2002/155

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat gerechtsdeurwaarder X te Y onvoldoende actie heeft ondernomen ter uitvoering van het vonnis van 22 september 1999 van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht in een civiele procedure waarbij verzoeker als eisende partij is opgetreden.

Ook klaagt verzoeker erover dat een medewerker van gerechtsdeurwaarder X hem in mei 2000 heeft meegedeeld dat de incassoprocedure was gestaakt in verband met de emigratie van de veroordeelde partij in februari 2000, terwijl verzoeker in maart 2000 nog was meegedeeld dat de zaak nog in behandeling was.

Beoordeling

ALGEMEEN

Op 22 september 1999 wees de arrondissementsrechtbank te Dordrecht vonnis in een door verzoeker tegen Q aangespannen civiele procedure. Ingevolge deze uitspraak moest Q een bedrag van ruim veertig duizend gulden voldoen aan verzoeker.

Verzoekers raadsman heeft gerechtsdeurwaarder X ingeschakeld voor de betekening van het vonnis en voor eventueel te nemen executiemaatregelen.

Eind maart 2000 heeft verzoeker rechtstreeks telefonisch contact gehad met een medewerker van het deurwaarderskantoor om te informeren naar de actuele stand van zaken. Hem werd toen meegedeeld dat Q op dat moment stond ingeschreven bij het Leger des Heils en dat de zaak pas weer verder in behandeling zou worden genomen als Q weer een eigen adres zou hebben.

Medio april 2000 heeft de gerechtsdeurwaarder geconstateerd dat Q op 24 februari 2000 wegens emigratie was uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Bij brief van 3 mei 2000 bracht de deurwaarder verzoekers raadsman hiervan op de hoogte.

I ten aanzien van de ondernomen actie

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat gerechtsdeurwaarder X onvoldoende actie heeft ondernomen ter uitvoering van het vonnis van 22 september 1999 van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht.

2. In reactie op dit klachtonderdeel heeft de directie van het deurwaarderskantoor aangegeven dat verzoekers raadsman op 27 oktober 1999 opdracht had gegeven over te gaan tot betekening van het vonnis van 22 september 1999 van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht en, zonodig, tot het treffen van executiemaatregelen tegen de veroordeelde Q.

Op dat moment was het de deurwaarder bekend dat van Q slechts een briefadres, maar geen feitelijke woon- of verblijfplaats bekend was. Om die reden was het niet mogelijk het vonnis in persoon aan Q uit te reiken. Een op 6 januari 2000 bij de GBA uitgevoerde adresverificatie wees uit dat die situatie op dat moment ongewijzigd was.

Op 14 april 2000 heeft opnieuw adresverificatie plaatsgevonden. Hieruit bleek dat Q vanaf 24 februari 2000 stond geregistreerd als geëmigreerd met onbekende bestemming.

3. Het was gerechtsdeurwaarder X na een adresverificatie op 19 oktober 1999 bekend dat van Q slechts een briefadres bekend was, maar geen feitelijke woon- of verblijfplaats. Na de opdracht op 27 oktober 1999 van verzoekers raadsman tot betekening van het vonnis heeft gerechtsdeurwaarder X op 6 januari 2000 opnieuw een adresverificatie uitgevoerd, waaruit bleek dat de situatie op dat moment nog ongewijzigd was. Bij adresverificatie op 14 april 2000 bleek dat Q vanaf 24 februari 2000 stond geregistreerd als geëmigreerd met onbekende bestemming.

Hoewel de adresverificaties met grote tussenpozen hebben plaatsgevonden, ziet de Nationale ombudsman hierin - gezien de bijzondere adressituatie van debiteur Q (briefadres) - onvoldoende grond om te oordelen dat gerechtsdeurwaarder X zich niet voldoende heeft ingespannen om het vonnis van 22 september 1999 van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht feitelijk te kunnen uitreiken aan Q, ook al was een meer actieve houding denkbaar geweest.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Wel merkt de Nationale ombudsman ten overvloede op dat het beter geweest zou zijn dat gerechtsdeurwaarder X verzoekers raadsman bij aanvaarding van de opdracht zou hebben gemeld dat hem bekend was dat debiteur Q slechts over een briefadres beschikte. Ook acht de Nationale ombudsman het niet juist dat gerechtsdeurwaarder X ook nadien geen contact heeft gezocht met verzoekers raadsman om hem op de hoogte te stellen van de geconstateerde situatie.

II ten aanzien van de verstrekte informatie

1. Ook klaagt verzoeker erover dat een medewerker van gerechtsdeurwaarder X hem in mei 2000 heeft meegedeeld dat de incassoprocedure was gestaakt in verband met de emigratie van de veroordeelde partij in februari 2000, terwijl verzoeker in maart 2000 nog was meegedeeld dat de zaak nog in behandeling was.

2. De deurwaarder heeft hierover opgemerkt dat in maart 2000 nog niet bekend was dat Q was geëmigreerd, en dat derhalve op dat moment de zaak nog in behandeling was.

3. Hoewel dit standpunt strikt genomen juist is, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de informatieverstrekking van gerechtsdeurwaarder X aan verzoekers gemachtigde maar ook aan verzoeker zelf in het algemeen onvoldoende is geweest.

Bij brief van 27 juli 2000 (zie hiervoor, onder A.2.2.), stelde verzoeker gerechtsdeurwaarder X een aantal vragen over de manier waarop de deurwaarder zich voor hem had ingespannen.

Gerechtsdeurwaarder X heeft deze brief niet beantwoord. Wel heeft de deurwaarder begin augustus 2000 een korte brief gestuurd aan de gemachtigde van verzoeker, waarin hij aangaf verzoekers brief van 27 juli 2000 als uiterst merkwaardig te beschouwen, en waarin hij de gemachtigde verzocht verzoeker te berichten dat hij, de gemachtigde, zich niet kon verenigen met de brief van 27 juli 2000.

