1999/461

Rapport

Op 28 oktober 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Mechelen, met een klacht over een gedraging van de Dienst Wegverkeer. Nadat verzoeker aanvullende informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat de Dienst Wegverkeer zijn klacht dat de door hem gekochte personenauto was goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg, heeft afgewezen. Volgens verzoeker verkeerde de auto ten tijde van de keuring in dusdanig slechte staat dat deze niet had mogen worden goedgekeurd.

Achtergrond

1. Wegenverkeerswet 1994 (Wet van 21 april 1994, Stb. 475)

Artikel 26, eerste lid:

"Een goedkeuring voor een individueel voertuig wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verleend indien het voertuig bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde eisen met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg, welke eisen voor verschillende groepen van voertuigen, verschillend kunnen worden gesteld. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van die eisen voorschriften worden vastgesteld. In de gevallen, aangegeven in die algemene maatregel van bestuur, worden bij ministeriële regeling eisen vastgesteld met betrekking tot voertuigen die voor een daarbij aan te geven datum in gebruik zijn genomen."

Artikel 48, eerste lid:

"Een kentekenbewijs wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief slechts afgegeven aan in Nederland woonachtige natuurlijke personen die de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt en aan in Nederland gevestigde rechtspersonen, indien het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de afgifte wordt verlangd, overeenkomstig artikel 22 of 26 is goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg en, indien na die toelating wijziging is aangebracht in de bouw of inrichting van dat voertuig, die wijziging, behoudens in het geval dat geen goedkeuring is vereist, overeenkomstig artikel 99, eerste lid, of 100, eerste lid, is goedgekeurd voor toelating van het gewijzigde voertuig tot het verkeer op de weg."

Artikel 91:

"1. Tegen een beschikking tot afgifte van een keuringsbewijs kan een belanghebbende bezwaar maken of administratief beroep instellen bij de Dienst Wegverkeer.

2. In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een beschikking tot afgifte van een keuringsbewijs bezwaar worden gemaakt of administratief beroep worden ingesteld gedurende de termijn van geldigheid van het keuringsbewijs.

3. Het bezwaar of administratief beroep wordt slechts in behandeling genomen indien het voertuig op een door de Dienst Wegverkeer bepaalde plaats ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van een onderzoek door een door de Dienst Wegverkeer aangewezen deskundige.

4. In afwijking van de artikelen 7:15 en 7:28 van de Algemene wet bestuursrecht dient bij de indiening van het bezwaar- of beroepsschrift een bedrag ter vergoeding van de aan het onderzoek verbonden kosten te worden betaald. De hoogte van het bedrag en de wijze van betaling worden vastgesteld door de Dienst Wegverkeer.

5. Degene die de beschikking tot afgifte van een keuringsbewijs heeft afgegeven, wordt in de gelegenheid gesteld bij het onderzoek aanwezig te zijn.

6. Indien het voertuig volgens het oordeel van de deskundige ten tijde van de keuring op grond waarvan het keuringsbewijs is afgegeven, redelijkerwijze niet aan de keuringseisen kan hebben voldaan, daarbij in het bijzonder gelet op de termijn die is verstreken tussen de keuring en het onderzoek, verklaart de Dienst Wegverkeer het voor het voertuig afgegeven keuringsbewijs alsnog ongeldig en wordt het in het vierde lid bedoelde bedrag terugbetaald aan de indiener van het bezwaar- of beroepschrift. Is in dit geval de beschikking tot afgifte van een keuringsbewijs gegeven door een erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon, dan is deze vorenbedoeld bedrag verschuldigd aan de Dienst Wegverkeer en gehouden dit te betalen op de door deze dienst vastgestelde wijze.

Het bezwaar bij de RDW als bedoeld in artikel 91, eerste lid betreft de situatie waarin een voertuig is gekeurd door de RDW; bij een keuring door een andere instantie kan bij de RDW administratief beroep worden ingesteld.

De kosten van herkeuring als bedoeld in artikel 91, vierde lid, WVW, bedragen f 100 te betalen door de aanvrager van de herkeuring.

