2001/178

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), zijn klacht over de gang van zaken met betrekking tot de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van zijn echtgenote, heeft afgehandeld.

Met name klaagt verzoeker erover dat de Visadienst hem niet heeft duidelijk gemaakt welke de nader bekend geworden feiten en omstandigheden zijn die tot een nader onderzoek hebben geleid en wat er precies moest worden onderzocht. Daarnaast klaagt hij erover dat de Visadienst zich op het standpunt heeft gesteld dat zijn klacht niet gegrond is omdat de Visadienst niet verantwoordelijk was voor het feit dat nog geen machtiging tot voorlopig verblijf was afgegeven, aangezien de vreemdelingdienst van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond hem had meegedeeld dat een nader onderzoek zou worden ingesteld. Verzoeker wijst er in dit verband op dat de behandeling van aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf en de afgifte daarvan plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de Visadienst.

Beoordeling

1. Verzoekers echtgenote diende op 24 februari 2000 bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Kameroen een aanvraag in voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel "verblijf bij echtgenoot". Bij brief van 20 juni 2000 deelde de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) verzoeker mee dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Kameroen was meegedeeld dat er geen bezwaar bestond tegen de afgifte van een mvv ten behoeve van zijn echtgenote maar dat alsnog kon worden afgezien van de afgifte indien nader bekend geworden feiten en omstandigheden dit in de weg zouden staan. Bij brief van 6 september 2000 deelde de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzoeker mee dat naar aanleiding van een door het Ministerie van Justitie ontvangen brief aangaande zijn echtgenote een onderzoek was ingesteld en dat de afgifte van de mvv in afwachting van de resultaten van dit onderzoek werd aangehouden. Naar aanleiding van een klacht van verzoeker bij de Nationale ombudsman over de behandelingsduur van de mvv-aanvraag en de gebrekkige informatieverstrekking over de aanvraag, deelde de Visadienst verzoeker bij brief van 13 september 2000 mee dat nog niet tot de afgifte van een mvv was overgegaan omdat door de korpschef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een nader onderzoek was ingesteld. Gelet hierop was de Visadienst van mening niet verantwoordelijk te kunnen worden gesteld voor het feit dat verzoekers echtgenote nog niet in het bezit was van een mvv. De Visadienst achtte verzoekers klacht ongegrond. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat in die brief niet is vermeld van welke nader bekend geworden feiten en omstandigheden sprake was en wat er precies diende te worden onderzocht.

2. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat het door de korpschef ingestelde onderzoek betrekking had op de vraag of al dan niet sprake was van een schijnhuwelijk tussen verzoeker en diens echtgenote. Gelet op de aard van het onderzoek alsmede gelet op het feit dat de vreemdelingendienst verzoeker bij brief van 6 september 2000 had laten weten dat een door het Ministerie van Justitie ontvangen brief aangaande zijn echtgenote aanleiding vormde tot een (nader) onderzoek, is het te billijken dat de Visadienst verzoeker in de brief van 13 september 2000 niet meer specifieke informatie heeft verstrekt. Volledige openheid van zaken op dat moment had het onderzoek immers kunnen schaden. Verzoeker had in de brief van 13 september 2000 echter wel moeten worden bericht dat in het belang van het onderzoek vooralsnog geen nadere informatie werd verstrekt. Dat dit niet is gebeurd, is niet juist.

3. Voorts klaagt verzoeker erover dat in de brief van 13 september 2000 is gesteld dat, gelet op het door de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond ingestelde onderzoek, de Visadienst niet verantwoordelijk was voor het feit dat verzoekers echtgenote nog niet in het bezit was gesteld van een mvv. Deze mededeling was niet juist. Weliswaar kon pas tot afgifte van de mvv worden overgegaan nadat het ingestelde onderzoek was afgerond, maar dit laat onverlet - zoals de Staatssecretaris van Justitie heeft aangegeven - dat de behandeling van aanvragen om een mvv en de afgifte daarvan geschieden onder verantwoordelijkheid van de Visadienst (zie Achtergrond, onder 1). Dat sprake was van een onderzoek door de vreemdelingendienst, doet daar niet aan af.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie en de Minister van Buitenlandse Zaken gezamenlijk, is gegrond.

