2002/246

Rapport

Op 2 mei 2002 heeft de Nationale ombudsman besloten een onderzoek uit eigen beweging in te stellen naar een gedraging van het Centrum voor werk en inkomen te Rotterdam. De te onderzoeken gedraging werd als volgt geformuleerd:

De wijze waarop in een namens de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening Rijnmond te Rotterdam ondertekend besluit van 11 maart 2002, waarbij een aanvraag om een verklaring langdurig werkloze inzake de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen niet in behandeling is genomen wegens termijnoverschrijding, toepassing is gegeven aan het gestelde in artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht (rechtsmiddelenverwijzing).

Beoordeling

1. In artikel 3:45 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding wordt gemaakt (zie Achtergrond, onder 1.). In het namens de voormalige Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening Rijnmond ondertekende besluit van 11 maart 2002 was niet vermeld dat bezwaar mogelijk was tegen de hierin vervatte beslissing tot het niet in behandeling nemen van het verzoek om afgifte van een verklaring langdurig werkloze. Ook anderszins werd hiervan geen melding gemaakt. Vaststaat echter dat tegen een dergelijk besluit bezwaar mogelijk is (zie Achtergrond, onder 3.). Dat de bezwaarmogelijkheid bij de bekendmaking van het besluit van 11 maart 2002 niet was vermeld, is niet juist.

De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.

2. Het besluit van 11 maart 2002 was ondertekend namens de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening Rijnmond. Ingevolge de per 1 januari 2002 in werking getreden Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen was de Regionaal Directeur met ingang van laatstgenoemde datum niet meer bevoegd tot het beslissen op een aanvraag als hier aan de orde, maar lag die bevoegdheid bij de Raad van bestuur van de CWI (zie Achtergrond, onder 2. en 3.). De Raad van bestuur heeft aangegeven dat gezien het voorgaande het besluit van 11 maart 2002 niet rechtsgeldig was genomen. De Raad van bestuur heeft inmiddels een herziene beslissing doen uitgegaan, eveneens gedateerd 11 maart 2002, ondertekend namens de Raad van bestuur van de CWI, met daarin ook opgenomen een rechtsmiddelenverwijzing ingevolge artikel 3:45 Awb. De door de gemachtigde van het hoveniersbedrijf ingediende brief van 24 april 2002 wordt volgens de Raad van bestuur geacht mede te zijn gericht tegen het herziene besluit.

De Nationale ombudsman merkt overigens op dat de herziene beschikking is geadresseerd aan het bedrijf. Hij neemt er met instemming kennis van dat de CWI te Zoetermeer telefonisch heeft laten weten de nieuwe beschikking eveneens te zullen toezenden aan de gemachtigde van het bedrijf.

Gelet op het feit dat de Raad van bestuur van de CWI heeft aangegeven dat hem uit informatie van de afdeling Juridische Zaken is gebleken dat het gaat om een incidenteel verkeerd ondertekende beschikking, ziet de Nationale ombudsman geen aanleiding voor het doen van een aanbeveling gericht op het voor de toekomst voorkomen van onjuist ondertekende besluiten als hier aan de orde.

Conclusie

De onderzochte gedraging van het Centrum voor werk en inkomen te Rotterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Centrale organisatie werk en inkomen te Zoetermeer, is niet behoorlijk.

Onderzoek

Op 25 april 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 24 april 2002, met een klacht over een gedraging van het Centrum voor werk en inkomen te Rotterdam. Bij brief van 2 mei 2002 droeg de Nationale ombudsman het verzoekschrift over aan de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) te Zoetermeer ter behandeling als bezwaarschrift. Bij zijn brief liet de Nationale ombudsman de CWI te Zoetermeer weten dat hij had besloten om een onderzoek uit eigen beweging in te stellen naar de hiervoor onder gedraging weergegeven gedraging. De CWI werd in de gelegenheid gesteld op de geformuleerde gedraging te reageren. Tevens werd aan de CWI nog een vraag gesteld naar de ondertekening van het besluit van 11 maart 2002.

