2002/154

Rapport

1. Verzoekster, die op 9 november 2000 als bestuurder van een personenauto een aanrijding heeft veroorzaakt ten gevolge van een kennelijke black-out, klaagt erover dat de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR) haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de procedurele gevolgen van het besluit van 28 december 2000 van de Minister van Verkeer en Waterstaat tot het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen, als bedoeld in artikel 131 van de Wegenverkeerswet 1994, en haar voorts onvoldoende heeft geïnformeerd over het medische onderzoek dat zij moest ondergaan ten gevolge van dit besluit.

2. Verzoekster klaagt er verder over dat het CBR het onder 1. bedoelde onderzoek naar de geschiktheid pas op 28 februari 2001 heeft doen plaatsvinden.

Beoordeling

I. Ten aanzien van de informatieverstrekking

1. Op 9 november 2000 veroorzaakte verzoekster als bestuurder van een personenauto een aanrijding. Getuigen verklaarden hierover tegenover de politie dat zij hadden gezien dat verzoekster slingerend had gereden, dat zij al stilstaande voor een verkeerslicht haar portier had geopend en haar benen naar buiten had laten hangen. Verder verklaarden de getuigen dat zij vervolgens een auto rechts wilde inhalen op een rijbaan met één rijstrook. Hierbij veroorzaakte zij een aanrijding met een andere weggebruiker. Verzoekster verklaarde tegenover de politie dat zij zich de aanrijding niet meer kon herinneren en dat zij kennelijk een black-out had gehad.

Op 10 november 2000 werd namens de korpschef van het regionale politiekorps Friesland mededeling gedaan aan de Minister van Verkeer en Waterstaat van het vermoeden dat verzoekster niet langer beschikte over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, die is vereist voor het besturen van een personenauto.

Bij besluit van 28 december 2000 deelde de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR) namens de Minister van Verkeer en Waterstaat (zie Achtergrond, onder 2.) aan verzoekster mee dat zij zich ingevolge het bepaalde in artikel 131 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994; zie Achtergrond, onder 1.) moest onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen en dat de geldigheid van haar rijbewijs voor alle categorieën werd geschorst tot de dag waarop het besluit omtrent de geldigheid van haar rijbewijs werd genomen.

2. Verzoekster klaagt erover dat het CBR haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de procedurele gevolgen van het besluit van 28 december 2000 tot het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen, en haar voorts onvoldoende heeft geïnformeerd over het medische onderzoek dat zij moest ondergaan ten gevolge van dit besluit.

3. Vanuit een oogpunt van dienstbetoon en in het bijzonder vanuit een oogpunt van actieve informatieverstrekking behoort het CBR uit eigen beweging de betrokkene bij een besluit ingevolge artikel 131 van de WVW 1994 mee te delen wat zijn rechtspositie is en welke consequenties het besluit met zich meebrengt.

4. De informatie die van belang is voor degene die een besluit als bedoeld in artikel 131 van de WVW 1994 ontvangt, kan in twee categorieën worden onderscheiden. Enerzijds zijn de procedurele mogelijkheden van belang indien de betrokkene het niet eens is met de beslissing van het CBR. In die zin dient de betrokkene ervan op de hoogte te zijn dat tegen een besluit als bedoeld in artikel 131 van de WVW 1994 binnen zes weken een bezwaarschrift kan worden ingediend bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen (artikelen 6:4 en 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht - Awb -; zie Achtergrond, onder 5.). Daarna kan eventueel nog beroep worden ingesteld bij de rechtbank (artikel 8:1 e.v. Awb; zie Achtergrond, onder 5.). Voorts kan aan de president van de rechtbank worden verzocht een voorlopige voorziening te treffen (artikel 8:81 e.v. Awb; zie Achtergrond, onder 5.).

Naast deze procedurele belangrijke informatie voor de betrokkene, geven onder meer de artikelen 131 tot en met 134 WVW 1994 (zie Achtergrond, onder 1.) specifieke inhoudelijke informatie aangaande een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.

