2002/242

Rapport

Verzoekster klaagt over het optreden van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Limburg-Noord, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Koninklijke Marechaussee jegens haar en haar vier minderjarige kinderen op 14 februari 2000. Zij klaagt er met name over dat zij en de kinderen, in strijd met het bepaalde in de Vreemdelingencirculaire A6/2.2., gescheiden van echtgenoot, respectievelijk vader, uit Nederland zijn verwijderd, en vervolgens dezelfde dag weer naar Nederland zijn teruggebracht.

Voorts klaagt zij erover dat de vreemdelingendienst haar:

- heeft meegenomen zonder jas, sokken en schoenen;

- heeft geboeid;

- op het politiebureau gescheiden van haar kinderen heeft ingesloten.

Ten slotte klaagt zij erover dat de Koninklijke Marechaussee haar en haar kinderen, na terugkeer op Schiphol, niet naar Roermond of Zevenaar heeft teruggebracht, maar haar aan haar lot heeft overgelaten.

Beoordeling

A. Ten aanzien van de Vreemdelingendienst en de Immigratie- en Naturalisatiedienst gezamenlijk

Met betrekking tot de uitzetting zonder verzoeksters echtgenoot.

1. Verzoekster, van Sri Lankaanse nationaliteit, verbleef sinds 1996 in Nederland. Haar echtgenoot, eveneens van Sri Lankaanse nationaliteit, verbleef sinds 1994 in Nederland. Verzoekster, haar echtgenoot en haar vier minderjarige kinderen, hadden op 14 februari 2000 een aantal verblijfsrechtelijke procedures doorlopen, zonder dat dit had geresulteerd in een verblijfsvergunning.

Op 25 januari 2000 hadden zij een herhaalde aanvraag om asiel ingediend. Dit verzoek was bij besluit van 27 januari 2000 afgewezen. Omdat bij dit besluit was aangegeven dat een verzoek om een voorlopige voorziening geen schorsende werking had, waren er op 14 februari 2000, de dag van de verwijdering, geen beletselen voor vertrek uit Nederland.

Verzoeksters gezin was eenmaal eerder, op 6 december 1999, aangezegd Nederland te verlaten. Daarop was het asielverzoek van 25 januari 2000 ingediend. Er was nog niet eerder een poging ondernomen om verzoekster en haar gezin daadwerkelijk uit te zetten.

2. Op 14 februari 2000 om omstreeks 00.30 uur, traden ambtenaren van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Limburg-Noord verzoeksters woning binnen. Verzoeksters echtgenoot was niet in de woning aanwezig. Verzoekster, noch haar kinderen gaven precies aan waar hij verbleef.

In eerste instantie gaf de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan (om omstreeks 00.30 uur) dat geen gescheiden uitzetting mocht plaatsvinden. Na een aantal uren bij de woning te hebben gepost, zonder dat verzoeksters echtgenoot ter plaatse was verschenen, nam de vreemdelingendienst om 03.30 uur wederom contact op met de IND. De vreemdelingendienst was van mening dat verzoeksters echtgenoot was ondergedoken. Daarop besliste de IND om omstreeks 04.20 uur dat de uitzetting kon worden voortgezet.

3. Verzoekster heeft er in de eerste plaats over geklaagd dat zij met haar kinderen uit Nederland is verwijderd, met de bedoeling om haar naar Sri-Lanka te brengen, terwijl in artikel A6/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 1994 (zie Achtergrond onder 2.) is bepaald dat, indien het hoofd van een gezin moet worden uitgezet, de gezinsleden zoveel mogelijk met het hoofd van het gezin moeten worden verwijderd. Verzoeksters gemachtigde heeft in dit verband aangegeven dat de situatie waarin teruggezonden Tamils in Colombo, Sri Lanka, terechtkomen, uitermate kwetsbaar is, en zeker voor een moeder met vier kinderen zonder de vader.

4. De vreemdelingendienst heeft tamelijk kort gewacht (ongeveer drie uur) alvorens te concluderen dat verzoeksters echtgenoot zich kennelijk aan de uitzetting onttrok.

Gelet op de omstandigheden dat het gezin was aangezegd dat uitzetting zou plaatsvinden, zij het zonder dat daarbij de datum van uitzetting was genoemd, alsook dat verzoeksters echtgenoot van 00.30 - 03.30 uur niet thuis was en verzoekster niet kon of wilde meedelen waar hij precies was, konden de betrokken ambtenaren van de vreemdelingendienst niettemin in redelijkheid tot het oordeel komen dat verzoeksters echtgenoot niet binnen afzienbare tijd voor uitzetting beschikbaar zou zijn.

Op basis van deze informatie van de vreemdelingendienst kon de IND vervolgens in redelijkheid tot het oordeel komen dat tot uitzetting van het gezin zonder verzoeksters echtgenoot kon worden overgegaan, zonder in strijd te handelen met artikel A6/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 1994.

5. De omstandigheid dat verzoekster bij terugkeer zonder haar echtgenoot mogelijk in een zeer moeilijke situatie zou zijn terechtgekomen, behoefde geen beletsel te vormen de uitzetting door te zetten, aangezien de IND ervan kon uitgaan dat haar echtgenoot van deze omstandigheid op de hoogte kon zijn, en zijn verantwoordelijkheid kon nemen om zijn gezin achterna te reizen.

De onderzochte gedraging van de vreemdelingendienst en de IND is behoorlijk.

B. Ten aanzien van de Immigratie- en Naturalisatiedienst

Met betrekking tot het heen en weer brengen van Schiphol naar Frankfurt

De omstandigheid dat verzoekster vervolgens niet met het vliegtuig naar Sri Lanka is vervoerd, maar vanuit Frankfurt, Duitsland, weer is teruggebracht naar Nederland, is het gevolg geweest van het feit dat zij in Duitsland asiel heeft aangevraagd. Vervolgens heeft Nederland op verzoek van Duitsland verzoekster weer teruggenomen, op basis van afspraken tussen Nederland en Duitsland.

Niet is gebleken dat de IND vooraf van dit gevolg op de hoogte had moeten zijn, of dat de IND dit op enigerlei wijze in redelijkheid had kunnen voorkomen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

C. Ten aanzien van de vreemdelingendienst

1. Met betrekking tot het meenemen van verzoekster zonder jas, schoenen en sokken

1.1. Volgens de korpsbeheerder kwamen zes, en volgens verzoekster ongeveer tien politieambtenaren de woning binnen. Verzoekster is hierdoor, en doordat zij zou worden uitgezet, in paniek geraakt. Volgens de vreemdelingendienst dreigde zij haar kind van twee jaar met zijn hoofd tegen de grond te slaan. Volgens verzoekster wilde zij met haar kind in de armen, en op haar knieën gezeten, een ambtenaar bij de knieën grijpen om hem te smeken haar niet uit te zetten.

Welke uitleg aan verzoeksters gedrag ook kan worden gegeven, het is aannemelijk dat dit op de vreemdelingendienst de indruk heeft gemaakt dat zij op dat moment niet geheel bij zinnen was en mogelijk haar kind met het hoofd tegen de grond wilde slaan of op een andere manier in gevaar brengen. Zij konden dan ook in redelijkheid besluiten om haar het kind veiligheidshalve af te nemen.

1.2. Vervolgens hebben ambtenaren van de vreemdelingendienst verzoekster in de gelegenheid gesteld om kleding en andere goederen te pakken. Volgens de vreemdelingendienst werd verzoekster hysterisch en dreigde zij zich van de trap af te werpen. Volgens verzoekster raakte zij op de trap in paniek omdat een ambtenaar mee naar boven wilde gaan, maar had zij zich niet van de trap willen werpen.

Ook van dit gedrag kan niet worden uitgesloten dat hieraan een andere uitleg kan worden gegeven dan de vreemdelingendienst heeft gedaan. Het is echter aannemelijk dat verzoeksters paniekgedrag ook op dit punt op de ambtenaren van de vreemdelingendienst een hysterische indruk maakte. Wellicht heeft aan de panieksituatie bijgedragen dat in elk geval zes mannelijke politieambtenaren zich in haar woning bevonden in de nachtelijke uren, en dat communicatie met verzoekster niet goed mogelijk was, omdat zij (nagenoeg) geen Nederlands sprak. Echter niet kan worden gezegd dat het aantal ambtenaren disproportioneel is geweest, gelet op het feit dat zij zes personen kwamen ophalen, zij het dat vier daarvan minderjarig waren, waaronder één twee-jarig kind. Evenmin is gebleken dat verzoeksters paniekgedrag te wijten is geweest aan het gedrag van de ambtenaren van de vreemdelingendienst jegens verzoekster.

1.3. Verzoekster klaagt erover dat zij zonder jas, sokken en schoenen is meegenomen.

1.4. Verzoekster heeft niet zichzelf aangekleed en heeft evenmin kleding ingepakt. Het was de bedoeling dat zij definitief haar woning zou verlaten en niet zou terugkeren om nog goederen en/of kleding in te pakken. Daarbij was het 14 februari, een periode waarin de temperatuur in Nederland over het algemeen laag is. Als behorend tot de minimale kleding moesten dan ook sokken, schoenen en een jas worden gerekend.

1.5. Tot de zorgplicht voor aan de zorg van de politie toevertrouwde personen behoort in elk geval dat erop wordt toegezien dat de betrokkenen voldoende zijn gekleed.

In dit geval heeft de politie juist gehandeld door aan een van de kinderen opdracht te geven dat het kleding en/of schoenen voor zijn moeder zou inpakken. Ervan uitgaande dat het een kort moment is geweest dat verzoekster buiten was voordat zij in het politievoertuig plaatsnam, is het op zichzelf niet onjuist dat zij zonder jas, schoenen en sokken is vervoerd naar het politiebureau.

1.6. Vervolgens had de politie moeten controleren of de nodige kleding voor verzoekster was ingepakt. Aangezien de politie op dat moment nog postvatte bij de woning, had zij in redelijkheid alsnog kleding kunnen inpakken wanneer dit was gewenst. Dit geldt in elk geval ten aanzien van een jas, omdat verzoekster volgens ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee geen jas droeg.

Overigens wordt wel opgemerkt dat het aannemelijk is dat verzoekster niet heeft laten weten dat zij het koud had.

De onderzochte gedraging is op dit punt in zoverre niet behoorlijk.

1.7. Het is echter niet aannemelijk dat verzoekster tijdens het verdere uitzettingstraject geen sokken of schoenen aan had omdat ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee dit niet hebben gezien. Het is immers niet aannemelijk dat het de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, die toch enige uren in verzoeksters nabijheid hebben doorgebracht, in het geheel niet zou zijn opgevallen dat zij geen schoenen en sokken droeg.

De onderzochte gedraging is op dit punt in zoverre behoorlijk.

2. Met betrekking tot het boeien

2.1. Verzoekster heeft erover geklaagd dat zij zonder enige aanleiding geboeid is vervoerd naar het politiebureau. Volgens verzoekster was haar paniekgedrag alleen maar verergerd doordat zij was geboeid.

2.2. Gelet op verzoeksters paniekgedrag, dat hiervóór onder 1.1. en 1.2. is omschreven, konden de betrokken ambtenaren op grond van artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de Politie, de Koninklijke Marechaussee en de Buitengewoon opsporingsambtenaar (zie Achtergrond, onder 3.) ertoe overgaan om haar te boeien. Op grond van haar gedrag kon immers voor een concreet veiligheidsrisico worden gevreesd.

Daarbij hebben in elk geval twee ambtenaren aangegeven dat aan verzoekster was meegedeeld dat zij geboeid zou worden vervoerd indien zij niet zou kalmeren, en was zij nog niet gekalmeerd tijdens het vervoer.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

3. Met betrekking tot het gescheiden van haar kinderen insluiten van verzoekster

3.1. Op het politiebureau is verzoekster enige uren op het politiebureau in een ophoudlokaal geplaatst geweest, gescheiden van haar kinderen.

Verzoekster heeft erover geklaagd dat zij verschillende malen had gevraagd of zij bij haar kinderen mocht zijn, maar dat dit verzoek steeds was afgewezen.

3.2. De vreemdelingendienst heeft aangegeven dat verzoeksters onberekenbare gedrag de reden was geweest dat ter wille van de veiligheid van de kinderen was besloten om de kinderen niet bij haar te laten verblijven. Wel was de oudste zoon bij haar toegelaten.

Eén van de ambtenaren heeft verklaard dat verzoeksters gedrag een uiting was geweest van radeloosheid en boosheid en dat zij ook in het ophoudlokaal overstuur was geweest en hard had geschreeuwd en gehuild.

3.3. Gelet op verzoeksters eerdergenoemde paniekgedrag, met name ten aanzien van het jongste kind, en gezien het feit dat zij op het politiebureau nog niet was gekalmeerd, kon de vreemdelingendienst er uit veiligheidsredenen in redelijkheid toe overgaan om alleen het oudste kind bij verzoekster toe te laten.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

D. Ten aanzien van de Koninklijke Marechaussee

1. Verzoekster heeft er verder geklaagd dat de Koninklijke Marechaussee haar bij terugkomst op Schiphol aan haar lot heeft overgelaten.

2. De Minister van Defensie deelde hierover tijdens het onderzoek mee dat de Koninklijke Marechaussee verzoekster had voorzien van treinkaartjes naar het aanmeldcentrum Zevenaar, waar verzoekster opnieuw haar in Duitsland aangekondigde asielverzoek kon indienen. Verzoekster heeft erkend dat de Koninklijke Marechaussee haar deze treinkaartjes had verstrekt. Zij had er echter voor gekozen om naar haar vertrouwde omgeving te gaan, Roermond, omdat de Koninklijke Marechaussee haar niet had verteld wat zij in Zevenaar diende te gaan doen.

3. Betrokken ambtenaar He. van de Koninklijke Marechaussee heeft aangegeven dat hij verzoekster had uitgelegd dat zij in Zevenaar haar asielverzoek kon indienen en dat zij daar zou worden voorzien van eten, drinken en een slaapplaats. Ook heeft He. aangegeven dat hij hen zelfs had weggebracht naar de trein en de treinconducteur had ingelicht, met het verzoek om te waarschuwen waar verzoekster moest overstappen.

4. Gelet op de gedetailleerdheid van de lezing van de betrokken ambtenaar He., en op het feit dat verzoekster niet heeft ontkend dat He. treinkaartjes naar Zevenaar heeft verstrekt, is er geen reden om aan de lezing van betrokken ambtenaar He. te twijfelen. Daarom wordt van de juistheid hiervan uitgegaan. Echter, zelfs indien hij verzoekster en haar kinderen niet naar de trein had gebracht, kan niet worden gezegd dat hij hen aan hun lot heeft overgelaten. Er bestaat geen verplichting om voor gratis treinkaartjes te zorgen naar de bestemming die de voorkeur heeft van de betrokkene. Dat aan vreemdelingen in deze omstandigheden alleen treinkaartjes worden verstrekt voor de bestemming Rijsbergen of Zevenaar om daar een asielverzoek te kunnen indienen, is niet onredelijk. Dit is ook in overeenstemming met de ratio van B7/3.3.1. van de Vreemdelingencirculaire (zie Achtergrond, onder 2.).

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Limburg-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet ervoor zorgen dat voor verzoekster een jas werd ingepakt; op dit punt is de klacht gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst , die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, is niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 29 augustus 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw P., ingediend door mr. R. Heringa, advocaat te Alkmaar, met een klacht over een gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Limburg-Noord, een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en een gedraging van de Koninklijke Marechaussee (KMAR).

Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van respectievelijk de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo), de Minister van Justitie (na 22 juli 2000: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie), en de Minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder, de Staatssecretaris van Justitie en de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de korpsbeheerder, de Staatssecretaris en de Minister een aantal specifieke vragen gesteld.

