2003/079

Rapport

Verzoekers klagen er over dat de directeur van de Sector Stedelijke Ontwikkeling en Beheer zich in reactie op de klacht van verzoekers van 19 juli 2001 op het standpunt stelt dat de gemeente Amersfoort gedurende de jaren 1994 - 2002 voldoende actie heeft ondernomen om te komen tot een oplossing van de parkeerproblematiek voor de woningen van verzoekers.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Sedert in ieder geval 1994 ondervinden verzoekers overlast van auto's die voor de uitrit van hun garages worden geparkeerd. Ter voorkoming van deze overlast besloot het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, toen bleek dat een in het voorjaar van 2000 gehouden proef de toegankelijkheid van de garages niet kon waarborgen, een parkeerverbod in te stellen. Naar aanleiding van tegen het desbetreffende verkeersbesluit ingediende bezwaarschriften, besloot het college het parkeerverbod te herroepen.

2. Gelijktijdig met de beslissing op bezwaar deelde het college mee dat herroeping van het verkeersbesluit geen oplossing bood voor de parkeerproblematiek en derhalve de parkeerpolitie gevraagd zou worden handhavend op te treden. Tevens zou de inrichting van het plein waar verzoekers wonen aan een nadere beschouwing worden onderworpen, zodat zo nodig aanpassingsvoorstellen gedaan konden worden.

3. Naar aanleiding van de herroeping van het verkeersbesluit dienden verzoekers op 19 juli 2001 een klacht in bij de commissie voor bezwaar- en beroepschriften en klachten van de gemeente Amersfoort. In hun klaagschrift stelden verzoekers onder andere dat de gemeente de parkeerproblematiek erkent, maar het probleem slechts wil afdoen zonder te zoeken naar een oplossing. De commissie werd gevraagd een uitspraak te doen over de wijze waarop de gemeente met verzoekers is omgegaan en om opdracht te geven tot een afdoende oplossing van de parkeerproblematiek.

4. Omdat de commissie voor bezwaar- en beroepschriften en klachten van de gemeente Amersfoort sedert 1 januari 2001 geen klachten meer behandelt is het klaagschrift van verzoekers overgedragen aan de directeur van de Sector Stedelijke Ontwikkeling en Beheer van de gemeente Amersfoort.

5. Bij brief van 13 november 2001 verklaarde de directeur van de Sector Stedelijke Ontwikkeling en Beheer de klacht van verzoekers, namens het college van burgemeester en wethouders, gegrond voor zover het betreft de communicatie tussen de gemeente en verzoekers. Daarnaast stelde de directeur dat de gemeente Amersfoort vanaf 1994 serieus heeft geprobeerd een oplossing te vinden voor het parkeerprobleem, doch dat gebleken was dat een structurele oplossing, waar iedereen tevreden mee kon zijn, niet voorhanden was zodat van gemeentezijde, behoudens het herstellen van de situatie van vóór maart 2000, geen maatregelen meer worden getroffen.

II. Ten aanzien van de klacht.

1. Verzoekers klagen er over dat de directeur van de Sector Stedelijke Ontwikkeling en Beheer van de gemeente Amersfoort zich in reactie op het klaagschrift van verzoekers van 19 juli 2000 op het standpunt stelt dat de gemeente Amersfoort vanaf 1994 voldoende actie heeft ondernomen om te komen tot een oplossing van de parkeerproblematiek voor de woningen van verzoekers.

2. Bij ministerieel besluit van 12 december 2000 zijn de bestuursorganen van de gemeente Amersfoort, met ingang van 1 januari 2001, aangewezen als bestuursorganen waarop de bepalingen van de Wet Nationale ombudsman van toepassing zijn. Dit betekent dat een ieder het recht heeft de Nationale ombudsman schriftelijk te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een bestuursorgaan van de gemeente Amersfoort zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem heeft gedragen. Ingevolge het bepaalde in artikel 30 van de Wet Nationale ombudsman bestaat dit recht niet voor zover het gedragingen betreft van bestuursorganen van de gemeente Amersfoort die dateren van voor de datum van 1 januari 2001.

3. In het onderhavige geval is het niet aan de Nationale ombudsman om te beoordelen of de activiteiten die de gemeente Amersfoort, in ieder geval tot aan de datum van 1 januari 2001, heeft ondernomen om te komen tot een oplossing van de parkeerproblematiek adequaat zijn geweest voor zover het betreft het aandragen of uitvoeren van een inhoudelijk afdoende oplossing.

De Nationale ombudsman geeft, gelet op de datum van aansluiting van de gemeente Amersfoort, slechts een oordeel over de vraag of de directeur van de Sector Stedelijke Ontwikkeling en Beheer zich, in reactie op verzoekers klaagschrift van 19 juli 2001, gelet op de argumenten die daarvoor zijn aangevoerd, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gemeente Amersfoort zich vanaf 1994 voldoende actief heeft opgesteld naar aanleiding van de meldingen van de parkeeroverlast en de, ter vermindering of voorkoming daarvan, aangedragen oplossingen.

Daarbij geldt dat het handhavend optreden naar aanleiding van geconstateerde parkeerovertredingen primair een taak is van de politie en de gemeente primair verantwoordelijk is voor een adequate inrichting van het openbaar gebied.