5. Het CBR acht verzoeksters klacht ten aanzien van de informatieverstrekking niet gegrond. Het CBR deelde daaromtrent mee dat in het besluit van 28 december 2000 gemotiveerd is aangegeven dat is besloten verzoekster een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen en dat haar rijbewijs is geschorst totdat is beslist omtrent de geldigheid van het rijbewijs. Onder het besluit is aangegeven op welke wijze bezwaar kan worden gemaakt en tevens wordt gewezen op de mogelijkheid om een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen bij de rechtbank. Voorts is in een begeleidende brief aangegeven dat er een wettelijke verplichting bestaat om mee te werken aan het onderzoek, wat de gevolgen van een adreswijziging zijn, en wordt in de brief aangegeven dat het rijbewijs opgestuurd moet worden met het advies dit aangetekend te doen.

Tot slot wordt verzoekster ervan op de hoogte gesteld dat de schorsing van het rijbewijs is opgenomen in het register van de Dienst Wegverkeer en wordt zij gewaarschuwd voor de verzekeringstechnische en strafrechtelijke gevolgen van het rijden zonder geldig rijbewijs.

Het CBR acht verzoekster voorts voldoende geïnformeerd over het medisch onderzoek. Bij de toezending van het besluit aan verzoekster is haar immers tevens de folder “Wat zijn uw rechten en plichten in de vorderingsprocedure, als u een (medisch) onderzoek moet ondergaan” (zie Achtergrond, onder 4.) toegestuurd. In de begeleidende brief aan verzoekster is op deze folder gewezen. In deze brochure wordt aangegeven dat het onderzoek plaatsvindt door een arts, zo dicht mogelijk bij betrokkene in de buurt, dat de lichamelijke en geestelijke conditie wordt onderzocht en dat mogelijk een bloed- of urineonderzoek wordt verricht, waarna de arts een rapport opstelt en dit naar het CBR stuurt. Voorts wordt ingegaan op de legitimatieplicht bij de arts.

6. Gelet op de toezending aan verzoekster van het besluit van 28 december 2000, de begeleidende brief en de brochure “Wat zijn uw rechten en plichten in de vorderingsprocedure” die het CBR uit eigen beweging aan verzoekster heeft verstrekt, én de inhoud van deze informatie voldoet de informatieverstrekking aan de daaraan te stellen eisen.

Tot slot zij nog vermeld dat het CBR in de begeleidende brief aan verzoekster had meegedeeld dat zij in geval van vragen contact kon opnemen met de betreffende afdeling van het CBR. Daartoe was boven aan de brief een telefoonnummer vermeld. Tevens werd

een e-mailadres gegeven waarnaar vragen konden worden gemaild. Indien verzoekster ondanks de haar toegestuurde informatie nog vragen had, had zij derhalve van één van deze mogelijkheden gebruik kunnen maken.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II. Ten aanzien van de datum van het medische onderzoek

1. Het onderzoek naar de geschiktheid van verzoekster om een motorrijtuig te besturen vond plaats op 28 februari 2001.

Verzoekster klaagt erover dat dit onderzoek niet eerder plaatsvond.

2. Het CBR acht verzoeksters klacht ook op dit punt niet gegrond. Het CBR liet weten dat verzoekster op 3 januari 2001 een bezwaarschrift had ingediend tegen het besluit van 28 december 2000. Tevens had zij op die datum een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend; zij verzocht de president van de rechtbank te Leeuwarden het besluit van 28 december 2000 te schorsen en een voorlopige voorziening te treffen.

Aangezien nog geen afspraak was gepland bij de specialist, had het CBR in dit geval de uitspraak inzake het verzoek om een voorlopige voorziening afgewacht. De president kon immers besluiten dat het onderzoek niet mocht doorgaan. Het verzoek is op 23 januari 2001 door de president van de rechtbank te Leeuwarden afgewezen. Het CBR heeft zo spoedig mogelijk na de uitspraak van 23 januari 2001 een afspraak gepland. Aangezien het een onderzoek betrof naar aanleiding van een black-out, diende het onderzoek plaats te vinden door een zenuwarts. Gelet op de beperkte beschikbaarheid van deze keurend artsen, was 28 februari 2001 de eerste onderzoeksmogelijkheid.

3. Het is niet onjuist dat het CBR de uitspraak op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft afgewacht alvorens een afspraak voor een medisch onderzoek te plannen. Gelet op het feit dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening spoedig na het besluit van 28 december 2000 was ingediend, kon het CBR uit efficiencyoverwegingen in redelijkheid tot deze beslissing komen.