Daarnaast werd zestien betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Twaalf van hen maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Drie betrokken ambtenaren gaven aan dat zij niets hadden toe te voegen aan de al eerder verstrekte informatie. Eén betrokken ambtenaar verstrekte schriftelijk informatie.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Allen deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster, een vreemdelinge van Sri Lankaanse nationaliteit, verbleef sinds januari 1996 in Nederland. Zij en haar gezin hadden op 14 februari 2000 een aantal verblijfsrechtelijke procedures doorlopen, zonder dat dit had geresulteerd in een verblijfsvergunning.

2. Op 13 en 14 februari 2000 werd door medewerkers van de vreemdelingendienst (VD) van het regionale politiekorps Limburg-Noord, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Koninklijke Marechaussee (KMAR) getracht verzoekster en haar gezin uit Nederland te verwijderen naar haar land van herkomst.

3. De advocaat van verzoekster diende namens haar bij brief van 14 maart 2000 een klacht in bij de IND over het optreden van de IND, de VD en de KMAR en de algehele gang van zaken rond de poging tot uitzetting. In zijn brief deelde hij onder meer het volgende mee:

"Hierbij dien ik een klacht in tegen het optreden van het Ministerie van Justitie, Regionale Directie Zuidoost, de vreemdelingendienst te Roermond, en de Koninklijke Marechaussee ten aanzien van de uitzetting op 14 februari 2000 van (verzoekster; N.o.), alsmede haar vier minderjarige kinderen.

(Verzoekster; N.o.) verblijft sedert januari 1996 in Nederland. Haar echtgenoot verblijft sedert januari 1994 in Nederland. Ook hun vier kinderen, respectievelijk 16, 14, 11 en 2 jaar oud, verblijven hier te lande. (…)

Het gezin heeft hier verschillende verblijfsrechtelijke procedures doorlopen, tot op heden zonder resultaat. Momenteel is een herzieningsverzoek aanhangig bij de rechtbank te Den Bosch, alsmede een verzoek om een voorlopige voorziening. Uw Ministerie heeft bepaald dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag worden afgewacht.

(…)

Deze klacht richt zich tegen de uitzetting van (verzoekster; N.o.) en haar kinderen, op 14 februari 2000. De feiten zijn als volgt.

In de nacht van 13 op 14 februari, werd om kwart voor 1 's nachts aangebeld bij de woning van het gezin (…) te Roermond. De echtgenoot van mevrouw was op dat moment niet thuis. In eerste instantie durfde ze niet open te doen. Na enige tijd deed ze toch open, omdat ze bang was dat de deur geforceerd zou worden. Meer dan 10 politieagenten kwamen binnen, om mevrouw en haar kinderen mee te nemen ter voorbereiding van de uitzetting, die de volgende ochtend om half 9 zou plaatsvinden. Mevrouw denkt dat buiten ook nog een paar agenten stonden. Mevrouw begon te huilen:

(…)

Mevrouw werd het eerst meegenomen naar het politiebureau. Ze had alleen een rok en een t-shirt aan. Ze wilde naar boven gaan om zich aan te kleden. De politie pakte haar vast en sleurde haar mee. Het was een koude nacht, maar ze werd zonder jas, zonder sokken en zonder schoenen meegenomen. Wel werd ze geboeid. Op het bureau vroeg ze of ze haar advocaat mocht bellen. Dat mocht niet. Wel werd haar toegestaan een kennis te bellen. Vervolgens werd ze in een kleine cel gestopt. De agenten vroegen haar waar haar man was, waarop ze zei dat ze dat niet wist.

Een half uur later werden de kinderen naar het bureau gebracht. Zij waren wel aangekleed door de agenten. De kinderen werden in een andere cel gestopt, ook het kind van 2 jaar oud. De agenten vroegen ook aan de kinderen waar hun vader was. Mevrouw begon te huilen. Na een half uur werd daarom de oudste zoon naar haar cel gebracht.

Tussen 3 en 4 uur 's nachts werden ze in een politieauto naar Schiphol gebracht. Daar werden ze overgedragen aan de KMAR, en in een kamer gestopt. Om half 9 werden ze naar het vliegtuig gebracht. Met een escorte van 4 KMAR-leden vlogen ze eerst haar Frankfurt. In Frankfurt vertelde de KMAR dat ze diezelfde dag om 3 uur 's middags op het vliegtuig naar Colombo zouden worden gezet.

In Frankfurt mocht mevrouw bellen naar haar advocaat. Mijn collega, mr. (collega advocaat; N.o.), raadde haar aan in Duitsland asiel aan te vragen. Inmiddels had mevrouw (collega advocaat; N.o.) tevens contact gehad met de heer A., medewerker bij uw dienst. Zij deelde hem mee dat mevrouw asiel zou aanvragen in Frankfurt. De heer A. zei dat de asielaanvraag dan door Duitsland behandeld moest worden. Omdat mevrouw en haar kinderen waren uitgezet zou een Dublin-claim door Nederland niet gehonoreerd worden.

's Middags kwamen twee Duitse agenten naar de kamer waar mevrouw en haar kinderen zaten. Mevrouw zei: "Ik wil asiel aanvragen. We kunnen niet terug naar Sri Lanka". De Duitse agenten zeiden dat ze geen asiel hoefde aan te vragen, omdat ze terug werd gebracht naar Amsterdam. Vervolgens werd het gezin aan het eind van de middag teruggevlogen naar Schiphol.

Op Schiphol zei de KMAR dat ze maar terug moesten gaan naar Roermond. Mevrouw zei dat ze geen geld had voor de trein. De KMAR zei dat ze hen alleen een treinkaartje voor Zevenaar konden geven, wat ze vervolgens deden. Mevrouw heeft toen de trein naar Roermond genomen. In Eindhoven werd ze gecontroleerd door een conducteur. Ze kreeg f 40,- boete omdat ze geen kaartje had, maar kon wel verder reizen naar Roermond. Inmiddels had ze nog steeds geen schoenen, sokken of een jas aan.

Mijn klacht richt zich tegen het volgende:

1. Het feit dat mevrouw en haar kinderen gescheiden van hun echtgenoot en vader zijn uitgezet. Dit is strijdig met de Vc A6/2.2 (1994; zie Achtergrond onder 2.; N.o.) waarin is aangegeven dat gescheiden verwijdering van gezinsleden zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Voorzover mij bekend is wordt in de praktijk ook niet tot gescheiden uitzetting van gezinsleden overgegaan.

Gezien de uitermate kwetsbare situatie waarin Tamils terecht komen in Colombo bestond er des te meer aanleiding een moeder met vier kinderen niet zonder de vader uit te zetten. (…)

2. Voorts wordt geklaagd over het feit dat mevrouw zonder schoenen, sokken of een jas is meegenomen, naar Frankfurt is gebracht en weer teruggevlogen.

3. Voorts wordt geklaagd over het feit dat mevrouw geboeid is meegenomen door de vreemdelingendienst. Niet is gebleken dat hier enige aanleiding toe bestond.

4. Voorts wordt geklaagd over het feit dat mevrouw op het politiebureau gescheiden van haar kinderen in een cel is gestopt.

5. Tenslotte wordt geklaagd over het feit dat mevrouw en haar kinderen door de KMAR bij terugkomst op Schiphol aan hun lot zijn overgelaten, zonder geld voor de reis terug naar Roermond.

Graag verneem ik ook voorts van u waarom cliënten uiteindelijk weer terug zijn gebracht naar Nederland. Door de heer A. was immers aangegeven dat Nederland op grond van het Verdrag van Dublin niet meer verplicht was tot overname van cliënten? Mocht het zo zijn dat u alsnog tot de conclusie was gekomen dat de uitzetting van cliënten niet door de beugel kon, dan vraag ik mij af waarvoor de hele escapade nodig is geweest."

4. De bevelhebber der Koninklijke Marechaussee (KMAR) reageerde bij brief van 20 juni 2000 als volgt op de klacht van verzoekster:

"…Omdat de klacht voor het merendeel gericht is tegen ambtenaren van de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) is met die dienst afgesproken dat de Koninklijke Marechaussee alleen een reactie zal geven op het gestelde in punt 5 van uw klachtbrief.

(…)

Klachtformulering.

U klaagt erover dat (verzoekster; N.o.) en haar kinderen bij terugkomst op de luchthaven Schiphol door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee aan hun lot zijn overgelaten.

Klachtbeantwoordinq.

Uit het klachtonderzoek is vast komen te staan dat (verzoekster; N.o.) en haar kinderen op 14 februari 2000 onder begeleiding van escorts van de Koninklijke Marechaussee uit Nederland zijn verwijderd. Nadat zij op de luchthaven van Frankfurt (D) waren gearriveerd is er meerdere keren telefonisch overleg geweest tussen een advocaat van de familie (van verzoekster; N.o.), de escortcommandant en de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Op een gegeven moment kreeg de escortcommandant de mededeling van de IND dat het gezin kon terugkeren naar Nederland alwaar alsnog asiel kon worden aangevraagd. Bij terugkomst op de luchthaven Schiphol is (verzoekster; N.o.) door de Koninklijke Marechaussee in het bezit is gesteld van een gratis treinkaartje voor een enkele reis naar het aanmeldcentrum te Zevenaar om aldaar een hernieuwd asielverzoek in te dienen.

(Verzoekster; N.o.) gaf toen, middels één van haar kinderen, aan, dat zij niet naar Zevenaar maar naar Roermond wilde reizen. Ook gaf zij te kennen dat zij geen geld had. De betrokken ambtenaar heeft haar uitgelegd dat de Koninklijke Marechaussee alleen gratis treinkaartjes ter beschikking kon stellen voor haar reis naar Zevenaar omdat zij zich daar diende te melden in verband met haar asielverzoek en dat geen geld ter beschikking gesteld kon worden voor een reis naar Roermond. Omdat het gezin duidelijk niet wist hoe de trein te gebruiken heeft de ambtenaar hen begeleid naar de trein op de luchthaven Schiphol en heeft tevens de daarvoor beschikbare schriftelijke uitleg met tekeningen overhandigd. Ook heeft hij nog mondelinge uitleg gegeven hoe zij in Zevenaar moesten komen. Vervolgens heeft de ambtenaar het gezin naar de trein gebracht en heeft aan de dienstdoende conducteur van de Nederlandse Spoorwegen de situatie uitgelegd en het verzoek gedaan het gezin te waarschuwen waar zij dienden over te stappen.

Gelet op het vorenstaande ben ik van mening dat ambtenaren van mijn dienst het gezin (van verzoekster; N.o.) op een professionele wijze hebben begeleid en derhalve niet aan hun lot hebben overgelaten. Ik beoordeel de klacht als ongegrond.

Dat het gezin er toch voor heeft gekozen naar Roermond te reizen in plaats van naar Zevenaar is niet aan de Koninklijke Marechaussee te wijten. Zij hebben dit uit vrije wil gedaan…"

5. Bij brief van 8 juni 2000 schreef de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord naar aanleiding van de klacht van verzoekster haar gemachtigde het volgende:

"…Begin februari 2000 constateerden ambtenaren van de regionale vreemdelingendienst te Venlo dat de asielprocedure en de aanvraag van een vergunning tot verblijf voor uw cliënte, haar echtgenoot en de kinderen, door de betrokken instanties was afgehandeld c.q. was afgewezen. Aangezien voor (verzoekster; N.o.) en de overige gezinsleden alle procedures in het kader van de Vreemdelingenwetgeving ten einde waren, althans door hen niet meer in Nederland mochten worden afgewacht, is over het vervolgtraject door ambtenaren van de regionale vreemdelingendienst overleg gepleegd met ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (…). Door voornoemde Dienst werd besloten uw cliënte, haar echtgenoot en de vier kinderen, uit Nederland te zetten. Uit de rapportage komt naar voren dat cliënte op de hoogte was gesteld van het feit dat de uitzetting van haar gezin op korte termijn zou plaatsvinden. In verband met die uitzetting heeft de brigadier van politie, de heer Hn., behorende tot de regionale vreemdelingendienst zich op 14 februari 2000 aan de betreffende woning vervoegd. Nadat de brigadier Hn. met toestemming van (verzoekster; N.o.) de woning had betreden, informeerde hij haar over het doel van zijn komst. Bij controle bleken uw cliënte en haar vier kinderen in de woning aanwezig te zijn. De echtgenoot van (verzoekster; N.o.) was niet aanwezig. Uw cliënte en haar kinderen werden even later naar het politiebureau te Roermond overgebracht. In afwachting van de thuiskomst van de echtgenoot van uw cliënte bleven enkele politieambtenaren bij haar woning posten.

Toen na enkele uren de echtgenoot nog niet thuis was en er bij de betrokken politieambtenaren twijfels waren omtrent de mededelingen van uw cliënte over de vermoedelijke verblijfplaats van de echtgenoot, heeft de brigadier Hn. telefonisch contact opgenomen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Door voornoemde Dienst werd besloten dat tot uitzetting, zonder de echtgenoot van uw cliënte kon worden overgegaan. Hierna werd (verzoekster; N.o.) met haar vier kinderen naar Schiphol overgebracht.

Ingaande op bovenstaande kom ik tot de conclusie, dat door de Immigratie- en Naturalisatiedienst de beslissing is genomen om op deze wijze uw cliënte en haar kinderen uit Nederland te zetten. Het behoort niet tot mijn competentie over de beslissing van voornoemde dienst een oordeel te geven. Derhalve onthoud ik mij ten aanzien van dit aspect van de klacht van een oordeel.

Met betrekking tot het aspect in de klacht dat uw cliënte (...), zonder schoenen, sokken of een jas door de politie is meegenomen, bericht ik u het volgende.

Uit de rapportage komt naar voren dat, nadat de brigadier Hn. aan uw cliënte had kenbaar gemaakt dat zij en haar gezinsleden uit Nederland zouden worden gezet, zij zich volgens de betrokken politieambtenaar meteen panisch ging gedragen. Zo konden de ter assistentie in de woning aanwezige politieambtenaren voorkomen dat zij haar 2-jarig kind met het hoofd tegen de grond sloeg. De brigadier Hn. heeft op 14 februari 2000 gemuteerd dat hij (verzoekster; N.o.) in de gelegenheid heeft gesteld haar kleding te pakken, doch zij weigerde iedere medewerking. Uit de rapportage komt verder naar voren, dat de kinderen van uw cliënte in een later stadium wel gebruik hebben gemaakt van de door de politie geboden mogelijkheid hun spullen in te pakken.

Gelet op bovenstaande kom ik tot de conclusie, dat uit klachtonderzoek niet is gebleken dat de betrokken politieambtenaar uw cliënte niet in de gelegenheid heeft gesteld haar kleding te pakken. Derhalve acht ik uw klacht op dit punt ongegrond.

Ingaande op het aspect in de klacht dat uw cliënte (…), vanuit de woning geboeid is overgebracht naar het politiebureau, bericht ik u het volgende. Nadat uw cliënte in de gelegenheid was gesteld haar kleding te pakken en zij elke medewerking weigerde, wilde zij zich volgens de brigadier Hn. kort daarna kennelijk van de trap laten vallen. Gelet op de feiten of omstandigheden op dat moment en het onberekenbare gedrag van (verzoekster; N.o.) besloot voornoemde politieambtenaar, in verband met haar eigen veiligheid, bij uw cliënte de handboeien aan te leggen. Conform de vigerende voorschriften werd het betreffende gebruik van de handboeien op 14 februari 2000 door de brigadier Hn. In het Bedrijfs Processen Systeem gemuteerd.

