1999/283

Rapport
Op 11 november 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer mr. B., belastingadviseur te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop de Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2 de op of omstreeks 12 september 1997 door de rechtspersonen A. NV, N. NV en W. NV, ingediende aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 1992 tot en met 1996 behandelt.

Achtergrond

1. Algemene wet inzake rijksbelastingen (Wet van 2 juli 1959, Stb. 301) Artikel 6, derde lid:"Bij ministeri le regeling kan degene, die in de daarbij omschreven omstandigheden verkeert, worden verplicht om binnen een te stellen termijn om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken."2. Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (Regeling van 14 juni 1994, Stcrt. 114) Artikel 2, eerste en vierde lid:"1. Met betrekking tot belastingen welke bij wege van aanslag worden geheven, is de belastingplichtige die niet binnen zes maanden na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken. (...)4. Het verzoek wordt ingediend binnen twee weken na het verstrijken van de in het eerste (...) lid bedoelde tijdvakken." ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2 verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de Belastingdienst een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reacties van betrokkenen gaven aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Verzoeker behartigt de belangen van de naar Antilliaans recht opgerichte rechtspersonen A. NV, N. NV en W. NV (hierna: de vennootschappen). De vennootschappen maken deel uit van een groep naar Antilliaans recht opgerichte rechtspersonen die in Nederland de zogenaamde V-technologie exploiteerden (de V-Groep). De tot de V-Groep behorende rechtspersonen, waaronder de vennootschappen, verkochten op 18 september 1992 respectievelijk 20 september 1992 hun belangen (aandelen) in VG NV en VB BV aan de eveneens naar Antilliaans recht opgerichte rechtspersoon VE NV. Bij de verkoopovereenkomsten werd overeengekomen dat VE NV de totale koopsom ten bedrage van f 80.340.000 verschuldigd bleef, waarbij de vorderingen welke verkopers hadden op de koper een rente droegen van 7% op jaarbasis. Er zijn geen afspraken gemaakt over aflossing van de schuld en evenmin hebben verkopers zekerheden bedongen. De verkopende rechtspersonen claimen met betrekking tot de behaalde boekwinsten de deelnemingsvrijstelling ex artikel 13 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, hetgeen ertoe zou leiden dat die winsten onbelast blijven.2. Medio december 1996 is tussen verzoeker en de Belastingdienst/Grote Ondernemingen Rotterdam (hierna: de Belastingdienst Rotterdam) afgesproken dat de onder 1. bedoelde verkopen alsmede de totale verkoopprijs (tegen schuldigerkenning) van f 80.340.000 als zakelijk gelden. Hierbij is door de Belastingdienst Rotterdam goedkeuring gehecht aan de gepresenteerde waardering van de aandelen VG NV en VB BV.3. In navolging van de onder 2. bedoelde afspraak tussen verzoeker en de Belastingdienst Rotterdam accepteerde de heer A. van de Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2 (hierna: de Belastingdienst Amsterdam), die op dat moment een boekenonderzoek liet uitvoeren terzake van de regeling van de aangiften van diverse onder zijn eenheid ressorterende tot de V-Groep behorende rechtspersonen, voor laatstgenoemde rechtspersonen de schuldvorderingen op VE NV. Vervolgens werd het boekenonderzoek, dat geen betrekking had op de onderhavige vennootschappen, be indigd.4. Op 26 juni 1997 vond tussen verzoeker en de Belastingdienst Amsterdam een bespreking plaats inzake de afhandeling van door tot de V-groep behorende rechtspersonen ingediende aangiften. Tot deze rechtspersonen, die alle beschreven waren voor de vennootschapsbelasting, behoorden niet de onderhavige vennootschappen. Tijdens deze bespreking werd, blijkens een door verzoeker en de heer A. van de Belastingdienst Amsterdam ondertekende brief, het volgende afgesproken:"...Onder verwijzing naar het onderhoud (d.d. 26 juni 1997; N.o.) te uwer inspectie (...) bevestig ik hierbij hetgeen door ons is