet bekend geworden dat C. en/of S. in de gevangenis zitten.

U schrijft in uw brief dat 'er diverse mogelijkheden zijn om deze schade te innen bij deze mannen en wel op korte termijn'. Ik zou graag willen weten welke mogelijkheden u bedoelt."

B. Standpunt verzoeker

1. Verzoekers standpunt staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Ter onderbouwing van zijn standpunt schreef verzoeker aan de Nationale ombudsman op 10 september 2002 het volgende:

"Bij deze vraag ik uw medewerking om alsnog mijn schade te laten innen bij het CJIB te Leeuwarden. Volgens mijn bescheiden mening doet dit bureau geen enkele moeite om deze schade te innen. Herhaaldelijk word ik, volgens mij, onjuist ingelicht door het OM te Assen. (zie ook de bijgevoegde brieven). Dan waren deze heren onvindbaar, vertrokken met onbekende bestemming, zaten in de gevangenis of werden ergens in den lande gesignaleerd b.v. in Brabant."

C. Standpunt minister van Justitie

1. De minister van Justitie liet in reactie op de klacht bij brief van 21 januari 2003 het volgende weten aan de Nationale ombudsman:

"Bij brief van 20 november 2002 (…) vroeg u mij om commentaar op de door u in onderzoek genomen klacht van de heer M. te Hoogeveen, hierna te noemen: verzoeker.

Naar aanleiding daarvan heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. In reactie op de klacht bericht ik u thans het volgende.

Voor de feitelijke toedracht verwijs ik naar bijgevoegde kopie van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Assen, d.d. 17 december 2002, en de directeur van het CJIB, d.d. 16 december 2002, met bijlagen. Mede op basis van deze ambtsberichten is het college van oordeel dat de klachten van de heer M. ongegrond zijn. Ik kan mij met dit standpunt verenigen. Ter toelichting wil ik daarbij het volgende opmerken.

De inningsprocedure

Sinds medio 1996 is het CJIB belast met de inning van door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. De tenuitvoerlegging van vonnissen is volgens het bepaalde in artikel 572 van het Wetboek van strafvordering opgedragen aan het Openbaar Ministerie. Bij AmvB (Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen) is het CJIB de taak toegedicht het 'OM te ondersteunen bij zijn taak met betrekking tot de inning van de som geld ten behoeve van het slachtoffer, bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht'.

De tenuitvoerlegging van de vonnissen waarbij door de rechter een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd geschiedt volgens de "Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen" vastgesteld door het College van Procureurs-Generaal. Binnen het CJIB houdt de afdeling Maatregelen zich o. a. bezig met de inning van de schadevergoedingsmaatregelen. De inningsprocedure verloopt via een aantal stappen.

Het arrondissements- of ressortparket draagt het vonnis waarbij een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd ter executie over aan het CJIB. Door de parketten worden slechts onherroepelijke vonnissen overgedragen, vonnissen waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat.

Zodra een vonnis door het CJIB wordt ontvangen wordt een eerste aanschrijving tot betaling aan de veroordeelde verzonden. Deze aanschrijving vermeldt de vonnisgegevens en gaat vergezeld van een Optisch Leesbare Acceptgirokaart (OLA). De veroordeelde krijgt een betalingstermijn van 30 dagen. Betaalt een veroordeelde binnen de gestelde termijn dan wordt het bedrag onverwijld aan de benadeelde partij doorbetaald. Wordt op deze aanschrijving geen betaling ontvangen dan wordt een eerste aanmaning verzonden. Het te betalen bedrag wordt (cf. de artikelen 36f lid 4 Sr jo 24b lid 1 Sr) verhoogd met 10 euro in casu nog met ƒ 25 (11,34 euro). Ook hier geldt een betalingstermijn van 30 dagen. Vindt opnieuw geen betaling van het bedrag plaats dan wordt een tweede aanmaning verzonden. Het bedrag wordt verhoogd met een vijfde, doch ten minste 20 euro, en wederom geldt een betalingstermijn van 30 dagen. Wordt het schadebedrag in de inningsfase niet betaald dan gaat de zaak door naar de zogenaamde incassofase.