Bovendien komt aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, als verantwoordelijk bestuursorgaan, beleidsvrijheid toe in de beslissing om al dan niet tot verkoop van openbare grond of herinrichting van het plein over te gaan. Bij de beoordeling van deze beleidsvrijheid stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op.

4. Als bijlage bij hun klaagschrift van 19 juli 2001 overlegden verzoekers een door hen opgesteld historisch overzicht van de in de periode vanaf 1994 ondernomen activiteiten om tot een oplossing van de parkeerproblematiek te komen (zie A. FEITEN, onder 5. tot en met 13.). Uit dit overzicht blijkt dat, naar aanleiding van een melding van verzoekers inzake de parkeerproblematiek, de gemeente in juli 1994 fysieke maatregelen heeft getroffen door de plaatsing van plantenbakken en de plaatsing van een verkeersbord met de aanduiding verboden te parkeren. Legalisering van dit parkeerverbod door het nemen van een verkeersbesluit is echter ten onrechte achterwege gebleven, zodat het verkeersbord in de loop van 1995 werd verwijderd. Omdat er geen sprake was van een te handhaven verkeersbesluit, moest in 1995 ook een handhavingsactie van de politie achterwege blijven.

5. In 1997 ontwikkelden verzoekers zelf een aantal voorstellen, waaronder een optie tot verkoop of verhuur van gemeentegrond voor de realisering van extra parkeerplaatsen. Deze optie achtte de gemeente echter niet acceptabel, waarna werd voorgesteld om op het plein een vlak met de letters “NP” aan te brengen. Verzoekers stelden zich echter op het standpunt dat alleen het treffen van fysieke maatregelen, dan wel de verkoop of verhuur van grond een afdoende maatregel kon zijn. Nadat de gemeente in december 1997 zich nogmaals op het standpunt stelde dat noch verkoop van openbare grond, noch het instellen van een parkeerverbod tot de mogelijkheden behoorde, werd in januari 1998 een vlak met daarin de letters “NP UITRIT” aangebracht.

6. In september 1999 werd, in overleg tussen verzoekers en de verkeerskundige van de gemeente, besloten tot een proef gedurende een halfjaar, waarbij zou zijn aangegeven dat - indien de proef niet zou aanslaan - een gedeeltelijk parkeerverbod zou worden ingesteld.

7. Op 26 juni 2000 werd, nadat was gebleken dat de proef niet aansloeg, een verkeersbesluit genomen tot het instellen van een parkeerverbod, welk besluit na behandeling van de daartegen ingediende bezwaarschriften werd herroepen.

8. In reactie op het verzoekschrift deelde het college van burgemeester en wethouders onder meer mee dat bij de beoordeling van het verzoek tot verkoop of verhuur van openbare grond overwegingen van stedenbouwkundige aard en precedentwerking een zwaarwegende rol hebben gespeeld. Daarnaast werd opgemerkt dat binnen het handhavingsbeleid thans geen prioriteiten worden gesteld bij het actief optreden tegen het overtreden van verplichtingen in koopcontracten, zoals het in stand houden van parkeerplaatsen in de tuin. Ten slotte merkte het college op slechts bereid te zijn tot herinrichting van het plein, indien besloten wordt tot herinrichting op wijkniveau waar grote bedragen mee gemoeid zijn en herinrichting binnen afzienbare termijn geen prioriteit heeft.

9. Gelet op het vorenstaande dient te worden geconcludeerd dat van de zijde van de gemeente Amersfoort, vanaf 1994, regelmatig activiteiten zijn ondernomen of ondersteund om te komen tot een oplossing van de parkeerproblematiek, zodat - uitgaande van een terughoudende toetsing van de beleidsvrijheid van het bestuursorgaan terzake - geoordeeld dient te worden dat de directeur van de Sector Stedelijke Ontwikkeling en Beheer zich, in reactie op verzoekers klaagschrift van 19 juli 2001, mede gelet op de argumenten die daarvoor zijn aangevoerd, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gemeente Amersfoort vanaf 1994 voldoende actie heeft ondernomen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de directeur Stedelijke Ontwikkeling en Beheer van de gemeente Amersfoort, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 5 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. en de heer E. te Amersfoort, met een klacht over een gedraging van de directeur van de Sector Stedelijke Ontwikkeling en Beheer van de gemeente Amersfoort.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het college van burgemeester en wethouders verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Het college van burgemeester en wethouders deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 26 juni 2000 deelde de directeur van de Sector Stedelijke Ontwikkeling en Beheer van de gemeente Amersfoort een aantal eigenaren/bewoners van de Mellemastraat en de Muldersstraat mee dat het college van burgemeester en wethouders voornemens was een parkeerverbod in te stellen, met uitzondering van de parkeervakken, op het pleintje gelegen op de kruising van beide straten. Tevens zouden drie extra parkeervakken worden aangelegd.

2. De directeur deelde mee dat tot deze maatregel was besloten, omdat verzoekers al een aantal jaren geleden bij de gemeente hadden geklaagd over de moeilijke bereikbaarheid van de uitrit voor hun garages. Begin 2000 was bij wijze van proef een aantal fysieke maatregelen getroffen ter waarborging van de vrije toegankelijkheid van de garages. Na evaluatie van de proef werd echter geconstateerd dat de getroffen fysieke maatregelen de vrije toegankelijkheid van de garages niet kon waarborgen.