2. Algemene wet bestuursrecht (Wet van 4 juni 1992, Stb. 315)

Artikel 6:4, eerste en tweede lid:

"1. Het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.

2. Het instellen van beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij het beroepsorgaan. "

Artikel 6:14, eerste lid:

"Het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is ingediend, bevestigt de ontvangst daarvan schriftelijk.

3. Rapport Nationale ombudsman, nr. 98/183, van 18 mei 1998:

"... beoordeling

I. Algemeen

(...)

De behandeling van het beroep houdt in dat de RDW het bewuste voertuig aan een onderzoek - in feite: een herkeuring - onderwerpt, met als mogelijke uitkomst dat het eerder afgegeven keuringsbewijs ongeldig wordt verklaard. Kort gezegd: administratief beroep betekent herkeuring.

Het voorgaande betekent, omgekeerd, dat de RDW een schriftelijk verzoek aan hem om keuring van een voertuig dat eerst elders was gekeurd, moet aanmerken als het instellen van administratief beroep als bedoeld in artikel 91, eerste lid, van de WVW.

Of in het verzoek om herkeuring al dan niet met zoveel woorden wordt gesproken van het instellen van administratief beroep kan er niet aan afdoen dat een dergelijk schriftelijk verzoek, als de bedoeling ervan ondubbelzinnig is, moet worden aangemerkt als een administratief beroepschrift.

2. Ingevolge artikel 6:14, eerste lid, van de Awb (...) dient de RDW de ontvangst van het beroepschrift schriftelijk te bevestigen. Gelet op de belangen die bij keuring en herkeuring van voertuigen in de regel in het geding zijn, mag worden verwacht dat de ontvangstbevestiging op zo kort mogelijke termijn na ontvangst wordt verstuurd. Eveneens mag worden verwacht dat in die ontvangstbevestiging duidelijke informatie wordt gegeven over datum en voorwaarden van de herkeuring. Bij een telefonisch verzoek om herkeuring mag worden verwacht dat de RDW betrokkene wijst op diens recht om administratief beroep in te stellen, en op de eis dat dit schriftelijk gebeurt.

3. (...)

Overigens mag van de RDW worden verwacht dat hij (...) duidelijk laat weten dat tussentijdse ingrepen aan het voertuig (...) het ernstige risico inhouden dat de staat van het voertuig ten tijde van de eerste keuring niet meer kan worden vastgesteld.

Verder mag worden verwacht dat de RDW de bedoelde informatie en het bedoelde advies zo snel mogelijk geeft, bij voorkeur in de ontvangstbevestiging. In zo'n geval zal de belanghebbende duidelijk moeten worden gevraagd om te laten weten of hij al dan niet volhardt in zijn verzoek. Wanneer een en ander gebeurt in direct contact met de belanghebbende, bijvoorbeeld telefonisch, dient de betrokken RDW-medewerker zich ervan te vergewissen dat de bewuste informatie en advisering, ook wat betreft hun consequenties, voldoende zijn begrepen door de belanghebbende, en dat voldoende duidelijk is of deze al dan niet blijft bij zijn verzoek om herkeuring. Misverstand achteraf op dit punt kan worden voorkomen door het besprokene schriftelijk te bevestigen.

II. Ten aanzien van de klacht

(...)

8. Het zou wenselijk zijn dat de RDW voorlichting zou geven over de procedure (en de daarbij geldende voorwaarden) van herkeuring na goedkeuring in de zin van artikel 91, eerste lid van de WVW. Daartoe zou bijvoorbeeld op het standaardformulier van het keuringsrapport, of eventueel in een speciale folder, informatie terzake kunnen worden opgenomen.

Verder zou het wenselijk zijn dat de RDW informatie en adviezen die hij in individuele gevallen naar aanleiding van een verzoek om herkeuring verstrekt, en de met de aanvrager met betrekking tot het wel of niet laten herkeuren gemaakte afspraken aan de aanvrager schriftelijk bevestigt, ter voorkoming van misverstand achteraf.