De gemachtigde van verzoeker heeft gerechtsdeurwaarder X daarop op 25 augustus 2000 schriftelijk laten weten dat verzoeker terecht vragen heeft gesteld en dat naar zijn mening de deurwaarder de gestelde vragen normaal zou moeten beantwoorden.

In haar nadere reactie van 30 mei 2001 aan de Nationale ombudsman heeft de directie van gerechtsdeurwaarderskantoor X hierover opgemerkt dat men nog niet was toegekomen aan beantwoording van de brief van verzoekers gemachtigde van 25 augustus 2000, toen gerechtsdeurwaarder X werd geconfronteerd met de op 31 oktober 2000 bij de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders ingediende klacht van verzoeker.

Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat bestuursorganen, waaronder in dit geval ook gerechtsdeurwaarder X moet worden gerekend, aan hen gerichte brieven afhandelen binnen een redelijke termijn. Indien directe afhandeling niet mogelijk is, behoort de betrokkene binnen twee à drie weken een behandelingsbericht te ontvangen, met informatie over de reden waarom directe afhandeling niet mogelijk is en over de tijd die naar verwachting nog met de afhandeling zal zijn gemoeid. Dit bericht zal tevens gegevens moeten bevatten die hem in staat stellen om direct toegang te krijgen tot de afdeling of medewerker die zich met de behandeling van zijn brief bezighoudt.

Als naderhand blijkt dat de behandeling langer gaat duren dan in het behandelingsbericht was aangegeven, behoort de betrokkene daarover, door middel van een tussenbericht, tijdig te worden geïnformeerd. In dit tussenbericht dient de reden van de ontstane vertraging te worden vermeld en dient een nieuwe termijn te worden genoemd waarbinnen afhandeling naar verwachting zal plaatsvinden. Indien het noemen van zo'n nieuwe termijn niet mogelijk is, moet dit worden meegedeeld en uitgelegd.

De hiervoor geformuleerde uitgangspunten met betrekking tot informatieverstrekking dienen zeker te gelden voor tussentijds gedane verzoeken om informatie indien die informatie (nog) niet eigener beweging door het betreffende bestuursorgaan is verstrekt.

Het is niet juist dat gerechtsdeurwaarder X de brief van 25 augustus 2000 van verzoekers gemachtigde gedurende de genoemde termijn onbeantwoord heeft gelaten.

Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

4. Voorts oordeelt de Nationale ombudsman dat gerechtsdeurwaarder X niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de op 27 juli 2000 door verzoeker gestelde vragen door de gemachtigde van verzoeker moesten worden beantwoord.

Gerechtsdeurwaarder X heeft gesteld uitsluitend een contractuele relatie te hebben gehad met verzoekers gemachtigde en niet met verzoeker zelf. Wat hiervan ook mag zijn, gerechtsdeurwaarder X heeft die contractuele relatie beëindigd bij brief van 3 mei 2000. Op het moment dat gerechtsdeurwaarder X werd geconfronteerd met de gestelde vragen, eind juli of begin augustus 2000, was niet langer sprake van een contractuele relatie met de gemachtigde. Het is dan ook niet juist dat gerechtsdeurwaarder X beantwoording van de gestelde vragen heeft willen overlaten aan de gemachtigde.

Ook is niet juist dat de gestelde vragen, na de reactie van de gemachtigde van 25 augustus 2000, pas op 22 november 2000 in het kader van de klachtprocedure bij de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders inhoudelijk werden beantwoord.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

5. Ten overvloede wordt het volgende opgemerkt.

In zijn brief van 27 juli 2000 aan gerechtsdeurwaarder X heeft verzoeker enkele suggesties gedaan voor het alsnog geïnd krijgen van zijn vordering op Q. Hoewel het in ons land geldende stelsel voor de tenuitvoerlegging van (civiele) vonnissen wellicht onvoldoende aanknopingspunten biedt voor praktische uitvoering van de gedane suggesties, heeft de Nationale ombudsman zich gestoord aan de manier waarop gerechtsdeurwaarder X zich heeft uitgelaten over verzoekers opstelling.

Een meer professionele benadering ten opzichte van de door verzoeker gedane voorstellen had er mogelijk toe geleid dat verzoeker meer begrip zou hebben gekregen voor de complexe situatie waarmee de deurwaarder was geconfronteerd. Het voeren van klachtprocedures had dan ook mogelijk achterwege kunnen blijven.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van gerechtsdeurwaarder X is niet gegrond ten aanzien van de ondernomen actie, en gegrond ten aanzien van de verstrekte informatie.

Onderzoek

Op 4 december 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Meppel, met een klacht over een gedraging van gerechtsdeurwaarder X te Y.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de directie van gerechtsdeurwaarderskantoor X verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de directie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De directie van gerechtsdeurwaarderskantoor X deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker heeft bij de arrondissementsrechtbank te Dordrecht een civiele procedure aangespannen tegen Q.

Bij vonnis van 22 september 1999 veroordeelde de rechter Q tot betaling aan verzoeker van een bedrag van ruim veertig duizend gulden.

Verzoekers raadsman heeft voor de betekening van het vonnis en voor eventueel te nemen executiemaatregelen op 27 oktober 1999 gerechtsdeurwaarder X ingeschakeld.

De gerechtsdeurwaarder heeft medio april 2000 geconstateerd dat Q op 24 februari 2000 wegens emigratie was uitgeschreven uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA).

2.1 Bij brief van 3 mei 2000 bracht de deurwaarder verzoekers raadsman hiervan als volgt op de hoogte:

"In opgemelde zaak kunnen wij u het volgende mededelen.

Uit een door ons genomen informatie bij het bevolkingsregister is gebleken dat betrokkene met ingang van 24 februari jl. is uitgeschreven wegens emigratie onbekend waarheen.

Gezien het bovenstaande rest ons niets anders dan over te gaan tot sluiting van het dossier.

Het spijt ons u niet beter te kunnen berichten.”