3. Nadat het verkeersbesluit was gepubliceerd, zijn daartegen bezwaarschriften ingediend. Bij brief van 28 maart 2001 deelde het college mee de bezwaarschriften gegrond te verklaren en het verkeersbesluit te herroepen. Het college oordeelde dat het blokkeren van in- en uitritten reeds op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet verboden is en het instellen van een parkeerverbod een onwenselijke oplossingsrichting is.

Omdat herroeping van het verkeersbesluit geen oplossing bood voor het parkeerprobleem deelde het college tevens mee extra aandacht van de parkeerpolitie te vragen voor handhavend optreden. Tevens werd, onder verwijzing naar de in de loop der jaren op het plein geplaatste paaltjes en bloembakken, opgemerkt dat de wijkmanager en de verkeerskundige van de Sector Stedelijke Ontwikkeling en Beheer was gevraagd de inrichting van het plein aan een nadere beschouwing te onderwerpen en zo nodig met aanpassingsvoorstellen te komen.

4. In reactie op de beslissing van het college van burgemeester en wethouders tot herroeping van het verkeersbesluit dienden verzoekers op 19 juli 2001 een klacht in bij de commissie voor bezwaar- en beroepschriften en klachten van de gemeente Amersfoort.

In hun klaagschrift schreven verzoekers onder meer het volgende:

“Na enkele jaren van veel heen en weer gepraat over de parkeerproblematiek (…) heeft de gemeente op 26 juni 2000 een parkeerverbod (…) ingesteld (…). Tegen dit besluit hebben 3 bewoners bezwaar gemaakt. Bewoners die op geen enkele wijze door de genomen besluiten worden getroffen, laat staan benadeeld.

Toch heeft het college van Burgemeester en Wethouders gemeend het bestreden besluit (…) te moeten herroepen.

(…)

Punt is nu juist dat het uitgangspunt dat parkeren voor in-/uitritten verboden is en dus afhankelijk is van handhaving bij de politie geen prioriteit heeft. Juist het ontbreken van handhaving is oorzaak van de ontstane problematiek. Het is om die reden, dat zowel bij de politie, als bij de gemeente als uitgangspunt bij diverse verkeersmaatregelen gekozen wordt voor het fysiek afdwingen van gewenst verkeersgedrag, c.q. verboden. (…) Bij het zoeken naar een oplossing is het kiezen van fysieke maatregelen dan ook zoveel mogelijk uitgangspunt geweest. Het terugvallen op de koopakte en bestemmingsplan, namelijk parkeren op eigen terrein en deze mogelijkheid niet blokkeren door er een tuin van te maken, is er een van. Dit maximaal handhaven door het plaatsen van een verkeersbord met een P en een onderbord: alleen in de vakken is er zo een.

Hier wordt op geen enkele manier op ingegaan.

(…)

Opgemerkt wordt dat het herroepen van het besluit geen oplossing biedt voor de verkeersproblematiek en het blokkeren van in-/uitritten. Het probleem wordt dus erkend. Beroepen op handhavingsbeleid, terwijl dat nu juist gefaald heeft en nog steeds geen prioriteit heeft, is het probleem afdoen, i.p.v. zoeken naar een oplossing.

(…)

Verwijzen naar een parkeerpolitie en bij hen om extra aandacht vragen, snijdt verder geen hout, omdat er geen parkeerpolitie in onze wijk aanwezig is. Voor de wijkagent heeft de parkeerproblematiek ook geen prioriteit.

(…)

Het college vindt dat het plein aan een nadere beschouwing moet worden onderworpen. Daar zijn wij nu al ruim 7 jaar mee bezig. (…)

Wij hebben gekeken naar de inrichting van bijna identieke pleinen (…), wij zijn ingegaan op het voorstel van de voormalige wijkmanager door aankoop van verharding zoals een straat verder ook plaats heeft gevonden, enz.

Kortom dit is 7 jaar overdoen.

(…)

Inmiddels is ons duidelijk, dat de situatie terug gaat naar af en dat het hierbij blijft. Een nadere beschouwing en het eventueel komen met inrichting/aanpassingsvoorstellen is niet verder gekomen, dan de mededeling dat alles terug gaat naar af en dat daarmee de zaak afgedaan is. Aan de opmerking van de wethouder op de hoorzitting dat hier iets aan gedaan moet worden, wordt volledig voorbij gegaan.

Bewoners die gewoon kunnen parkeren en geen strobreed in de weg gelegd wordt, zijn bepalender dan een jarenlang probleem op een nette manier proberen op te lossen.

Tot slot

Wij doen een beroep op u om u niet alleen uit te spreken over de slordige manier van omgaan met ons als bewoners, maar ook om opdracht te geven tot een afdoende oplossing van de parkeerproblematiek (in-/uitritten van onze garages en andersoortige overlast van parkerende auto's) te komen.”

5. Als bijlage bij hun klaagschrift overlegden verzoekers een door hen opgesteld historisch overzicht van de door hen ondernomen activiteiten om tot een oplossing van de parkeerproblematiek te komen.