(...)

Aanbeveling

De Dienst Wegverkeer wordt in overweging gegeven om, voor zoveel nodig, te bevorderen dat:

1. Verzoeken om herkeuring na de eerdere afgifte van een keuringsbewijs worden onderkend - al naar gelang van toepassing - als bezwaar of administratief beroep in de zin van artikel 91, eerste lid van de WVW, en dienovereenkomstig worden behandeld;

2. in dat verband de Awb wordt nageleefd ten aanzien van de ontvangstbevestiging;

3. toereikende informatie wordt verstrekt, zodanig dat recht wordt gedaan aan hetgeen is overwogen onder I. van de beoordeling..."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Dienst Wegverkeer te Zoetermeer verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kreeg verzoeker de gelegenheid op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 21 september 1998 werd bij de Dienst Wegverkeer (RDW) te Arnhem, een personenauto met bouwjaar 1971 ter keuring aangeboden in verband met de afgifte van een kentekenbewijs. De auto werd op dezelfde datum goedgekeurd. Op het terzake afgegeven keuringsrapport stond vermeld dat dit geldig was tot 21 september 1999. De auto

was ingevoerd uit Duitsland en verzoeker had de auto gekocht onder voorbehoud dat deze door de RDW zou worden goedgekeurd en dat op de auto een kentekenbewijs zou worden afgegeven. Op 30 september 1998 werd een kentekenbewijs afgegeven op naam van degene die de auto ter keuring had aangeboden (zie achtergrond, onder 1). Op 3 oktober 1998 werd het kentekenbewijs overgeschreven op naam van verzoeker.

2. Bij brief van 8 oktober 1998 deed verzoeker er bij de RDW zijn beklag over dat de auto was goedgekeurd. In zijn brief liet hij weten dat garagehouder X hem had gezegd dat de auto op vitale delen zo slecht was dat hij het onbegrijpelijk vond dat de auto was goedgekeurd. Verzoeker gaf aan dat hij van de RDW een onderzoek verwachtte.

3. Naar aanleiding van verzoekers brief nam een bedrijfsinspecteur van de RDW op 23 oktober 1998 telefonisch contact op met verzoeker voor het maken van een afspraak. Op 26 oktober 1998 bezochten twee bedrijfsinspecteurs van de RDW verzoeker en onderwierpen de desbetreffende auto aan een onderzoek. Van het onderzoek werd een rapport opgemaakt. Verzoeker werd op 29 oktober 1998 telefonisch in kennis gesteld van de bevindingen van het onderzoek.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder klacht.

In aanvulling op zijn verzoekschrift legde verzoeker een op 10 maart 1999 gedateerde verklaring van garagehouder X over. Deze verklaring luidde als volgt:

"In oktober afgelopen jaar kreeg ik een auto aangeboden van (verzoeker; N.o.) voor een onderhoudsbeurt (...)

Nu bleek dat de auto niet aan de A.P.K. normen voldeed

Bijvoorbeeld: ernstige roestschade aan bodemplaat, schokbrekerbevestiging, dorpels, enz."

C. Standpunt Dienst Wegverkeer

In reactie op de klacht deelde de RDW het volgende mede:

"... Naar aanleiding van de brief van (verzoeker; N.o.) d.d. 8 oktober 1998 (...), welke op het Regiokantoor Zuid van de RDW is binnengekomen op 19 oktober 1998, is door twee bedrijfsinspecteurs op 26 oktober 1998 een onderzoek verricht naar de vermeende onterechte goedkeuring door de RDW. De bevindingen van de bedrijfsinspecteurs naar aanleiding van dit onderzoek waren:

* Gezien het feit dat de roestschade nagenoeg geheel verwijderd c.q. gerepareerd is, is niet meer te controleren of er roestschade is geweest dan wel in welke mate deze aanwezig is geweest bij het betreffende voertuig.

* Ten aanzien van de geconstateerde technische afwijkingen in relatie met de standaard uitvoering van dit (...) type zijn door de RDW vraagtekens geplaatst omtrent de juistheid van het verlenen van de Europese typegoedkeuring.