Alvorens incassomaatregelen worden toegepast vindt standaard een verificatie van de adresgegevens van de veroordeelde plaats. Het is immers mogelijk dat een veroordeelde vanwege een verhuizing de aanschrijving(en) niet heeft ontvangen. Voor deze verificatie wordt de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) geraadpleegd maar ook de Verwijs Index Personen (VIP), zodat ook gecontroleerd wordt of de veroordeelde een detentieadres heeft. Zijn de adresgegevens van de veroordeelde correct, dan wordt gepoogd verhaal te nemen op de goederen dan wel de inkomsten van een veroordeelde. Hiertoe wordt door de officier van justitie een dwangbevel uitgevaardigd, waarna de zaak aan een gerechtsdeurwaarder wordt overgedragen.

Blijkt uit de verrichtingen van de deurwaarder dat verhaal niet mogelijk is dan wordt de zaak door de deurwaarder aan het CJIB geretourneerd. Vervolgens kan dan de in het vonnis vermelde vervangende hechtenis ten uitvoer worden gelegd. Daartoe wordt door de officier van justitie een arrestatiebevel uitgevaardigd. De arrestatiebevelen worden naar de politie verzonden om de persoon in kwestie aan te houden voor het ondergaan van de vervangende hechtenis. Voordat de veroordeelde daadwerkelijk wordt gearresteerd ontvangt hij van de politie een waarschuwing ter voorkoming van vervangende hechtenis. Op dat moment kan nog steeds betaling van het openstaande bedrag plaatsvinden.

Is een veroordeelde al gedetineerd uit andere hoofde dan wordt in beginsel de gewone procedure gevolgd, dat wil zeggen toezending van de OLA's aan het detentieadres, vervolgens overdracht aan een gerechtsdeurwaarder. Wordt van verhaal afgezien, of blijkt dit onmogelijk dan zal de vervangende hechtenis zoveel mogelijk aansluitend ten uitvoer worden gelegd. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heft de verplichting tot betaling van de schadevergoedingsmaatregel echter niet op.

Vindt ook in de arrestatiebevel-fase geen betaling plaats dan worden de inspanningen van het CJIB beëindigd. De griffie kan vervolgens een grosse van het vonnis aan de benadeelde partij overdragen zodat deze zelf langs civielrechtelijke weg kan trachten de schadevergoeding te incasseren ingevolge artikel 554 lid 2 Sv.

Indien van veroordeelde geen adres bekend is bij het CJIB en hij ook niet bij de Gemeentelijke Basisadministratie bekend is dan volgt plaatsing van de gegevens van de veroordeelde in het Opsporingsregister (OPS).

Indien een veroordeelde wordt aangehouden door de politie dan dient de openstaande vordering onmiddellijk te worden betaald. Vindt geen betaling plaats dan wordt de vervangende hechtenis ten uitvoer gelegd.

Een deel van de zaken heeft een lange doorlooptijd. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de betalingsregelingen die het CJIB treft met de veroordeelden.

Indien een veroordeelde de maatregel niet in een keer kan betalen kan het CJIB een regeling treffen. In bepaalde gevallen is het gewenst een regeling te treffen omdat de rechter bij de oplegging van de maatregel geen rekening hoeft te houden met de draagkracht van de dader. Daarom is het niet altijd reëel betaling ineens te verwachten, hoewel dat uiteraard wel het uitgangspunt is. Het treffen van een regeling gebeurt onder strikte voorwaarden. Zo moet een veroordeelde inzicht geven in zijn financiële positie. Het verzoek om een regeling moet vergezeld gaan van bewijsstukken. Ook als veroordeelden gedetineerd zijn wordt getracht via een (voorlopige) betalingsregelingen een start te maken met de betaling. Indien een regeling wordt getroffen met het CJIB, dient het volledige bedrag binnen 2 jaar en 3 maanden nadat het vonnis onherroepelijk is geworden te zijn voldaan. Een dergelijke regeling met het CJIB wordt getroffen gedurende de inningsfase.