2.2. Bij brief van 27 juli 2000 richtte verzoeker zich rechtstreeks tot gerechtsdeurwaarder X. In deze brief deelde hij onder meer het volgende mee:

"Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 3 mei 2000 zijn bij mij nogal wat vragen gerezen. Ik heb dit met mijn advocaat besproken en naar aanleiding van dit gesprek is besloten dat ik u persoonlijk benader met het volgende:

Hoe is het mogelijk dat ik in mei van u bericht krijg, waaruit blijkt dat de heer Q al op 24 februari 2000 is uitgeschreven uit het bevolkingsregister in verband met emigratie, terwijl ik eind maart 2000 nog telefonisch contact heb gehad met uw kantoor betreffende de actuele stand van zaken, waarbij mij verteld werd dat de heer Q op dat moment stond ingeschreven bij het Leger des Heils en dat de zaak pas weer verder in behandeling werd genomen als de heer Q weer een eigen adres zou hebben?

Is het niet zo dat bij een emigratie bij een aantal instanties de nodige formaliteiten afgehandeld moeten worden, ik denk hierbij bijvoorbeeld aan een verblijfsvergunning en/of een werkvergunning voor het desbetreffende land, en dat deze instanties op hun beurt weer informatie over de aanvrager inwinnen bij de Nederlandse autoriteiten, bijvoorbeeld justitie en dat u via deze weg al veel eerder op de hoogte had kunnen zijn van de plannen van de heer Q.

Het gehele procesverloop gelezen hebbende had u kunnen weten dat de heer Q meerdere malen getracht heeft zijn verantwoordelijkheid in deze te ontlopen en had u er dus rekening mee kunnen houden dat hij dat nu weer zou proberen. Waarom is er door u, om dit te voorkomen, geen beslag gelegd op het identiteitsbewijs van de heer Q, zodat het hem onmogelijk werd gemaakt het land te verlaten?

Uit de stukken die u mij heeft toegezonden blijkt dat bij u niet bekend is waarheen de heer Q geëmigreerd is. Verder blijkt uit de stukken dat de ouders van de heer Q nog wel in Nederland wonen. Gezien de geboortedata van de ouders (zou; N.o) mogen worden verondersteld dat een van hen zoniet allebei nog in leven zijn. Normaal gesproken mag er vanuit worden gegaan dat zij op de hoogte zijn van de verblijfplaats van hun zoon, de heer Q, en zullen zij deze informatie ook aan u moeten geven als u daarom vraagt, al was het alleen maar om te voorkomen dat hun belemmering van de rechtsgang verweten kan worden.

Een emigratie kost geld. Is dit geld afkomstig van een rekening die op naam stond van de heer Q, waarom bent u dan niet bij machte geweest deze rekening te achterhalen om zo beslag te leggen op de tegoeden van de heer Q?

Ten tijde dat de koopovereenkomst tussen mij en de heer Q werd gesloten was hij

gehuwd. Na de stukken gelezen te hebben mag er vanuit worden gegaan dat het hier een huwelijk in algehele gemeenschap van goederen betrof. Dit betekent dat de echtgenote van de heer Q in deze ook tenminste voor de helft aansprakelijk is. Waarom is er derhalve door u niet geprobeerd om te kijken of zij ook bezittingen heeft of tegoeden bij de bank waar eventueel beslag op gelegd kon worden?

Want ondanks het feit dat dit huwelijk al in 1998 is ontbonden, blijkt uit de stukken ook dat de voormalig echtgenote van de heer Q op precies dezelfde datum is uitgeschreven en is vertrokken met dezelfde bestemming als de heer Q.

Hieruit maak ik op dat zij ondanks de scheiding nog steeds als levenspartners aangemerkt kunnen worden en de scheiding mijns inziens met voorbedachten rade is aangevraagd.

Al deze vragen gelezen hebbende zult u zich inmiddels al wel realiseren dat ik niet content ben met de afhandeling van deze zaak en weiger mij neer te leggen bij de nu ontstane situatie. Ik zou u derhalve ook willen vragen mij zo spoedig mogelijk een reactie op dit schrijven te doen toekomen, zodat ik mij, in overleg met mijn advocaat, kan beraden over de beste te nemen volgende stap in deze, mijns inziens, al veel te lang durende zaak."

2.3. In reactie op verzoekers brief van 27 juli 2000 deelde een medewerker van gerechtsdeurwaarder X de raadsman van verzoeker bij brief van 8 augustus 2000 het volgende mee:

"Opgemelde zaak heb ik met u op 4 mei 2000 afgerekend nu debiteur is uitgeschreven wegens emigratie onbekend waarheen.

Van de zijde van uw cliënt ontving ik een wel uiterst merkwaardig schrijven d.d. 27 juli 2000 (…).

Ik neem aan dat u zich met de inhoud daarvan niet kunt verenigen en u uw cliënt zulks wel rechtstreeks wilt berichten."

2.4. In reactie hierop deelde de raadsman de deurwaarder op 25 augustus 2000 schriftelijk mee dat de door zijn cliënt gestelde vragen terecht zijn gesteld en dat een normaal antwoord mogelijk zou moeten zijn.

3. Bij brief van 31 oktober 2000 diende verzoeker een klacht in bij de Koninklijke Vereniging van Gerechtdeurwaarders over gerechtsdeurwaarder X. Hierin deelde verzoeker onder meer het volgende mee:

"Hierbij richt ik mij tot u met een klacht over deurwaarder X te Y.

Eind oktober 1999 heeft bovenstaande deurwaarder van mijn advocaat (…) opdracht gekregen over te gaan tot incassomaatregelen bij de tegenpartij, de heer Q, voor een bedrag ter hoogte van ƒ 41.166,91. Dit als gevolg van een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht, gedateerd 22 september 1999.

Medio maart 2000 heb ik zelf telefonisch contact opgenomen met bovengenoemde

deurwaarder om te informeren naar de vorderingen van de incassomaatregelen.