6. Uit dit overzicht blijkt onder meer dat verzoekers in 1994 een klacht hadden ingediend over het parkeren door derden voor de in- en uitrit van hun garages. Na overleg tussen de afdeling verkeer van de gemeente, de wijkagent, het wijkbeheer en verzoekers werd besloten tot het instellen van een parkeerverbod door middel van de plaatsing van een verkeersbord en tot verduidelijking van de in- en uitrit door de plaatsing van plantenbakken. Deze fysieke maatregelen werden uitgevoerd in juli 1994, vooruitlopend op een te nemen verkeersbesluit. Na uitblijven van het verkeersbesluit zou door verzoekers diverse malen zijn geïnformeerd naar de afhandeling daarvan, waarbij meerdere malen zou zijn toegezegd een en ander op zo kort mogelijke termijn af te ronden.

7. Een door de politie in 1995 toegezegde handhavingactie kon geen doorgang vinden, omdat bleek dat voor het geplaatste verkeersbord geen verkeersbesluit was genomen. Het bord werd verwijderd, waarna de parkeeroverlast voor de in- en uitritten verder toenam. Op een in oktober 1995 ingediend verzoek tot realisering van het parkeerverbod bleef een actie van de gemeente uit, zodat verzoekers in 1997 zelf een drietal voorstellen ontwikkelden en indienden, waaronder een optie tot verkoop of verhuur van gemeentegrond voor de realisering van een parkeerplaats.

8. Verkoop of verhuur bleek voor de gemeente echter geen acceptabele optie. In reactie op het argument van de gemeente dat de nutsvoorzieningen dan in de (private) tuin zouden komen te liggen, stelden verzoekers dat deze voorzieningen nu al door hun tuin liepen. In reactie op het argument tot het voorkomen van precedenten stelden verzoekers dat elders wel een strook voetpad was verkocht of verhuurd ter vergroting van voortuinen.

9. Het voorstel van de gemeente om op het plein een rechthoek met de letters "NP", aan te brengen werd door verzoekers, onder verwijzing naar een eerdere reactie van medewerkers van de gemeente dat een dergelijke oplossing niet zinvol was, afgewezen. Verzoekers achtten uitsluitend het treffen van fysieke maatregelen, dan wel aankoop van grond een afdoende maatregel. Daarnaast werd door verzoekers aangegeven dat de gemeente ten onrechte diverse ingrepen had toegestaan, zoals het opheffen van eigen parkeerplaatsen in de voortuin, het in gebruik nemen van openbare voorzieningen en het handelen in strijd met de in de koopakte neergelegde verplichting tot het parkeren op eigen terrein.

10. Na aanstelling van een nieuwe wijkmanager vond in december 1997 opnieuw overleg plaats, waarbij de gemeente haar standpunt herhaalde dat een parkeerverbod of de verkoop van openbare grond niet tot de mogelijkheden behoorden. In januari 1998 bracht de gemeente, na overleg met het Politie Verkeersinstituut, voor de garages van verzoekers een vlak aan met daarin de letters “NP UITRIT”. Omwonenden werden door de gemeente schriftelijk verzocht om rekening te houden met het parkeerprobleem.

11. Verzoekers achtten de aangebrachte oplossing echter niet adequaat en wensten nader overleg. In verband met ziekte vond dit eerst in september 1999 plaats, waarbij een proef van een half jaar werd voorgesteld. Door de verkeerskundige zou daarbij zijn aangegeven dat, indien de proef niet aansloeg, hij zorg zou dragen voor een gedeeltelijk parkeerverbod en het maken van 3 extra parkeerplaatsen. In juni 2000 werd de proef geëvalueerd, waarbij gezamenlijk werd geconcludeerd dat er geen verbetering in de situatie was gekomen.

12. Tijdens de hoorzitting in november 2000, over de ingediende bezwaarschriften tegen het verkeersbesluit, werd het voorstel om een aantal extra parkeerplaatsen aan te leggen voor de woning van verzoekers door de betrokken wethouder afgewezen, omdat het gebruik van de garage dan helemaal niet meer mogelijk was.

13. Na herroeping van het verkeersbesluit namen verzoekers in april 2001 contact op met de nieuwe wijkmanager, over de herinrichting van het plein. Tijdens een gesprek in mei 2001 met de wijkmanager en de verkeerskundige werd meegedeeld dat de gemeente geen mogelijkheden meer zag voor herinrichting.

14. Op 2 oktober 2002 werden verzoekers, naar aanleiding van de door hen op 19 juli 2001 ingediende klacht, gehoord door het hoofd van de afdeling Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amersfoort, omdat de commissie voor bezwaar- en beroepschriften en klachten sedert 1 januari 2001 geen klachten meer behandelde. Blijkens het verslag van de hoorzitting gaven verzoekers onder andere aan dat hun problematiek al acht jaar bekend was, zonder dat er een adequate oplossing was aangedragen. Daarbij verwezen verzoekers naar oplossingen die elders in de gemeente wel waren gerealiseerd.