Aangenomen mag worden dat het CBR vervolgens voldoende voortvarend heeft gehandeld nu vijf weken ná de uitspraak het medische onderzoek kon plaatsvinden.

De onderzochte gedraging op dit punt is eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen is niet gegrond.

Onderzoek

Op 22 november 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw K. te Wolvega, met een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR).

Verzoekster had zich al eerder, bij brieven van 22 en 25 januari 2001 tot de Nationale ombudsman gewend. Haar verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen.

Naar aanleiding van het verzoekschrift werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het CBR verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoekster en het CBR deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 9 november 2000 veroorzaakte verzoekster als bestuurder van een personenauto een aanrijding. Getuigen verklaarden hierover tegenover de politie dat verzoekster slingerend had gereden, dat zij al stilstaande voor een verkeerslicht haar portier had geopend en haar benen naar buiten had laten hangen. Verder verklaarden de getuigen dat zij vervolgens een auto rechts wilde inhalen op een rijbaan met één rijstrook. Hierbij veroorzaakte zij een aanrijding met een andere weggebruiker. Verzoekster verklaarde tegenover de politie dat zij de aanrijding niet meer kon herinneren en dat zij kennelijk een black-out had gehad.

2. Op 10 november 2000 werd namens de korpschef van het regionale politiekorps Friesland mededeling als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994, zie Achtergrond, onder 1.) aan de Minister van Verkeer en Waterstaat gedaan van het vermoeden dat verzoekster niet langer beschikte over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, die is vereist voor het besturen van een personenauto.

3a. Bij besluit van 28 december 2000 deelde het CBR namens de Minister van Verkeer en Waterstaat aan verzoekster mee dat zij zich ingevolge het bepaalde in artikel 131 WVW 1994 (zie Achtergrond, onder 1.) moest onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen en dat de geldigheid van haar rijbewijs voor alle categorieën werd geschorst tot de dag waarop het besluit omtrent de geldigheid van haar rijbewijs werd genomen. Het besluit van 28 december 2000 houdt onder meer het volgende in:

“Op grond van artikel 131 WVW94 en artikel 6, tweede lid van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid van 18 mei 2000 (zie Achtergrond, onder respectievelijk 1. en 3.; N.o.) legt de minister onder andere een onderzoek naar de geschiktheid op, wanneer:

Bijlage 1 bij de Regeling vermeldt - voor zover relevant - onder “Geschiktheid”:

“Geestelijke geschiktheid:

a. verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen;

Lichamelijke geschiktheid:

b. wegraking/black-out”

Op grond van artikel 131 WVW94 en de artikelen 5 en 7 van de Regeling (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.) wordt de geldigheid van het rijbewijs onder andere geschorst, wanneer:

f. betrokkene rechtstreeks betrokken is bij een aanrijding met duidelijke materiële dan wel letselschade en verklaart de aanrijding niet te hebben bemerkt

Deze schorsing geldt tot de dag waarop het besluit omtrent de geldigheid van het rijbewijs wordt genomen.

(…)

Besluit

I. (Verzoekster; N.o.) is verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid.

II. De geldigheid van het rijbewijs van (verzoekster; N.o.) wordt voor alle categorieën geschorst tot de dag waarop het besluit omtrent de geldigheid van het rijbewijs wordt genomen."

3b. De derde pagina van het hiervóór onder 3a. genoemde besluit houdt een kennisgeving in van de rechtsmiddelen die betrokkene kan instellen tegen het besluit. De kennisgeving luidt onder meer als volgt:

Bezwaarschrift:

Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunt u binnen zes weken tegen dit besluit een bezwaarschrift indienen. Wanneer deze termijn overschreden wordt, kan de minister besluiten het bezwaarschrift niet in behandeling te nemen.

Het bezwaarschrift moet worden ondertekend en moet tenminste omvatten:

* naam, adres en dossiernummer (…);

* de datum van het bezwaarschrift;

* vermelding dat het om een bezwaarschrift gaat;

* een afschrift en/of omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht;

* de reden(en) van het bezwaar.