Hierbij werd mij verteld dat de zaak nog volop in behandeling was.

Vervolgens kreeg ik begin mei, via mijn advocaat, bericht van de deurwaarder dat de heer Q al in februari 2000 is geëmigreerd met onbekende bestemming en dat de zaak hiermee, wat hen betreft, was afgesloten.

In reactie heb ik de deurwaarder een aangetekend schrijven doen toekomen waarin ik duidelijk heb laten blijken niet tevreden te zijn met de wijze waarop deze hele zaak door hen is behandeld en afgewerkt. (…). Ik heb tot nu toe nooit enige reactie op dit schrijven, in welke toonaard dan ook, mogen ontvangen.

Mijns inziens is de nu ontstane situatie te wijten aan de incompetentie van de deurwaarder in deze zaak, welke voorkomen had kunnen worden door slagvaardiger en alerter op te treden. Ik houd de genoemde deurwaarder dan ook geheel verantwoordelijk voor het feit dat ik tot nu toe nog steeds niets van mijn geld heb weergezien - let wel het gaat hier om een bedrag van ruim veertigduizend Nederlandse guldens - wat voor mij persoonlijk bijna gelijk staat aan een heel jaarinkomen."

4. Naar aanleiding van de door verzoeker bij de Koninklijke Vereniging van Gerechtdeurwaarders ingediende klacht, diende gerechtsdeurwaarder X op 22 november 2000 onderstaand verweerschrift in.

"Inzake opgemeld treft U navolgend mijn verweer aan m.b.t. de door de heer K. bij U ingediende klacht.

Op 27 oktober 1999 werd mij door de raadsman van de heer K. verzocht tot betekening en zo nodig tot het nemen van executiemaatregelen over te gaan.

Dhr. Q - hierna te noemen debiteur - was en is mij echter ambtshalve zeer bekend. In het verleden ben ik debiteur regelmatig ambtshalve tegengekomen in Y (alwaar hij voorheen woonachtig was) en Heinenoord, gemeente Binnenmaas, alwaar hij een onderneming heeft gehad die zich bezighield met de verkoop van tweedehands Porsches. Deze activiteiten zijn reeds jaren geleden gestaakt. In mei 1998 is debiteur gaan wonen in Dordrecht. Op 29 september 1998 is debiteur gescheiden van zijn vrouw.

Ik heb van mensen uit de autobranche in de Hoeksche Waard (debiteur was als gezegd met zijn onderneming gevestigd in Heinenoord, gemeente Binnenmaas, en als zodanig gevestigd in de Hoeksche Waard) vernomen dat debiteur gezocht wordt/werd door de onderwereld en hij thans zwervende is om aan zijn `lot' te ontkomen. De naam Rusland is hierbij diverse keren gevallen.

Op het moment van de opdracht (27 oktober 1999) was debiteur ingeschreven (briefadres!) op het adres D.weg te Dordrecht. Ook dit adres is mij ambtshalve bekend. Het betreft hier een opvangtehuis van zwervenden (…). Er is op dit adres feitelijk niemand woonachtig, echter men laat zich hier dikwijls inschrijven om een briefadres te hebben.

Voordat debiteur zich heeft laten inschrijven op het adres D.weg te Dordrecht was hij woonachtig op het adres S.weg te Dordrecht. Ook dit adres heb ik meerdere keren bezocht i.v.m. een andere te mijnen kantore ten laste van debiteur lopende kwestie. Nimmer mocht ik hem hier aantreffen. Voordat debiteur zich van dit adres heeft laten uitschrijven naar het adres D.weg te Dordrecht heeft het pand S.weg te Dordrecht maanden leeg gestaan. Meerdere keren heb ik aan dit adres vergeefs getracht beslag op de roerende zaken te leggen. Als gezegd, debiteur was er nooit, terwijl het pand - het zij eveneens herhaald - op een gegeven moment zelfs maanden leeg stond en debiteur hier volgens een buurvrouw ook nooit meer kwam.

Gezien vorenstaande staat naar mijn mening vast dat debiteur mij ambtshalve zeer wel bekend was en ik op het moment van ontvangst van de opdracht het vonnis bij gebrek aan een feitelijk adres niet kon betekenen (behalve middels een openbaar exploot, doch dit was gezien mijn ervaringen en wetenschap als voormeld uit kostentechnisch oogpunt volstrekt onverantwoord!) laat staan executeren. Afgewacht diende te worden totdat debiteur zich liet inschrijven op zijn feitelijk adres. Regelmatig informeerde ik daarnaar (ook in de andere te mijnen kantore lopende kwestie) middels een GBA-info.

Middels een door mij genomen GBA-info op 14 april 2000 (…) bleek dat debiteur per 24 februari 2000 was uitgeschreven wegens emigratie, land waarnaar vertrokken: onbekend. Mij restte helaas niet anders dan het dossier te sluiten met mijn opdrachtgever. Aldus is geschied op 4 mei 2000.

Thans kom ik toe aan de inhoudelijke behandeling van de klacht/brief van de heer K. aan U gericht d.d. 31 oktober 2000 met bijlage.

Het bevreemdt de heer K. dat hij medio maart 2000 van mijn kantoor te horen kreeg dat de zaak nog in behandeling was (er is absoluut niet gesproken over 'volop in behandeling', omdat gezien bovenstaande afgewacht diende te worden of debiteur zich op zijn werkelijk adres liet inschrijven en aldus het dossier werd geobserveerd) en hij begin mei 2000 van zijn advocaat te horen kreeg dat debiteur in februari 2000 was geëmigreerd met onbekende bestemming. Allereerst zij vermeld dat de heer K. desgevraagd onverplicht rechtstreeks inlichtingen heeft ontvangen van mijn kantoor hoewel hij niet mijn opdrachtgever was. Voorts is zijn bevreemding heel eenvoudig te weerleggen, nl. de GBA-info dateert van 14-4-2000 en daarin is vermeld dat debiteur per 24-2-2000 was uitgeschreven wegens emigratie onbekend waarheen.

