2000/310

Rapport

Op 12 mei 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te 's-Gravenhage, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren 's-Gravenhage.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat hij van de Belastingdienst/Particulieren 's-Gravenhage, tot het moment waarop hij zich tot de Nationale ombudsman wendde - 11 mei 2000 -, nog geen definitieve aanslag had ontvangen naar aanleiding van zijn in maart 1999 ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998.

Achtergrond

1. Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (Regeling van

14 juni 1994, Stcrt. 114)

Artikel 20, eerste en derde lid:

"1. Aangifte wordt gedaan door:

(…)

b. het toezenden of inleveren van de uitgereikte aangiftediskette of het op elektronische wijze toezenden van de in de aangiftediskette gevraagde gegevens;

(…)

3. Het doen van aangifte op de wijze, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b (…), is slechts toegestaan met een daaraan voorafgaande vergunning van de inspecteur."

2. Bedrijfsplan 1999-2003 van de Belastingdienst, uitgebracht in mei 1998

"…Afhandelen van aangiften binnen de vastgestelde termijnen

Alle aangiften inkomensheffing die vóór 1 april zijn ingediend, resulteren binnen drie maanden na het verstrijken van de aangiftetermijn in een (negatieve) voorlopige of definitieve aanslag. De aangiften die niet vóór 1 april zijn ingediend, leiden binnen één jaar na binnenkomst tot een definitieve aanslag…"

3. Algemene wet inzake rijksbelastingen (Wet van 2 juli 1959, Stb. 301)

Artikel 11, eerste en derde lid:

"1. De aanslag wordt vastgesteld door de inspecteur.

3. De bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Indien voor het doen van aangifte uitstel is verleend, wordt deze termijn met de duur van dit uitstel verlengd."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Particulieren 's-Gravenhage verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de Belastingdienst/Particulieren 's-Gravenhage een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van de Belastingdienst/Particulieren 's-Gravenhage gaf aanleiding het verslag aan te vullen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. FEITEN

1. Verzoeker deed in maart 1999 langs elektronische weg aangifte inkomstenbelasting/

premie volksverzekeringen (ib/pvv) over het jaar 1998. Hij zond zijn aangifte per modem naar de Belastingdienst/Centrale Beheereenheid Informatiesystemen Apeldoorn.

2. De Belastingdienst/Particulieren 's-Gravenhage (hierna: de Belastingdienst) liet verzoeker in een brief van 10 mei 1999 onder meer het volgende weten:

"U heeft onlangs een aangifte (ib/pvv; N.o.) 1998 gedaan. De gegevens die u daarin heeft vermeld zijn op dit moment geen aanleiding u voor de Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen een voorlopige teruggaaf te verlenen of een voorlopige aanslag op te leggen.

Nadat de Belastingdienst uw aangifte 1998 verder heeft gecontroleerd, ontvangt u een definitieve aanslag."

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder klacht.

C. Standpunt Belastingdienst/ Particulieren

's-gravenhage

1. In reactie op de klacht en enkele vragen van de Nationale ombudsman liet de Belastingdienst bij brief van 5 juni 2000 onder meer het volgende weten:

"Het is juist dat (verzoeker; N.o.) nog geen definitieve aanslag inkomstenbelasting/

premie volksverzekeringen 1998 heeft ontvangen.

Er is geen speciale reden voor het nog niet vaststellen van de definitieve aanslag. De reden van het niet opleggen van een voorlopige aanslag ligt in het feit dat (verzoeker; N.o.) zijn aangiftebiljet zeer onzorgvuldig heeft ingevuld.

De aangifte is inmiddels ter verwerking aan een van mijn medewerkers aangeboden. Een vragenbrief om nadere informatie betreffende de aangifte is inmiddels verzonden aan (verzoeker; N.o.).

Overigens kan ik u mededelen dat er geen sprake is van een structurele achterstand wat betreft de regeling van de aangiften over het jaar 1998."

2. Daarnaar gevraagd werd namens de Belastingdienst in aanvulling op de al verstrekte informatie aangegeven dat verzoekers per modem verzonden aangifte op 12 maart 1999 door de Belastingdienst/Centrale Beheereenheid Informatiesystemen Apeldoorn was ontvangen. Vervolgens stuurde deze eenheid de aangifte op 22 maart 1999 door naar de Belastingdienst te 's-Gravenhage. De definitieve aanslag was vastgesteld op 16 juni 2000.

D. Reactie op het verslag van bevindingen

De Belastingdienst liet weten dat - in tegenstelling tot het door hem gestelde in zijn reactie op de klacht (A.feiten, onder C.1.) - aan verzoeker geen voorlopige aanslag is opgelegd, aangezien daar gelet op verzoekers aangifte geen reden voor was.

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt over de lange behandelingsduur door de Belastingdienst/Particulieren 's-Gravenhage (hierna: de Belastingdienst) van zijn aangifte inkomstenbelasting/

premie volksverzekeringen (ib/pvv) over het jaar 1998.

2. De Belastingdienst heeft in zijn Bedrijfsplan 1999-2003 (zie achtergrond onder 2.) bepaald dat alle aangiften inkomensheffing die vóór 1 april zijn ingediend, binnen drie maanden na het verstrijken van de aangiftetermijn (dus vóór 1 juli) dienen te resulteren in een (negatieve) voorlopige of definitieve aanslag.

3. Verzoeker deed langs elektronische weg aangifte ib/pvv 1998. Hij zond zijn aangifte per modem naar de Belastingdienst/Centrale Beheereenheid Informatiesystemen (CBI) Apeldoorn. Door de CBI werd de aangifte op 12 maart 1999 ontvangen en vervolgens op 22 maart 1999 doorgestuurd naar de Belastingdienst. Bij brief van 10 mei 1999 liet de Belastingdienst aan verzoeker weten dat er op dat moment geen aanleiding was een voorlopige teruggaaf te verlenen of een voorlopige aanslag op te leggen.

Op 16 juni 2000 werd de definitieve aanslag door de Belastingdienst vastgesteld. De Belastingdienst deelde mee dat er geen speciale reden was voor het niet eerder vaststellen van de definitieve aanslag.

4. Uit het vorenstaande volgt dat verzoekers aangifte zonder speciale reden niet binnen de door de Belastingdienst zelf gestelde termijn van drie maanden is afgehandeld. Dit is niet juist.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren

's-Gravenhage die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, is gegrond.

Instantie: Belastingdienst/Particulieren Den Haag

Klacht:

Verzoeker heeft nog geen definitieve aanslag ontvangen naar aanleiding van ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998.

Oordeel:

Gegrond