Ten aanzien van het bovenstaande kan ik u meedelen dat het CJIB bij het innen van vorderingen een stringent beleid ten aanzien van het treffen van betalingsregelingen voert. Slechts in uitzonderingssituaties is dit toegestaan. Ten aanzien van schadevergoedingsmaatregelen wordt eerder een dergelijke situatie aangenomen, omdat er bij deze vorderingen een derde partij is betrokken, het slachtoffer. De doelstelling van het CJIB is om op een zo'n kort mogelijke termijn de vordering voor het slachtoffer te incasseren, maar het komt regelmatig voor dat de veroordeelde onvoldoende draagkracht heeft om tot betaling ineens over te gaan. Het treffen van een betalingsregeling is in dergelijke gevallen de meest efficiënte wijze van invordering. Het komt voor dat een betrokkene verschillende vorderingen bij het CJIB heeft openstaan, bijvoorbeeld een boetevonnis, een administratieve sanctie en een schadevergoedingsmaatregel. Voor deze gevallen voorziet de Aanwijzing executie in een rangregeling. De inning van schadevergoedingsmaatregelen heeft voorrang, gevolgd door de geldboeten, de ontnemingsmaatregelen en de administratiefrechtelijke sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Door deze rangregeling wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de positie van het slachtoffer in het strafproces.

De feiten

De heer Mz (hierna : de zoon van verzoeker) doet op 12 augustus 1997 bij de politie Hoogeveen aangifte van vernieling van zijn fiets. Bij vonnis van de politierechter te Assen d.d. 6 oktober 2002 worden twee verdachten (hierna te noemen: dader I en dader II) veroordeeld ter zake van vernieling van een fiets, tot het betalen van een schadevergoeding van ƒ 102,90 (€ 46,69) aan de zoon van verzoeker. Voor de betaling zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk. Het vonnis is op 21 oktober 1997 onherroepelijk geworden en door het parket Assen op 11 november 1997 ter inning aangeleverd bij het CJIB.

Het CJIB heeft na ontvangst van het vonnis het adres van veroordeelden via de GBA en VIP geverifieerd en vervolgens op 13 november 1997 een eerste aanschrijving voor een bedrag van € 46,69 aan de beide daders verzonden.

Inningshandelingen ten aanzien van dader I

De initiële OLA is onbestelbaar retour gekomen. Dader I was niet meer ingeschreven op het in het vonnis genoemde adres. Door het CJIB is nog een aantal malen een adresverificatie gedaan, uit deze verificaties blijkt dat de veroordeelde niet meer voorkomt in de gemeentelijke basis administratie van de gemeente van het in het vonnis genoemde adres. Dader I is om die reden verder niet aangeschreven middels een eerste en een tweede aanmaning, doch met ingang van 30 maart 1998 in het OPS (Opsporingsregister) geplaatst.

Betaling heeft door dader I op dit moment nog niet plaatsgevonden.

Inningshandelingen ten aanzien van dader II

Op de initiële OLA is betaling uitgebleven. Op 9 januari 1998 is een eerste aanmaning inclusief verhoging gezonden. Dader II zat op dat moment gedetineerd. Aangezien betaling ook nu uitbleef werd op 25 maart 1998 een tweede aanmaning, met een tweede verhoging gezonden aan de veroordeelde. Deze OLA is onbestelbaar retour gekomen.

Daar na verificatie bleek dat de veroordeelde niet meer gedetineerd zat, is op 5 april 1998 opnieuw een tweede aanmaning gezonden naar het in het vonnis genoemde adres (een asielzoekerscentrum). Ook deze aanmaning is onbestelbaar retour gekomen. Uit een bevraging van het COA te Rijswijk blijkt dat van dader II geen verblijfplaats bekend is. Naar aanleiding van deze informatie is ook dader II in het OPS geplaatst.

Betaling heeft door dader II op dit moment nog niet plaatsgevonden.

Contacten met en informatievoorziening aan verzoeker en/of zijn zoon.

De zoon van verzoeker wordt op 27 november 1997 door de slachtofferfunctionaris van parket Assen schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing van de politierechter naar aanleiding van zijn aangifte van 12 augustus 1997. (…)

Medegedeeld wordt dat de incasso plaatsvindt via het CJIB. Medegedeeld wordt dat indien de dader weigert te betalen, de deurwaarder kan worden ingeschakeld.

Op 3 maart 1998 wordt de zoon van verzoeker desgevraagd door de slachtofferfunctionaris Assen medegedeeld dat de daders drie maal de gelegenheid krijgen te betalen door middel van een acceptgiro. (…) Gemeld is dat indien betaling mocht uitblijven, zal worden bezien of de deurwaarder beslag kan leggen op inkomsten e.d. Uiteindelijk kan vervangende hechtenis worden opgelegd.