besproken. RC. NV is, evenals de overige vennootschappen welke hun belangen in VB. BV, alsmede VG. NV hebben verkocht aan VE. NV, een houdstermaatschappij, die tot 1994 als enige activiteit het houden van aandelen in diverse vennootschappen had. De verkoop van haar belang in VB. BV, alsmede VG. NV aan VE. NV is uitvoerig besproken met onder andere mr. B. van de Eenheid Grote Ondernemingen te Rotterdam. De eenheid Rotterdam is na diverse besprekingen, alsmede na het bestuderen van diverse door mij aangereikte gegevens, tot de conclusie gekomen dat alle betrokken partijen zakelijk met elkaar hebben gehandeld en zij heeft derhalve niet alleen de operationele verliezen welke zijn geleden door VT. BV en VB. BV, doch tevens de renteverliezen welke zijn geleden door VE. NV vastgesteld en geaccordeerd. (...) Tijdens ons onderhoud heeft u te kennen gegeven een compromis na te streven. (...) (...) Voorts stelde u, dat u zich door de Eenheid Rotterdam wilde doen informeren omtrent de omstandigheden, alsmede de informatie waarop zij zich hebben gebaseerd bij de vaststelling van de verliezen als boven omschreven. (Gelieve hieromtrent contact op te nemen met uw collega de heer B. (van de Belastingdienst Rotterdam; N.o.)) Indien aan de juistheid van hetgeen ik naar voren heb gebracht in mijn brieven aan de heer K. d.d. 16 juni 1997, alsmede 15 mei 1997, na bestudering van het vorenstaande en na een onderhoud dat u met de heer B. (van de Belastingdienst Rotterdam; N.o.) heeft gehad, niet (meer) wordt getwijfeld, zijn wij bij wijze van compromis het navolgende overeengekomen:1)       het verlies dat is aangegeven door RC. NV wordt per 31 december 1993 vastgesteld op 10.000,000,-; 2)       de overige vennootschappen welke eveneens een belang in VB. BV en VG. NV hebben verkocht aan VE. NV en welke direct of indirect toebehoren aan leden van de maatschap X Belastingadviseurs, te weten H. NV, alsmede HC. NV, zullen in dezelfde verhouding als RC. NV afstand doen van een eventueel door hen geclaimd verlies dat wordt veroorzaakt door de afwaardering van de vordering op VE. NV          ( 28 %); 3)       alle thans ingediende aangiften vennootschapsbelasting van vennootschappen direct of indirect toebehorend aan leden van de maatschap X Belastingadviseurs worden conform de ingediende aangiften geregeld. Hierbij wordt met name gedacht aan D. BV, F. BV, He. BV, VG. NV, en HC. NV, PH. NV, alsmede VG. NV; (...) 5)       bedoelde aangiften vennootschapsbelasting (...) (alsmede de afwikkeling van de diverse bezwaarschriften) zullen door de Eenheid Amsterdam uiterlijk 30 december 1997 zijn afgedaan conform het vorenstaande. 6)       met de heer K. zullen in het najaar (uiterlijk oktober 1997) afspraken worden gemaakt met betrekking tot het aangiftebedrag van leden van de maatschap X Belastingadviseurs, alsmede de hen direct of indirect toebehorende vennootschappen..." 5. Tussen verzoeker en de Belastingdienst Amsterdam vond op 12 augustus 1997 opnieuw een bespreking plaats. De resultaten van deze bespreking werden door de Belastingdienst Amsterdam vastgelegd in een aan verzoeker gezonden brief van 14 augustus 1997 met – voor zover hier relevant - de volgende inhoud:"...zend ik u hierbij een korte weergave van de door ons gemaakte afspraken inzake de afronding van het V.-projekt. (...)3. aangiften vennootschapsbelasting van A. NV, W. NV en N. NV.De aangiften van 1992 en volgende jaren van bovengenoemde vennootschappen zullen binnenkort worden ingediend. Het verlies uit het V-projekt ten gevolge van de afwaardering van de vordering wordt bij compromis vastgesteld op 80% van de nominale waarde van deze vordering. Dit verlies wordt definitief vastgesteld in de verliesbeschikking 1995. De afspraak over deze verliezen is vooralsnog alleen van toepassing in het door u geschetste geval dat de aandelen in deze vennootschappen door u zelf worden verworven. Zie ook punt 4 van deze brief.4. 