Met betrekking tot het door de betrokken politieambtenaar aanleggen van de handboeien bij uw cliënte zij vermeld, dat ik mij realiseer dat de toepassing van dit dwangmiddel door haar als een ernstige inbreuk op haar persoonlijke integriteit is ervaren. Rekening houdend met de feiten of omstandigheden op dat moment en het onberekenbare gedrag van uw cliënte kom ik tot de conclusie dat het uit veiligheidsoverwegingen door de politieambtenaar bij haar aanleggen van de handboeien in deze te rechtvaardigen is. Derhalve acht ik uw klacht op dit punt ongegrond.

Ingaande op het aspect in de klacht dat de betrokken politieambtenaren uw cliënte (…), na aankomst op het politiebureau te Roermond, gescheiden van haar kinderen, in een politiecel hebben geplaatst, bericht ik u het volgende. Na aankomst op het politiebureau te Roermond werd, gelet op de eerdere panische gedragingen van (verzoekster; N.o.), door de politie besloten om uw cliënte in afwachting van het transport naar Schiphol, uit veiligheidsoverwegingen niet samen met haar kinderen in een ophoudkamer in te sluiten. De vier kinderen werden in één ophoudkamer geplaatst.

Gelet op bovenstaande kom ik tot de conclusie dat, rekening houdend met de gedragingen van uw cliënte de beslissing van de politie om uit veiligheidsoverwegingen uw cliënte niet samen met haar kinderen in één ophoudkamer in te sluiten, in deze te rechtvaardigen is. Derhalve acht ik uw klacht op dit punt ongegrond..."

6. Bij brief van 31 mei 2000 reageerde de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) onder andere als volgt:

"Uw klacht valt uiteen in een vijftal onderdelen.

(…)

Ik zal hieronder de klachtonderdelen 1. en 5. behandelen.

Uit het dossier van betrokkene is mij gebleken dat zij - alsmede haar echtgenoot (…) - op 25 januari 2000 een herhaald verzoek om toelating als vluchteling hebben ingediend.

Bij besluit van 27 januari 2000 is voornoemd verzoek van betrokkene niet ingewilligd. In het voorblad behorende bij het besluit is gewezen op de beslissing dat een verzoek om een voorlopige voorziening het vertrek in dit geval niet opschort. Het verzoek om een voorlopige voorziening, inhoudende dat het verboden wordt betrokkene uit Nederland te verwijderen totdat op het tegen voornoemd besluit gerichte bezwaarschrift is beslist, is bij mondelinge uitspraak van de president van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 8 februari 2000 afgewezen. Tevens is het bezwaarschrift ongegrond verklaard.

Op 3 februari 2000 is opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening, inhoudende dat het wordt verboden betrokkene uit Nederland te verwijderen totdat op het verzoek om herziening van 12 november 1999 is beslist.

Bij uitspraak van 10 maart 2000 heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch de aangespannen voorlopige voorziening van 3 februari 2000 toegewezen, in die zin dat het is verboden betrokkene uit Nederland te verwijderen zolang niet is beslist op het ingediende verzoek om herziening van 12 november 1999 van de uitspraak van de president van Arrondissementsrechtbank van 8 oktober 1999.

De rechtbank zal op 13 juni 2000 het verzoek om herziening van 12 november 1999 behandelen.

Gelet op de uitspraak van 8 februari 2000 is de verwijdering van betrokkene gepland voor 14 februari 2000. Er bestonden toen geen beletselen voor vertrek van betrokkene uit Nederland. Hierbij is van belang op te merken dat aan de gevraagde herziening bij de rechtbank en de daarmee verband houdende voorlopige voorziening geen schorsende werking is toegekend.

De herhaalde asielaanvraag van betrokkene van 25 januari 2000 is binnen 48 uur op het AC Rijsbergen behandeld en na accordering door het hoofd Coördinatie Terugkeer is het vertrek van betrokkene en haar echtgenoot gepland voor 14 februari 2000. De insteek ten aanzien van het vertrek is altijd geweest dat het volledige gezin gelijktijdig zal worden uitgezet.

Op 14 februari 2000 is betrokkene door personeel van de vreemdelingendienst in de door betrokkene bewoonde woning aangetroffen. De verklaringen die betrokkene toen ten overstaan van personeel van de vreemdelingendienst over de verblijfplaats van haar echtgenoot heeft afgelegd waren tegenstrijdig zodat er redenen waren om aan te nemen dat de echtgenoot zich aan zijn verwijdering uit Nederland trachtte te ontrekken om zo mogelijk het vertrek van het hele gezin uit Nederland te voorkomen.

Naar aanleiding van deze situatie is door het personeel van de vreemdelingendienst contact opgenomen met de afdeling Toezicht en Terugkeer (…). In overleg met het hoofd van genoemde afdeling is besloten om tot verwijdering van betrokkene en haar kinderen over te gaan. Het personeel van de vreemdelingendienst is bij de woning achtergebleven teneinde de echtgenoot van betrokkene bij een eventuele thuiskomst te kunnen aanhouden opdat hij zich bij zijn gezin kon voegen.

Na terugkeer van betrokkene en haar kinderen op Schiphol heeft de Koninklijke Marechaussee (KMAR) contact opgenomen met de eerder genoemde unit Toezicht en Terugkeer. De IND heeft tijdens dat gesprek de KMAR verzocht betrokkene in het bezit te stellen van treinkaartjes voor de reis naar aanmeldcentrum Zevenaar en haar voor het indienen van een asielaanvraag te verwijzen naar dat aanmeldcentrum. Gebleken is dat betrokkene nimmer op het aanmeldcentrum is aangekomen.

U vraagt in uw brief voorts om een antwoord op de vraag waarom betrokkene en haar kinderen uiteindelijk zijn teruggebracht naar Nederland

Op 14 februari 2000 heeft een medewerker van de IND (…) afdeling Toezicht en Terugkeer, contact gehad met uw kantoorgenoot mevrouw mr. (…). Naar aanleiding van de mededeling van uw kantoorgenoot dat betrokkene in Duitsland asiel wilde aanvragen heeft genoemde medewerker te kennen gegeven dat Duitsland in dat geval een vormloze of een Dublin-claim zou moeten indienen of de aanvraag zelf zou moeten afhandelen.

Betrokkene is op 14 februari 2000 uiteindelijk zonder enige vorm van claimen teruggebracht naar Nederland. Dit is gedaan op grond van werkafspraken. Betreffende medewerker heeft in zijn reactie op uw gestelde vraag meegedeeld dat hij nimmer heeft aangegeven dat Nederland niet verplicht zou zijn tot overname van betrokkene.

Ik beoordeel de klachten zoals door u is verwoord in de onderdelen 1. en 5. gelet op al het vorenstaande ongegrond. Mede door de nauwe contacten tussen de betrokken instanties, zowel bij de uitzettingshandelingen als bij de behandeling van uw klacht, is behoorlijk gehandeld.

Betrokkene en haar kinderen zijn op 14 februari 2000 rechtmatig verwijderd waarbij de IND vanaf het begin van de uitzettingshandelingen heeft getracht het gehele gezin gezamenlijk uit te zetten. In de Vreemdelingencirculaire hoofdstuk A6/2.2. is hieromtrent opgenomen dat indien het hoofd van een gezin uit Nederland moet worden verwijderd als algemene regel geldt dat de tot zijn gezin behorende vreemdelingen aan wie het niet of niet langer krachtens een van de bepalingen van de artikelen 8-10 Vw is toegestaan in Nederland te verblijven, zoveel mogelijk met het hoofd van het gezin verwijderd dienen te worden. Verder dient te worden geconcludeerd dat betrokkene en haar kinderen bij terugkeer op Schiphol niet aan hun lot zijn overgelaten."

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. In het verzoekschrift deelde verzoeksters gemachtigde nog onder meer het volgende mee:

"1. (Verzoekster; N.o.) heeft geklaagd over het feit dat zij en haar kinderen gescheiden van hun echtgenoot en vader zijn uitgezet, in strijd met Vc A6/2.2. Zij heeft aangevoerd dat dit te meer klemt gezien de uitermate kwetsbare positie waarin uitgezette Tamils in Colombo terechtkomen. Dit geldt nog eens te meer voor een moeder die zonder haar echtgenoot maar met haar vier minderjarige kinderen wordt uitgezet.

Te dien aanzien wordt door het Ministerie van Justitie aangevoerd dat weliswaar de insteek ten aanzien van het vertrek is geweest dat het volledige gezin gelijktijdig zou worden uitgezet, maar dat daarvan is afgezien omdat er redenen waren om aan te nemen dat de echtgenoot van mevrouw zich aan verwijdering uit Nederland wilde onttrekken om zo de verwijdering van het gehele gezin te voorkomen.

Klagers kunnen zich hiermee niet verenigen. Allereerst hebben zij niet getracht de uitzetting te frustreren. Voorts is door de vreemdelingendienst en het Ministerie van Justitie geen enkele poging gedaan het gezin alsnog in zijn geheel te verwijderen. De vreemdelingendienst is in de nacht van 13 of 14 februari 2000, om kwart voor 1 's nachts naar de woning van klagers gekomen. Nog geen acht uur later zijn zij verwijderd.

(…)

Voorzover het Ministerie van Justitie gevolgd moet worden in het oordeel dat onder omstandigheden gescheiden uitzetting van een gezin wel is toegestaan, zal het Ministerie voordat tot gescheiden uitzetting wordt overgegaan, in ieder geval een zorgvuldige belangenafweging dienen te maken. Daarbij zullen de gevolgen voor het gezin van gescheiden uitzetting een grote rol dienen te spelen. Als dat tot gevolg heeft zoals in het onderhavige geval aannemelijk is dat de te verwijderen gezinsleden door gescheiden uitzetting in ernstige problemen zullen geraken, dient in ieder geval van uitzetting te worden afgezien. Op geen enkele wijze is gebleken dat het Ministerie zich van deze omstandigheden rekenschap heeft gegeven.

2 tot en met 4.

De Politie Limburg-Noord stelt dat de vreemdelingendienst klaagster wel in de gelegenheid zou hebben gesteld haar schoenen, sokken en jas te pakken, doch dat zij zo panisch zou zijn geweest dat zij iedere medewerking weigerde. Gelet op het feit dat klaagster letterlijk is overvallen door de vreemdelingendienst (de Korpschef vertelt niet waarom het nodig was het gezin met zoveel agenten thuis op te halen, hij vertelt ook niet waarom dit per se midden in de nacht moest gebeuren), is het niet verwonderlijk dat zij in paniek raakte. Klaagster stelt echter dat de opmerking dat zij haar kind met het hoofd tegen de vloer heeft willen slaan pertinent onjuist is. Voorzover klaagster te panisch was om haar kleren en schoenen te pakken is onbegrijpelijk waarom de vreemdelingendienst dit niet voor haar heeft gedaan. Het was immers nog winter!

Klaagster is van mening dat de stelling van de Korpschef dat zij dermate onberekenbaar gedrag zou hebben vertoond dat handboeien noodzakelijk waren schromelijk overdreven is. Zij stelt dat het niet juist is dat zij zich van de trap wilde laten vallen. Voorzover klaagster over haar toeren was is dit alleen maar verergerd door haar te boeien.

Dat klaagster dermate panisch gedrag zou hebben vertoond dat het noodzakelijk was haar gescheiden van haar kinderen in te sluiten, is volgens klaagster volslagen onjuist. Voorzover zij in paniek was is dit alleen maar verergerd door de gescheiden opsluiting. Het moge overigens duidelijk zijn dat de behandeling die hun moeder ten deel viel, ook voor de kinderen uitermate traumatiserend is geweest.

Gelet op hetgeen aan de terugkeer naar Nederland vooraf was gegaan, en het feit dat klaagster door de vreemdelingendienst blijkbaar dermate panisch en onberekenbaar werd geacht dat haar kinderen tegen haar in bescherming moesten worden genomen, is onbegrijpelijk dat er toch voor is gekozen klaagster en haar kinderen gescheiden van hun echtgenoot/vader naar Sri Lanka uit te zetten. Dit geldt te meer in het licht van hetgeen hierboven is gesteld over de situatie waarin uitgezette Tamil asielzoekers bij terugkeer naar Sri Lanka terecht komen.

5.

In het licht van de door de vreemdelingendienst Roermond gestelde geestestoestand van klaagster is ook onbegrijpelijk dat het gezin door de Marechausse niet terug naar Roermond, of desnoods naar Zevenaar is gebracht. Waarom konden wel meer dan 10 agenten van de vreemdelingendienst worden vrijgemaakt om het gezin uit huis te halen, maar was er geen enkele ambtenaar die het gezin weer thuis kon brengen?"

C. Standpunt KORPSBEHEERDER LIMBURG-NOORD

1. Bij brief van 5 februari 2001 reageerde de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord als volgt op de klacht van verzoekster:

"…Ingaande op het aspect in uw klachtformulering dat (verzoekster; N.o.) en haar kinderen, in strijd met het bepaalde in de Vreemdelingencirculaire A6/2.2., gescheiden van echtgenoot, respectievelijk vader, uit Nederland zijn verwijderd, blijf ik van mening dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) destijds de beslissing heeft genomen om op bovengenoemde wijze (verzoekster; N.o.) en haar kinderen uit Nederland te verwijderen. Zoals reeds in mijn schrijven van 8 juni 2000 aan de advocaat, de heer Heringa, aangegeven behoort het niet tot mijn competentie over de beslissing van voornoemde dienst een oordeel te geven. Derhalve blijf ik mij ten aanzien van dit klachtaspect van een oordeel onthouden.

Met betrekking tot het aspect in de klachtformulering dat de betrokken politieambtenaren van het korps Limburg-Noord, (verzoekster; N.o.) zonder jas, sokken en schoenen hebben meegenomen blijf ik van mening dat de brigadier van politie, de heer Hn., haar destijds in de gelegenheid heeft gesteld haar kleding in te pakken, doch zij weigerde elke medewerking. Het meenemen van (verzoekster; N.o.) zonder kleding is derhalve een gevolg van haar weigerachtige houding.

Gelet op bovenstaande blijf ik van mening dat de klacht op dit punt ongegrond is.

Ingaande op het klachtaspect over het door de betrokken politieambtenaar bij (verzoekster; N.o.) aanleggen van de handboeien blijf ik van mening dat het, rekening houdend met de feiten en omstandigheden op dat moment, haar weigerachtige houding en met name haar onberekenbare gedrag, te rechtvaardigen is dat de betrokken politieambtenaar In verband met de veiligheid van zowel (verzoekster; N.o.) als van de betrokken politieambtenaren bij haar de handboeien heeft aangelegd.

Gelet op bovenstaande blijf ik van mening dat de klacht op dit punt ongegrond is.

Ten aanzien van het klachtaspect dat de betrokken politieambtenaren (verzoekster; N.o.) en haar kinderen gescheiden hebben ingesloten verwijs ik u kortheidshalve naar (…) mijn aan de heer mr. R. Heringa gericht schrijven van 8 juni 2000. Ik blijf van mening dat de klacht op dit punt ongegrond is.

(…)

Bij het verwijderen van (verzoekster; N.o.) en haar kinderen uit de woning waren aanwezig de brigadiers van politie, de heren Hn. (regionale vreemdelingendienst). Cn. (basiseenheid Roerstreek). Ce., G. (basiseenheid Roermond-centrum) en twee opperwachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee (de heren Ht. en W.).

(…)

Door de brigadier Hn. is aangegeven dat zowel hij als de brigadier Cn. met medewerking van het oudste kind van (verzoekster; N.o.), meerdere malen hebben getracht om verzoekster de procedure met betrekking tot de uitzetting uit te leggen en om haar te bewegen medewerking te verlenen. Het betreffende kind dat goed Nederlands sprak en verstond gaf beide politieambtenaren te kennen dat zijn moeder niet wilde luisteren. Toen (verzoekster; N.o.) panisch reageerde hebben zowel de brigadier Hn. als Cn., wederom met medewerking van het oudste kind, getracht haar te kalmeren, doch dit had geen succes daar zij niet wilde luisteren.