Op het schrijven van de heer K. d.d. 27 juli 2000 (…) heb ik wel zeker gereageerd doch uiteraard via mijn opdrachtgever, zijnde de advocaat van de heer K. (…)

Beslag op identiteitsbewijs:

dit was niet mogelijk omdat debiteur volstrekt spoorloos was.

Informatie bij ouders debiteur:

uiteraard kan en mag een gerechtsdeurwaarder voor de executie van een titel niet informeren bij de ouders van een debiteur. Dit zou wel een klachtwaardige handeling zijn.

Bankrekening van debiteur:

het is mij niet bekend waar debiteur bankiert zodat alleen om deze reden al beslaglegging onder de bankrelatie niet mogelijk was. Er wordt ook nooit een verhaalsinformatie genomen indien debiteur spoorloos is. Dit is zinloos, omdat ook een verhaalsinformatiebureau zal vastlopen op een postadres.

Executie ten laste van de ex-echtgenote van debiteur:

Debiteur is reeds in september 1998 gescheiden. De titel is gewezen ten laste van debiteur en niet ten laste van zijn voormalige echtgenote. Executie ten laste van de ex-echtgenote is dan ook juridisch volstrekt onmogelijk.

Overigens ben ik van mening dat de raadsman van de heer K. al de gerezen vragen bij de heer K., welke alle juridisch geen enkel hout snijden, had moeten beantwoorden. De vragen zijn voortgekomen van een cliënt met een heel duidelijk gemis aan enige juridische kennis. De raadsman had zijn cliënt dan ook zelf e.e.a. moeten duidelijk maken en niet de gerechtsdeurwaarder hiermede ten onrechte moeten belasten. Is dit soms gedaan uit kostentechnisch oogpunt?

Resumerend ben ik van mening dat ik al het mogelijke heb gedaan aan de executieopdracht wel en deugdelijk gehoor te geven, doch dat dit helaas bij gebrek aan een adres van debiteur (zelfs geen bekende verblijfplaats van debiteur) volstrekt onmogelijk was. De vragen van de heer K. als vervat in zijn schrijven d.d. 27 juli 2000 zijn misschien wel begrijpelijk vanuit zijn optiek doch missen juridisch elke rechtsgrond.

Ik verzoek U beleefd de klacht van de heer K. dan ook als ongegrond te verklaren."

5. Op 21 december 2000 oordeelde de klachtencommissie van de Koninklijke Vereniging van Gerechtdeurwaarders onder meer als volgt over de klacht.

"U stelt, dat de ontstane situatie te wijten is aan de incompetentie van de deurwaarder in deze zaak, zomede dat deze situatie voorkomen had kunnen worden door slagvaardiger en alerter optreden van de deurwaarder. Op grond daarvan houdt u de deurwaarder dan ook geheel verantwoordelijk.

Aan de hand van hetgeen over en weer naar voren is gebracht zou onze Klachtencommissie haar oordeel omtrent uw hiervoor vermeld standpunt kunnen geven. De Klachtencommissie zal zich daarvan onthouden, nu het hier een standpunt betreft waaraan, juist zijnde, financiële gevolgen voor beklaagde kunnen zijn verbonden. Onze Klachtencommissie is niet bevoegd een oordeel te vellen omtrent die eventuele financiële gevolgen. Enkel de daartoe bij de wet aangewezen rechter mag daaromtrent oordelen. Die rechter zal dan tevens moeten beoordelen of uw standpunt juist is en zo ja, welke gevolgen daaraan verbonden kunnen worden.

Wij adviseren u dan ook met betrekking tot uw hiervoor bedoeld standpunt advies in te winnen bij een ter zake deskundige. Het is van belang, alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter hand te stellen aan de eventueel door u te raadplegen deskundige.

Verder ingaande op uw klacht, staat vast, gelet op hetgeen over en weer naar voren gebracht, dat er met betrekking tot het door u bedoelde vonnis een opdracht aan beklaagde is verstrekt door uw raadsman. Dat brengt mede, dat beklaagde was gehouden ter zake die opdracht, zo nodig in overleg met zijn opdrachtgever, te weten uw raadsman, te handelen als bij die opdracht bedoeld. Voorts om zijn opdrachtgever, uw raadsman, zo nodig en desgewenst, van de gang van zaken op de hoogte te houden. Het zou beklaagde zelfs kwalijk genomen kunnen worden, indien hij zich rechtstreeks tot u zou hebben gewend.

Uit het schrijven van beklaagde d.d. 22 november 2000 blijkt dat hij u niet rechtstreeks geantwoord heeft op uw schrijven d.d. 27 juli 2000 doch zich heeft gewend tot uw raadsman. Wellicht was het juist geweest dat beklaagde u had meegedeeld dat u zich tot uw raadsman diende te wenden. Echter, gelet op de inhoud van het schrijven van beklaagde d.d. 8 augustus 2000 aan uw raadsman, mocht beklaagde aannemen, dat uw raadsman zich rechtstreeks tot u zou wenden. Dit temeer, nu door u niet werd herinnerd aan uw gemeld schrijven d.d. 8 augustus 2000 en beklaagde eerst uit uw klacht d.d. 31 oktober 2000 moet vernemen, dat u geen reactie op uw schrijven d.d. 8 augustus 2000 heeft ontvangen.

Hoewel geheel onverplicht en niet gebruikelijk, heeft beklaagde bij zijn gemeld schrijven d.d. 22 november 2000 uw vragen beantwoord. Nogmaals, mocht u omtrent de beantwoording van die vragen iets niet duidelijk zijn, dan dient u zich daartoe tot uw raadsman te wenden. Vanzelfsprekend staat het u volkomen vrij elders deskundig advies daaromtrent in te winnen. Ook hier is het gewenst, teneinde een zo juist mogelijk advies te krijgen, dat u alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter hand stelt aan degenen, die u advies vraagt. Niet uitgesloten moet worden geacht dat degene aan wie u advies vraagt u zal verzoeken, alvorens op uw adviesaanvraag in te gaan, aan te tonen dat u met uw raadsman heeft afgerekend en aan deze niets meer is verschuldigd.