Aan het indienen van een bezwaarschrift zijn geen kosten verbonden. U kunt het bezwaarschrift richten aan:

de Minister van Verkeer en Waterstaat

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

(…) Rijswijk (ZH)

Verzoek om een voorlopige voorziening:

De schorsing van de geldigheid van het rijbewijs blijft in werking ondanks het indienen van een bezwaarschrift. Dit betekent dat u geen motorrijtuigen meer mag besturen.

U kunt wel de president van de rechtbank om een voorlopige voorziening verzoeken.

De president kan dan beslissen dat u nog gebruik mag maken van uw rijbewijs totdat de minister op uw bezwaar heeft beslist. De kosten van zo'n verzoek om een voorlopige voorziening zijn ƒ 225,-.

Het adres van de arrondissementsrechtbank is:

(…)”

3c. Verzoekster ontving bij het hiervóór onder 3a. weergegeven besluit een begeleidende brief van 28 december 2000, die onder meer het volgende inhoudt:

“ In behandeling bij

Cluster onderzoeken

Doorkiesnummer

070- (…)

(…)

De Minister van Verkeer en Waterstaat legt u een onderzoek op. Tevens is de geldigheid van uw rijbewijs geschorst. In bijgaand besluit vindt u de gronden waarop het besluit is genomen. U ontvangt binnenkort een oproep om op het onderzoek te verschijnen.

U bent wettelijk verplicht aan dit onderzoek mee te werken.

Wanneer u niet meewerkt, verklaart de minister uw rijbewijs ongeldig.

Wanneer u tijdens de vorderingsprocedure verhuist of elders verblijft, moet u dit tijdig en schriftelijk aan ons melden. De procedure wordt altijd doorgezet, ook als wij niet meer over uw juiste adres beschikken. Uw rijbewijs kan dan ongeldig worden verklaard.

Vermeld in uw brieven altijd dossiernummer (…), uw naam en uw geboortedatum. Bij het ontbreken van deze gegevens kunnen wij uw brief niet in behandeling nemen.

Wanneer u het rijbewijs nog in bezit heeft of weer in uw bezit krijgt, moet u het opsturen naar:

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

(…) Rijswijk

Wij adviseren u dit aangetekend te doen.

De schorsing staat geregistreerd in het Centraal Rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister van de Dienst Wegverkeer te Veendam. In dit register hebben onder meer de politie en het Openbaar Ministerie inzage.

U bent niet verzekerd wanneer u als bestuurder van een motorrijtuig optreedt, terwijl de geldigheid van uw rijbewijs is geschorst. U kunt ook strafrechtelijk vervolgd worden voor het rijden met een geschorst rijbewijs èn voor het niet inleveren van het geschorste rijbewijs.

Wij raden u aan om het besluit, de kennisgeving en de folder (zie Achtergrond onder 4.; N.o.) goed te lezen. Heeft u vragen, dan kunt u op werkdagen contact opnemen met de bovengenoemde afdeling.

Ook kunt u uw vragen en opmerkingen E-mailen. Het adres is (…). Alle E-mails worden per brief afgehandeld.

Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”

4. Op 3 januari 2001 diende verzoeksters gemachtigde een bezwaarschrift in tegen het besluit van 28 december 2000. Tevens diende zij op 3 januari 2001 bij de rechtbank te Leeuwarden een verzoek in tot het treffen van een voorlopige voorziening. Zij verzocht de president van de rechtbank het besluit van 28 december 2000 van het CBR te schorsen en een voorlopige voorziening te treffen.

De president van de rechtbank te Leeuwarden oordeelde bij uitspraak van 23 januari 2001 dat het bezwaar van verzoekster ongegrond moest worden verklaard en wees om die reden het verzoek om een voorlopige voorziening af.

5. Verzoekster wendde zich bij brief van 22 januari 2001 tot de Nationale ombudsman met onder meer de navolgende klacht over het CBR:

“Op dat moment (bij toezending door het CBR van het besluit van 28 december 2000; N.o.) wordt door het CBR niet duidelijk gemaakt:

A Hoe het verdere verloop, procedure en tijd zal zijn.

B Er wordt niet meegedeeld wat de inhoud van het medisch onderzoek is en hoe, waar en wanneer.

C Na aandringen van mijzelf blijkt een onderzoek als zodanig pas 2 maanden na dato (29-12-00) plaats te kunnen vinden. Overigens nog niet schriftelijk bevestigd.