(…)

Voor de verwijdering van vreemdelingen uit Nederland, ook als die in paniek raken, bestaat binnen de politie geen algemene werkwijze. Het politieoptreden bij de uitzetting van vreemdelingen die in paniek raken is derhalve afhankelijk van de professionaliteit van de betrokken ambtenaren. De brigadier Hn. heeft aangegeven dat naar zijn inschatting de toestand van (verzoekster; N.o.) destijds niet zodanig was dat interventie of consultatie van een forensisch arts noodzakelijk was. Volgens de brigadier Hn. vertoonde het gedrag van (verzoekster; N.o.) overeenkomsten met reacties van burgers op slechtnieuwsgesprekken of op een ervaring met een onverwachte schokkende gebeurtenis. Volgens de brigadier Hn. was later op het politiebureau het gedrag van (verzoekster; N.o.) van panisch gedrag omgeslagen in een non-coöperatieve houding ten opzichte van de politie.

Te uwer informatie zij nog vermeld dat de uitzetting van een vreemdeling kan worden opgeschort indien hij/zij zich beroept op het gestelde in artikel 25 van de Vreemdelingenwet (1994; zie Achtergrond, onder 1.; N.o.). In de onderhavige situatie werd daarop geen beroep gedaan.

(…)

Door de brigadier Hn. is aangegeven dat, nadat (verzoekster; N.o.) uit de woning was verwijderd, door een van de aanwezige ambtenaren aan het oudste kind verzocht werd om ook zorg te dragen voor kleding ten behoeve van zijn moeder.

Dit kind is tevens duidelijk te verstaan gegeven dat zij allen niet meer naar de woning zouden terugkeren. Volgens de brigadier Hn. is het betreffende kind ruimschoots de gelegenheid geboden om zowel voor zichzelf als voor zijn moeder kleding in te pakken. De brigadier Hn. heeft zelf gezien dat het kind kledingstukken en dergelijke voor zijn moeder in een tas heeft gepakt. Deze tas werd tijdens het transport naar Schiphol meegenomen…"

2. Naar aanleiding van de behandeling van de klacht van verzoekster heeft ambtenaar Ws. op 11 mei 2000 op ambtseed een rapport opgemaakt. De korpsbeheerder zond dit rapport als bijlage bij zijn reactie. In dit rapport staat onder meer:

"De klacht richt zich op een vijftal aspecten, te weten:

a. Uitzetting van moeder en haar kinderen, gescheiden van de vader, naar oordeel van de raadsman in strijd met Vreemdelingencirculaire A6/2.2. Voor dit onderdeel verwijs ik naar deze circulaire en naar het op dit klachtaspect door de IND te geven commentaar. Door mij, Ws., zij vermeld, dat gelet op de gevoerde procedures op genoemde datum werd getracht om het volledige gezin gelijktijdig uit te zetten. Bij aankomst bij de woning bleek vader echter niet aanwezig. Mevrouw en haar vier kinderen werden overgebracht naar het politiebureau (…) en verbalisanten bleven posten bij de woning van het gezin om de vader bij eventuele thuiskomst te kunnen aanhouden. Aanvankelijk werd een gescheiden uitzetting door de IND niet goedgekeurd. In het vervolgtraject na de aanhouding werd van mevrouw geen medewerking ondervonden, terwijl haar mededelingen aangaande de verblijfplaats van haar man als leugenachtig werden ervaren. Hierop werd opnieuw contact gezocht met de Immigratie en Naturalisatie Dienst, waarop alsnog tot gescheiden uitzetting werd besloten.

Hierop werd mevrouw met de kinderen op transport gesteld naar Schiphol. Het beslissingstraject in deze is onderwerp van bespreking geweest binnen de Immigratie en Naturalisatiedienst en dit klachtonderdeel wordt derhalve voor beantwoording overgelaten aan deze dienst.

b. Raadsman klaagt over het feit, dat mevrouw zonder schoenen, sokken of een jas is meegenomen, naar Frankfurt is gebracht en weer teruggevlogen.Door mij, Ws., is de brigadier van politie, Hn., specialist vreemdelingendienst (…), gevraagd hoe een en ander heeft plaatsgevonden. Nadat de woning van (verzoekster; N.o.) met haar toestemming was betreden, en nadat het doel van de komst van de politie: uitzetting uit Nederland en verwijdering naar Sri Lanka, aan haar was kenbaar gemaakt, verviel zij in panisch gedrag en moesten de collega's haar het kind van 2 jr afpakken, omdat zij in haar woning dit kind met het hoofd tegen de grond wilde slaan. Dit kon nog juist worden voorkomen. Hierna werd mevrouw in de gelegenheid gesteld haar spullen te pakken, doch zij weigerde iedere medewerking.

c. Raadsman klaagt over het feit, dat mevrouw geboeid is meegenomen door de vreemdelingendienst. Naar haar mening is niet gebleken, dat hier enige aanleiding toe bestond.

Nadat mevrouw in de gelegenheid was gesteld haar spullen te pakken en zij hieraan geen medewerking wilde verlenen, wilde zij zich hierna van de trap af gooien. Hierop werd besloten haar ten behoeve van het vervoer naar het politiebureau (…) de handboeien aan te leggen, zulks overeenkomstig artikel 22 van de ambtsinstructie (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.). Vorenstaande was bereids per mutatie aan mij gemeld op 14 februari 2000.

d. Raadsman klaagt voorts over het feit, dat mevrouw op het politiebureau gescheiden van haar kinderen in een cel is gestopt.

Gelet op het eerdere gedrag van mevrouw in haar woning (…), werd besloten om haar, in afwachting van het transport naar Schiphol, niet alleen met haar kinderen onder te brengen in een cel.

e. Het 5e klachtaspect door raadsman aangehaald heeft betrekking op het feit dat mevrouw en haar kinderen na terugkomst op Schiphol door de Koninklijke Marechaussee aan hun lot zouden zijn overgelaten, zonder geld voor de reis terug naar Roermond.

Gelet op het feit dat dit klacht-aspect gericht is aan het adres van de Koninklijke Marechaussee, is dit niet nader door mij onderzocht. Uit ter zake opgemaakte mutaties is mij gebleken, dat aan mevrouw op Schiphol treinkaartjes zijn verstrekt met de mededeling naar Zevenaar te reizen en zich daar met haar kinderen aan te melden op het aanmeldcentrum.

Het relaas van de raadsman (…) geeft, voorafgaand aan de samenvatting van klacht-aspecten waarop zijn verhaal zich richt, een stellingname weer, waarbij het feitenrelaas op een aantal punten de werkelijkheid tart. Ik heb hem op donderdag 10 mei 2000 telefonisch van mijn opmerkingen aangaande de klacht-aspecten in kennis gesteld, waarbij hij aangaf, dat hij enkel kon rapporteren hetgeen hij bij monde van (verzoekster; N.o.) had vernomen. Hij had daaraan niets toe te voegen.

(…)

Het besluit om de betrokken familie uit te zetten, nu alle procedures voor hen ten einde waren althans door hen niet in Nederland mochten worden afgewacht, was in overleg tussen de medewerkers van de vreemdelingendienst en de Immigratie- en Naturalisatiedienst genomen. Ik, Ws., was hiervan vooraf op de hoogte gesteld en had mijn goedkeuring hieraan gehecht.

Het gezin was reeds eerder op de hoogte gesteld van het feit, dat de uitzetting geëffectueerd zou worden, waarbij een uitzettings-datum niet bekend was gemaakt, daar de verwachting bestond dat betrokken familie zich aan de uitzetting zou onttrekken. Kennelijk heeft de vader in deze de uitzetting verwacht en is hij ter voorkoming van uitzetting elders ondergedoken, er van uit gaande dat een gescheiden uitzetting niet zou gaan plaatsvinden.

(…)

Gelet op vorenstaande ben ik van mening, dat de klacht-aspecten aan het adres van de regiopolitie als ongegrond moeten worden aangemerkt, immers was:

a. het meenemen zonder kleding een gevolg van eigen weigering. Klagers cliënt had ruimschoots de gelegenheid gekregen zich van kleding te voorzien;

b. het boeien een onmiddellijke reactie op eigen gedrag. Klagers cliënt wilde zich zelf van de trap gooien. Ter voorkoming van gevaar voor haar zelf is zij voor de overbrenging naar het bureau voorzien van handboeien. Hierbij is gehandeld overeenkomstig de ambtsinstructie.

c. het gescheiden opsluiten van haar ten opzichte van haar vier kinderen in een cel op het bureau te Roermond, het onmiddellijke gevolg van eigen optreden. Zij had gedreigd/gepoogd, haar 2 jarige kind met het hoofd tegen de grond te slaan. Uit veiligheidsoogpunt werd zij alleen ingesloten en werden de kinderen gevieren in een ophoudkamer geplaatst op het politiebureau.”

3. De korpsbeheerder zond tevens een uitdraai van een dagmutatie van 14 februari 2000 van brigadier Hn. Brigadier Hn. heeft hierin onder andere geschreven:

"De woning werd met toestemming van de bewoners betreden. Nadat wij het doel van onze komst bekend hadden gemaakt, verviel moeder in panisch gedrag en moesten wij haar het kind van twee jaar afpakken omdat zij dit met het hoofd tegen de grond wilde slaan (kon net worden voorkomen).

De vrouw werd in de gelegenheid gesteld om haar spullen te pakken doch zij gaf hieraan volstrekt geen medewerking. Toen de vrouw zich kennelijk van de trap wilde laten vallen werd overgegaan tot het aanleggen van de handboeien en werd zij direct overgebracht naar het Bureau.

Vervolgens werden de kinderen in de gelegenheid gesteld om hun spullen te pakken.

Bij navraag over de verblijfplaats van de vader kregen wij tegenstrijdige berichten.

Hierop heb ik, Hn., om 00.30 uur de zaak besproken met (medewerker IND; N.o.) van de IND (Immigratie en Naturalisatiedienst). Deze besliste dat er geen gescheiden uitzetting mocht gaan plaatsvinden.

Vervolgens hebben wij met twee voertuigen (KMAR en VD) post ingenomen bij de woning omdat volgens het gezin de vader naar een feestje (…) was gegaan. Omstreeks 03.30 uur heb ik, Hn., vervolgens wederom contact opgenomen met (medewerker IND; N.o.) en hem onze bevindingen medegedeeld (de leugenachtige, non-coöperatieve houding van het gezin). (De medewerker IND; N.o.) besliste vervolgens dat de uitzetting toch maar doorgezet moest worden en dat hij zou trachten om de zaak alsnog voor te leggen.

Hierop werd het posten te 03.45 uur gestaakt.

Bij terugkomst aan het bureau vertelde het gezin dat vader met de auto was weggegaan ipv met zijn fiets. Voor ons een bevestiging dat vader kennelijk is ondergedoken.

Om 04.00 uur zijn collega's, met het gezin, richting Schiphol vertrokken.

Te 04.20 uur belde (medewerker IND; N.o.) met de mededeling dat men alsnog accoord had gekregen voor het doorgaan met de uitzetting.

Het gezin is slechts met medeneming van minimale goederen vertrokken omdat er slechts weinig medewerking door hen werd verleend. Het gezin heeft van de zijde van de politie voldoende ruimte en mogelijkheden gekregen om op gepaste wijze uit Nederland verwijderd te worden."

3. De korpsbeheerder zond verder een uitdraai van een dagmutatie van 10 februari 2000 van brigadier Hn. Brigadier Hn. heeft hierin over verzoekster en haar gezin onder andere geschreven:

"(vader) is in Nederland sedert 1994. (…) (moeder) en de drie oudste kinderen kwamen in januari 1996 naar Nederland. Het gezin was geheel uitgeprocedeerd na een asielaanvrage, alsmede een aanvrage vergunning tot verblijf van humanitaire aard,

(…)

Bovengenoemd gezin was gepland om uitgezet te worden op 6 december 1999 naar Srilanka.

Kort voor de uitzetting heeft het gezin opnieuw asiel aangevraagd.

Deze aanvrage werd ingediend op 24 januari 2000 (…). Ook deze procedure is thans geheel afgesloten. De op 8 februari 2000 gediende VoVo (verzoek om een voorlopige voorziening; N.o.) is afgewezen (…).

De uitzetting is thans gepland op 14 februari 2000. De uitzettingsdatum is de familie niet bekend.”

D. STANDPUNT MINISTER VAN DEFENSIE

1. De Minister van Defensie reageerde bij brief van 15 februari 2001 als volgt op de klacht van verzoekster:

"…In zijn brief van 20 juni 2000 (…) heeft de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee aan de raadsman van verzoekster laten weten dat hij van oordeel is dat de ambtenaren van zijn dienst verzoekster en haar gezin op een professionele wijze hebben begeleid en derhalve niet aan hun lot hebben overgelaten. De Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee heeft de klacht als ongegrond beoordeeld. Daar er geen nieuwe feiten zijn ingebracht heeft de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee geen reden zijn eerdere oordeel te wijzigen. Het standpunt van de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee wordt door mij onderschreven.

Met betrekking tot de door u gestelde vragen wordt het volgende opgemerkt.

De betrokken ambtenaren hebben niet gezien of verzoekster geen schoenen of sokken droeg. Indien zij dat zouden hebben gezien dan zouden zij daarop hebben gereageerd door alles te doen wat noodzakelijk geweest zou zijn om verzoekster te voorzien van tegen de kou beschermende middelen. Verzoekster en haar kinderen hebben niet geklaagd over de kou. De ambtenaren herinneren zich wel dat verzoekster geen jas droeg. Vermeld wordt dat de familie handbagage met inhoud met zich meevoerde.

De ambtenaren waren niet op de hoogte van het feit dat verzoekster panisch en onberekenbaar was. De ambtenaren vermelden in hun rapportage dat verzoekster timide en zwijgzaam was. Verzoekster sprak geen Nederlands en de conversatie verliep via één van de kinderen die goed Nederlands sprak en verstond. De ambtenaren hebben via één van de kinderen verzoekster uitgelegd wat er stond te gebeuren in het kader van de verwijdering. De ambtenaren hebben in deze conversatie verstaan dat verzoekster de situatie begreep. Zij werd, op haar verzoek, toegestaan voor het vertrek van Schiphol te telefoneren.

In alle gevallen waar het de te verwijderen vreemdeling ontbreekt aan elementaire levensbehoeften of geconstateerd wordt dat er geen goede voorbereiding is geweest betreffende de verwijdering, zal overleg worden gepleegd met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of de Vreemdelingendienst die de vreemdeling aanleverde.

Op de luchthaven Frankfurt heeft overleg plaatsgevonden tussen IND en het bureau verwijdering van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol. Dit overleg leverde de aanwijzing op dat verzoekster opnieuw asiel moest aanvragen.

Bij terugkeer op Schiphol heeft verzoekster een vervoersbewijs voor de Nederlandse Spoorwegen verstrekt gekregen naar Zevenaar. De betrokken ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee heeft het gezin begeleid naar de trein en de conducteur de omstandigheden waarin het gezin verkeerde uitgelegd met het verzoek aanwijzingen te geven tot de plaats van overstappen. Voor vervoer naar een plaats van bestemming worden in het geval van asielzoekers vervoersbewijzen verstrekt naar het daarvoor aangewezen Aanmeldcentrum voor Asielzoekers te Zevenaar of Rijsbergen. De Koninklijke Marechaussee heeft geen andere mogelijkheden om vervoer aan te bieden aan arriverende asielzoekers.