De bevindingen van het onderzoek zijn door de RDW op 29 oktober 1998 telefonisch aan (verzoeker; N.o.) medegedeeld. De conclusie van het onderzoek was dat het niet waarschijnlijk is dat de RDW het voertuig onterecht heeft goedgekeurd..."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker bleef bij zijn standpunt.

Daarnaar gevraagd deelde hij nog mede dat hij zijn brief van 8 oktober 1998 had gezonden aan de RDW te Zwolle. Toen hij geen reactie op zijn brief ontving, had hij telefonisch gerappelleerd waarbij hem was medegedeeld dat de brief zich waarschijnlijk bevond bij de RDW te 's-Hertogenbosch. Toen verzoeker vervolgens telefonisch contact opnam met voornoemd dienstonderdeel, bleek de brief zich daar inderdaad te bevinden. Verzoeker kon zich niet meer herinneren op welke data hij had getelefoneerd.

Voorts deelde verzoeker mede dat hij door de RDW op geen enkel moment was gewezen op de mogelijkheid van een herkeuring (zie achtergrond, onder 1).

Tenslotte liet verzoeker weten mede met de reparatiewerkzaamheden aan de auto te zijn begonnen omstreeks 20 oktober 1998. Het merendeel van het van de auto afkomstige materiaal had hij bewaard en aan de bedrijfsinspecteurs getoond tijdens hun onderzoek. Het onderzoek van de bedrijfsinspecteurs was volgens verzoeker niet zorgvuldig geweest omdat daarbij was nagelaten de bodem van de auto en de nog niet gerepareerde onderdelen te inspecteren.

E. REACTIE Dienst wegverkeer

De Dienst Wegverkeer deelde nog het volgende mede:

"... Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een verklaring overgelegd van garagehouder X die, naar zijn zeggen, de auto kort na de keuring door de RDW heeft gezien en op 10 maart 1999 schriftelijk heeft verklaard dat de auto niet voldeed aan de APK normen.

Op grond van het derde lid van artikel 91 van de Wegenverkeerswet 1994 kan het bezwaar slechts in behandeling worden genomen indien het voertuig op een door de Dienst Wegverkeer bepaalde plaats ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van een deskundigenonderzoek. Bevindingen van derden worden gezien de opzet van de procedure niet in de oordeelsvorming betrokken. Slechts de onderzoeksresultaten van de deskundige worden meegewogen in het oordeel of het aangeboden voertuig al dan niet onterecht is goedgekeurd. Derhalve is de verklaring van garagebedrijf X niet in het deskundigenonderzoek betrokken.

(...)

1. Aan de hand van de stukken in het dossier is niet meer af te leiden aan welk onderdeel van de RDW verzoeker zijn brief van 8 oktober 1998 heeft gericht. Tevens kan ik u geen verklaring geven voor het feit dat voornoemde brief pas op 19 oktober 1999 bij het Regiokantoor Zuid is binnengekomen.

2. Navraag binnen mijn dienst heeft uitgewezen dat tijdens het eerste contact met verzoeker, (de betrokken bedrijfsinspecteur; N.o.) mondeling heeft gewezen op het verloop van de zogenaamde 100 gulden klachtprocedure. Deze mededeling wordt standaard door de bedrijfsinspecteurs in dergelijke gevallen gedaan.

3. Op 23 oktober heeft (de betrokken bedrijfsinspecteur; N.o.) telefonisch contact opgenomen met verzoeker naar aanleiding van zijn schriftelijke klacht.

4. Naar aanleiding van de brief van verzoeker heeft (de betrokken bedrijfsinspecteur; N.o.) een afspraak gemaakt voor een deskundigenonderzoek dat op 26 oktober 1999 (bedoeld is: 1998; N.o.) zou plaatsvinden. (De betrokken bedrijfsinspecteur; N.o.) heeft het voertuig (...) samen met (...) onderzocht. Hierbij is onder meer geconstateerd dat de roestschade geheel is gerepareerd dan wel is verwijderd. Om deze reden kan niet meer worden beoordeeld of het voertuig ten tijde van de oorspronkelijke keuring niet aan de gestelde eisen voldeed. Op 29 oktober heeft (de betrokken bedrijfsinspecteur; N.o.) telefonisch contact gehad met verzoeker waarin laatstgenoemde werd meegedeeld dat - gezien de bevindingen van het onderzoek - het niet waarschijnlijk is dat de RDW dit voertuig onterecht heeft goedgekeurd.