(…)

Ondergetekende vraagt zich af of hier niet in het algemeen de rechtsbeginselen worden geschonden, waarop een ieder in de democratische rechtsstaat een beroep zou moeten kunnen doen.

Als de wijze van toepassing van de overheidsmaatregelen ertoe kunnen leiden, dat een burger zo in z'n bestaansrecht (mobiliteit in relatie tot uitoefening van beroep) wordt aangetast is de wetgever naar mijn oordeel te ver doorgeschoten.

(…)

Het bewuste medisch onderzoek is aangekondigd (telefonisch op mijn verzoek) voor 28-02-01. Het zou mij heel goed uitkomen als dit onderzoek eerder zou plaatsvinden, zodat snel een einde komt aan deze voor mij zeer bezwarende situatie, zodat ik m'n werk weer op bevredigende wijze kan doen.”

6. Op 28 februari 2001 vond het onderzoek naar verzoeksters geschiktheid om een motorrijtuig te besturen plaats.

7. Het CBR deelde bij brief van 9 april 2001 als beslissing op verzoeksters klacht van 22 januari 2001 onder meer het volgende mee:

“Het besluit tot het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid én tot het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs is op 28 december 2000 genomen. Bij dit besluit heeft u onder meer een brief ontvangen waaruit u heeft kunnen opmaken dat u een oproep zult ontvangen om op het betreffende onderzoek te verschijnen. Ook hebben wij u bij het besluit van 28 december 2000 de folder “Wat zijn uw rechten en plichten in de vorderingsprocedure” doen toekomen, waarin onder andere staat aangegeven hoe een onderzoek in zijn werk gaat en wat de mogelijke gevolgen zijn van een dergelijk onderzoek (zie Achtergrond, onder 4.; N.o.).

Overigens merken wij met betrekking tot de datum van het onderzoek, te weten 28 februari 2001, nog op dat dit de vroegst haalbare onderzoeksdatum betrof. Er wordt naar gestreefd om personen, van wie de geldigheid van het rijbewijs is geschorst, zo spoedig mogelijk op te roepen voor een onderzoek. Daarbij zijn wij uiteraard wel afhankelijk van de beschikbaarheid van de betreffend keurend artsen.

Gezien het voorgaande kunnen wij uw klacht dat het CBR u onvoldoende heeft geïnformeerd inzake de procedurele gevolgen van het besluit van 28 december 2000, inclusief informatie omtrent het medisch onderzoek, niet volgen.”

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

Bij brief van 28 januari 2002 reageerde de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR) onder meer als volgt op de klacht:

“In het besluit (van 28 december 2000; N.o.) wordt gemotiveerd aangegeven dat besloten is mevrouw een onderzoek naar de geschiktheid op te leggen en dat haar rijbewijs is geschorst totdat beslist is omtrent de geldigheid van het rijbewijs.

Ten aanzien van de procedurele gevolgen merken wij op dat op de derde pagina van het besluit is aangegeven op welke wijze er bezwaar gemaakt kan worden en tevens wordt gewezen op de mogelijkheid om een verzoek voorlopige voorziening in te dienen bij de Rechtbank.

Voorts is in de begeleidende brief aangegeven dat er een wettelijke verplichting bestaat mee te werken aan het onderzoek, bij gebreke waarvan ongeldigverklaring van het rijbewijs mogelijk is. Ook zijn de gevolgen van een adreswijziging opgenomen. Eveneens wordt aangegeven dat het rijbewijs opgestuurd moet worden, met het advies dit aangetekend te doen.

Tenslotte wordt betrokkene geïnformeerd dat de schorsing van het rijbewijs is opgenomen in het register van de Dienst Wegverkeer en wordt betrokkene gewaarschuwd voor de gevolgen van het rijden zonder geldig rijbewijs voor verzekering en strafrechtelijke vervolging.

Naar de mening van het CBR is (verzoekster; N.o.) hiermee volledig op de hoogte gesteld van de procedurele gevolgen van het besluit.

Ten aanzien van de informatie omtrent het ondergaan van een medisch onderzoek, verwijzen wij u naar bijgevoegde folder “Wat zijn uw rechten en plichten in de vorderingsprocedure, als u een (medisch) onderzoek moet ondergaan” (zie Achtergrond onder 4.; N.o.).