In dit schrijven wordt over beide daders gemeld dat beiden door het CJIB zijn aangeschreven en dat één vertrokken blijkt met onbekende bestemming (dader I). Tegen hem is een opsporingsbericht uitgegaan. Dader II is gedetineerd en heeft tweemaal een acceptgiro ontvangen, echter zonder te betalen.

Op 9 oktober 1998 wordt de zoon van verzoeker desgevraagd medegedeeld dat ook dader II geen bekende woon- of verblijfplaats heeft en is opgenomen in het opsporingsregister.(…)

Op 9 november 1999 wordt verzoeker door de slachtofferfunctionaris Assen desgevraagd medegedeeld dat beide daders onvindbaar zijn en daarom zijn opgenomen in het opsporingsregister. (…)

Op 6 juni 2002 wordt verzoeker door de slachtofferfunctionaris Assen desgevraagd medegedeeld dat het tot op heden niet is gelukt de schadevergoeding te innen omdat van de twee daders geen woon- of verblijfplaats bekend is en dat beiden zijn opgenomen in het opsporingsregister. (…)

Beoordeling van de inningspogingen ten aanzien van beide daders

Helaas bestaat bij het innen van schadevergoedingsvorderingen het risico dat zich in het onderhavige geval heeft geëffectueerd. Hoewel dat betreurenswaardig is, is het niet het gevolg van onbehoorlijk handelen van het CJIB of het Openbaar Ministerie. Reeds in een vroeg stadium is de zoon van verzoeker van dit risico op de hoogte gebracht. Ik meen in dit stadium niet meer te kunnen doen dan de hoop uitspreken dat een van beide daders spoedig tegen de lamp loopt en betaling alsnog kan worden gerealiseerd.

Op grond van bovenstaande feiten acht ik mede met het oog op de tevens hierboven omschreven inningsprocedure, verzoekers klacht met betrekking tot de verrichte inspanning om inning te bewerkstelligen ongegrond.

Beoordeling van de informatievoorziening aan verzoeker en diens zoon

Informatieverstrekking aan slachtoffers over de stand van zaken met betrekking tot betalingen en de verblijfplaats van daders e.d. geschiedt via de arrondissementsparketten. De parketten winnen de gegevens in bij CJIB en informeren vervolgens de slachtoffers. Vanuit het Bureau Slachtofferzaken Assen is verzoeker en diens zoon in de periode 1997-2002 geïnformeerd over de voortgang van de inning van de vordering. In het geval van verzoeker en diens zoon heeft het parket Assen volgens deze werkwijze telkenmale het CJIB om informatie gevraagd en vervolgens zijn zij overeenkomstig de verstrekte gegevens door bureau slachtofferzorg Assen geïnformeerd.

Mijns inziens zijn verzoeker en diens zoon in de loop der tijd correct geïnformeerd over de voortgang van de inning van de schadevergoeding. Wellicht dat gelet op het tijdsverloop een aantal brieven wel meer uitvoerig en explicieter hadden kunnen worden geformuleerd, maar van onjuiste informatieverstrekking en van tegenstrijdigheden is naar mijn oordeel geen sprake. Verschil in de over de daders verstrekte informatie in de loop van de jaren, heeft steeds zijn oorsprong gevonden in gewijzigde feitelijke omstandigheden.

Gelet op het bovenstaande acht ik de klacht van verzoeker met betrekking tot vermeende onjuiste informatievoorziening ongegrond.

Hoewel ik beide klachten van verzoeker ongegrond acht, meen ik toch naar aanleiding van zijn klacht enige actie in de richting van verzoeker te kunnen nemen. Waarschijnlijk zou een deel van de in de onderhavige zaak ontstane verwarring kunnen zijn voorkomen indien verzoeker en diens zoon in een eerder stadium uitgebreidere informatie zouden hebben ontvangen over de bij de inning te volgen procedure.

Ik merk daarbij op dat slachtoffers tegenwoordig een uitvoerige brochure krijgen toegezonden, waarin de procedure op een duidelijke en uitputtende wijze staat beschreven. Ten tijde van de toekenning van de schadevergoeding aan de zoon van verzoeker, was dat nog niet het geval. Ik zal er zorg voor dragen dat deze brochure in ieder geval alsnog aan verzoeker toegezonden wordt."