20 lid 5 Wet Vpb '69.U verzocht mij een standpunt in te nemen met betrekking tot de vraag of de hierboven genoemde vennootschappen een onderneming hebben gedreven in de zin van artikel 20 lid 5 Vpb. Ik heb u meegedeeld dat u geen zekerheid vooraf kunt krijgen en dat deze vraag op dit moment niet wordt beantwoord. Mogelijk zal deze vraag in de toekomst worden voorgelegd aan de rechter. In dat geval zijn wij overeen gekomen een procedure te voeren waarbij de uitspraak tevens van toepassing zal zijn op de overige genoemde vennootschappen, maar uitsluitend voorzover er sprake is van identieke situatie..."6. Op of omstreeks 12 september 1997 diende verzoeker namens de vennootschappen aangiften vennootschapsbelasting in bij de Belastingdienst Amsterdam over de jaren 1992 tot en met 1996. Voor de jaren 1992 en 1993 zijn in de aangiften aanzienlijke winsten verantwoord die bestaan uit rentebaten die voortvloeiden uit de vorderingen op VE NV. In de aangiften over 1994 zijn de opgerente vorderingen afgewaardeerd tot nihil, waardoor aftrekbare verliezen van ongeveer 13 miljoen gulden per vennootschap zijn aangegeven. Tevens verzocht verzoeker de verliezen per 31 december 1996 bij beschikking vast te stellen. In de voorliggende periode zijn aan de vennootschappen geen aangiftebiljetten uitgereikt, omdat zij niet waren beschreven voor de vennootschapsbelasting. Door de vennootschappen is evenmin – overeenkomstig de wettelijke verplichting op grond van artikel 6, lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) juncto artikel 2, leden 1 en 4, van de Uitvoeringsregeling Awr (zie

Achtergrond

) - een verzoek ingediend om uitreiking van aangiftebiljetten.7. De Belastingdienst Amsterdam schreef verzoeker op 13 augustus 1998:"...De technische beoordeling betreffende de vaststelling van de verliezen in samenhang bezien met de belastingplicht van de naar Antilliaans recht opgerichte aandelenvennootschappen A. NV, N. NV en W. NV vergt helaas meer tijd dan ik in ons laatste telefoongesprek heb toegezegd. De verwachting is dat uiterlijk 7 september 1998 een standpunt terzake kan worden geformuleerd..."8. Nadat de Belastingdienst Amsterdam verzoeker met een brief van 8 september 1998 had laten weten dat de technische beoordeling tot zijn spijt meer tijd vergde dan in de brief van 13 augustus was vermeld, liet hij verzoeker op 17 september 1998 in vervolg op een met hem gevoerd telefoongesprek van 14 september 1998 het volgende weten:"...Het overleg met de vakgroepco rdinator Vennootschapsbelasting betreffende de vaststelling van de verliezen in samenhang bezien met de belastingplicht van de naar Antilliaans recht opgerichte aandelenvennootschappen A. NV, N. NV, en W. NV kan helaas niet eerder plaatsvinden dan op 18 september 1998. In dat overleg zullen de door u op 14 september jongstleden telefonisch naar voren gebrachte verweren aan de orde worden gesteld. U zult uiterlijk 22 september 1998 schriftelijk van de uitkomsten van dit interne beraad op de hoogte worden gesteld. Ik bied u mijn excuses aan voor de ontstane vertraging..."9. De Belastingdienst Amsterdam zond verzoeker op 22 september 1998 een brief waarin hij verzoeker verzocht om nadere vragen te beantwoorden teneinde te kunnen beoordelen of met betrekking tot de naar Antilliaans recht opgerichte aandelenvennootschappen A. NV, N. NV en W. NV sprake is van belastingplicht op grond van de Wet op de vennootschapbelasting 1969.10. Hierop diende verzoeker op 30 september 1998 een klacht in bij de Belastingdienst Amsterdam over diens handelwijze. De klachtbrief had de volgende inhoud:"...Naar aanleiding van door mij ingediende aangiften vennootschapsbelasting betreffende de vennootschappen welke deel uitmaken van de zogenaamde V-structuur hebben er diverse besprekingen plaatsgevonden bij de Belastingdienst Ondernemingen te Rotterdam en de Belastingdienst Ondernemingen Amsterdam. Met de heer A. zijn middels een brief gedagtekend 26 juni 1997 (...) schriftelijke afspraken gemaakt ter zake van de afwikkeling van vorengenoemde aangiften. Op 12 augustus 1997 vindt ter zake van drie vennootschappen, te weten N. NV, W. NV, alsmede A. NV nader overleg plaats met de heer A. Dit overleg resulteert in een compromis dat schriftelijk wordt weergegeven middels een brief gedagtekend 14 augustus 1997 (...). De Belastingdienst Ondernemingen II te Amsterdam is alle afspraken als bedoeld