Deze folder is meegezonden bij het besluit. In de begeleidende brief wordt hiernaar verwezen. Hierin wordt aangegeven dat het onderzoek plaatsvindt door een arts, zo dicht mogelijk bij de betrokkene in de buurt, dat de lichamelijke en geestelijke conditie wordt onderzocht en dat mogelijk een bloed- of urineonderzoek wordt verricht, waarna de arts een rapport opstelt en dit naar het CBR opstuurt. Voorts wordt ingegaan op legitimatieplicht bij de arts.

Aangaande de termijn waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden delen wij u het volgende mee.

Het besluit is opgelegd op 28 december 2000. Vervolgens is op 3 januari 2001 een bezwaarschrift verzonden en is op 5 januari 2001 (moet zijn: 3 januari 2001; N.o.) bij de Rechtbank een verzoek voorlopige voorziening ingediend.

Aangezien nog geen afspraak was gepland bij de specialist, is in dit geval de uitspraak inzake het verzoek voorlopige voorziening afgewacht. Immers, de President kon bij wijze van voorlopige voorziening bepalen dat het onderzoek niet door mocht gaan.

Bij uitspraak verzonden op 23 januari 2001 is het verzoek voorlopige voorziening afgewezen.

Zo spoedig mogelijk daarna is een afspraak gepland. Aangezien het hier een onderzoek betreft naar aanleiding van een kennelijke black-out, diende dit onderzoek plaats te vinden door een zenuwarts.

Gezien de beperkte beschikbaarheid van deze keurend artsen, was 28 februari 2001 de eerste onderzoeksmogelijkheid.

Het CBR is van oordeel dat mevrouw voldoende geïnformeerd is omtrent de gevolgen van het besluit en dat het onderzoek gezien de omstandigheden van het geval niet eerder had kunnen plaatsvinden.

Wij achten de klacht dan ook niet gegrond.”

D. Reactie verzoekster

Verzoekster reageerde bij brief van 1 maart 2001 op de hiervóór onder C. weergegeven brief van het CBR. Verzoekster deelde mee haar klacht te handhaven.

Achtergrond

1. Wegenverkeerswet 1994

Artikel 130, eerste lid:

“Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.”

Artikel 131, eerste tot en met derde lid:

“1. Indien de in artikel 130, eerste lid, bedoelde schriftelijke mededeling naar het oordeel van Onze Minister daartoe aanleiding geeft, besluit hij dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling genomen.

2. Onze Minister bepaalt de aard van het onderzoek en bepaalt door welke deskundige of deskundigen het onderzoek zal worden verricht.

3. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid,

a. wordt in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor een of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, derde lid, bedoelde besluit van kracht wordt;

b. wordt, indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst en diens rijbewijs niet overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat betrokkene zijn rijbewijs dient in te leveren;

c. wordt, indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene niet overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst, doch het rijbewijs wel overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat het rijbewijs onverwijld aan betrokkene wordt teruggegeven.”

Artikel 132, eerste lid:

“Degene die zich ingevolge het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek is, behoudens bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen, verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen. Gelijke verplichting bestaat voor degene die zich ingevolge artikel 131, vijfde lid, of artikel 134, vierde lid, dient te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.”

Artikel 133, tweede lid:

“Het onderzoek vangt zo spoedig mogelijk aan.”

Artikel 134, eerste tot en met derde lid:

“1. Onze Minister stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet Onze Minister mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt Onze Minister de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.

2. Indien Onze Minister van oordeel is dat de door hem vastgestelde uitslag van het onderzoek grond oplevert voor ongeldigverklaring van het rijbewijs, deelt hij dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. Een deel van de aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, komt ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en derde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Indien Onze Minister besluit dat het rijbewijs van de houder ongeldig wordt verklaard, wordt daarbij bepaald op welk deel van de geldigheidsduur alsmede op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven de ongeldigverklaring betrekking heeft.”

2. Regeling mandaat CBR

“De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 131, 132, 133, 134 (…) van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

Artikel 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Verkeer en Waterstaat.

b. CBR: de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

Artikel 2. 1. De bevoegdheid van de minister tot het nemen van besluiten als bedoeld in de artikelen 131, eerste, tweede, derde lid, onder a, b en c, (…) 134, eerste, derde (…) lid (…) van de Wegenverkeerswet 1994 (…) worden gemandateerd aan:

a. het hoofd van de Divisie Vorderingen van het CBR, en

b. de Chef Sector juridisch van de Divisie vorderingen van het CBR.