Bevindingen

1. Bij brief van 25 februari 2002 verzocht de gemachtigde van een hoveniersbedrijf aan de CWI om een verklaring langdurig werkloze af te geven voor één van de werknemers van het bedrijf. Bij besluit van 11 maart 2002, ondertekend namens de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening Rijnmond te Rotterdam, werd de gemachtigde meegedeeld, dat het verzoek om afgifte van een verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (verklaring langdurig werkloze) niet in behandeling kon worden genomen, omdat de aanvraag niet binnen de vereiste vier maanden na aanvang van de dienstbetrekking van de langdurig werkloze was ingediend. Bij het besluit van 11 maart 2002 noch anderszins werd vermeld dat het bedrijf hiertegen binnen zes weken een bezwaarschrift kon indienen. Omdat het bedrijf het met het besluit niet eens was, wendde het zich via zijn gemachtigde op 24 april 2002 met een verzoekschrift tot de Nationale ombudsman. Op dat moment was de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift inmiddels verstreken. Omdat in het geval dat niet is gewezen op een openstaand rechtsmiddel, te late indiening van een bezwaarschrift onder bijzondere omstandigheden verschoonbaar kan zijn, zond de Nationale

ombudsman het verzoekschrift ter behandeling als bezwaarschrift door aan de CWI te Zoetermeer.

2. In reactie op de onderzochte gedraging gaf de Raad van bestuur van de CWI bij brief van 20 juni 2002 aan dat het niet juist was geweest dat bij het besluit van 11 maart 2002 geen rechtsmiddelenverwijzing als bedoeld in artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had plaatsgevonden. De Raad van bestuur liet weten dat gelet op het feit dat rechtsmiddelenverwijzing achterwege was gebleven alsmede gezien de wetsgeschiedenis bij artikel 3:45 Awb en enkele op dat wetsartikel betrekking hebbende rechterlijke uitspraken, de overschrijding van de bezwaartermijn, zoals die in dit geval plaatsvond, verschoonbaar kan worden geacht. De Raad van bestuur gaf in zijn reactie aan dat het bezwaarschrift op zeer korte termijn inhoudelijk zal worden beoordeeld.

3. Wat betreft de ondertekening van het besluit van 11 maart 2002 liet de Raad van bestuur van de CWI weten dat deze ondertekening niet juist was, waardoor dit besluit niet rechtsgeldig was genomen. De Raad van bestuur wees er op dat per 1 januari 2002 de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) in werking is getreden en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie is overgegaan in de CWI. Vanaf 1 januari 2002 is derhalve niet langer de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening maar de Raad van bestuur van de CWI bevoegd te beslissen op verzoeken als hier aan de orde. De Raad van bestuur liet weten inmiddels een formeel juist ondertekende beschikking, eveneens gedateerd 11 maart 2002, te hebben doen uitgaan naar het bedrijf, waarbij thans ook de bezwaarmogelijkheid is vermeld. In dat verband merkte de Raad van bestuur op dat het als bezwaarschrift in behandeling genomen verzoekschrift van 24 april 2002 geacht wordt tevens te zijn gericht tegen de formeel juist ondertekende beslissing. De Raad van bestuur gaf tenslotte aan dat hem was gebleken, dat het hier een incidenteel verkeerd ondertekende beschikking betrof, zodat hij geen aanleiding zag om tot enigerlei maatregel of actie in meer algemene zin te komen.

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 3:45

“1. Indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, wordt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.

2. Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.”

Voor het geval het bestuursorgaan verzuimt melding te maken voor wie, binnen welke termijn en bij welke instantie de mogelijkheid van bezwaar of beroep open staat, noemt de Memorie van Toelichting bij dit artikel de ontsnapping via artikel 6:11 Awb.

Artikel 6:11

“Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.”

2. Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet van 29 november 2001, Stb. 624)

Ingevolge artikel 3, leden 1 en 5, van deze wet heeft de Centrale organisatie werk en inkomen een Raad van bestuur die de taken en bevoegdheden uitoefent die bij of krachtens deze wet of enige andere wet aan de Centrale organisatie werk en inkomen zijn opgedragen.

3. Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wet van 15 december 1995, Stb. 635)

Artikel 9, eerste lid

“De verklaring langdurig werkloze is een schriftelijk stuk waarin de Centrale organisatie werk en inkomen jegens de inhoudingsplichtige verklaart dat de aanstaande werknemer of de werknemer een langdurig werkloze is onderscheidenlijk was op het tijdstip voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking. (…)”

In artikel 30, zesde lid, van de wet is bepaald dat artikel 8:4, onderdeel g, van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is ten aanzien van besluiten van de Centrale organisatie werk en inkomen op grond van artikel 9 van deze wet. In artikel 8:4, aanhef en onder g, van de Awb is bepaald dat geen beroep mogelijk is tegen een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de heffing van een premie dan wel een premievervangende belasting ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen.

Instantie: Centrum voor werk en inkomen te Rotterdam

Klacht:

Wijze waarop ondertekend besluit niet in behandeling is genomen wegens termijnoverschrijding.

Oordeel:

Niet gegrond