5. Naar aanleiding van het onderzoek heeft de bedrijfsinspecteur zijn bevindingen in de rapportage van 26 oktober 1999 (bedoeld is: 1998; N.o.) vermeld. (...).

6. Bij het onderzoek van het voertuig is gebleken dat verzoeker diverse carrosserieonderdelen reeds had vervangen. Verzoeker toonde de bedrijfsinspecteurs deze vervangen carrosserieonderdelen, die hij had bewaard. De bedrijfsinspecteur heeft verzoeker gewezen op het feit dat het zeer moeilijk zo niet onmogelijk is om na te gaan of deze carrosserieonderdelen daadwerkelijk afkomstig zijn van het gekeurde voertuig. Tevens is door (de betrokken bedrijfsinspecteurs; N.o.) wel degelijk de rest van het voertuig onderzocht, hetgeen moge blijken uit de overgelegde rapportage van 26 oktober 1998..."

Bij de reactie was onder meer gevoegd het op 26 oktober 1998 gedateerde rapport van het onderzoek van de bedrijfsinspecteurs. De bevindingen van de bedrijfsinspecteurs luidden als volgt:

" - roestschade is nagenoeg geheel gerepareerd dan wel verwijderd

- bestaande overzetplaatwerk is niet conform roestnorm gelast

- chassisnummer is waarschijnlijk niet origineel

- motor is niet origineel - 4 cilinder in plaats van 8 cilinder

- aandrijving niet origineel - schakelbak in plaats van automaat

- motorsteunen niet origineel"

Op het rapport stond de volgende aantekening van een van de bedrijfsinspecteurs:

"29/10-'98 21.34 uur

Tel. contact met (verzoeker; N.o.)

Hem medegedeeld: Schuld R.D.W. niet waarschijnlijk!

(Verzoeker; N.o.) zal advocaat raadplegen omtrent nadere stappen. Zal eventueel (zonodig) nog contact met de R.D.W. opnemen. (Verzoeker; N.o.) bedankt mij (R.D.W.) voor de genomen inspanningen."

F. Reactie verzoeker op het verslag van bevindingen

Verzoeker liet nogmaals weten het niet eens te zijn met het standpunt van de RDW.

De desbetreffende auto was ten onrechte goedgekeurd; hetgeen de RDW heeft gesteld ten aanzien van het deskundiger onderzoek was onjuist en ook de wijze waarop zijn klacht door de RDW is behandeld, deugde niet.

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat de Dienst Wegverkeer zijn klacht dat de door hem gekochte personenauto was goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg, heeft afgewezen. Volgens verzoeker verkeerde de auto ten tijde van de keuring in dusdanig slechte staat dat deze niet had mogen worden goedgekeurd. Ter onderbouwing van zijn standpunt legde verzoeker een op 10 maart 1999 gedateerde verklaring van zijn garagehouder over. Hierin werd gesteld dat de auto, toen deze eind oktober 1998 werd aangeboden voor een onderhoudsbeurt, niet voldeed aan de APK-normen wegens ernstige roestschade.