15. Naar aanleiding van een opmerking van het hoofd van de afdeling Ruimtelijke Ordening dat door hen geen gebruik was gemaakt van de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen het aan hen, op 30 maart 2001, verstuurde afschrift van de beslissing op bezwaar stelden verzoekers dat hen niet bekend was dat zij daartegen beroep konden instellen. Daarnaast zou ambtelijk zijn gesuggereerd dat de beroepsgang voor verzoekers niet openstond.

16. Naar aanleiding van de opmerking van het hoofd van de afdeling Ruimtelijke Ordening dat verhuren of verkopen van openbare ruimte geen vigerend beleid was binnen de gemeente Amersfoort, deelden verzoekers mee de indruk te hebben dat dit soort oplossingen elders in de gemeente wel was toegepast.

17. Op het voorstel van de directeur om op het plein al het straatmeubilair te verwijderen werd door verzoekers afwijzend gereageerd, omdat men dan weer `terug bij af' zou zijn.

18. Bij brief van 13 november 2001 verklaarde de directeur van de Sector Stedelijke Ontwikkeling en Beheer van de gemeente Amersfoort, namens het college van burgemeester en wethouders, de klacht van verzoekers deels gegrond. De directeur erkende dat de gemeente in deze kwestie in de communicatie naar verzoekers in gebreke was gebleven, maar dat de gemeente inhoudelijk haar standpunt over de inrichting van het plein niet wijzigde.

Ter onderbouwing van deze beslissing deelde de directeur verzoekers onder meer het volgende mee:

Wijze van optreden van de gemeente in deze zaak

In uw brief en in de hoorzitting heeft u toegelicht waaruit uw onvrede bestaat over het optreden van de gemeente. U heeft aangegeven dat u vindt dat de gemeente uw problematiek niet serieus heeft genomen.

Verder heeft u aangegeven dat de communicatie van de gemeente in deze zaak naar u toe te wensen heeft overgelaten. Daarnaast vindt u het teleurstellend dat u al 8 jaar probeert om via goed overleg tot een oplossing te komen maar dat dit nog steeds niet is gelukt, terwijl er volgens u op andere plaatsen in de wijk wel op korte termijn oplossingen voor parkeerproblemen worden gerealiseerd.

U heeft in 1994 voor het eerst contact gezocht met de gemeente over het parkeerprobleem bij uw uitritten. Sindsdien hebben zich meerdere opeenvolgende verkeerskundigen en andere medewerkers van de gemeente met deze problematiek beziggehouden. U moet zich realiseren dat het probleem dat zich bij u voordoet zeer algemeen is. Wij worden in de hele stad geconfronteerd met klachten over het parkeren voor uitritten en kunnen daar vaak bijzonder weinig aan doen. Vaak worden dergelijke klachten dan ook op die wijze afgedaan en wordt doorverwezen naar de politie.

Anderzijds is de situatie bij u zeer specifiek vanwege de bijzondere vormgeving van het pleintje en het ontbreken van duidelijke inritten van uw garages.

In al die jaren zijn er door veel medewerkers verschillende oplossingen en verkeersmaatregelen intern en met u besproken, voorgesteld en deels uitgevoerd (bloembakken, palen, parkeerverboden). Vanuit deze optiek ben ik het niet met u eens dat de gemeente uw probleem niet serieus heeft genomen. Er is door de gemeente veel tijd en energie gestoken in overleg met u en het zoeken en uitvoeren van oplossingen. Het vervelende is alleen dat dit niet tot een afdoende oplossing voor uw probleem heeft geleid. Het feit dat er door personele wisselingen zoveel verschillende medewerkers van de gemeente met deze zaak zijn bezig geweest is er wellicht mede debet aan dat u zich niet serieus genomen voelt. U heeft daardoor herhaaldelijk opnieuw de situatie moeten uitleggen en dezelfde voorstellen van de gemeente aangedragen gekregen. Ik moet erkennen dat de gemeente in de afgelopen jaren een aantal steken heeft laten vallen in de communicatie naar u toe. Wij hadden vaker en beter naar u moeten rapporteren over de voortgang van verschillende zaken. Ook hadden wij naar de rest van de buurt beter moeten communiceren over de verschillende maatregelen die wij van plan waren of hebben uitgevoerd. Nu is wellicht onnodig wrevel in de buurt ontstaan. Daarnaast had de gemeente besluitvaardiger kunnen optreden door toezeggingen beter na te komen. De hele kwestie had hierdoor veel eerder kunnen worden afgehandeld en zo had onnodige irritatie kunnen worden voorkomen.

Tot slot wil ik ingaan op uw ongenoegen dat u al jaren bezig bent om een oplossing te vinden terwijl elders wel snel maatregelen kunnen worden genomen. U verwijst naar een situatie op een nabijgelegen pleintje. Zonder al te diep op dit voorbeeld te willen ingaan kan ik melden dat het hier gaat om een wat eenvoudiger situatie waar het betreffende probleem met een aantal paaltjes geheel kon worden verholpen. Uw probleem is echter complexer en daarom naar mijn mening niet geheel vergelijkbaar. Ik ben van mening dat in uw situatie het plaatsen van extra grindpaaltjes, of het vervangen van bloembakken door grindpaaltjes, geen afdoende oplossing zou bieden voor uw specifieke probleem. Gebleken is immers dat uw uitritten met straatmeubilair niet afdoende kunnen worden vrijgehouden.