2. In het door de minister bijgevoegde ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Assen van 17 december 2002 is onder meer nog het volgende toegevoegd:

"beoordeling van de klacht

Mijns inziens is de heer M. in de loop der tijd correct geïnformeerd over de voortgang van de inning van de schadevergoeding. Wellicht dat gelet op het tijdsverloop een aantal brieven wel meer uitvoerig en explicieter hadden kunnen worden geformuleerd, maar van onjuiste informatieverstrekking en tegenstrijdigheden is naar mijn oordeel geen sprake.

Waarschijnlijk staat de heer M. de inningsprocedure ook niet geheel helder voor ogen. Ik merk daarom op dat slachtoffers tegenwoordig een uitvoerige door het Ministerie van Justitie uitgegeven brochure krijgen toegezonden, waarin de procedure op een duidelijke en uitputtende wijze staat beschreven. Ten tijde van de toekenning van de schadevergoeding aan de heer M., was dat nog niet het geval."

3. In het door de minister bijgevoegde ambtsbericht van de directeur van het CJIB van 16 december 2002 staat onder meer nog het volgende vermeld:

"Het vonnis is op 21 oktober 1997 onherroepelijk geworden en door het parket op 11 november 1997 aangeleverd bij het CJIB.

Het CJIB heeft na ontvangst van het vonnis het adres van veroordeelden via de GBA en VIP geverifieerd en vervolgens op 13 november 1997 een eerste aanschrijving voor een bedrag van 46,69 euro aan de beide veroordeelden verzonden, daar zij hoofdelijk veroordeeld zijn tot het betalen van de schadevergoedingsmaatregel.

Met betrekking tot de veroordeelde, de heer S. kan ik nog het volgende opmerken. De initiële OLA verzonden aan de heer S. is onbestelbaar retour gekomen. De heer S. was niet meer ingeschreven op het adres van het asielzoekerscentrum te Hoogeveen, het in het vonnis genoemde adres. (…) De heer S. is om die reden verder niet aangeschreven middels een eerste en een tweede aanmaning, doch met ingang van 30 maart 1998 in het OPS (opsporingsregister) geplaatst.

Met betrekking tot de veroordeelde, de heer C. kan ik het volgende opmerken.

Op de initiële OLA verzonden aan de heer C. is betaling uitgebleven. Op 9 januari 1998 is een eerste aanmaning inclusief verhoging gezonden naar de veroordeelde, deze zat op dat moment gedetineerd. In verband met het feit dat betaling ook nu uitbleef werd op 25 maart 1998 een tweede aanmaning, met een tweede verhoging gezonden aan de veroordeelde. Deze OLA is onbestelbaar retour gekomen.

Daar na verificatie bleek dat de veroordeelde niet meer gedetineerd zat is op 5 april 1998 opnieuw een tweede aanmaning gezonden naar het asielzoekerscentrum te Hoogeveen, het in het vonnis genoemde adres. Ook deze aanmaning is onbestelbaar retour gekomen. Uit een bevraging van het COA te Rijswijk blijkt dat van veroordeelde C. geen verblijfplaats bekend is. Naar aanleiding van deze informatie is ook deze veroordeelde in het OPS geplaatst.

Conform hetgeen gesteld wordt in de Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen, boeten en maatregelen zijn beide veroordeelden wegens het ontbreken van een bekende woon- of verblijfplaats in Nederland in het OPS geplaatst. Indien de veroordeelden worden aangehouden door de politie dient de openstaande vordering onmiddellijk te worden betaald. Vindt geen betaling plaats dan wordt de vervangende hechtenis ten uitvoer gelegd.

(…)

De heer M. stelt in zijn klacht tevens dat het CJIB hem onjuist heeft geïnformeerd. Uit het dossier valt op te maken dat op 22 mei 2002 telefonisch contact is geweest tussen het CJIB en de heer M., dit nadat de heer M. door het parket in Assen naar het CJIB te Leeuwarden was verwezen voor meer informatie. Uit de telefoonnotitie valt op te maken dat de hierboven beschreven stand van zaken, beide veroordeelden zijn vertrokken met onbekende bestemming, besproken is met de heer M."

D. Reactie verzoeker

Bij brief van 20 februari 2003 schreef verzoeker aan de Nationale ombudsman dat hij het niet eens was met de reactie van de minister. Hij schreef daartoe onder meer het volgende:

"Naar aanleiding van uw brief van 5 februari 2003 (…) deel ik u verder mee dat ik met verbazing het commentaar van het OM heb gelezen. Wanneer, volgens mijn bescheiden mening, de diverse instanties adequaat hadden gehandeld kon deze schadevergoeding reeds op deze daders verhaald zijn. Toentertijd waren hun verblijfplaatsen bij de politie, COA, CJIB wel bekend. Gezien ook de recente folder schadevergoedingsmaatregel, die onlangs werd ontvangen, blijkt des te meer dat mijn brieven door de diverse instanties onjuist werden beantwoord."