Al het vorenstaande brengt mede, dat wij uw klacht voor zover die het niet beantwoorden van uw schrijven d.d. 27 juli 2000 betreft, ongegrond moeten verklaren."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat - samengevat - weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt van gerechtsdeurwaarder X

1. In reactie op verzoekers klacht deelde de directie van gerechtsdeurwaarder X de Nationale ombudsman op 6 maart 2001 mee verzoekers klacht ongegrond te achten. Omdat de bij de Nationale ombudsman ingediende klacht identiek is aan de door verzoeker bij de Koninklijke Vereniging van Gerechtdeurwaarders ingediende klacht, verwees de directie voor de onderbouwing van haar standpunt naar het verweerschrift van 22 november 2000 (zie hiervoor onder A.5). De directie voerde verder het volgende aan:

"Met nadruk wil ik stellen dat de raadsman van dhr. K. mij nimmer!! naar de stand van zaken heeft gevraagd hetgeen zeer wel gebruikelijk is. Indien deze raadsman zulks wel had gedaan had ik hem direct van de problematiek van dhr. Q op de hoogte kunnen brengen. Deze raadsman had dan op zijn beurt zijn cliënt dhr. K. kunnen informeren. Overigens had dit totaal niets uitgehaald wat betreft het incasso c.q. executieresultaat nu dhr. Q totaal spoorloos was.

Waar dhr. K. stelt dat een medewerker van mijn kantoor desgevraagd in maart 2000 telefonisch aan dhr. K. medegedeeld zou hebben dat de zaak nog in behandeling was deel ik U mede dat hoewel juist (immers, het dossier werd door mij nauwkeurig geobserveerd t.a.v. een eventuele verandering van het adres van dhr. Q, zie verweerschrift aan KVG) mijn medewerkers zich niets van een gesprek met dhr. K. kunnen herinneren en van alle relevante telefoongesprekken aantekeningen in de dossiers gemaakt worden. Ook aantekeningen van een telefoongesprek met dhr. K. ontbreken.

Ik verzoek U de klacht van de heer K. ongegrond te verklaren."

2. Bij de brief van de directie van 6 maart 2001 waren als bijlagen gevoegd onder meer de brief van 3 mei 2000 van gerechtsdeurwaarder X (zie hiervoor onder A.2.1.), verzoekers brief van 27 juli 2000 (zie hiervoor onder A.2.2.), de brief van 8 augustus 2000 van gerechtsdeurwaarder X aan verzoekers raadsman (zie hiervoor onder A.2.3.) en diens reactie daarop van 25 augustus 2000 (zie hiervoor onder A.2.4.).

D. Reactie verzoeker

In reactie op het standpunt van de directie liet verzoeker bij brief van 14 maart 2001 onder meer het volgende weten:

"De deurwaarder stelt (…) dat de door mij ingediende klacht bij de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders ongegrond is verklaard. Dit is maar ten dele waar. De klachtencommissie van deze vereniging heeft maar een gedeelte van de klacht ongegrond verklaard en over de rest van de klacht gezegd hierover geen uitspraak te willen doen omdat hier dan financiële consequenties aan zouden zijn verbonden.

Verder gaat de deurwaarder in op het feit dat mijn toenmalige raadsman nooit heeft gevraagd naar de stand van zaken en dat dit wanneer dit wel zou zijn gebeurd niets had uitgehaald met betrekking tot het incasso c.q. executieresultaat en dat het inwinnen van deze informatie door mijn raadsman wel gebruikelijk is. Het is inderdaad zo dat mijn raadsman hier niet naar gevraagd heeft, ik heb eerder al aangegeven dat ik dit persoonlijk heb gedaan door telefonisch contact op te nemen met de deurwaarder. Dat het vragen naar de stand van zaken door mijn raadsman geen invloed zou hebben gehad op het resultaat waag ik te betwijfelen. Misschien was dit voor de deurwaarder wel een extra stimulans geweest.

Wat betreft het telefoongesprek tussen mij en een medewerker van de deurwaarder bevreemdt het mij dat deze nu in zoveel woorden probeert te ontkennen dat een dergelijk gesprek ooit heeft plaatsgevonden. In eerdere stukken is immers te lezen dat de deurwaarder stelt dat ik desgevraagd onverplicht inlichtingen van zijn kantoor heb ontvangen. Hiermee heeft hij mijns inziens al lang toegegeven dat een dergelijk telefoongesprek is gevoerd. Dat van dit gesprek geen aantekeningen zijn gemaakt bewijst naar mijn mening alleen maar dat er bij deze deurwaarder wel meer dingen niet gaan zoals ze zouden moeten gaan.

In het verweer van de deurwaarder probeert deze mijn bevreemding ten aanzien van de data te weerleggen; echter is hier mijns inziens niet in geslaagd. Feit blijft dat de deurwaarder in oktober 1999 van mijn raadsman opdracht heeft gekregen om tot betekening van het vonnis over te gaan en zonodig tot executiemaatregelen. Vervolgens heb ik persoonlijk in maart 2000 telefonisch te horen gekregen van het kantoor van de deurwaarder dat de zaak nog in behandeling was. Pas in mei 2000 kreeg ik toen het schrijven dat de tegenpartij al in februari van dat jaar was geëmigreerd en dat de zaak daarmee voor hen was afgedaan.

Resumerend blijf ik bij mijn klacht en standpunt dat door het niet slagvaardig en alert optreden van de deurwaarder, de tegenpartij ruimschoots de tijd heeft gekregen om zijn `emigratie' en dus zijn `verdwijning' voor te bereiden en uit te voeren. Als de deurwaarder in deze wel al zijn mogelijkheden en bevoegdheden had gebruikt had het mijns inziens voor de deurwaarder mogelijk moeten zijn de tegenpartij binnen niet al te lange tijd te lokaliseren en had het incasso van ruim veertigduizend gulden naar ieders tevredenheid afgewerkt kunnen worden.