Nu de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee de klacht op alle onderdelen voor wat betreft het optreden van de Koninklijke Marechaussee als ongegrond beoordeelt, bestaat er naar zijn mening geen aanleiding tot het nemen van enigerlei maatregel of actie…"

2. Als bijlage bij zijn reactie zond de Minister een verslag dat een commandant van de Afdeling Verwijderingen van de Brigade Ondersteuning Grensbewaking van de Koninklijke Marechaussee naar aanleiding van een onderzoek naar de klacht had opgesteld. Hierin staat onder meer het volgende:

"Bij aankomst op de luchthaven van Frankfurt werden betrokkenen afgehaald door collega's van de Duitse Bundesgrenszschutz, die zorg droegen voor een verblijf in een ophoud lokaal. Tevens werd medegedeeld dat de aansluitende vlucht een vertraging had van ongeveer 3 uur.

Door de zorg van een van de escorts is het gezin voorzien van eten en drinken en zijn de kinderen naar een speciale ruimte gebracht om te kunnen spelen. Vervolgens zijn betrokkenen overgebracht naar een ander verblijf alwaar bedden waren om te slapen aangezien met name de kinderen erg moe waren.

(…)

Na het regelen van de benodigde tickets zijn allen terug gekeerd op Schiphol waarna aan (verzoekster; N.o.) het paspoort is terug gegeven.

Vervolgens is aan haar een treinkaartje verstrekt voor een enkele reis naar het aanmeldcentrum te Zevenaar om aldaar hun hernieuwde asielverzoek in te dienen.

Indien vreemdelingen op Schiphol asiel aanvragen dan kunnen zij doorverwezen worden naar 1 van de 2 aanmeldcentra in het land te weten Zevenaar of Rijsbergen. Hiervoor krijgen zij in de regel een gratis treinkaartje.

De escortcommandant heeft vervolgens (verzoekster; N.o.) begeleid naar de trein op de luchthaven Schiphol, tevens werd haar tekst en uitleg gegeven hoe zij in Zevenaar kon komen. Tevens heeft de escort commandant nog contact gehad met de dienstdoend ambtenaar van de Nederlandse spoorwegen (conducteur) met aan hem het verzoek betrokkenen mee te nemen en de familie te waarschuwen waar zij dienden over te stappen. De conducteur heeft eea toegezegd.

De klacht richt zich verder tot een aantal specifieke zaken die als volgt worden beantwoord:

(…)

2: Door de escort wordt opgemerkt dat het hen niet opgevallen is of mevrouw geen schoenen droeg, waaruit moge worden opgemaakt dat het zeker opgevallen zou zijn indien zij deze niet gedragen zou hebben. Indien betrokkene zonder schoeisel en zonder sokken bij het bureau uitzettingen zou zijn geweest zou dit zeker opgevallen zijn en zouden alle betrokkenen dit zich kunnen herinneren. Het is de escort wel op gevallen dat (verzoekster; N.o.) geen jas droeg maar betrokkenen waren wel in bezit van enkele tassen en aangezien betrokkene niet heeft aangegeven het koud te hebben gehad of anderszins is hier geen aandacht aan besteed.

(…)

5: De stelling dat mevrouw met kinderen aan hun lot werden overgelaten naar terugkeer op Schiphol wil ik met klem bestrijden. Door de escortcommandant is al het mogelijke in het werk gesteld om betrokkenen op een juiste en goede wijze de weg te wijzen naar het aanmeldcentrum te Zevenaar. Zelfs de conducteur van de trein is op de hoogte gesteld en aan hem is eveneens verzocht betrokkenen verder te begeleiden. Dat betrokkenen zelfstandig de keuze hebben gemaakt niet naar Zevenaar te reizen maar naar Roermond kan de ambtenaar van de Koninklijke marechaussee niet verweten worden. Het is niet mogelijk om vreemdelingen die zich dienen te melden bij een aanmeldcentrum van geld te voorzien.

Tot slot wil ik opmerken dat betrokkenen door personeel van de Koninklijke Marechaussee op een professionele wijze zijn verzorgd en behandeld en dat zij zolang zij onder de hoede waren van dit personeel zeker niet aan hun lot zijn overgelaten en is m.i. alles gedaan om de uitzetting en daarna de terugkeer zo humaan mogelijk te laten verlopen.”

3. De Minister zond ook een kopie van een rapport van betrokken ambtenaar He., wachtmeester eerste klasse der Koninklijke Marechaussee mee. Hierin staat onder meer:

"Na terugkomst te Schiphol werd mij op het bureau BUV (Bureau Uitzettingen en Verwijderingen; N.o.) medegedeeld dat ik het paspoort, welke ik onder mij had, aan de vrouw terug moest geven en het gezin naar de trein moest begeleiden zodat zij zich middels het openbaar vervoer bij het aanmeldcentrum in Zevenaar kon melden.

Vervolgens heb ik het gezin naar de trein op de luchthaven Schiphol begeleid. Ik heb haar gratis treinkaartjes voor de reis naar het aanmeldcentrum Zevenaar ter beschikking gesteld welke ik op ons bureau politiedienst "Plaza" heb opgehaald.

De vrouw gaf aan, middels één van haar kinderen, dat zij niet naar Zevenaar, maar naar Roermond wilden gaan en dat zij verder geen geld hadden.

Ik heb haar toen uitgelegd (dat; N.o.) wij haar alleen gratis treinkaartjes naar Zevenaar ter beschikking konden stellen. Tevens heb ik haar verteld dat zij haar asielverzoek in Zevenaar moest neerleggen omdat dat een aanmeldcentrum voor asielzoekers is en dat ik geen geld ter beschikking kon stellen voor de reis naar Roermond. Ik heb haar ook medegedeeld dat zij daar zal worden voorzien van eten, drinken en een slaapplaats.

Daar het gezin duidelijk niet wist hoe de trein te gebruiken heb ik het gezin, in tegenstelling tot de klachtbrief, NIET aan hun lot overgelaten. Behalve de treinkaartjes (heb ik; N.o.) ook een daarvoor beschikbare uitleg met tekeningen overhandigd en uitgelegd hoe zij de trein naar Zevenaar moesten nemen.

Ik heb hen hierop zelf naar de trein gebracht en aan de dienstdoende conducteur het geval uitgelegd, met het verzoek de familie te waarschuwen waar zij er uit moesten en moesten overstappen, waaraan de conducteur wilde meewerken.

Uit de klachtbrief blijkt echter dat het gezin toch de trein naar Roermond heeft genomen.

(…)

Betreffende punt 3 lijkt mijns inziens boeien (…) overbodig, daar ik de vrouw fysiek niet in staat acht om daartoe aanleiding te geven, dit is echter ter competentie van de ambtenaar welke deze heeft aangelegd.

(…)

Betreffende punt 2:

Ik kan mij niet herinneren dat mevrouw zonder schoenen heeft rondgelopen. Indien daar aanleiding toe was of indien mevrouw bij mij aangaf dat zij het koud had of dat zij schoenen wilde, dan had ik zeker voor passende kleding/schoeisel gezorgd.

Het is mijn gewoonte om een ieder humaan en met respect te behandelen ongeacht ras, huidskleur, sexuele geaardheid, of afkomst. Ik kan mij dan ook niet herinneren dat de vrouw op enig ogenblik behoefte had aan warmere kleding of schoeisel. Zou dit het geval zijn geweest dan had ik daar zeker voor gezorgd.

Ik kan mij nog wel herinneren dat ik van mijn eigen geld eten en drinken voor het gezin heb gehaald.

Betreffende punt 5:

Ik ben van mening dat ik het gezin NIET aan haar lot heb overgelaten zoals in de klachtbrief wordt gesteld. Ik heb de vrouw en haar kinderen voorzien van gratis tickets naar het aanmeldcentrum waar zij haar asielverzoek kon aanmelden en waar zij van drinken, eten en een slaapplaats zou worden voorzien.

Dit is conform de geldende richtlijnen op Schiphol.

Betreffende het feit dat haar geen geld is gegeven wil ik opmerken dat het niet de bedoeling is om asielzoekers te voorzien van geld zodat zij naar een plek kunnen afreizen die zij wensen."

4. Ook een verslag van wachtmeester B. werd als bijlage door de Minister meegezonden. In dit verslag verklaart wachtmeester B.:

"Om ongeveer 9.00 uur zijn wij naar het vliegtuig gebracht. Kinderen waren allen geheel gekleed en hadden ook een jas bij zich, Ik, wachtmeester B., kan mij niet herinneren dat mevrouw geen schoenen en sokken droeg en denk dat dat mij direct zou zijn opgevallen. Wel is het mij bekend dat mevrouw geen jas bij zich had.

Familie had ook verscheidende stukken handbagage bij zich.

(…)

Op het moment dat we onze zaken hadden geregeld hebben we in overleg met de Duitse collega's familie (…) naar een kamer gebracht op de luchthaven Frankfurt. In deze kamer was voor de kinderen speelgoed e.d. aanwezig. Tot nu toe had mevrouw nog nergens om gevraagd, ze heeft niets gezegd over dat ze het koud had.

Daar we het meest communiceerden via de oudste zoon (hebben we; N.o.) hem gevraagd of ze al iets gegeten hadden. Het bleek dat ze nog niets hadden gehad. Een collega is samen met een Duitse collega broodjes en melk gaan halen.

(…)

Door Duitse collega's werd aangeboden om naar een ander verblijf te gaan, waar kamers met bedden waren. Dit vonden wij een goed idee, omdat vooral de kinderen erg moe waren.

(…)

Bij aankomst op Schiphol hebben we de familie (…) weer teruggebracht naar Bureau Verwijderingen, alwaar de collega's aldaar de familie opvingen. Door collega's aldaar kregen wij te horen, dat de familie weer zou worden opgehaald.

(…)

2. Ik, Wachtmeester B., kan mij niet herinneren of mevrouw schoenen en sokken aanhad, maar als dat niet het geval was was mij dat zeker opgevallen. Wel was het mij opgevallen dat mevrouw geen jas aanhad. Mevrouw heeft niet aangegeven dat ze het koud had, tevens had de familie een aantal sporttassen bij zich.

(…)

5. Bij terugkomst op Schiphol hebben wij de familie teruggebracht naar het Bureau Verwijderingen, aldaar hebben de collega's de familie overgenomen. Tegen ons werd gezegd dat de familie weer zou worden opgehaald door de VD."

5. Verder zond de Minister als bijlage een brief van 16 januari 2001 van de Brigadecommandant aan de Commandant district KMAR Schiphol waarin onder meer staat geschreven:

"Bij combinatie van een aantal factoren zoals onvoldoende kleding, totaal niet aanspreekbaar zijn, e.d. kan er aanleiding bestaan contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of met de Vreemdelingendienst die betrokkene heeft aangeleverd.

Aangezien betrokkene, via haar Nederlands sprekende kinderen aanspreekbaar was, zelfs een aantal telefoongesprekken heeft kunnen voeren bestond er geen aanleiding hierover contact op te nemen met bovenvermelde instanties."

6. Telefonisch deelde een medewerkster van het Ministerie van Defensie op 20 augustus 2001 mee dat er geen schriftelijke richtlijnen bestaan ten aanzien van het verstrekken van treinkaartjes door de Koninklijke Marechaussee. Het gebruik is dat de IND in schrijnende gevallen treinkaartjes verstrekt aan asielzoekers, om bij een asielzoekerscentrum asiel aan te vragen.

E. STANDPUNT STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

In haar reactie van 21 maart 2001 deelde de Staatssecretaris van Justitie onder meer het volgende mee:

"Ik acht de klacht van betrokkene aangaande het optreden van de Immigratie- en Naturalisatiedienst jegens haar en haar kinderen ongegrond.

De IND heeft bij onderhavige uitzettingshandelingen zorgvuldig en correct gehandeld, mede gelet op de nauwe contacten tussen de betrokken instanties. Betrokkene en haar kinderen zijn op 14 februari 2000 rechtmatig verwijderd waarbij de IND vanaf het begin van de uitzettingshandelingen heeft getracht het gehele gezin gezamenlijk uit te zetten. In de Vreemdelingencirculaire hoofdstuk A6/2.2 is hieromtrent opgenomen dat indien het hoofd van een gezin uit Nederland moet worden verwijderd als algemene regel geldt dat de tot zijn gezin behorende vreemdelingen aan wie het niet of niet langer krachtens een van de bepalingen van de artikelen 8-10 Vw is toegestaan in Nederland te verblijven, zoveel mogelijk tezamen met het hoofd van het gezin verwijderd dienen te worden.

Bovendien dient te worden geconcludeerd dat betrokkene en haar kinderen bij terugkeer op Schiphol niet aan hun lot zijn overgelaten.

(…)

De herhaalde asielaanvraag van betrokkene van 25 januari 2000 is binnen 48 uur op het AC Rijsbergen behandeld, er bestond op dat moment geen enkel procedureel beletsel tegen het vertrek van betrokkenen uit Nederland. Na accordering door hoofd Coördinatie Terugkeer van de IND is het vertrek van betrokkene, haar echtgenoot en kinderen gepland voor 14 februari 2000. De verwijderhandelingen waren gericht op het vertrek van het hele gezin uit Nederland.

(…)

Op 14 februari 2000 is betrokkene door de vreemdelingendienst in de door betrokkenen bewoonde woning aangetroffen. De verklaringen die betrokkene ten overstaan van de vreemdelingendienst over de verblijfplaats van haar echtgenoot heeft afgelegd waren tegenstrijdig zodat er redenen waren om aan te nemen dat de echtgenoot zich aan zijn verwijdering uit Nederland trachtte te onttrekken om zo mogelijk het vertrek van het hele gezin uit Nederland te voorkomen.

Naar aanleiding van deze situatie is door de vreemdelingendienst contact opgenomen met de afdeling Toezicht en Terugkeer van de Regionale Directie Zuid-Oost. In overleg met het hoofd van voornoemde afdeling is besloten om tot verwijdering van betrokkene en haar kinderen over te gaan.

(…)

De vreemdelingendienst is opgedragen om, indien de echtgenoot zich zou melden, alles in het werk te stellen om het complete gezin uit Nederland te verwijderen, maar de echtgenoot heeft zich niet meer gemeld en is naderhand afgemeld als zijnde met onbekende bestemming vertrokken.

Hierbij dient tevens te worden opgemerkt dat betrokkenen nimmer gehoor hebben gegeven aan aanzeggingen om Nederland te verlaten. Gezien de verwijderbaarheid na de eerste asielprocedure is ten aanzien van het hele gezin een vertrek geboekt voor 6 december 1999. De vreemdelingendienst heeft van dit geplande vertrek kennis gegeven aan betrokkenen zodat er voldoende tijd van voorbereiding voor het vertrek zou zijn. Betrokkenen reageerden hierop met het maken van een afspraak voor een nieuwe asielaanvraag, welke aanvraag op 24 januari 2000 is ingediend. De geboekte vlucht is in verband hiermede geannuleerd.

(…)

Bij beide geplande vertrekken is verwijdering naar het land van herkomst Sri Lanka bedoeld. Daar een rechtstreekse vlucht naar Colombo, Sri Lanka, in die tijd niet tot de mogelijkheden behoorde, is geboekt voor een vlucht per Lufthansa naar Frankfurt met een aansluitende vlucht per Air Lanka naar Colombo.

(…)

(Verzoekster; N.o.) heeft zich, na aankomst op de luchthaven te Frankfurt, in de transit-ruimte, gewend tot de Duitse autoriteiten en heeft te kennen gegeven dat zij asiel wenste te vragen. Na overleg tussen de Duitse grensautoriteiten en de Koninklijke Marechaussee is besloten (verzoekster; N.o.) met haar kinderen te laten terugkeren naar Nederland en haar in Nederland in de gelegenheid te stellen om opnieuw een asielaanvraag in te dienen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat (verzoekster; N.o.) door de begeleiders van de Koninklijke Marechaussee in de gelegenheid is gesteld om telefonisch contact met haar gemachtigde op te nemen.