E. NADER Reactie minister van Justitie

Naar aanleiding van verzoekers reactie stelde de Nationale ombudsman enkele aanvullende vragen aan de minister van Justitie. De minister reageerde hierop bij brief van 22 mei 2003 en verwees naar een ambtsbericht van het CJIB van 1 mei 2003. In dit ambtsbericht staat het volgende vermeld:

"Naar aanleiding van uw verzoek om inlichtingen en advies d.d. 10 april jl. in bovengenoemde kwestie heb ik ter zake enig aanvullend onderzoek gedaan. Voor de resultaten hiervan vraag ik thans uw aandacht.

1. Wanneer en bij welke gemeente(n) is navraag gedaan naar het adres van de daders?

Het adres van de heer S. is op 11 november 1997 bij de gemeente Hoogeveen geverifieerd. De gemeente Hoogeveen gaf aan dat de actuele woon- of verblijfplaats van de bevraagde persoon onbekend was. Het adres van de heer C. is op 21 maart 1998 bij de gemeente Hoogeveen geverifieerd. De gemeente Hoogeveen gaf aan dat de actuele woon- of verblijfplaats van de bevraagde persoon onbekend was. Vervolgens is het adres van de heer C. op 20 april 1999 geverifieerd bij het COA te Rijswijk. Het COA gaf aan dat de actuele woon- of verblijfplaats van de gevraagde persoon onbekend was.

2. Is alleen navraag gedaan bij de gemeente zoals vermeld stond in het vonnis of is ook navraag gedaan bij andere gemeenten en/of instellingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bij welke gemeente/instelling, wanneer en hoe vaak is navraag gedaan?

Ik verwijs hier naar de beantwoording zoals gegeven onder 1.

3. Een van de daders zat op enig moment gedetineerd. Gedurende welke periode was dit?

De heer C. zat in de periode 4 november 1997 tot en met 3 maart 1998 gedetineerd.

4. Waarom heeft het, nadat op 9 januari 1998 een eerste aanmaning werd gezonden, tot 25 maart 1998 geduurd voordat een tweede aanmaning werd verzonden?

De eerste aanmaning die op 9 januari 1998 werd verzonden, droeg als uiterste betaaldatum 8 februari 1998. Nadat de uiterste betaaldatum is verstrekt wordt geverifieerd of er enige betaling heeft plaatsgevonden. Bij deze controle wordt rekening gehouden met eventuele vertragingen in het betalingsverkeer. Normaliter wordt tussen twee en drie weken na de uiterste betaaldatum een vervolgbeslissing genomen en de gekozen executiehandeling geïnitieerd. De op dat moment aanwezige werkvoorraad heeft er toe geleid dat het nemen van voornoemde vervolgbeslissing langer op zich heeft laten wachten.

5. Is gedurende de detentie van deze dader nog onderzoek verricht naar overige verhaalsmogelijkheden?

Indien in de inningenfase geen betaling kan worden verkregen wordt door de officier van Justitie een dwangbevel uitgevaardigd, waarna dit dwangbevel ter executie aan een gerechtsdeurwaarder wordt overgedragen. De deurwaarder zal ten behoeve van de executie van het dwangbevel verhaalsinformatie vergaren. In de onderhavige zaak is het tot het uitvaardigen van een dwangbevel en tot onderzoek naar verhaalsmogelijkheden niet gekomen omdat reeds voordat de inningenfase geheel was doorlopen, vast was komen te staan dat van beide veroordeelden de woon- of verblijfplaats ontbrak.

6. Is nadat beide daders in het Opsporingsregister zijn geplaatst, nog een adresverificatie verricht? Zo ja, hoe vaak en wanneer? Zo nee, waarom niet?