Onderzoek

Op 29 september 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O. te Rotterdam, ingediend door Bureau Rechtshulp Rotterdam Noord, met een klacht over een gedraging van de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie en de Minister van Buitenlandse Zaken gezamenlijk, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie en de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Zij deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 24 februari 2000 diende verzoekers echtgenote bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Kameroen een aanvraag in voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel "verblijf bij echtgenoot". De Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), ontving de aanvraag op 24 maart 2000 en zond deze dezelfde dag ter verdere behandeling naar de korpschef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Op 24 mei 2000 gaf de korpschef een positief advies af, welk advies op 20 juni 2000 werd verzonden naar de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Kameroen. Bij brief van dezelfde datum stelde het hoofd van de Visadienst verzoeker ervan in kennis dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging te Kameroen was bericht dat er geen bezwaar bestond tegen de afgifte van een mvv aan zijn echtgenote, maar dat alsnog van de afgifte van de mvv kon worden afgezien wanneer nader bekend geworden feiten en omstandigheden daartoe aanleiding zouden geven.

2. Op 7 augustus, 21 augustus en 29 augustus 2000 verzocht verzoeker bij de Visadienst schriftelijk om informatie over de stand van zaken met betrekking tot de aanvraag. Verzoeker ontving hierop geen reactie, reden waarom hij zich tot de Nationale ombudsman wendde met een klacht over de behandelingsduur van de aanvraag en de gebrekkige informatieverstrekking over de aanvraag. Door tussenkomst van de Nationale ombudsman deelde de Visadienst verzoeker bij brief van 13 september 2000 het volgende mee:

"… Bij brief van 20 juni 2000 is door de Visadienst aan de Nederlandse Ambassade (…) meegedeeld dat aan uw echtgenote, onder bepaalde voorwaarden, een machtiging tot voorlopig verblijf kan worden verstrekt. Bij brief van diezelfde datum bent u daarover ingelicht en is u tevens te kennen gegeven dat alsnog van de afgifte van die machtiging tot voorlopig verblijf aan uw echtgenote kan worden afgezien wanneer nader bekend geworden feiten en omstandigheden daartoe aanleiding zouden geven.

Uit ingekomen informatie is gebleken dat aan u bij brief van 6 september 2000 van de vreemdelingendienst te Rotterdam-Rijnmond is meegedeeld dat nog niet tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf aan uw echtgenote wordt overgegaan, omdat een nader onderzoek wordt ingesteld.

In verband met het vorenstaande is in dit geval de Visadienst/Immigratie- en Naturalisatiedienst niet verantwoordelijk voor het feit dat uw echtgenote (nog) niet in het bezit is gesteld van een machtiging tot voorlopig verblijf. Uw klacht is derhalve ongegrond…"

3. De hiervoor onder 2. genoemde brief van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond van 6 september 2000 luidde, voor zover hier van belang, als volgt:

"Bij deze deel ik u officieel mede dat de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf voor uw echtgenote tot nader order aangehouden zal worden. Zoals ik reeds mondeling aan u heb medegedeeld zijn wij een onderzoek gestart. Dit onderzoek is opgestart naar aanleiding van een brief die door het Ministerie van Justitie is ontvangen aangaande uw echtgenote. Over de duur van het onderzoek kan ik u helaas niets mededelen…"

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

C. Standpunt Minister van Buitenlandse zaken

De Minister van Buitenlandse Zaken verwees in zijn reactie op de klacht naar de reactie van de Staatssecretaris van Justitie op de klacht.