Ten aanzien van de procedure rond de mogelijkheid tot instellen van beroep tegen de beslissing op bezwaar tegen het parkeerverbod het volgende. De beslissing op bezwaar is op 30 maart verzonden, u had als belanghebbende de mogelijkheid om hiertegen tot zes weken na verzending in beroep te gaan, dus tot 11 mei. Dit is op 2 mei, in het gesprek tussen u, (…), de wijkmanager (…), de heer S. en mevrouw V. van de afdeling Juridische Zaken aan de orde geweest. Daarbij is van gemeentezijde zeker niet gesuggereerd dat u geen beroep zou kunnen aantekenen. Wel is aan u uitgelegd op welke wijze de bestuursrechter besluiten van de gemeente toetst en is mogelijk ook aangegeven welke kans van slagen een beroep van u zou hebben. Wellicht heeft u daarbij zelf de conclusie getrokken dat beroep instellen geen zin had. U had hierover echter zelf ook informatie kunnen inwinnen bij een onafhankelijke instantie zoals bijvoorbeeld een buro voor rechtshulp.

Uitblijven van een oplossing voor uw probleem

Het tweede onderdeel van uw klacht betreft het nog steeds niet voorhanden zijn van een oplossing tegen het blokkeren van uw uitrit. In de afgelopen jaren hebben wij herhaaldelijk aangegeven, zowel mondeling als schriftelijk, als ook in de hoorzitting van 2 oktober, dat de door u gewenste maatregel, namelijk verkoop of verhuur van grond, niet mogelijk is. Ook andere maatregelen zoals extra straatmeubilair, parkeerverboden, of een grote herinrichting van het plein zijn niet mogelijk gebleken. In onze brief van 22 mei (…) hebben wij dit toegelicht. In deze brief heeft ook de door u in de hoorzitting aangehaalde "nadere beschouwing van het pleintje" plaatsgevonden.

In de hoorzitting van 2 oktober is geopperd om te kiezen voor een oplossing met grindpalen zoals op een nabijgelegen pleintje. Ik ben van mening dat deze maatregel niet wezenlijk zal bijdragen aan het voorkomen van het parkeren voor uw uitrit. Wij hebben al herhaaldelijk aangegeven dat geen enkele maatregel, zelfs niet verkoop van grond en creëren van een duidelijker inritsituatie, kan voorkomen dat iemand voor uw uitrit parkeert. Ook palen kunnen dit niet verhelpen, zo is gebleken. Alles staat of valt met het gedrag van de weggebruiker en kan alleen met handhaving door de politie worden voorkomen. Gelet op het feit dat hier sprake is van een doodlopende straat met alleen bestemmingsverkeer lijkt het mij verstandig wanneer de buurtbewoners nog eens de specifieke parkeersituatie onder de aandacht wordt gebracht. Zij kunnen dan tevens hun bezoek hiervan op de hoogte brengen. Daarom blijf ik bij ons eerdere besluit, zoals gemeld in onze brief van 22 mei (…) om het vorig jaar geplaatste en verplaatste straatmeubilair te verwijderen c.q. terug te brengen in de situatie voor maart 2000 en geen andere maatregelen te treffen. U heeft al eerder aangegeven dat het in maart 2000 bij geplaatste straatmeubilair geen effect heeft gehad dus ik ga ervan uit dat u zich hierin kunt vinden.

Conclusie

Na afweging van de bovengenoemde informatie kom ik tot de volgende conclusie. Uw klacht verklaar ik: deels gegrond. Ik ben van mening dat de gemeente in de afgelopen jaren serieus heeft geprobeerd een oplossing te vinden voor uw probleem. Helaas is echter gebleken dat een structurele oplossing waar iedereen tevreden mee kan zijn, niet voorhanden is. De gemeente heeft in al die jaren dat deze zaak speelt wel de nodige steken laten vallen in de berichtgeving en communicatie naar u toe. Daardoor heeft u het gevoel kunnen krijgen niet serieus behandeld te worden en heeft deze kwestie onnodig voortgesleept en onnodige irritatie veroorzaakt. Ik bied u daarvoor mijn excuses aan. Ik blijf echter bij mijn standpunt dat er van gemeentezijde geen maatregelen meer zullen worden genomen, los van het hiervoor genoemde herstel van de oude situatie op het pleintje zoals die voor maart 2000 was.

Tot slot: in de afgelopen jaren zijn andere bewoners van de Mellemastraat op verschillende wijzen betrokken geweest bij deze problematiek, hetzij via brieven van de gemeente, hetzij via bezwaarprocedures. Wij zullen de andere bewoners van de Mellemastraat op korte termijn schriftelijk informeren over de gang van zaken en de uitkomst van deze discussie en hen meedelen dat wij de oude situatie op het pleintje van voor maart 2000 gaan herstellen. Wij zullen tevens het verzoek doen aan een ieder om bij het parkeren van auto's rekening met elkaar te houden en elkaars uitritten, parkeerplaatsen en garages bereikbaar te houden. Wij zullen deze brief in zo algemeen mogelijke bewoordingen opstellen zonder al te specifiek in te gaan op uw situatie. Wij hopen dat zo de verstandhouding tussen bewoners onderling niet onder druk wordt gezet. Daarmee beschouw ik de klacht als afgehandeld.”