Indien van een veroordeelde geen adres bekend is bij het CJIB en hij óók niet bij de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) bekend is, volgt plaatsing van de gegevens van de veroordeelde in het Opsporingsregister. Indien veroordeelde naar aanleiding van de opname in het Opsporingsregister wordt aangehouden dient de openstaande vordering onmiddellijk te worden betaald bij gebreke daarvan wordt de verengende hechtenis ten uitvoer gelegd. Indien de heer S. of de heer C. zich op enig moment laten inschrijven in een GBA wordt dit bij het CJIB automatisch bekend via de Verwijs Index Personen (VIP) waarna de executie zal worden voortgezet."

Achtergrond

1. Wetboek van strafvordering (Sv)

Artikel 572, eerste lid:

"1. De tenuitvoerlegging van vonnissen of arresten, houdende veroordeling tot geldboete of tot een maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, geschiedt door of vanwege het Openbaar Ministerie dat de zaak aanhangig heeft gemaakt."

2. Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen in werking getreden d.d. 1 augustus 1999 en geldig tot 1 augustus 2003; Stcrt 1999, 142

"2. Taakstelling van het CJIB

* Het CJIB is in opdracht van het OM belast met de executie van geldboeten, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen.

(...)

4. Uitgangspunten en definities

4.1. Inning van geldboeten, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen

* Alle opgelegde geldboeten en maatregelen dienen zo snel mogelijk te worden geïnd.

(...)

5. Tenuitvoerlegging van geldboeten, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen

5.1. Algemene uitgangspunten

5.1.1. Inningsfase algemeen

Alle door de rechter opgelegde geldboeten, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen dienen, nadat ze onherroepelijk zijn geworden (...), zo spoedig mogelijk te worden overgedragen door het arrondissementsparket aan het CJIB. Het CJIB maakt OLA's aan, gebaseerd op door de parketten aangeleverde gegevens. Het parket is verantwoordelijk voor een volledige, correcte en tijdige overdracht.

(...)

Alvorens een zaak doorgaat naar de incassofase verricht het CJIB standaard een adresverificatie. Indien er sprake is van een nieuw adres waardoor de betrokkene de OLA mogelijk niet heeft ontvangen, komt de zaak afhankelijk van de ingangsdatum opnieuw in de inningsfase.

(...)

5.1.2. Incassofase algemeen

Als op grond van de OLA geen - volledige - betaling plaatsvindt wordt getracht te executeren door middel van toepassing van verhaal met of zonder dwangbevel. De dwangbevelen worden, op last van de landelijk executie-officier, door het CJIB ter executie in handen gesteld van een deurwaarder. Het CJIB bewaakt de voortgang van de afhandeling. Van toepassing van verhaal kan worden afgezien indien er voldoende aanwijzingen zijn die aannemelijk maken dat dit niet zal leiden tot afdoening van de zaak.

(...)

Leidt verhaal niet tot (voldoende) resultaat, wordt een arrestatiebevel uitgevaardigd om vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Tevens kan signalering in het OPS plaatsvinden.

Indien blijkt dat een veroordeelde uit andere hoofde is gedetineerd, wordt in beginsel de gewone procedure gevolgd, dat wil zeggen toezending van OLA's aan het detentie-adres, en vervolgens overdracht aan een gerechtsdeurwaarder. Wordt van verhaal afgezien of blijkt dit onmogelijk dan zal de vervangende hechtenis zoveel mogelijk aansluitend worden tenuitvoergelegd.

(...)

9. Signalering in het OPS

9.1. Geldboetevonnissen en schadevergoedingsmaatregelen

Geldboetevonnissen en schadevergoedingsmaatregelen van veroordeelden zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland worden na registratie door het CJIB rechtstreeks ter signalering aangeboden aan de divisie CRI ter opname in het OPS.

(...)

INFORMATIEVERSTREKKING

1. Informatie aan slachtoffer

1.1. Rol CJIB

Het CJIB informeert de parketten over voortgang met betrekking tot de executie van zaken. Daartoe wordt van elke fase in het innings- en incassotraject bericht gedaan aan het parket. Het gaat daarbij om de volgende informatiemomenten:

* ontvangstbevestiging bij binnenkomst nieuwe maatregel;

* uitstel van betaling of betaling in termijnen;

* uitvaardiging dwangbevel;

* iedere nieuwe actie deurwaarder;

* uitvaardiging arrestatiebevel;

* opneming in het opsporingsregister;

* opschorting/staken executie; en

* betaling.

1.2. Rol parketten

De parketten verzorgen de informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel richting het slachtoffer. Verzoeken van slachtoffers om informatie welke zijn gezonden aan het CJIB worden onverwijld doorgestuurd naar het betreffende parket.