Verder kan ik u nog zeggen blij verrast te zijn bij Uw schrijven een kopie aan te treffen van een brief van mijn raadsman aan de deurwaarder, waarin deze duidelijk stelt dat deze zich wel kan verenigen met de brief door mij gestuurd aan de deurwaarder waarin ik deze ook al een aantal vragen had gesteld over deze zaak en waarvan mijn raadsman heel duidelijk aan het adres van de deurwaarder stelt dat hij mij hier normaal op had kunnen antwoorden."

E. Reactie van de directie

1. Bij brief van 3 mei 2001 legde de substituut-ombudsman de directie van gerechtsdeurwaarder X de volgende vragen voor:

"1. In uw brief van 22 november 2000 heeft u onder meer te kennen gegeven dat het uitbrengen van een openbaar exploot uit kostentechnisch oogpunt volstrekt onverantwoord was.

Kunt u exact aangeven wat in dit geval de kosten zouden zijn geweest, en waarom het in dit geval maken van deze kosten volstrekt onverantwoord moet worden geacht?

Kunt u voorts aangeven voor wiens rekening dergelijke kosten uiteindelijk komen?

2. Heeft u na ontvangst van de brief van 25 augustus 2000 (…) op deze brief gereageerd? Indien schriftelijk is gereageerd, ontvang ik daar graag een kopie van. Indien mondeling is gereageerd, ontvang ik graag een verslag van dat gesprek."

2. Bij brief van 30 mei 2001 reageerde de directie als volgt:

"…Na meerdere keren de brief van verzoeker doorgelezen te hebben ben ik van mening dat verzoeker geen nieuwe stellingen heeft geponeerd. Alle onterechte 'grieven' van verzoeker zijn door mij ruimschoots in een eerder stadium aan U uiteengezet en weerlegd. Ik betwist dan ook de inhoud van voormelde brief (bedoeld is de onder D. weergegeven brief van 14 maart 2001 van verzoeker; N.o.) en persisteer bij mijn standpunten en stellingen eerder aan U kenbaar gemaakt.

Teneinde het vallen in herhaling te voorkomen zal ik mijn commentaar beperken tot de punten waarom door U expliciet is verzocht en het (vermeende) telefoongesprek tussen verzoeker en een medewerker van mijn kantoor.

1. kosten openbaar exploit:

Deze kosten bedragen ongeveer ƒ 1.000,-. Exact zijn deze kosten niet aan te geven omdat uiteraard de kosten van een gerechtelijke aankondiging in een landelijk dagblad (Telegraaf en/of Algemeen Dagblad) per aankondiging verschillen. Op basis van mijn ervaringen schat ik in dat een bekendmaking van mijn exploit aan het Parket (ex art 4 Rv) (zie Achtergrond onder 1.; N.o.) in een landelijk dagblad ongeveer ƒ 1.000,- zou hebben gekost. Hier komen dan nog bij mijn kosten voor betekening van het exploit aan het Parket van ongeveer ƒ 100,-. Het betekenen van zo een exploit (met daarbij onlosmakelijk verbonden het plaatsen van een gerechtelijke aankondiging in een dagblad) zou absoluut uit kostentechnisch oogpunt onverantwoord zijn geweest omdat verzoeker door de betekening geen enkel voordeel!! behaald zou hebben en de kosten voor zijn rekening (als opdrachtgever!!) zouden zijn gekomen. Immers, na de formele betekening was er nog geen executie mogelijk geweest omdat enerzijds debiteur spoorloos was en anderzijds totaal geen verhaalsmogelijkheden bekend waren die het maken van kosten van een formele betekening gerechtvaardigd hadden.

2. brief Mr. P. (zijnde verzoekers gemachtigde; N.o.) d.d. 25 augustus 2000:

Hierop was door mij nog niet gereageerd op het moment dat verzoeker zijn klacht had ingediend bij U en de KVG. Overigens ben ik van mening dat iedere advocaat met ervaring in de executiepraktijk mijn mening deelt dat aan de door mij gegeven opdracht tot executie geen uitvoering gegeven kon worden om redenen door mij uitvoerig uiteengezet en dat de brief van verzoeker gedateerd 27 juli 2000 juridisch aan alle kanten 'rammelt'. Het was naar mijn mening juist de taak van Mr. P. geweest zijn cliënt e.e.a. uiteen te zetten en dat niet 'af te schuiven' op de gerechtsdeurwaarder omdat tussen mij en verzoeker geen enkele contractuele relatie bestond. Overigens heeft Mr. P. mij nimmer gerappelleerd aan zijn schrijven d.d. 25 augustus 2000 en lag zijn schrijven nog steeds op mijn bureau ter behandeling totdat ik werd geconfronteerd met de klachten. In het verlengde hiervan wil ik opmerken dat het niet reageren op voormelde brief volstrekt los staat van de klachtenformulering van verzoeker alsmede - en dit in het bijzonder - het resultaat van de executieopdracht!

3. (vermeend) telefoongesprek:

Het zij herhaald: mijn medewerkers kunnen zich niets van een gesprek met dhr. K. herinneren. Dhr. K. geeft ook totaal niet aan met wie hij heeft gesproken. In mijn schrijven van 22 november 2000 ben ik er echter maar vanuit gegaan dat er zo een gesprek wel heeft plaatsgevonden, doch in dit schrijven heb ik aangegeven: 'Voorts is zijn (lees: verzoeker) bevreemding eenvoudig te weerleggen, nl. de GBA-info dateert van 14 april 2000 en daarin is vermeld dat debiteur per 24-2-2000 was uitgeschreven wegens emigratie onbekend waarheen.' Anders gezegd: als!! het gesprek met verzoeker en een medewerker van mijn kantoor inderdaad heeft plaatsgevonden in maart 2000 klopt het dat op dat moment het dossier nog lopende was en in mei 2000 is gesloten omdat op 14 april 2000 (GBA-info) bekend werd dat Q per 24-2-2000 was uitgeschreven wegens emigratie onbekend waarheen.