B. Standpunt verzoekers

1. Voor het standpunt van verzoekers wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.

2. Ter onderbouwing van hun klacht verwezen verzoekers naar het in hun ogen onvolledige verslag van de hoorzitting van 2 oktober 2001. Verzoekers stelden onder meer dat:

tijdens een gesprek met de behandelend medewerker is gesproken over de (on-) mogelijkheid om in beroep te gaan en dat een en ander nog zou worden uitgezocht. Over de uitkomst hiervan zouden verzoekers worden geïnformeerd. Het laatste is in ieder geval niet gebeurd. In de reactie op de klacht wordt ten onrechte alleen gesteld dat verzoekers de termijn voor het instellen van beroep hebben laten verlopen;

een in 1994 ingesteld parkeerverbod indertijd werkte, maar uitsluitend door slordigheid van een ambtenaar is opgeheven. Bovendien is het verkeersbesluit van 2000 nimmer in werking getreden, omdat in de beslissing op bezwaar het besluit is ingetrokken;

door de gemeente niet is uitgezocht, waarom verhuur van de grond elders wel is gebeurd;

de gemeente geen gebruik maakt van de verplichtingen in het koopcontract, zoals het in stand houden van parkeerplaatsen in de tuin en ten aanzien van dit onderdeel niet handhavend optreedt;

het argument dat bij verkoop nutsvoorziening en op privaat terrein komen te liggen niet opgaat, omdat deze nu al op eigen grond liggen;

ten aanzien van de financiële overwegingen geen rekening gehouden wordt met het aanbod om financieel bij te dragen en

pleintjes in de buurt niet identiek zijn en juist de inrichting van een van die pleintjes aanleiding was om het plein van verzoekers anders in te richten.

C. Standpunt college van burgemeester en wethouders

1. Op 2 september 2002 is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort verzocht op de klacht te reageren en met name in te gaan op hetgeen verzoekers opmerkten over (het verslag van) de hoorzitting van 2 oktober 2001.

2. In reactie op de klacht deelde het college de Nationale ombudsman op 27 september 2002 onder meer het volgende mee:

“Ten aanzien van uw vragen antwoorden wij u als volgt.

1. Tijdens de hoorzitting in het kader van de behandeling van de klacht (…) is toegezegd dat zou worden uitgezocht hoe de communicatie omtrent beroepsmogelijkheden is verlopen. In de reactie van de gemeente op de klacht (…) wordt hierop antwoord gegeven (…). Daaruit blijkt dat in een gesprek op 2 mei 2001 (…) is gesproken over de beroepsprocedure. Dit was negen dagen voor het verstrijken van de beroepstermijn voor de beslissing op bezwaar, (verzoekers; N.o.) hadden toen dus nog enige tijd gelegenheid om in beroep te gaan.

2. In februari 1994 is door de gemeente in de Mellemastraat een bord houdende een parkeerverbod geplaatst. Het daarbij behorende (verplichte) verkeersbesluit is destijds echter niet genomen. Omwonenden hebben toen aangekaart dat het bord er onwettig was geplaatst en naar aanleiding daarvan is het bord medio 1994 verwijderd.

In 2000 is besloten een parkeerverbod in te stellen. Dit is geschied op verzoek van (verzoekers; N.o.). Dit parkeerverbod leidde tot weerstand van buren aan het pleintje, die daarop bezwaar hebben gemaakt. Het verkeersbesluit is naar aanleiding van de behandeling van de bezwaren herroepen. Hierboven is al aangegeven dat er bij de rechtbank beroep tegen dit besluit openstond.

3. Dit is niet verder uitgezocht omdat het voor de beoordeling van het verzoek (…) niet relevant is geacht. Bij de beoordeling van het verzoek hebben overwegingen van o.a. stedenbouwkundige aard en precedentwerking een rol gespeeld. Of er elders al dan niet grond is verhuurd doet dan niet terzake omdat het hier niet situaties op vergelijkbare pleintjes betreft.

4. Er wordt nog niet actief opgetreden tegen overtreding van dit soort bepalingen. Ook binnen het handhavingsbeleid moeten prioriteiten worden gesteld en die lagen en liggen vooralsnog niet op dit vlak.

5. Het argument dat nutsvoorzieningen op eigen terrein komen te liggen is in eerste instantie (toen het verzoek om aankoop van grond voor het eerst werd beoordeeld) door de gemeente aangevoerd als argument tegen verkoop. Door (verzoekers; N.o.) is toen aangevoerd dat dit argument niet relevant is omdat de nutsvoorzieningen al op eigen terrein liggen. Nadien is dit aspect door de gemeente in de beoordeling van het verzoek ook niet meer betrokken. Andere argumenten waren echter nog steeds voldoende zwaarwegend om niet tot verkoop over te gaan.