2. De in het eerste lid genoemde functionarissen worden tevens gemachtigd tot het verrichten van andere handelingen als bedoeld in de in het eerste lid genoemde artikelen, met uitzondering van het vaststellen van ministeriële regelingen.”

3. Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid

Artikel 5, aanhef en onder f:

“Een vordering tot overgifte van het rijbewijs (…) geschiedt ten aanzien van een bestuurder van een motorrijtuig in de volgende gevallen:

f. betrokkene is rechtstreeks betrokken bij een aanrijding met duidelijke materiële dan wel letselschade en verklaart de aanrijding niet te hebben bemerkt”

Artikel 6, tweede lid:

“De minister besluit voorts dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel de geschiktheid in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, anders dan die vermeld onder “Drogerende stoffen Alcohol”.”

Artikel 7:

“In de gevallen bedoeld in artikel 5 schorst de minister overeenkomstig artikel 131, derde lid onder a, van de wet (Wegenverkeerswet 1994; N.o.) de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen.”

Bijlage 1 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid houdt onder meer het volgende in:

“Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel lichamelijke geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven:

(…)

B. Geschiktheid

Lichamelijke geschiktheid

(…)

b. wegraking/black-out

(…)

Geestelijke geschiktheid

a. verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen”

4. Folder Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (versie 31 mei 2000)

“Wat zijn uw rechten en plichten in de vorderingsprocedure

Als u een (medisch) onderzoek moet ondergaan

Woord vooraf

U hebt een brief ontvangen van het CBR met een besluit. Daarin staat dat u moet deelnemen aan een onderzoek naar uw geschiktheid. In deze folder gaan wij hier iets dieper op in. Verder wordt beschreven wat uw rechten en plichten zijn.

Waarom een onderzoek?

Wie heeft besloten dat u een onderzoek moet ondergaan?

De politie, de officier van justitie of de directeur van het CBR vermoedt dat u niet meer geschikt bent om een motorvoertuig te besturen. Zij hebben dit vermoeden doorgegeven aan de divisie Vorderingen van het CBR. Op basis van dit vermoeden heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat u een onderzoek opgelegd.

Het besluit daarover heeft u bij deze folder ontvangen. Daarin staat ook op welke gronden aan uw geschiktheid wordt getwijfeld.

Het besluit staat los van eventuele strafrechtelijke maatregelen, zoals een boete of een gevangenisstraf. In het besluit kan wel staan dat de geldigheid van uw rijbewijs wordt geschorst tot de uitslag van het onderzoek bekend is.

Het onderzoek zelf

Wie voert het onderzoek uit?

Het CBR voert zelf geen onderzoeken uit. Daarvoor wijst zij, namens de Minister van Verkeer en Waterstaat, een arts aan.

Waar vindt het onderzoek plaats?

Indien mogelijk vindt het onderzoek zo dicht mogelijk bij u in de buurt plaats. U krijgt er een oproep voor waarin precies staat vermeld waar en wanneer u wordt verwacht.

Hoe gaat het onderzoek in zijn werk?

Tijdens een medisch onderzoek worden uw lichamelijke en geestelijke conditie onderzocht door een arts. In een aantal gevallen krijgt u een oproep voor een bloedonderzoek. Als er bij u sprake was van drugsgebruik, dan vindt er ook een urineonderzoek plaats.

De arts maakt aan de hand van het onderzoek en de uitslag van het bloed-/urine-onderzoek een verslag en stuurt dat naar het CBR.

LEGITIMATIE: Bij de arts en het bloedonderzoek moet u zich legitimeren met een

geldig legitimatiebewijs. Dat is ook het geval bij een aanvullend onderzoek. Zo niet, dan

kan het onderzoek niet plaatsvinden. Dit staat gelijk aan een weigering om aan een

onderzoek deel te nemen.

Bij verhindering

Als u verhinderd bent

U bent verplicht aan een onderzoek deel te nemen, ook aan het bloed-/urineonderzoek. Doet u dit niet, dan wordt uw rijbewijs ongeldig verklaard.