(…)

Betrokkene is zonder enige vorm van claimen teruggebracht naar Nederland. De in de brief van 31 mei 2000 genoemde werkafspraken houden in dat in een voorkomend geval op verzoek van de Duitse grensautoriteiten, tijdens de doorreis via Duitsland, uit hoffelijkheidsoverwegingen kan worden overgegaan tot de terugreis. Hieromtrent is door de begeleiders van de Koninklijke Marechaussee overleg gevoerd met hun commandant te Amsterdam.

(…)

Deze situatie had niet voorkomen kunnen worden en is gegenereerd door het handelen van (verzoekster; N.o.).

(…)

Na terugkeer in Nederland is (verzoekster; N.o.) in de gelegenheid gesteld om opnieuw een asielaanvraag in te dienen, waarop zij is verwezen naar het AC Zevenaar en voor de reis naar Zevenaar reisbiljetten heeft gekregen. Dit in overeenstemming met de gang van zaken indien vreemdelingen in Nederland worden aangetroffen die zich nog niet bij een AC hebben gemeld. (Verzoekster; N.o.) heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt en is niet in Zevenaar verschenen. Betrokkene is evenmin in haar woning te Roermond teruggekeerd. Na adrescontroles heeft de vreemdelingendienst te Roermond op 21 februari 2000 bericht gegeven van vertrek met onbekende bestemming. Door zich niet aan te melden te Zevenaar, dan wel bij een vreemdelingendienst, heeft (verzoekster; N.o.) haar recht op opvang verloren."

f. standpunt betrokken ambtenaar He.

Betrokken ambtenaar He. van de Koninklijke Marechaussee reageerde op 27 februari 2001 onder meer als volgt op de klacht:

"In dit rapport heb ik oa. ook gemotiveerd waarom het gezin niet naar Roermond of Zevenaar is gebracht. Volgens de destijds geldende richtlijnen worden personen welke asiel verzoeken een gratis treinkaartje naar het asielaanmeldcentrum te Zevenaar ter hand gesteld. Aangezien deze personen de Nederlandse taal vaak niet machtig zijn wordt hen ook een uitgebreide schriftelijke uitleg met tekeningen ter hand gesteld. Voor wat betreft de treinkaartjes betreft dit voorbedrukte kaartjes met als eindbestemming Zevenaar. Ik kan als ambtenaar dus niet eigenmachtig de bestemming en dus de geldende richtlijnen veranderen.

Deze kaartjes dienen enkel te worden afgestempeld voor geldigheid op het perron. Deze kaartjes heb ik voor het gezin (van verzoekster; N.o.) opgehaald bij ons Politiekantoor op Schiphol PLAZA waar ook tegelijk het treinstation is gevestigd. Via de kinderen welke de Nederlandse taal redelijk goed machtig waren, heb ik begrepen dat zij graag naar Roermond wilde. Ik heb haar proberen uit te leggen dat ik haar geen kaartjes naar Roermond kon verstrekken, enkel naar Zevenaar. Ik heb het gezin ook persoonlijk begeleid naar het treinstation op Plaza.

De dienstdoende treinconducteur heb ik de situatie van het gezin (van verzoekster; N.o.) uitgelegd en verzocht de familie te waarschuwen waar en hoe zij moesten uit-/ overstappen, hieraan wilde de conducteur voldoen. Nadat ik het gezin de trein heb zien instappen ben ik huiswaarts gekeerd.

Verder wil ik opmerken dat ons escort-team de familie (van verzoekster; N.o.) te allen tijde humaan en met respect heeft behandeld en dat wij naar alle eer, geweten en professionaliteit hebben gehandeld. Voorts hebben wij het gezin meerdere malen uit eigen middelen voorzien van drank en voedsel. Tijdens de uitzetting zijn geen dwangmiddelen toegepast en is op geen enkele manier verbaal- of fysiek geweld aangewend. Begrijpende dat het gezin in een angstige en stressvolle situatie verkerende was heeft het hele escort team geprobeerd het gezin (van verzoekster; N.o.) zo aangenaam en comfortabel mogelijk te maken.

Het is mij verder persoonlijk gebruikelijk voor aanvang van elke uitzetting te informeren naar de reden van uitzetting en eventuele relevante achtergrond informatie. Dit voor mijn eigen beeldvorming en veiligheid. Zo ook in dit geval heb ik geïnformeerd naar de reden van uitzetting van dit gezin. De dienstdoende medewerker van het Bureau Verwijdering kon mij echter niks vertellen. Het bevreemde mij ook dat de vader niet aanwezig was, maar dat zijn naam wel op de "Opdracht voor transport begeleiding" stond. Ook hierover kon men mij niks vertellen. Van het hele voortraject en de persoonlijke situatie van het gezin (van verzoekster; N.o.) was mij op dat moment dan ook niks bekend."

g. Reactie verzoekster

Verzoekster reageerde via haar gemachtigde op 29 juni 2001 als volgt op de reacties van de korpsbeheerder, de Minister en de Staatssecretaris.

"…Hetgeen zich in de woning van verzoekster heeft afgespeeld

Ik zal eerst ingaan op hetgeen zich in de woning van verzoekster heeft afgespeeld, aangezien u hier specifiek naar hebt gevraagd. Desgevraagd deelde verzoekster mij hierover het volgende mee. Inderdaad raakte zij in paniek toen de politieagenten de woning betraden, aangezien zij van mening was dat uitzetting nog niet aan de orde was (er was immers op 25 februari 2000 een zitting van de rechtbank), en zij grote angst had om naar Sri Lanka te worden teruggestuurd. Bovendien schrok zij erg van het grote aantal agenten dat hen kwam halen.

Uit de brief van de Korpsbeheerder van politieregio Limburg-Noord van 5 februari 2001 meen ik op te kunnen maken dat deze stelt dat er slechts 6 agenten aanwezig waren bij het verwijderen van verzoekster en haar kinderen uit de woning (dit is moeilijk te zien, omdat de brief is geanonimiseerd). Verzoekster meent echter dat er minstens 10 agenten aanwezig waren. Verzoekster voelde zich hierdoor uitermate geïntimideerd. Zij had (het; N.o.) gevoel dat zij behandeld werden als criminelen.

Verzoekster wilde telefoneren maar dit werd haar niet toegestaan. De agenten zeiden dat zij haar kleren moest aandoen. Zij ging naar boven. Er liep een agent mee naar boven. Verzoekster wilde dit niet en werd hysterisch. Vervolgens werd zij in de boeien geslagen en zonder kleren mee uit huis genomen.

Verzoekster zou haar kinderen nooit iets aandoen. Zij kan zich dan ook niet voorstellen dat de politieagenten deze indruk hebben gekregen. Zij heeft zeker niet geprobeerd haar kind met het hoofd tegen de grond te slaan.

In aanvulling op de opmerkingen van verzoekster wil ik nog het volgende naar voren brengen. Het moge duidelijk zijn dat verzoekster in paniek is geraakt. Het wekt daarom bevreemding dat verzoekster toch is geboeid en zonder jas en schoenen is meegenomen. Is dit een adequate wijze om mensen te kalmeren? Bovendien valt moeilijk te begrijpen hoe de stelling van de VD dat verzoekster haar kind met het hoofd tegen de grond wilde slaan valt te rijmen met de opmerking in de brief van de Korpsbeheerder dat de inschatting van de toestand van (verzoekster; N.o.) destijds niet zodanig was dat interventie of consultatie van een forensisch arts noodzakelijk was. Ook is onbegrijpelijk waarom niet aan de KMAR is doorgegeven dat verzoekster panisch en onberekenbaar zou zijn (uit de brief van het Ministerie van Defensie van 4 januari 2001 (bedoeld is 15 februari 2001; N.o.) blijkt dat de KMAR hiervan niet op de hoogte was. Uit de rapportage van de KMAR van 15 april 2000 blijkt dat het Bureau BUV niet in staat was de betreffende ambtenaar van de KMAR enige informatie omtrent reden voor uitzetting en achtergrond van het gezin te geven). Tenslotte wijs ik nog op het feit dat de KMAR in de rapportage van 15 april 2000 het volgende aangeeft: "Betreffende punt 3 lijkt mijns inziens boeien ook overbodig daar ik de vrouw fysiek niet in staat acht om daartoe aanleiding te geven, dit is echter ter competentie van de ambtenaar welke deze heeft aangelegd."

De klachtonderdelen 2 tot en met 4 blijven dan ook onverminderd staan.

Ten aanzien van de gescheiden uitzetting

Anders dan in de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 21 maart 2001 is vermeld, is in de Vc 1994 A6/2.2 niet aangegeven dat gezinsleden "zoveel mogelijk tezamen" dienen te worden uitgezet, maar dat gescheiden verwijdering van gezinsleden "zoveel mogelijk dient te worden vermeden". Deze formulering laat mijns inziens zeer weinig ruimte om tot gescheiden uitzetting over te gaan. In dat licht is onbegrijpelijk waarom toch is besloten verzoekster en haar kinderen zonder de echtgenoot uit te zetten.

Blijkens het rapport van de vreemdelingendienst van 11 mei 2000 werd gescheiden uitzetting door de IND in eerste instantie niet goedgekeurd. Nadat de vreemdelingendienst vervolgens rapporteerde de mededelingen van verzoekster als "leugenachtig" te ervaren werd door de IND toch het fiat voor gescheiden uitzetting gegeven. Wat waren dan de overwegingen voor de IND om in eerste instantie niet akkoord te gaan met gescheiden uitzetting? Naar ik aanneem toch dat gescheiden uitzetting uit humanitair oogpunt niet aanvaardbaar was. Werd dit ineens anders doordat verzoekster volgens de vreemdelingendienst "leugenachtige" verklaringen aflegde? Op grond waarvan meende de vreemdelingendienst overigens dat verzoekster niet de waarheid sprak? Heeft de vreemdelingendienst pogingen gedaan de verblijfplaats van de echtgenoot te achterhalen?

Op geen enkele wijze is gebleken dat de IND zich bij de beslissing om toch tot gescheiden uitzetting van het gezin over te gaan rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van de uitzetting. Reeds is gewezen op de bijzonder kwetsbare positie waarin een Tamil vrouw met vier kinderen in Colombo terecht zou komen. (…). Hierop is door het Ministerie van Justitie niet ingegaan. Graag zou ik hierop nog een reactie van het Ministerie vernemen.

Nu de Vc 1994 zeer weinig ruimte laat voor gescheiden uitzetting van gezinsleden, klemt het ten zeerste dat van een belangenafweging van de zijde van de IND niet is gebleken.

Onderdeel 1 van de klacht blijft onverminderd staan..."

H. Nadere reactie verzoekster

Op 30 november 2001 deelde verzoeksters gemachtigde in antwoord op nadere vragen van de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:

"1. (Verzoekster; N.o.) was totaal overstuur door het onverwachte bezoek van de politie. Zij heeft haar kind niet met het hoofd tegen de grond willen slaan. Ze zou haar kinderen nooit zoiets aandoen. (Verzoekster; N.o.) verklaart dat zij, met het kind nog in haar armen, zich op haar knieën heeft gegooid en geprobeerd heeft de betreffende politieagent om zijn knieën of voeten vast te pakken om hem te smeken hen niet mee te nemen.

2. Mevrouw verklaart dat het oudste kind, (…), inderdaad wat kleding voor haar heeft ingepakt. Dit was zomerkleding en het waren geen schoenen of kousen. De politie vertelde haar dat ze deze nog later zouden ophalen. Dit is echter niet gebeurd. Mevrouw heeft vanaf haar vertrek uit huis tot haar terugkomst geen schoenen noch kousen of panty's gedragen.

3. (Verzoekster; N.o.) verklaart dat er inderdaad door de Koninklijke Marechaussee op Schiphol treinkaartjes zijn verstrekt aan haar; echter nadat deze haar ter hand waren gesteld is zij aan haar lot overgelaten. Zij is zelf met haar kinderen naar het station gegaan waar zij hebben moeten zoeken van welk perron de trein zou vertrekken. Zij zijn naar Utrecht gegaan, via Duivendrecht, en vandaar hebben zij de trein naar Roermond genomen. In Eindhoven zijn ze door de conducteur gecontroleerd en hebben zij moeten bijbetalen omdat hun kaartjes voor de reis naar Zevenaar bestemd waren en niet voor Roermond. Aan mevrouw was door de Koninklijke Marechaussee niet duidelijk gemaakt wat zij in Zevenaar diende te doen. Vanwege alle commotie heeft zij er toen voor gekozen naar haar vertrouwde omgeving te gaan, Roermond, waar zij haar echtgenoot hoopte te ontmoeten."

I. Tweede nadere reactie verzoekster

1. Op 1 maart 2002 stelde de Nationale ombudsman de volgende nadere vragen aan verzoekster:

"4.a. Heeft verzoekster tijdens het verblijf op het politiebureau of tijdens het vervoer van haar woning naar het politiebureau of naar Schiphol nog aan (een van) de betrokken ambtenaren te kennen gegeven dat zij op dat moment behoefte had aan een jas, schoeisel en/of sokken of iets dergelijks? Indien dit het geval is, verzoek ik u aan te geven hoe de desbetreffende ambtena(a)r(en) hierop hebben gereageerd.

4.b. Verzoekster stelt in haar brief van 30 november 2001 dat de politie haar later zou hebben beloofd dat kousen en schoenen later nog in de woning zouden worden opgehaald. Wat is daarop uw reactie?

5. Wat is precies tegen verzoekster gezegd om haar te kalmeren?

6. Klopt de hierna genoemde volgorde van gebeurtenissen:

De medewerkers van de vreemdelingendienst bellen aan, verzoekster opent de deur, de medewerkers van de vreemdelingendienst treden haar woning binnen, "verzoekster tracht haar kind met het hoofd tegen de grond te werpen", een of meerdere medewerkers van de vreemdelingendienst pakken haar het kind af, verzoekster wordt in de gelegenheid gesteld deugdelijke kleding aan te trekken en haar spullen in te pakken, verzoekster loopt de trap op, een medewerker van de vreemdelingendienst volgt haar, verzoekster wordt hysterisch, verzoekster tracht zich van de trap af te werpen, verzoekster worden handboeien aangelegd, verzoekster wordt uit de woning verwijderd, een medewerker van de vreemdelingendienst vraagt haar oudste kind kleding voor haar in te pakken.

Indien de hierboven genoemde volgorde van gebeurtenissen niet correct is, verzoek ik u de juiste gang van zaken zo volledig mogelijk weer te geven.

7. Is verzoekster te verstaan gegeven dat zij, indien zij zich zou blijven verzetten, dan wel niet zou kalmeren, geboeid zou worden vervoerd naar het politiebureau ter wille van haar eigen veiligheid, dan wel die van derden? Zo ja, door wie? Zo neen, waarom niet?

8.a. Hoeveel (politie)ambtenaren hebben verzoekster vervoerd naar het politiebureau? 8.b. In welk type voertuig is verzoekster vervoerd naar het politiebureau? 8.c. Hoe ziet dit voertuig eruit? (Bijvoorbeeld: is de ruimte waarin verzoekster werd vervoerd afgescheiden van de ruimte waarin de bestuurder van het voertuig zat?) 8.d. Had verzoekster zichzelf of de bestuurder (en de eventuele bijrijders) kunnen verwonden tijdens het vervoer indien zij niet geboeid zou zijn geweest?

(…)

10.a. Was verzoekster bij aankomst op het politiebureau al rustig? Zo neen, hoe laat dan wel? b. Waarom is verzoekster toen niet herenigd met al haar kinderen? c. Hoe uitte zich deze non-coöperatieve houding van verzoekster? d. Heeft verzoekster die nacht gevraagd of al haar kinderen bij haar mochten zijn? Zo ja. hoe vaak? e. Heeft zij dit ook nog gevraagd nadat haar oudste zoon bij haar was toegelaten? f. Zo ja, waarom is dit toen niet toegestaan?"