in bovengenoemde brieven nagenoeg geheel nagekomen met uitzondering van de afspraak als vermeld in punt 3 van de brief van 14 augustus 1997. Aangezien de heer A. van functie veranderde, heeft hij geen kans gezien alle werkzaamheden voortvloeiende uit bedoelde afspraken af te ronden voor 1 januari 1998. Zijn taken werden, voor zover het vennootschapsbelasting-aspecten betreft, overgenomen door de heer S. Aangezien ik met betrekking tot mijn aangifte inkomstenbelasting 1994 d.d. 21 januari 1998 een bespreking op de eenheid zou hebben met de heer Br., heb ik voorgesteld nogmaals het gestelde in punt 4 van de brief van 14 augustus 1998 (20 lid 5 vennootschapsbelasting problematiek) te bespreken met de opvolger van de heer A.. Op 21 januari 1998 vond derhalve een bespreking plaats waarbij aanwezig waren de heer Br., de heer S., de heer A. en ondergetekende. De uitkomst van deze bespreking was dat vooralsnog geen zekerheid vooraf gegeven kon worden over de toepassing van 20 lid 5 vennootschapsbelasting ter zake van de nog in te dienen aangiften vennootschapsbelasting 1997 van de drie hiervoor genoemde vennootschappen. Nimmer is daarbij de suggestie gewekt dat de afspraken als gemaakt in de brief van 14 augustus 1997 niet zouden worden nagekomen. Aangezien in de maand juni 1998 nog niets van de Belastingdienst werd vernomen, heb ik contact gezocht met de heer S. en hem daarbij gevraagd waarom de aanslagen van N. NV, A. NV en W. NV nog niet waren opgelegd. Door de heer S. werd mij telefonisch verzekerd dat de aanslagen uiterlijk 10 juli 1998 opgelegd zouden worden. Op 10 juli 1998 nam ik wederom contact met de heer S. op omdat ik nog steeds niets vernomen had. Tijdens dat gesprek werd mij medegedeeld dat door de heer S. werd betwijfeld of er wel sprake was van binnenlandse belastingplicht van de drie bedoelde vennootschappen en hij dit probleem wilde voorleggen aan het Ministerie van Financi n. Ik wees hem daarbij op de schriftelijke afspraken die reeds gemaakt zijn ten aanzien van de drie vennootschappen en voorts deelde ik hem mede dat de vennootschappen exact de zelfde rechtshandelingen hebben verricht als de overige V. NV's (bijvoorbeeld RC. NV en VE. NV). De belastingplicht van deze vennootschappen is nimmer in twijfel getrokken en afspraken over de afwikkeling van ingediende aangiften ten aanzien van deze NV's zijn allen nagekomen. Ondanks mijn protesten wenste de heer S. de zaak toch voor te leggen aan het Ministerie van Financi n en hij verzekerde mij dat ik op 7 augustus 1998 uitsluitsel zou verkrijgen met betrekking tot het standpunt van het Ministerie. Op 10 augustus 1998 nam ik wederom contact op met de heer S. en middels een brief van 13 augustus verlengde hij de termijn waarop ik duidelijkheid zou verkrijgen naar 7 september 1998 (...). Op 8 september werd mij middels een brief medegedeeld dat op 14 september de bedoelde duidelijkheid zou worden verschaft (...). Op 14 september zocht ik nogmaals telefonisch overleg en maakte tijdens dit gesprek duidelijk dat ik vond dat men mij niet serieus behandelde. De schriftelijke overeenkomst met de heer A. dateert 14 augustus 1997 en op 14 september 1998 is er ondanks diverse toezeggingen niet eens een begin van uitvoering van het overeengekomene gemaakt; Ik voelde me 'aan het lijntje gehouden'. Op 17 september werd mij een brief toegezonden waaruit bleek dat niet het Ministerie van Financi n uitsluitend in de beoordeling werd betrokken doch tevens de vakgroepco rdinator vennootschapsbelasting (...). Dit bevreemdde mij ten zeerste en ik heb derhalve om afschriften van de correspondentie met het Ministerie gevraagd. Deze heb ik tot op heden niet ontvangen. In dezelfde brief van 17 september wordt mij meegedeeld dat uiterlijk op 22 september 1998 ik schriftelijk op de hoogte zal worden gebracht van de inhoud van het interne beraad dat heeft plaatsgevonden met de vakgroepco rdinator vennootschapsbelasting. Op 22 september 1998 werd mij wederom een brief toegezonden (...) die ik met alle begrip van de wereld niet kan uitleggen als:a)       duidelijkheid ter zake van de behandeling van de ingediende aangiften; b)       uitkomst