2. Verzoeker had de auto gekocht en uit Duitsland ingevoerd onder voorbehoud dat deze door de RDW zou worden goedgekeurd en dat op de auto een kentekenbewijs zou worden afgegeven. De auto werd op 21 september 1998 door de RDW goedgekeurd. Op 30 september 1998 werd een kentekenbewijs afgegeven, dat op 3 oktober 1998 werd overgeschreven op naam van verzoeker. Bij brief van 8 oktober 1998 deed verzoeker er bij de RDW zijn beklag over dat de auto was goedgekeurd. In zijn brief gaf hij aan dat zijn garagehouder ernstige gebreken aan de auto had geconstateerd en dat hij een onderzoek van de RDW verwachtte. Naar aanleiding van de klacht nam een bedrijfsinspecteur van de RDW op 23 oktober 1998 telefonisch contact op met verzoeker waarbij de afspraak werd gemaakt dat verzoeker op 26 oktober 1998 zou worden bezocht teneinde de auto aan een onderzoek te onderwerpen. Uit het door de RDW overgelegde onderzoeksrapport, gedateerd op 26 oktober 1998, blijkt dat de bedrijfsinspecteurs tijdens hun onderzoek constateerden dat de roestschade aan de auto geheel gerepareerd of verwijderd was. Verzoeker werd op 29 oktober 1998 telefonisch in kennis gesteld van de bevindingen van het onderzoek waarbij hem werd gezegd dat het niet waarschijnlijk was dat de RDW schuld trof.

3. In geval een belanghebbende van mening is dat ten onrechte door de RDW een keuringsbewijs is afgegeven en hierover bij de RDW zijn beklag doet, is het van belang dat geen verandering wordt aangebracht in de staat waarin het voertuig zich tijdens de keuring bevond. Verzoeker liet de Nationale ombudsman weten met de reparatiewerkzaamheden aan zijn auto te zijn begonnen omstreeks 20 oktober 1998, dat wil zeggen nadat hij er bij de RDW zijn beklag over had gedaan dat de auto was goedgekeurd en voordat hij hierop van de RDW een reactie had ontvangen. Hierdoor was het voor de bedrijfsinspecteurs niet mogelijk met zekerheid vast te stellen in welke staat de auto zich bevond toen deze op 21 september 1998 ter keuring werd aangeboden. Dat de RDW verzoekers klacht afwees, is dan ook te billijken.

De onderzochte gedraging van de RDW is behoorlijk.

4. Ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt. In rapport 98/183 van 18 mei 1998 (zie achtergrond, onder 3) stelt de Nationale ombudsman zich op het standpunt dat een verzoek om herkeuring door de RDW moeten worden aangemerkt als een beroepschrift c.q. bezwaarschrift in de zin van artikel 91, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW; zie achtergrond, onder 1) en artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede dat de ontvangst van zo een verzoek conform artikel 6:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie achtergrond, onder 2) op zo kort mogelijke termijn schriftelijk dient te worden bevestigd. De verklaringen van de RDW en verzoeker ten aanzien van de informatie over voornoemde procedure ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Wegenverkeerswet lopen uiteen. Volgens de RDW wordt standaard gewezen op deze procedure en heeft de inspecteur dit ook tijdens het telefoongesprek met verzoeker op 23 oktober 1998 gedaan. Volgens verzoeker is hij hierop niet gewezen. Wat hier ook van zij, de brief van 8 oktober 1998 laat geen twijfel over de bedoeling van verzoeker, zodat hij had moeten worden onderkend en aangemerkt als een bezwaarschrift in de zin van artikel 91, eerste lid van de WVW. Vast staat dat de RDW de brief van verzoeker van 8 oktober 1998 ten onrechte niet heeft aangemerkt als een bezwaarschrift in de zin van artikel 91, eerste lid, van de WVW en artikel 6:4 van de Awb, en dat de RDW tevens heeft nagelaten om verzoeker de ontvangst conform artikel 6:14 Awb schriftelijk te bevestigen. Tevens is nagelaten verzoeker ervan in kennis te stellen dat zijn brief van 8 oktober 1998 ter behandeling was overgedragen aan de RDW 's-Hertogenbosch. De RDW heeft op dit punt onvoldoende zorgvuldig jegens verzoeker gehandeld.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Dienst Wegverkeer te Zoetermeer is niet gegrond.

Instantie: Dienst Wegverkeer

Klacht:

Wijst klacht over goedkeuring voor toelating tot het verkeer op de weg van gekochte personenauto, af .

Oordeel:

Niet gegrond