D. standpunt STAATSSECRETARIS van justitie

1. De Staatssecretaris van Justitie deelde in reactie op de klacht het volgende mee:

"…Nadien (nadat de korpschef op 24 mei 2000 een positief advies had afgegeven; N.o.) is door de Visadienst informatie ontvangen aangaande de echtgenote van (verzoeker; N.o.), die voor de korpschef van de politieregio Rotterdam-Rijnmond aanleiding heeft gevormd een nader onderzoek in te stellen naar de vraag of in dezen sprake was van een schijnhuwelijk. De afgifte van de mvv is hangende dit onderzoek opgeschort. Het onderzoek is op 13 oktober 2000 afgerond waarna de Nederlandse vertegenwoordiging te Kameroen is medegedeeld dat alsnog een mvv kon worden verstrekt aan (de echtgenote van verzoeker; N.o.).

Bij brieven van 7 augustus, 21 augustus en 29 augustus 2000 is door (verzoeker; N.o.) verzocht om informatie omtrent de stand van zaken met betrekking tot de afwikkeling van bovengenoemde aanvraag. Op deze brieven is ten onrechte niet gereageerd door de Visadienst. Eerst bij brief van 13 september 2000 heeft de Visadienst (verzoeker; N.o.) onder verwijzing naar een brief van 6 september 2000 van de Korpschef aan hem ervan op de hoogte gebracht dat nog niet tot afgifte van een mvv werd overgegaan omdat een nader onderzoek was ingesteld. (Verzoeker; N.o.) beklaagt zich over het feit dat de Visadienst hem in deze brief niet duidelijk heeft gemaakt welke de nader bekend geworden feiten en omstandigheden zijn die tot bovengenoemd onderzoek hebben geleid. Vooropgesteld wordt dat (verzoeker; N.o.) zich terecht beklaagt dat de brief van 13 september 2000 niet de redenen bevat die aanleiding gaven tot het nader onderzoek. Normaliter wordt bij de beantwoording van klachten immers aangegeven om welke redenen nader onderzoek is vereist. Hierbij wordt echter opgemerkt dat in dit bijzondere geval de redenen niet kenbaar gemaakt konden worden om het ingestelde onderzoek niet te frustreren. Dat achteraf dit onderzoek niet heeft geleid tot het alsnog niet-inwilligen van het verzoek maakt dit niet anders.

Dit laat echter onverlet dat eerst tot afgifte van de mvv aan (verzoekers echtgenote; N.o.) kon worden overgegaan nadat bovengenoemd onderzoek was afgesloten..."

2. De Staatssecretaris deelde in aanvulling op zijn reactie nog het volgende mee:

"… Met (verzoeker; N.o.) ben ik van mening dat de behandeling van mvv-aanvragen en de afgifte daarvan plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de Visadienst. Dit laat echter onverlet dat eerst tot afgifte van de mvv aan (verzoekers echtgenote; N.o.) kon worden overgegaan nadat bovengenoemd onderzoek was afgesloten…"

Achtergrond

Machtiging tot voorlopig verblijf

Ingevolge artikel 41, eerste lid onder c. van het Vreemdelingenbesluit (oud, Koninklijk Besluit van 19 december 1996, Stb. 387) moeten vreemdelingen die zich naar Nederland willen begeven voor een verblijf langer dan drie maanden, in beginsel in het bezit zijn van een paspoort voorzien van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De mvv is een nationaal visum dat door een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland kan worden afgegeven na voorafgaande machtiging van de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, welke dienst is ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie. De mvv kan ook door een in Nederland verblijvende referent bij de korpschef van het regionale politiekorps worden aangevraagd.

Instantie: Visadienst

Klacht:

Wijze waarop klacht m.b.t. aanvraag van mvv is afgehandeld: niet duidelijk welke feiten en omstandigheden tot nader onderzoek hebben geleid, Visadienst acht klacht verzoeker ongegrond, omdat Visadienst zegt niet verantwoordelijk te zijn, aangezien vreemdelingendienst regiopolitie nader onderzoek had aangekondigd.

Oordeel:

Gegrond