van op de eenheid gehouden intern beraad. De brief beschouw ik als een vorm van pesterij te meer daar de heer S. meerdere malen te kennen heeft gegeven dat hij er grote moeite mee heeft dat verliezen zijn toegekend aan diverse vennootschappen. Het heeft er alle schijn van dat het nimmer zijn bedoeling is geweest schriftelijk gemaakte afspraken na te komen. Ik acht zijn optreden klachtwaardig. In dit verband merk ik uitdrukkelijk op, dat door mij in het verleden zonder enig voorbehoud de benodigde gegevens om te kunnen komen tot de juiste vaststelling van belastingaanslagen zijn verstrekt en ik niet de intentie heb deze handelwijze in de toekomst te wijzigen. De vraagstelling dient echter wel een redelijk doel te dienen, hetgeen thans mijns inziens niet het geval is. Ik verzoek u gezien het vorenstaande:a)       er op toe te zien dat belastingplichtigen kunnen vertrouwen op schriftelijke overeenkomsten die met de fiscus gemaakt worden; b)       de heer S. er toe te bewegen de gemaakte afspraken onverwijld na te komen..." 11. De Belastingdienst Amsterdam antwoordde op 23 oktober 1998 als volgt:"...In concreto verzoekt u mij erop toe te zien, dat uitvoering wordt gegeven aan een schriftelijke overeenkomst, die u met een van mijn medewerkers heeft gesloten. Het overeengekomene betreft een standpuntinname ten aanzien van (onderdelen van) aangiften vennootschapsbelasting ten name van de rechtspersonen A. NV, N. NV en W. NV, welke aangiften op het tijdstip van overeenkomen nog niet ingediend waren. In een dergelijke situatie van vooroverleg, zonder toets op de juistheid en volledigheid van de overgelegde gegevens, kan door de inspecteur een voorlopig standpunt worden ingenomen. Dat standpunt kan definitief worden als na indiening van de aangifte door toetsing van de feiten en omstandigheden de juistheid en volledigheid van de eerder overgelegde gegevens zijn gebleken en bijkomende omstandigheden geen relevante invloed hebben. Op of omstreeks 12 september 1997 leverde u 15 aangiften vennootschapsbelasting in over de jaren 1992 tot en met 1996 ten name van de eerder genoemde drie NV-'s, die alle drie naar Antilliaans recht zijn opgericht. In periode voorafgaand aan 12 september 1997 heeft geen van deze NV-'s een verzoek om uitreiking van aangifte gedaan. Kennelijk waren de rechtspersonen zelf in de veronderstelling niet in Nederland belastingplichtig te zijn. Onder deze omstandigheden bevreemdt het mij niet, dat binnen het kader van bovengenoemde toets een zelfstandig onderzoek wordt gedaan naar de belastingplicht van deze NV-'s. Dat het onderzoek niet direct na indiening van de aangiften ter hand is genomen vindt zijn oorzaak in prioritering van werkzaamheden. Hierdoor kon niet voldaan worden aan de aan u gedane toezegging dat de behandeling van de aanslagen uiterlijk 10 juli 1998 afgerond zou zijn. Dit is u in het telefoongesprek van dezelfde datum ook meegedeeld. In dit telefoongesprek is aan u ook meegedeeld dat een onderzoek naar de belastingplicht van de drie rechtspersonen zou worden ingesteld. Vanwege de belangen die spelen wilde de heer S. een second opinion en achtte overleg met het ministerie noodzakelijk, zoals hij u tegelijkertijd meedeelde. De voorgeschreven handelwijze in deze is echter dat de vakgroepco rdinator (de voor de uitvoering van de techniek op een eenheid verantwoordelijke functionaris) geraadpleegd wordt. Dit heeft de heer S. dan ook gedaan en overleg met het ministerie is door hem niet gepleegd. Wel heeft de vakgroepco rdinator zelf telefonisch contact met het ministerie gehad. Ook de vakgroepco rdinator achtte op grond van de omstandigheden onderzoek naar de belastingplicht van de betreffende NV-'s noodzakelijk om tot een afgewogen oordeel over de ingediende aangiften te komen. Om dat oordeel te schragen is aan u een vragenlijst toegezonden. De gestelde vragen zijn mijns inziens functioneel ten aanzien van de voorliggende problematiek. Mede door het gekwalificeerde oordeel van de vakgroepco rdinator ter zake kan ik hierin – met alle goede wil – niet een pesterij van de heer S. ontdekken. Ik betreur het dat toegezegde termijnen niet gerealiseerd zijn geworden, maar de voorliggende problematiek vereist een zorgvuldig onderzoek opdat de beslissing gemotiveerd genomen kan worden. Ik zal er op toezien, dat op het moment dat alle relevante vraagpunten zijn beantwoord het definitieve standpunt onmiddellijk aan u zal worden kenbaar gemaakt. Dit overigens vanzelfsprekend binnen de daarvoor aan de inspecteur toegekende wettelijke termijnen..."12. Vervolgens wendde verzoeker zich op 9 november 1998 tot de Nationale ombudsman. Verzoeker schreef de Belastingdienst Amsterdam op 9 november 1998 nog de volgende brief:"...