6. De financiële overwegingen die door de gemeente zijn aangevoerd hebben betrekking op een grootschalige herinrichting van deze en andere pleintjes in de wijk. Wij zijn slechts bereid tot herinrichting van het plein indien besloten wordt tot herinrichting op wijkniveau. Daarmee zijn grote bedragen gemoeid, zodat de gemeenteraad daarvoor een budget beschikbaar moet stellen. Een exacte kostenraming is niet gemaakt maar herinrichting of herprofilering van straten en pleintjes kost tenminste tien- of zelfs honderdduizenden euro's, nog afgezien van de planvoorbereidingskosten. Hoewel met (verzoekers; N.o.) niet is gesproken over de hoogte van een financiële bijdrage zijn wij op voorhand niet bereid tot herinrichting van alleen het betreffende plein. Ten overvloede merken wij daarnaast op dat een herinrichting van deze wijk ons inziens nu en op afzienbare termijn geen prioriteit heeft.

7. De pleintjes zijn in zoverre niet identiek dat straatmeubilair of bomen soms op een wat andere plaats staan. De structuur en afmetingen van de pleintjes komen echter wel overeen. Dat door de wijkmanager de suggestie wordt gedaan om te komen met een voorstel waarbij grond van de gemeente wordt aangekocht, houdt niet automatisch in dat dit voorstel ook zonder meer door burgemeester en wethouders wordt geaccepteerd. Bij de nadere beoordeling is op grond van verschillende argumenten besloten niet met verkoop akkoord te gaan.”

D. Reactie verzoekers

1. In reactie op het standpunt van het college van burgemeester en wethouders deelden verzoekers de Nationale ombudsman schriftelijke een brief binnengekomen op

7 november 2002 onder meer het volgende mee:

“1. (De wijkmanager; N.o.), was in dit gesprek volledig nieuw en moest het hele probleem nog worden uitgelegd; op het eind van het gesprek vond zij de gang van zaken erg vreemd en naar ons toe niet erg netjes, zij zou e.e.a. uitzoeken, op de rij zetten en hierop terugkomen. Tot op heden wachten wij nog op antwoord. In dit gesprek is het besluit ter sprake gekomen in de zin van, moeten wij dit zien als informatie of als daadwerkelijk besluit. Hierop is (een ambtenaar; N.o.) er bij geroepen welke uitlegde dat de brief inderdaad als besluit moest worden gelezen (…) maar gaf toe dat een begeleidende brief bij het besluit (…) voor ons wel duidelijker zou zijn geweest. Tevens is toen ter sprake gekomen of wij wel in beroep konden gaan als particulier, omdat het hier om openbare grond ging, ook zij kon daar geen antwoord op geven. (De verkeerskundige; N.o.) werd aangesproken op zijn belofte hem het vertrouwen te geven als e.e.a. niet goed zou gaan en dat hij er dan voor zou gaan om aan onze zijde een parkeerverbod te verkrijgen. (…)

2. Het instellen van een parkeerverbod is niet op ons verzoek geplaatst, maar is in een overleg voorgesteld door (de verkeerskundige; N.o.) indien de maatregelen die ingesteld zouden worden na een half jaar niet voldoende resultaat zouden hebben.

(…)

6. Er is nooit door ons gesproken over grootschalige herinrichting alleen maar over herinrichting direct bij de woningen en dan nog alleen v.w.b. het verplaatsen van de straatverlichting en het opheffen van de bestrating door eventueel ons of de gemeente indien de gemeente tot verkoop zou willen overgaan.”

Achtergrond

1. Wet Nationale ombudsman

Artikel 1b, eerste en vierde lid

“Bij ministerieel besluit worden de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen aangewezen, waarop deze wet van toepassing is.

(…)

4. De aanwijzing van de daarvoor in aanmerking komende bestuursorganen geschiedt telkens met ingang van 1 januari van het desbetreffende jaar. (…) Het aanwijzingsbesluit wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.”

Artikel 12, eerste lid

“Een ieder heeft het recht de ombudsman schriftelijk te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een natuurlijk persoon of rechtspersoon heeft gedragen, tenzij sedertdien meer dan een jaar is verstreken. Indien binnen een jaar nadat de gedraging plaatsvond die gedraging aan het oordeel van een rechterlijke instantie, dan wel ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening aan het oordeel van een andere instantie is onderworpen, eindigt de termijn een jaar na de datum waarop in die procedure een uitspraak is gedaan waartegen geen beroep meer openstaat, of de procedure op een andere wijze is geëindigd.”

Artikel 30

“Artikel 12 vindt geen toepassing ten aanzien van gedragingen van de bij ministerieel besluit aangewezen bestuursorganen, bedoeld in artikel 1b, die hebben plaatsgevonden voordat dat besluit in werking is getreden.

2. Regeling toepassing Wet Nationale ombudsman (Besluit van 12 december 2000, Stcrt. 250, inwerkingtreding per 1 januari 2001)

Artikel 1, aanhef en onder b.

“De Wet Nationale ombudsman is van toepassing op de bestuursorganen van de volgende rechtspersonen:

(…)

b. de gemeenten (…); Amersfoort;…”

Instantie: Gemeente Amersfoort

Klacht:

Directeur Stedelijke Ontwikkeling en Beheer stelt zich in reactie op klacht op standpunt dat gemeente gedurende de jaren voldoende actie heeft ondernomen om te komen tot een oplossing van de parkeerproblematiek voor de woningen van verzoekers.

Oordeel:

Niet gegrond