2. Op 5 maart 2002 antwoordde verzoeksters gemachtigde onder meer als volgt:

"4a. (Verzoekster; N.o.) heeft op het politiebureau voor haar vertrek naar Schiphol nog gevraagd of ze kleding, waaronder schoeisel, mocht halen uit haar huis, zoals haar zoon ook in hun huis nog toegezegd was door de politie, maar er is haar toen geantwoord dat daar geen tijd meer voor was.

5. Er is niets gedaan cq gezegd tegen (verzoekster; N.o.) om haar te kalmeren. Integendeel, er is meer gedaan om de onrust te vergroten, zoals handboeien om, haar van de kinderen scheiden.

6. De volgorde van de gebeurtenissen kloppen nagenoeg. De volgende aanvullingen cq nuances dienen te worden gemaakt. Er werd aan de deur gebeld, (verzoekster; N.o.) lag al in bed deed het raam van de kamer boven open om te kijken wie er belde, daarna pas deed zij de deur open. Zij heeft bovendien niet haar kind met het hoofd tegen de grond geworpen, zoals wordt gesteld, maar zij heeft zich met haar kind in de armen aan de voeten van de politiebeambte op haar knieën laten zakken en geprobeerd de betreffende politieagent om zijn knieën of voeten vast te pakken om hem te smeken hen niet mee te nemen.

Daarna hebben zij haar kind afgenomen. (Verzoekster; N.o.) is vervolgens in de gelegenheid gesteld wat kleding op te halen. Zij wilde daartoe de trap oplopen en toen zij bemerkte dat er een medewerker van de vreemdelingendienst achter haar aanliep en haar wilde volgen - zij was toen nog maar op de eerste trede van de trap - raakte zij in paniek. Zij heeft zich niet van de trap af willen gooien - zij stond ook nog maar op de eerste trede maar zij raakte in paniek vanwege het feit dat er een medewerker van de vreemdelingendienst met haar mee naar boven wilde gaan.

Daarop zijn haar de handboeien aangelegd en is zij uit de woning verwijderd. Een medewerker van de vreemdelingendienst heeft vervolgens tegen de oudste zoon gezegd dat er desgewenst later nog wat kleding opgehaald zou kunnen worden.

7. Er is aan (verzoekster; N.o.) nooit een mededeling gedaan dat zij indien zij zich zou blijven verzetten, dan wel niet zou kalmeren, geboeid zou worden vervoerd naar het politiebureau ter wille van haar eigen veiligheid dan wel die van anderen. Zij kan geen antwoord geven op de vraag waarom niet. Zij is zonder voorafgaande mededeling geboeid.

8a. (Verzoekster; N.o.) is door twee medewerkers van de politie vervoerd naar het politiebureau.

8b. Dat vervoer vond plaats in een soort busje (overvalwagen).

8c. Dat voertuig was voorzien van tralies, mevrouw zat achterin, welke kant was gescheiden van de voorkant, waarin de bestuurder en de andere medewerker zaten.

8d. Verzoekster zou niet weten hoe dan wel waarmee zij, als zij niet geboeid zou zijn, zichzelf of de twee andere medewerkers zou hebben kunnen verwonden.

10a. (Verzoekster; N.o.) is gedurende het gehele voorval niet rustig geweest, hetgeen niet wil zeggen dat zij agressief was.

10d. (Verzoekster; N.o.) heeft die nacht verschillende malen gevraagd of al haar kinderen bij haar mochten zijn.

10e. Zij heeft dat ook nog gevraagd nadat haar oudste zoon bij haar was toegelaten.

10f. Waarom haar dat niet werd toegestaan is haar niet meegedeeld. Haar is slechts verteld dat dat niet ging."

J. Reactie korpsbeheerder

1. De hiervoor onder I. genoemde vragen werden ook aan de korpsbeheerder voorgelegd. Daarnaast werden nog de volgende vragen toegevoegd:

3. Verzoekster stelt dat haar oudste zoon alleen zomerkleding voor haar heeft ingepakt.

Heeft een van de betrokken medewerkers gezien welke kleding de oudste zoon voor zijn moeder inpakte? Zo ja, welke kleding heeft de zoon ingepakt?

(…)

9. Ik verzoek u commentaar te geven op de mededeling van de advocaat van verzoekster in zijn brief van 29 juni 2001 dat het moeilijk te begrijpen valt dat de vreemdelingendienst enerzijds stelt dat verzoekster haar kind met het hoofd tegen de grond wilde slaan terwijl u anderzijds schrijft dat de inschatting van de toestand van verzoekster destijds niet zodanig was dat interventie of consultatie van een (forensisch) arts noodzakelijk was.

10. U schrijft in uw reactie van 5 februari 2001 dat het aanvankelijke panische gedrag van verzoekster later op het politiebureau was omgeslagen in een non-coöperatieve houding ten opzichte van de politie.

a. Was verzoekster bij aankomst op het politiebureau al rustig? Zo neen, hoe laat dan wel? b. Waarom is verzoekster toen niet herenigd met al haar kinderen? c. Hoe uitte zich deze non-coöperatieve houding van verzoekster? d. Heeft verzoekster die nacht gevraagd of al haar kinderen bij haar mochten zijn? Zo ja. hoe vaak? e. Heeft zij dit ook nog gevraagd nadat haar oudste zoon bij haar was toegelaten? f. Zo ja, waarom is dit toen niet toegestaan?”

2. De korpsbeheerder reageerde op 11 april 2002 onder meer als volgt op de vragen:

"Naar aanleiding van de door u gestelde vragen heb ik, door tussenkomst van de chef van het onderdeel Executieve Ondersteuning, waarvan de regionale vreemdelingendienst een onderdeel is, de chef van genoemde dienst, de hoofdinspecteur van politie, de heer Ws., verzocht de bij het bewuste incident betrokken politieambtenaren van het korps Limburg-Noord en de twee ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, op deze vragen een reactie te laten geven.

Op 11 april 2002 heeft de heer Ws. mij het door hem opgemaakte proces-verbaal met daarin de reactie van de betrokken ambtenaren op de door u gestelde vragen doen toekomen. In het proces-verbaal wordt door de heer Ws. melding gemaakt van het feit dat bij het beantwoorden van de vragen door de betrokken ambtenaren rekening moet worden gehouden met de verstreken tijdsspanne tussen het bewuste incident en het tijdstip van de vraagstelling."

3. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevond zich als bijlage de reacties op genoemde vragen van de Nationale ombudsman van de betrokken ambtenaren Hn., Cn., Cr., G., Ht. en Ws. Deze bijlage houdt het volgende in:

Antwoorden door de collega's van de vreemdelingendienst:

Vragen:

De heer Hn.

De heer Cn.

1. Welke (boven)kleding droeg verzoekster toen zij die nacht uit haar woning werd verwijderd?

Voor een antwoord op alle vragen verwijst hij naar hetgeen daaromtrent door hem is gerapporteerd in het bedrijfsprocessensysteem van de regiopolitie Limburg-Noord

Bij het verlaten van de woning droeg mevrouw de kleding die zij aan had op het moment dat zij de deur opende.

2. Hebt U later die nacht (op enig moment, tot aan de overdracht van verzoekster aan de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee van het Ministerie van Defensie) gezien dat verzoekster geen:

a. Jas droeg?

b. Sokken of iets dergelijks droeg?

c. Schoenen of iets dergelijks droeg?

De constatering hiervoor vermeld, vormde deze voor u of voor uw collega:

Aanleiding tot het ondernemen van actie?

Zo ja, welke actie?

Indien Nee, waarom niet?

Volgens Cn. droeg zij later een jas, geen sokken en iets van slippers.

3. Hebt U gezien welke kleding de oudste zoon voor zijn moeder heeft ingepakt?

Vraag 3. Hij heeft niet gezien welke kleding de zoon heeft ingepakt.

4. Heeft verzoekster tijdens haar verblijf op het politiebureau of tijdens het vervoer van haar woning naar het politiebureau of naar Schiphol nog aan u of aan een van de betrokken ambtenaren te kennen gegeven dat zij behoefte had aan een jas, schoeisel en/of sokken of iets dergelijks?

4b. Verzoekster heeft aangegeven dat aan haar later is beloofd, dat kousen en schoenen nog in de woning zouden worden opgehaald.

Wat is daarop uw reactie?

Of verzoekster nog te kennen heeft gegeven dat zij behoefte had aan een jas, schoeisel of iets dergelijks, wordt door hem ontkennend beantwoord. M.b.t. vraag 4b geeft hij aan dit niet meer te weten.

5. Wat is er precies tegen verzoekster gezegd om haar te kalmeren?

Op diverse wijzen en bewoordingen is aan haar duidelijk gemaakt dat zij haar uitzetting diende af te wachten en dat zij dit kennelijk niet wilde begrijpen.

6. De door de ombudsman aangegeven volgorde:

De volgorde van de gebeurtenissen zoals in de brief is weergegeven, zou volgens Cn kloppen.

7. Is verzoekster te kennen gegeven dat zij geboeid zou worden vervoerd naar het politiebureau ter wille van haar eigen veiligheid, dan wel die van derden, indien zij zich zou blijven verzetten dan wel niet zou kalmeren?

Zo ja, door wie? en

Zo neen, waarom niet?

Door Cn. wordt aangegeven, dat haar dit duidelijk is gemaakt en dat dit gebeurde in haar eigen belang als dat van haar kind, alswel in het belang van de begeleidende politiemensen. Door hem is niet aangegeven door wie.

8a. Hoeveel (politie)ambtenaren hebben verzoekster vervoerd naar het politiebureau?

8b. In welk type voertuig is verzoekster vervoerd naar het politiebureau?

8c. Hoe ziet dit voertuig er uit? Is er een scheiding in het voertuig tussen de ruimte waarin verzoekster werd vervoerd en waar de bestuurder is gezeten?

8d. Had verzoekster zichzelf of de bestuurder van het voertuig dan wel een van de eventuele bijrijders kunnen verwonden tijdens het vervoer indien zij niet geboeid zou zijn geweest?

Met betrekking tot het vervoer merkt Cn. op, dat twee of drie politiemensen haar hebben vervoerd in een opvallend voertuig. Ook geeft hij aan, dat zij de bestuurder of eventuele bijrijder had kunnen verwonden indien zij niet geboeid zou zijn geweest

9. Kunt U commentaar geven op de mededeling van de advocaat van verzoekster, dat het moeilijk te begrijpen valt, dat de vreemdelingendienst enerzijds stelt dat verzoekster haar kind met het hoofd tegen de grond wilde slaan terwijl er anderszins wordt aangegeven dat de inschatting van de toestand van verzoekster destijds niet zodanig was dat interventie of consultatie van een (forensische) arts noodzakelijk was.

Met betrekking tot deze vraag geeft Cn. aan, dat zij geen gevaar meer vormde voor zichzelf noch voor anderen, nadat het kind van haar was weggenomen.

10a. Was verzoekster bij aankomst op het bureau al rustig?

10b. Waarom is verzoekster op dat moment niet herenigd met al haar kinderen?

10c. Hoe uitte zich de non-coöperatieve houding van verzoekster?

10d. Heeft verzoekster die nacht gevraagd of al haar kinderen bij haar mochten zijn, en hoe vaak werd dat gevraagd?

10e. Heeft zij dit ook nog gevraagd nadat haar oudste zoon bij haar was toegelaten?

10f. Zo ja, waarom is dit toen niet toegestaan?

10a. Bij aankomst op het politiebureau was zij nog niet rustig; eerst later kalmeerde zij.

10b. Zij is toen niet herenigd met haar kinderen in het belang van de veiligheid van haar kinderen.

10c. Haar non-coöperatief gedrag kwam tot uitdrukking in haar spreken - onverstaanbare taal - en in haar handelen - op de grond gaan zitten.

10d. Verzoekster heeft inderdaad gevraagd of haar kinderen weer bij haar mochten zijn. Haar werd daarop duidelijk gemaakt, dat dit pas gebeurde op het moment dat zij daadwerkelijk op transport naar Schiphol zou gaan.

Ook de vragen 10e en f kregen dit antwoord.

Antwoorden door de collega's van de basiseenheid Roermond-Centrum:

Vragen:

De heer Cr.

De heer G.

1. Welke (boven)kleding droeg verzoekster toen zij die nacht uit haar woning werd verwijderd?

Voor zover ik mij kan herinneren droeg zij geen schoeisel en geen sokken. Over de verdere kleding die zij op dat moment heeft gedragen kan ik mij niets herinneren.

Ik kan mij niet meer precies herinneren welke kleding het was. Ik weet wel zeker, dat ze geen jas droeg.

2. Hebt U later die nacht (op enig moment, tot aan de overdracht van verzoekster aan de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee van het Ministerie van Defensie) gezien dat verzoekster geen:

a. Jas droeg?

b. Sokken of iets dergelijks droeg?

c. Schoenen of iets dergelijks droeg?

De constatering hiervoor vermeld, vormde deze voor u of voor uw collega:

Aanleiding tot het ondernemen van actie?

Zo ja, welke actie?

Indien Nee, waarom niet?

Onbekend, na de aanhouding was ik hierbij niet meer betrokken.

Zij droeg geen jas, schoenen, sokken of iets dergelijks. Wij hebben getracht e.e.a. voor haar te regelen voordat we uit de woning vertrokken. Op dat moment reageerde zij hevig geëmotioneerd en ze schreeuwde voortdurend. Zij had een baby in haar armen en op een gegeven moment begon ze daarmede op de grond te slaan. Op dat moment werd ze door collega's vastgepakt. Via het oudste kind hebben we getracht schoeisel en een jas te regelen. Op de een of andere manier lukte dit niet. Ik kan mij dit niet duidelijk herinneren. Mevrouw ging zodanig tekeer, dat wij als afvoerende patrouille hebben gezorgd dat ze mee ging. Zij ging daarbij zodanig tekeer, dat op meerdere plaatsen mensen voor het raam kwamen kijken. Op het politiebureau hebben wij haar in een ophoudlokaal geplaatst en verdere afhandeling overgelaten aan de medewerkers van de vreemdelingendienst.

3. Hebt U gezien welke kleding de oudste zoon voor zijn moeder heeft ingepakt?

Ik weet, dat voor de vrouw kleding is ingepakt. Door wie, en wat voor kleding, weet ik niet.

Neen, daar ben ik niet bij geweest.

4. Heeft verzoekster tijdens haar verblijf op het politiebureau of tijdens het vervoer van haar woning naar het politiebureau of naar Schiphol nog aan u of aan een van de betrokken ambtenaren te kennen gegeven dat zij behoefte had aan een jas, schoeisel en/of sokken of iets dergelijks?

4b. Verzoekster heeft aangegeven dat aan haar later is beloofd, dat kousen en schoenen nog in de woning zouden worden opgehaald.

Wat is daarop uw reactie?

Kan ik mij niets van herinneren.

4a. Mij is die vraag niet gesteld.

4b. Deze toezegging is door mij niet gedaan.

5. Wat is er precies tegen verzoekster gezegd om haar te kalmeren?

Kan ik mij niets van herinneren.

5. Ik heb alleen gereageerd op haar geschreeuw, waarbij ik haar trachtte te kalmeren. Veel heb ik niet gezegd, omdat ik ervan uit ging, dat ze mij toch niet verstond.

6. De door de ombudsman aangegeven volgorde:

Over de volgorde van de gebeurtenissen, werd geen antwoord geformuleerd.

6. De volgorde zoals weergegeven, is naar mijn mening juist.

7. Is verzoekster te kennen gegeven dat zij geboeid zou worden vervoerd naar het politiebureau ter wille van haar eigen veiligheid, dan wel die van derden, indien zij zich zou blijven verzetten dan wel niet zou kalmeren?