(De stelling van de Belastingdienst; N.o.) dat het vooroverleg dat is gevoerd met n van (zijn) medewerkers (de heer A.) in casu heeft geresulteerd in een voorlopige standpuntinname. Deze stelling bestrijd ik met klem. Door (de Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2; N.o.) is een grondig boekenonderzoek gedaan betreffende de gehele V-structuur; dit onderzoek is verricht door de heer K. (...). Door mij werden diverse vragenlijsten uitputtend behandeld en de inspectie is van een veelheid van gedocumenteerd materiaal voorzien. Het gehele onderzoek heeft geleid tot de schriftelijke afspraak met de heer A. van 26 juni 1997, alsmede tot de nadere afspraak van 12 augustus 1997. De afspraken zijn ondubbelzinnig en zonder voorbehoud gemaakt en hebben tot doel gehad alle problematiek betrekking hebbend op het V. project integraal af te ronden. Zowel de heer A. als ondergetekende hebben 'water bij de wijn gedaan' teneinde een slepende kwestie voor eens en altijd te regelen. Uitdrukkelijk was het onze bedoeling geen enkel deel probleem buiten het bereikte compromis te laten. Het compromis heeft in ons beider ogen de status van een afspraak c.q. overeenkomst bereikt en is in ieder geval niet beperkt tot een voorlopige standpuntinname met betrekking tot de betrokken partijen genoemd in de overeenkomst(en) noch met betrekking tot de afwikkeling van door hen ingediende of nog in te dienen aangiften. De vraag of de vennootschappen N. NV, W. NV en A. NV of overige houdstermaatschappijen deel uitmakend van de V-structuur binnenlands belastingplichtige lichamen zijn, is niet expliciet aan de orde geweest doch uit het feit dat er concrete afspraken zijn gemaakt betreffende de aangiften van deze vennootschappen blijkt dat impliciet zowel de inspectie als ondergetekende hiervan zijn uitgegaan, het was geen punt van discussie. Aangezien thans door de heer S. de belastingplicht van voornoemde vennootschappen wel ter discussie wordt gesteld (en hij daarin kennelijk door de eenheid wordt gesteund) zal ik, onder protest, de vragen die betrekking hebben op de belastingplicht van deze vennootschappen beantwoorden..."B.       STANDPUNT VERZOEKERVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder

Klacht

, en naar hetgeen is aangevoerd in zijn brief van 30 september 1998 (zie onder A.10.).C.       STANDPUNT BELASTINGDIENST/ONDERNEMINGEN AMSTERDAM 2In reactie op de klacht deelde de Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2 – onder meer - het volgende mee:"...1.1. De achtergronden van de fiscale kwestie Een groep van Nederlandse beleggers (waaronder klager ...) participeert door middel van een aantal naar het recht van de Nederlandse Antillen opgerichte naamloze vennootschappen in VB. BV (opgeofferd bedrag op 11 februari 1992: ƒ 100,- per aandeel met een nominale waarde van ƒ 1,-) en VG. N.V. (totaal opgeofferd bedrag op 27 juli 1992: US$ 6,000). VB. BV heeft een dochter die een sublicentie exploiteert die zij heeft verkregen van de gelieerde (Antilliaanse) VB. A.V.V.. Overeengekomen is dat de participerende Antilliaanse vennootschappen op 18 september 1992 hun belangen in VG. NV. (60%, gewaardeerd op een bedrag van ƒ 60.000.000,-) en op 20 september 1992 hun belangen in VB. BV (50,85%, gewaardeerd op een bedrag van ƒ 20.340.000,-) verkopen aan de (eveneens) naar Antilliaans recht opgerichte VE. NV.. Op dat moment was er nog nooit enige opbrengst gegenereerd door VB. BV en VG. NV. VE. NV blijft de koopsommen aan de oorspronkelijke Antilliaanse moedermaatschappijen schuldig. Er zijn kennelijk geen aflossingsschema's opgesteld (de koopprijzen zullen worden betaald uit winsten welke VE. NV in de toekomst zal behalen), er zijn geen zekerheden bedongen en de vorderingen welke verkopers hebben op koper zullen een rente dragen van 7% op jaarbasis, hetgeen laag is, gezien het te lopen risico. Ter vergelijking: het promessedisconto (de basisrente die de banken vragen voor rekening-courantkredieten, hierop komen nog winstopslag en dergelijke) bedroeg op 17 september 1992 9,25%. Hierin ligt voor de Belastingdienst een aanwijzing dat er mogelijk sprake is van onzakelijk handelen. De verkopende Antilliaanse vennootschappen claimen met betrekking tot de ter zake behaalde boekwinsten de deelnemingsvrijstelling ex artikel 13 VpB. Hierdoor zouden de winsten onbelast blijven. In de jaren 1992 en 1993 worden de ter zake van de door de verkopen ontstane vorderingen verschuldigde renten bijgeschreven op de hoofdsommen. In de aangiften vennootschapsbelasting en de jaarstukken over 1994 worden de opgerente vorderingen als waardeloos afgewaardeerd tot nihil, waardoor enorme aftrekbare verliezen ontstaan. De activiteiten van de tot het V.-complex behorende vennootschappen zouden vanaf die tijd stil liggen. Op basis van:1. in het verleden beweerdelijk tot stand gekomen prijzen die door derden zijn betaald (als voorbeeld wordt een enkele particuliere persoon genoemd);2. een prospectus de dato 18 juni 1993 ten behoeve van een (overigens mislukte) emissie door VT. BV (waarin melding wordt gemaakt van een werkelijk verlies van ƒ 3.703.430,- in 1992 en een geprognotiseerd verlies van ƒ 8.263.000,- in 1993) en3. extrapolatie van (gegevens die van belang zijn voor de exploitatie van de V.-technologie; N.o.) in de Benelux en Duitsland, hebben de Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam (hierna ook aangeduid als B/GoR) en (verzoeker; N.o.) afgesproken dat:a. de verkoop (met als 'argument' dat er "zoveel mogelijk consistentie in het beleid in al zijn facetten" moest komen) van VB. BV en VG. NV aan VE. NV "zakelijk" was; b. een verkoopprijs (tegen schuldigerkenning) van ƒ 80.340.000,- als zakelijk zou hebben te gelden. Hoewel op 17 december 1996 reeds volstrekt duidelijk was dat de zaak volledig geflopt was, is op dat moment door de inspecteur van B/GoR goedkeuring gehecht aan de gepresenteerde waardering van de aandelen VG. NV en VB. BV.. Dientengevolge zag mr. A. van Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2, welke op dat moment een boekenonderzoek liet uitvoeren naar diverse onder zijn eenheid ressorterende tot het V-complex behorende Antilliaanse vennootschappen, zich gedwongen de door B/GoR goedgekeurde schuldvorderingen bij bedoelde Antilliaanse vennootschappen te accepteren. Dat boekenonderzoek was tot dan toe vrijwel geheel gewijd aan het "binnenpraten" van de uitgereikte doch niet geretourneerde aangiften vennootschapsbelasting van diverse V.-vennootschappen. Uitdrukkelijk dient te worden vermeld dat, anders dan klager suggereert- er geen boekenonderzoek heeft plaatsgevonden naar de naar Antilliaans recht opgerichte vennootschappen A. NV., N. NV en W. NV.. (...) het onderzoek (heeft) zich beperkt tot het verzamelen van gegevens met betrekking tot de in die brief genoemde aandelenvennootschappen ten behoeve van de aanslagregeling en heeft er nooit afstemming plaatsgevonden van administratie met de op of omstreeks 12 september 1997 ingediende aangiftebiljetten waarop de klacht betrekking heeft. Derhalve is de bewering van klager in zijn brief van 9 november 1996 aan het hoofd van de eenheid Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2 dat er een grondig onderzoek heeft plaatsgevonden feitelijk onjuist. Nadat bleek dat er een afspraak met B/GoR over de aandelenwaardering was gemaakt is het "boekenonderzoek" namelijk stopgezet. (Verzoeker; N.o.) heeft na het overleg op 12 augustus 1997 met mr. A. (van de Belastingdienst Amsterdam; N.o.) over een aantal tot het V.