2. Behandeling klachten/verzoeken om informatie

(...)

2.2. Rol parketten

Verzoeken om informatie welke zijn gezonden aan een parket en die betrekking hebben op bij het CJIB in behandeling zijnde zaken worden, zo nodig vergezeld van commentaar, aan het CJIB gezonden. Indien voor beantwoording tevens het strafdossier moet worden geraadpleegd, meldt het parket aan het CJIB dat zij dat onderdeel van het verzoek reeds in behandeling hebben genomen..."

3. Richtlijn slachtofferzorg bij het landelijk in werking treden van de Wet Terwee vastgesteld door het College van procureurs-generaal op 22 maart 1995, inwerkingtreding 1 april 1995, Staatscourant 1995, nr. 65

"...bij de slachtofferzorg door (...) het Openbaar Ministerie (gelden) drie uitgangspunten:

(...)

verstrekking van informatie aan het slachtoffer waarbij geldt dat deze informatie zo snel mogelijk aan het slachtoffer moet worden verstrekt en tevens dat deze informatie duidelijk en relevant is..."

Inmiddels is deze richtlijn vervangen door de aanwijzing slachtofferzorg van 29 juli 1999, in werking getreden op 1 augustus 1999. De inhoud van de aanwijzing is op bovenstaand onderdeel niet gewijzigd ten opzichte van de richtlijn.

4. Beleidsregels 3, 8, 9 en 14 van de Executierichtlijn schadevergoedings-maatregelen parketten en politie, inwerkingtreding d.d. 1 januari 1997, Staatscourant 1996, 247; vervallen per 1 augustus 1999

"3. Het CJIB is exclusief verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging - namens het Openbaar Ministerie - van de door de rechter opgelegde onvoorwaardelijke, onherroepelijke schadevergoedingsmaatregelen.

(...)

8. Alle door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelen dienen, nadat ze onherroepelijk zijn geworden, zo spoedig mogelijk te worden overgedragen door het plaatselijke parket aan het CJIB. (...)

9. Het parket is verantwoordelijk voor volledige, correcte en tijdige overdracht van de schadevergoedingsmaatregelen.

(...)

14. In eerste instantie wordt getracht de schadevergoedingsmaatregel te executeren door middel van toepassing van verhaal met of zonder dwangbevel, in het eerste geval door de deurwaarder. Heeft dit geen of onvoldoende resultaat dan kan de landelijke executie-officier van justitie, zo nodig in overleg met het vonnisparket een arrestatiebevel uitvaardigen voor tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet op."

5. Beleidsregels 7, 8 en 24 van het Executiebeleid schadevergoedings-maatregelen, inwerkingtreding d.d. 1 januari 1997, Staatscourant 1996, 247; vervallen per 1 augustus 1999

"7. Schadevergoedingsmaatregelen, voor zover onherroepelijk, worden ter executie overgedragen aan het CJIB. Het CJIB verifieert voor zover noodzakelijk de persoonsgegevens.

8. De eerste aanschrijving wordt, zo spoedig mogelijk na aanlevering van de zaak door het parket en de eventueel daarop volgende persoonsverificatie, aan veroordeelde verzonden. Het CJIB streeft ernaar dat de aanschrijving binnen zeven dagen na verwerking door het CJIB in het bezit is van degene tot wie de maatregel zich richt. Degene tot wie de maatregel zich richt heeft tot de op de aanschrijving vermelde vervaldatum de tijd ervoor te zorgen dat het verschuldigde bedrag is bijgeschreven op de rekening van het CJIB. De vervaldatum ligt, tenzij in het vonnis een andere termijn is genoemd, op dertig dagen na de verzenddatum van de OLA.

(...)

24. De parketten verzorgen de informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel richting het slachtoffer. Verzoeken van slachtoffers om informatie welke zijn gezonden aan het CJIB worden onverwijld doorgestuurd naar het betreffende parket."

Instantie: Openbaar Ministerie Assen

Klacht:

Onvoldoende inspanning om schadevergoeding voor verzoeker te innen; onjuiste informatie over adres daders.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Centraal Justitieel Incassobureau

Klacht:

Onvoldoende inspanning om schadevergoeding voor verzoeker te innen; onjuiste informatie over adres daders.

Oordeel:

Niet gegrond