Ik persisteer bij mijn standpunt dat de door verzoeker bij U ingediende klacht jegens mij elke rechtsgrond mist en mitsdien door U ongegrond dient te worden verklaard."

3. Op 15 februari 2002 wees de Nationale ombudsman de directie erop dat het op 8 februari 2001 gevraagde overzicht van uitgevoerde werkzaamheden niet, althans slechts summier, was gegeven. Gevraagd werd de desbetreffende vraag alsnog meer uitgebreid te beantwoorden.

4. In reactie op dit verzoek van de Nationale ombudsman deelde de directie van gerechtsdeurwaarder X bij brief van 27 februari 2002 onder meer het volgende mee:

"In mijn verweerschrift aan de Koninklijke Vereniging van gerechtsdeurwaarders d.d. 22 november 2000 (zie hiervoor onder A.5.; N.o.) heb ik aangegeven dat het mij ambtshalve bekend was dat op het moment van de opdracht (27 oktober 1999) debiteur slechts een briefadres!! (dus geen feitelijk adres waar exploten betekend kunnen worden) had.

Na de opdracht van 27 oktober 1999 kon ik ambtelijk dus niets ondernemen.

Bijgaand doe ik U toekomen een GBA-info d.d. 19 oktober 1999 waaruit blijkt dat debiteur Q op het moment van de opdracht (27 oktober 1999) een briefadres hanteerde.

Bijgaand doe ik U tevens toekomen een GBA-info d.d. 6 januari 2000 waaruit blijkt dat debiteur op dat moment nog steeds slechts een briefadres heeft.

Op 31 maart 2000 heb ik andermaal een GBA-info genomen. Deze aanvraag mislukte weshalve ik op 12 april 2000 nogmaals een GBA-info heb genomen. Daarop ontving ik op 14 april 2000 bijgaande GBA-info blijkens hetwelk debiteur per 24 februari 2000 was uitgeschreven wegens emigratie onbekend waarheen.

Kortom, behoudens het regelmatig nemen van GBA-info's heb ik niets in deze zaak ondernomen en kon!!!! ik ook ambtelijk niets ondernemen waar debiteur volstrekt spoorloos was.

Het zij herhaald, de raadsman van klager de heer K. (zijnde mijn opdrachtgever!) heeft mij nimmer naar de stand van zaken verzocht. Indien hij zulks had gedaan had hij van mij vernomen omtrent de problematiek van het 'briefadres' en had hij op zijn beurt klager kunnen berichten. Overigens had dit aan het resultaat van de executieopdracht totaal geen wijziging gebracht!!

Achteraf was het misschien beter geweest deze opdracht direct terug te geven aan de raadsman van klager K. nu debiteur spoorloos was. Echter ik heb gemeend zulks niet te moeten doen (immers, alsdan had klager 100% zekerheid dat hij niets zou ontvangen) en wel een dossier aan te leggen (doch geen onnodige en geen verhaalbare kosten te maken!) zodat wanneer ik op enig moment debiteur zou traceren ik direct kon 'toeslaan'."

Achtergrond

1. Tot en met 31 december 2001 luidde artikel 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voor zover hier van belang, als volgt:

"De dagvaardingen en alle andere exploiten zullen gedaan worden op de wijze als volgt:

(…)

7°. Ten aanzien van hen, die geen bekende woonplaats in Nederland hebben, ter plaatse van hun werkelijk verblijf.

Indien de woonplaats en het werkelijk verblijf onbekend zijn, (…) aan de persoon of in het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waarvoor de zaak moet dienen of dient, of, indien de zaak voor de kantonrechter moet dienen of dient, bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied het kantongerecht is gevestigd. Voorts wordt een uittreksel van het exploit ten spoedigste bekend gemaakt in een landelijk dagblad of in een dagblad verschijnend in de streek waar voormeld gerecht zitting houdt onder vermelding van naam en adres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploit verkregen kan worden.

(…)

Indien het exploit niet een te voeren of aanhangig rechtsgeding betreft, aan de persoon of in het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied de verzoeker zijn woonplaats of, bij gebreke van dien, zijn werkelijk verblijf heeft, terwijl een uittreksel van het exploit voorts bekend zal worden gemaakt in een landelijk dagblad of in een dagblad verschijnend in de streek waar de verzoeker woonplaats of werkelijk verblijf heeft onder vermelding van naam en adres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploit kan worden verkregen."

2. Met ingang van 1 januari 2002 luidt artikel 54 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, voor zover hier van belang, als volgt:

"1. Ten aanzien van hen die geen bekende woonplaats in Nederland hebben, geschiedt de betekening ter plaatse van hun werkelijk verblijf.

(…)

4. Indien het exploot niet een te voeren of aanhangige procedure betreft, geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de verzoeker zijn woonplaats of, bij gebreke daarvan, zijn werkelijk verblijf heeft, terwijl een uittreksel van het exploot voorts bekend wordt gemaakt in een landelijk dagblad of in een dagblad verschijnend in de streek waar de verzoeker woonplaats of werkelijk verblijf heeft, onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen. Heeft de verzoeker geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland, dan geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank te 's-Gravenhage."

Instantie: Gerechtsdeurwaarder

Klacht:

Onvoldoende actie ondernomen ter uitvoering van vonnis in civiele procedure waarbij verzoeker als eisende partij optrad.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Gerechtsdeurwaarder

Klacht:

In mei meegedeeld dat incassoprocedure was gestaakt i.v.m. emigratie van de veroordeelde partij in februari, terwijl verzoeker in maart was meegedeeld dat de zaak nog in behandeling was.

Oordeel:

Gegrond