Alleen als u zwaarwegende redenen kunt aanvoeren, kan het onderzoek worden uitgesteld. Vakantie, verhuizing of zaken die te maken hebben met het werk horen daar niet bij. Als u niet komt dan wordt uw rijbewijs ongeldig verklaard.

Na het onderzoek

Wat gebeurt er na het onderzoek?

Op basis van het verslag van de arts beslist de Minister van Verkeer en Waterstaat over uw geschiktheid.

Als u het niet eens bent met de uitslag van het onderzoek, kunt u een tweede onderzoek aanvragen. U moet dan zelf een gedeelte van de kosten van dit tweede onderzoek betalen. Voor een tweede onderzoek zal een andere arts worden aangewezen.

U kunt alleen voor een tweede keer worden onderzocht als u binnen twee weken na het bekend maken van de uitslag van het eerste onderzoek hiertoe een verzoek heeft ingediend én de vereiste kosten heeft betaald. In de begeleidende brief bij de uitslag staat hoe u dat kunt doen.

De gevolgen van het onderzoek

Als u niet geschikt bent

Als blijkt dat u niet geschikt bent, dan wordt uw rijbewijs ongeldig verklaard.

Dat gebeurt ook wanneer u niet deelneemt aan het medisch onderzoek.

Wanneer u bericht heeft ontvangen dat uw rijbewijs ongeldig is verklaard, moet u het binnen zeven dagen inleveren bij de divisie Vorderingen van het CBR. U kunt dat per post doen.

Het is verstandig dit aangetekend te doen.

Nieuw rijbewijs

Om een nieuw rijbewijs te krijgen

Wanneer u na verloop van tijd weer een motorvoertuig wilt besturen, dan moet u een zogeheten Eigen verklaring indienen bij het CBR. Zo'n verklaring is te koop bij de gemeente en het CBR. U wordt dan eerst door het CBR naar een arts verwezen voor een onderzoek. De kosten van dit onderzoek moet u zelf betalen. Het adres van de dichtstbijzijnde CBR-vestiging staat aan het einde van deze folder.

Wordt u geschikt bevonden, dan krijgt u een `Verklaring van geschiktheid' waarmee u een nieuw rijbewijs kunt aanvragen bij het gemeentehuis.

Bezwaar

Hebt u bezwaren?

Tegen de besluiten in de hiervoor beschreven vorderingsprocedure kunt u een bezwaarschrift indienen bij de divisie Vorderingen van het CBR.

Bent u het met de beslissing op het door u ingediende bezwaarschrift niet eens, dan kunt u in beroep gaan bij de rechter.

Tegen de uitspraak van de rechter is hoger beroep mogelijk bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Gebruik van beroepsmogelijkheden betekent niet dat daarmee de procedure wordt stopgezet of dat u niet langer hoeft mee te doen aan het medisch onderzoek.

Bij het besluit van de divisie Vorderingen treft u een uitgebreide bijlage aan met meer informatie over de verschillende beroepsmogelijkheden.

If you don't understand this brochure

This brochure explains about your rights and obligations in case of a mandatory medical examination. The procedure is based on the Dutch Traffic Law of 1994, articles 130-134. If you are unable to understand this brochure you should get in touch with the authority from which you received this brochure.

Colofon

De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft de divisie Vorderingen van het CBR aangewezen om de hiervoor beschreven vorderingsprocedure uit te voeren.

Deze folder is een populaire weergave van wetten en regels. Aan de tekst kan geen rechtskracht worden ontleend.

Deze brochure is een uitgave van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).”

5. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:4, eerste lid:

"Het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.”

Artikel 6:7:

“De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.

Artikel 8:1, eerste lid:

"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank."

Artikel 8:81, eerste lid:

"Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist."

Instantie: Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

Klacht:

Verzoekster, die als bestuurder van een personenauto een aanrijding heeft veroorzaakt (t.g.v. een kennelijke black-out), onvoldoende geïnformeerd over procedurele gevolgen van het besluit van de Minister tot het opleggen van een onderzoek om een motorrijtuig te besturen en onvoldoende geïnformeerd over het medisch onderzoek dat zij moest ondergaan en daarnaast heeft het CBR het bedoelde onderzoek pas laat doen plaatsvinden .

Oordeel:

Niet gegrond