Zo ja, door wie? en

Zo neen, waarom niet?

Kan ik mij niet herinneren; ik weet wel, dat ze geboeid was.

7. Ja, dat is in ieder geval door mij aan haar duidelijk gemaakt.

8a. Hoeveel (politie)ambtenaren hebben verzoekster vervoerd naar het politiebureau?

8b. In welk type voertuig is verzoekster vervoerd naar het politiebureau?

8c. Hoe ziet dit voertuig er uit? Is er een scheiding in het voertuig tussen de ruimte waarin verzoekster werd vervoerd en waar de bestuurder is gezeten?

8d. Had verzoekster zichzelf of de bestuurder van het voertuig dan wel een van de eventuele bijrijders kunnen verwonden tijdens het vervoer indien zij niet geboeid zou zijn geweest?

Ik weet niet meer hoeveel. Ik dacht dat wij met de transporter waren. Bestuurder en passagier zijn daarbij gescheiden. Zij zou bij niet boeien de begeleidende collega achterin hebben kunnen verwonden.

8. Collega Cr. en ik hebben mevrouw vervoerd naar het politiebureau, in een VW-Golf Variant. Daarin zit geen scheidingswand tussen de bestuurder en de ruimte waar mevrouw werd geplaatst. Door de hevig geëmotioneerde toestand waarin zij zich bevond en het feit dat ze zich direct had verzet tegen de aanhouding, alsmede het feit dat ze eerder had getracht haar baby met het hoofd tegen de grond te slaan achtten wij het noodzakelijk voor haar eigen veiligheid en die van de bestuurder en bijrijder de handboeien aan te doen.

9. Kunt U commentaar geven op de mededeling van de advocaat van verzoekster, dat het moeilijk te begrijpen valt, dat de vreemdelingendienst enerzijds stelt dat verzoekster haar kind met het hoofd tegen de grond wilde slaan terwijl er anderszins wordt aangegeven dat de inschatting van de toestand van verzoekster destijds niet zodanig was dat interventie of consultatie van een (forensische) arts noodzakelijk was.

Wat ik mij kan herinneren is, dat mevrouw geheel buiten zinnen was en dat zij een van haar kinderen iets aan wilde doen of deed. Dat was ook de reden, dat wij haar de handboeien hebben omgedaan.

9. "Het gedrag van deze mevrouw was er naar mijn inschatting een van radeloosheid, boosheid en alles doen om te voorkomen dat ze werd uitgezet. Het laten komen van een (forensisch) arts is bij dit gedrag voor mij niet direct een logische gedachte."

10a. Was verzoekster bij aankomst op het bureau al rustig?

10b. Waarom is verzoekster op dat moment niet herenigd met al haar kinderen?

10c. Hoe uitte zich de non-coöperatieve houding van verzoekster?

10d. Heeft verzoekster die nacht gevraagd of al haar kinderen bij haar mochten zijn, en hoe vaak werd dat gevraagd?

10e. Heeft zij dit ook nog gevraagd nadat haar oudste zoon bij haar was toegelaten?

10f. Zo ja, waarom is dit toen niet toegestaan?

10a. Neen, volgens mij werd ze later pas rustig.

10. Vermoedelijk bestond nog steeds de vrees dat zij haar kind nog iets wilde aandoen.

10a. "Neen, ook in het ophoudlokaal was zij nog steeds heel hard aan het schreeuwen en huilen. Hoe laat ze uiteindelijk rustig is geworden kan ik niet zeggen omdat ik verder in dit onderzoek geen rol meer vervuld heb."

10b. "Ik ben hier verder niet bij geweest. Zij was echter dusdanig overstuur en gezien het feit dat zij eerder reeds haar baby met het hoofd tegen de grond aan probeerde te slaan zou ik ook niet hebben toegestaan dat er een hereniging met de kinderen kwam."

10c. "Verzet bij de aanhouding, ze probeerde zich steeds op de grond te gooien. Bleef maar schreeuwen en huilen."

10d, e en f: "Niet bekend".

De heer W. van de Koninklijke Marechaussee maakt vooraf de navolgende opmerking:

Allereerst wil ik u mededelen dat mijn bemoeienissen in deze zijn gedaan op verzoek van de collegae van de Vreemdelingendienst Roermond. Ik heb mij tijdens het ophalen van het gezin vanuit de woning alleen bezig gehouden met het zich laten aankleden van de kinderen en (enige tijd later) het vervoer van deze kinderen naar het bureau van de basiseenheid Roermond-Centrum. Direct na het vervoer van de kinderen heb ik ze overgedragen aan de politie te Roermond en ben ik terug gegaan naar mijn brigade te Weert.

Aangezien er reeds geruime tijd is verstreken sinds de dag van verwijdering weet ik mij inhoudelijk nauwelijks iets te herinneren. Ik weet mij te herinneren dat (verzoekster; N.o.) al het mogelijke heeft geprobeerd te ondernemen om niet verwijderd te worden en dat zij zelf geweigerd heeft om kleding en schoeisel voor zowel zichzelf als voor de kinderen te pakken. Ook na langdurig aandringen wilde zij geen kleding voor zichzelf en/of de kinderen verzamelen.

Antwoorden door de collega's van de Koninklijke Marechaussee:

Vragen:

De heer Ht.

De heer W.

1. Welke (boven)kleding droeg verzoekster toen zij die nacht uit haar woning werd verwijderd?

Onbekend.

1. Ik weet mij niet te herinneren wat voor bovenkleding mevrouw droeg. Mevrouw droeg geen jas (had dit zelf geweigerd); het wel of niet dragen van schoenen en sokken is mij niet bekend. Overigens heb ik mij niet bemoeid met mevrouw, omdat zij onder direct toezicht stond van de collegae van politie, waarvan ik de namen niet meer weet.

Later die nacht, vanaf het tijdstip van aankomst op het bureau van Roermond-Centrum tot overdracht op Schiphol, was ik niet meer aanwezig en ik kan daarover dan ook geen enkel antwoord geven.

2. Hebt U later die nacht (op enig moment, tot aan de overdracht van verzoekster aan de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee van het Ministerie van Defensie) gezien dat verzoekster geen:

a. Jas droeg?

b. Sokken of iets dergelijks droeg?

c. Schoenen of iets dergelijks droeg?

De constatering hiervoor vermeld, vormde deze voor u of voor uw collega:

Aanleiding tot het ondernemen van actie?

Zo ja, welke actie?

Indien Nee, waarom niet?

Onbekend, geen constatering gedaan.

2. Ik heb de oudste zoon kleding voor de moeder laten inpakken. Ik weet mij niet meer te herinneren welke kleding hij heeft ingepakt. Ik weet wel dat ik de oudste zoon heb gezegd dat hij voor alle kinderen en de moeder de op dat moment gebruikte jassen moest meenemen. Welke jassen hij heeft meegenomen kan ik mij niet herinneren; ik weet alleen dat hij jassen heeft gepakt om mee te nemen.

3. Hebt U gezien welke kleding de oudste zoon voor zijn moeder heeft ingepakt?

3. Niet gezien welke kleding de oudste zoon heeft gepakt. Aandacht ging ook uit naar andere kinderen.

3-5. Ik ben tijdens het vervoer en na aankomst van de moeder niet in haar directe nabijheid geweest en kan over haar en haar contact met de collegae van de politie dan ook niets verklaren.

4. Heeft verzoekster tijdens haar verblijf op het politiebureau of tijdens het vervoer van haar woning naar het politiebureau of naar Schiphol nog aan u of aan een van de betrokken ambtenaren te kennen gegeven dat zij behoefte had aan een jas, schoeisel en/of sokken of iets dergelijks?

4b. Verzoekster heeft aangegeven dat aan haar later is beloofd, dat kousen en schoenen nog in de woning zouden worden opgehaald.

Wat is daarop uw reactie?

4a. Ben niet bij het vervoer geweest.

4b. Onbekend.

3-5. Ik ben tijdens het vervoer en na aankomst van de moeder niet in haar directe nabijheid geweest en kan over haar en haar contact met de collegae van de politie dan ook niets verklaren.

5. Wat is er precies tegen verzoekster gezegd om haar te kalmeren?

5. Onbekend.

3-5. Ik ben tijdens het vervoer en na aankomst van de moeder niet in haar directe nabijheid geweest en kan over haar en haar contact met de collegae van de politie dan ook niets verklaren.

6. De door de ombudsman aangegeven volgorde:

6. Volgorde klopt.

6. Ik ben pas naar binnen gegaan nadat de collegae van de politie de woning waren binnengetreden. Nadat mevrouw onenigheid kreeg met de collegae van politie werd mij verzocht om met de kinderen naar boven te gaan teneinde zich aan te kleden en voor eenieder kleding te verzamelen.

7. Is verzoekster te kennen gegeven dat zij geboeid zou worden vervoerd naar het politiebureau ter wille van haar eigen veiligheid, dan wel die van derden, indien zij zich zou blijven verzetten dan wel niet zou kalmeren?

Zo ja, door wie? en

Zo neen, waarom niet?

7. ja, door de politieman die de leiding had. Zijn naam is mij niet bekend.

7. Hierover kan ik mij niets herinneren.

8a. Hoewel (politie)ambtenaren hebben verzoekster vervoerd naar het politiebureau?

8b. In welk type voertuig is verzoekster vervoerd naar het politiebureau?

8c. Hoe ziet dit voertuig er uit? Is er een scheiding in het voertuig tussen de ruimte waarin verzoekster werd vervoerd en waar de bestuurder is gezeten?

8d. Had verzoekster zichzelf of de bestuurder van het voertuig dan wel een van de eventuele bijrijders kunnen verwonden tijdens het vervoer indien zij niet geboeid zou zijn geweest?

8a. Twee.

8b., c en d: Onbekend.

8. Aangezien ik hier niet bij ben geweest kan ik hierop niet antwoorden.

9. Kunt U commentaar geven op de mededeling van de advocaat van verzoekster, dat het moeilijk te begrijpen valt, dat de vreemdelingendienst enerzijds stelt dat verzoekster haar kind met het hoofd tegen de grond wilde slaan terwijl er anderszins wordt aangegeven dat de inschatting van de toestand van verzoekster destijds niet zodanig was dat interventie of consultatie van een (forensische) arts noodzakelijk was.

Er is geen letsel geconstateerd en mijns inziens is er dan geen noodzaak een arts te waarschuwen. Beslissing hieromtrent was echter niet aan mij.

9. Ik kan hierop geen commentaar geven omdat de moeder niet onder mijn verantwoording stond en ik mij niet met haar bemoeid heb.

10a. Was verzoekster bij aankomst op het bureau al rustig?

10b. Waarom is verzoekster op dat moment niet herenigd met al haar kinderen?

10c. Hoe uitte zich de non-coöperatieve houding van verzoekster?

10d. Heeft verzoekster die nacht gevraagd of al haar kinderen bij haar mochten zijn, en hoe vaak werd dat gevraagd?

10e. Heeft zij dit ook nog gevraagd nadat haar oudste zoon bij haar was toegelaten?

10f. Zo ja, waarom is dit toen niet toegestaan?

Onbekend.

10. Ik ben tijdens het vervoer en na aankomst van de moeder niet in haar directe nabijheid geweest en kan over haar en haar contact met de collegae van de politie dan ook niets verklaren. Later die nacht, vanaf het tijdstip van aankomst op bureau Roermond-Centrum tot overdracht op Schiphol, was ik niet meer aanwezig en ik kan op de vragen onder 10 dan ook geen antwoorden gegeven.

Achtergrond

1. Vreemdelingenwet 1994

Artikel 22:

“1. Vreemdelingen aan wie het niet krachtens een der bepalingen van artikel 8 - 10 is toegestaan in Nederland te verblijven, kunnen worden uitgezet.

2. Vreemdelingen die er zich op beroepen, dat zij door verwijdering uit Nederland genoopt zouden worden zich onmiddellijk te begeven naar een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep, worden niet uitgezet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister.

3. Vreemdelingen die er zich op beroepen, dat zij door verwijdering uit Nederland genoopt zouden worden zich onmiddellijk te begeven naar een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen dat zij zullen worden onderworpen aan foltering of aan een onmenselijke of vernederende behandeling of straf worden niet uitgezet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister.”

Artikel 25:

“Uitzetting blijft achterwege, indien de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland met het oog op zijn gezondheidstoestand of die van een zijner gezinsleden niet verantwoord is te achten.”

2. Vreemdelingencirculaire 1994

A6/2.2 Verwijdering van gezinsleden

"Indien het hoofd van een gezin uit Nederland moet worden verwijderd, geldt als algemene regel dat de tot zijn gezin behorende vreemdelingen aan wie het niet of niet langer krachtens een van de bepalingen van de artt. 8-10 Vw is toegestaan in Nederland te verblijven, zoveel mogelijk met het hoofd van het gezin verwijderd dienen te worden."

B7/3.5.2 Indiening van een asielaanvraag in een aanmeldcentrum

"Herhaalde asielaanvraag

Wanneer een asielzoeker opnieuw een aanvraag om toelating als vluchteling wil indienen, dient hij dit vooraf telefonisch kenbaar te maken bij het opvangcentrum in Ter Apel

(…)

In verband met de administratieve voorbereiding die met de herhaalde aanvraag samenhangt wordt door een medewerker van het opvangcentrum in Ter Apel met de asielzoeker afgesproken waar, wanneer en hoe laat hij zijn herhaalde aanvraag om toelating als vluchteling kan komen indienen. Deze afspraken worden gemaakt voor AC Rijsbergen, AC Zevenaar of het opvangcentrum in Ter Apel."

B7/3.3.1 Eerste aanmelding

"Indien het een eerste asielaanvraag betreft verwijst de Vreemdelingendienst hem - afhankelijk van de politieregio - naar de volgende locaties:

(…)

b. Politieregio's die de asielzoeker(s) naar het AC Zevenaar (IND regio Midden) doorzenden:

(…)

- Kennemerland

(…)

2. De vreemdelingendienst geeft de vreemdeling een vervoersbewijs naar het betreffende Aanmeldcentrum mee.

Trein- en buskaartjes hiervoor kunnen verkregen worden bij:

(…)

NB:

De Koninklijke marechaussee verkrijgt de vervoersbewijzen via een lokale vreemdelingendienst."

3. Aanleggen van handboeien

3.1. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht art. 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen.

Art. 15, lid 4 van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming.

Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.

3.2. Ambtsinstructie voor de Politie, de Koninklijke Marechaussee en de Buitengewoon Opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994, Stb. 275, gewijzigd bij Besluit van 28 mei 1998, Stb. 340)

Artikel 22:

"1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.

2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."

3.3. In art. 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.

3.4. In art. 23 van de Ambtsinstructie is opgenomen dat de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien tijdens het vervoer, dit onverwijld schriftelijk aan een meerdere moet melden, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid.

Instantie: Vreemdelingendienst van regiopolitie Limburg-Noord

Klacht:

Verzoekster en haar vier minderjarige kinderen gescheiden van echtgenoot, respectievelijk vader, uit Nederland verwijderd en vervolgens dezelfde dag weer teruggebracht; verzoekster meegenomen zonder sokken en schoenen, verzoekster geboeid, op politiebureau gescheiden van haar kinderen ingesloten.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Vreemdelingendienst van regiopolitie Limburg-Noord

Klacht:

Verzoekster meegenomen zonder jas.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Verzoekster en minderjarige kinderen zonder echtgenoot uit Nederland verwijderd en vervolgens dezelfde dag weer naar Nederland teruggebracht.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Koninklijke Marechaussee

Klacht:

Verzoekster en haar kinderen na terugkeer op Schiphol aan hun lot overgelaten.

Oordeel:

Niet gegrond