-complex behorende vennootschappen, op of omstreeks 12 september 1997 zelf vervaardigde aangiftebiljetten vennootschapsbelasting 1992 tot en met 1996 ten name van de naar Antilliaans recht opgerichte aandelenvennootschappen A. NV, N. NV en W. NV ingediend. Relevant is dat de betreffende vennootschappen in het verleden nimmer een verzoek hebben gedaan om uitreiking van aangiftebiljetten vennootschapsbelasting, hetgeen op grond van artikel 6, derde lid AWR juncto artikel 10, eerste lid Uitvoeringsbeschikking AWR (thans artikel 2, eerste en vierde lid van de Uitvoeringsregeling AWR) verplicht is, indien de belastingplichtige niet binnen zes maanden na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan (het einde van het kalenderjaar waarop de aangifte betrekking heeft), is uitgenodigd tot het doen van aangifte. In dat geval dient het verzoek te worden ingediend binnen twee weken na het verstrijken van de zes-maandstermijn. Gelet op de achtergronden van klager (hij afficheert zich op pagina 20 van de "Prospectus aandelenemissie VT. BV" als "voormalig belastinginspecteur en thans partner in de belastingadviesmaatschap X Belastingadviseurs") mag hij worden geacht van het bestaan van deze wettelijke bepalingen op de hoogte te zijn. Deze vennootschappen zijn tot op heden niet beschreven voor de vennootschapsbelasting. Voorts is er van de zijde van klager nog steeds geen verzoek om uitreiking van aangiftebiljetten vennootschapsbelasting 1997 ten name van de onderhavige vennootschappen bij de Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2 ontvangen. Evenmin heeft klager zelf vervaardigde aangiftebiljetten vennootschapsbelasting 1997 ingediend. In de op of omstreeks 12 september 1997 ingediende aangiften vennootschapsbelasting 1992 en 1993 worden aanzienlijke winsten verantwoord, zijnde rentebaten uit hoofde van vorderingen op VE. NV welke ontstaan zijn door de vervreemding van deelnemingen in VB. BV en VG. NV tegen schuldig blijven van de koopsom. De aangiftebiljetten vennootschapsbelasting over 1994 vermelden verliezen van ongeveer 13 miljoen gulden per vennootschap, hetgeen veroorzaakt wordt door de afwaardering van de (opgerente) vorderingen op VE. NV tot nihil. Tevens is daarbij het verzoek opgenomen om de verliezen per 31 december 1996 bij beschikking vast te stellen. In deze aangiftebiljetten wordt op geen enkele wijze verwezen naar bepaling 2 in de brief van 26 juni 1997 (zie FEITEN, onder 4.; N.o.) van klager over de waardering van het verlies dan wel het bepaalde onder 3 van de brief de dato 14 augustus 1997 (zie FEITEN, onder 5.; N.o.) van de inspecteur over de afwaardering van de vorderingen. (...) De verzoeken om de verliezen van A. NV, W. NV en N. NV per 31 december 1996 bij beschikking vast te stellen, zijn tot op heden niet gehonoreerd. (...) 2. Uitvoering compromis Dat de verzoeken om de verliezen van A. NV, W. NV en N. NV per 31 december 1996 bij beschikking vast te stellen, tot op heden niet gehonoreerd zijn, houdt verband met het volgende. (...) 2.2. De brief van de inspecteur de dato 14 augustus 1997 Onder punt 3 van de brief gedateerd 14 augustus 1997 (zie FEITEN, onder 5.) van mr. A. (van de Belastingdienst Amsterdam; N.o.) met betrekking tot A. NV, W. NV en N. NV is het volgende bepaald:"De afspraak over deze verliezen is vooralsnog alleen van toepassing in het door u geschetste geval dat de aandelen in deze vennootschappen door u zelf worden verworven. Zie ook punt 4 van deze brief.". Uit de op of omstreeks 12 september 1997 ingediende aangiftebiljetten VpB ten name van bovengenoemde vennootschappen blijkt dat (verzoeker; N.o.) alleen de aandelen van W. NV (kennelijk in 1996) in priv heeft verworven:- het aangiftebiljet 1996 van W. NV vermeldt als 100%-aandeelhouder:(verzoeker; N.o.); - in het aangiftebiljet vennootschapsbelasting 1996 van N. NV is als 100%-aandeelhouder vermeld: "He. BV"; - het aangiftebiljet 1996 van A. NV vermeldt als 100%-aandeelhouder:"Y". Ook in dat verband is in ieder geval ten aanzien van de twee laatst genoemde vennootschappen tot op heden niet voldaan aan de voorwaarde in punt 3 van de brief van 14 augustus 1997. Ik merk op dat deze voorwaarde bepaald relevant is omdat het de verhandelbaarheid van deze vennootschappen beperkt en daarmede de mogelijkheden tot het benutten van de verliezen eveneens beperkt. Het tijdstip en de wijze van verwerving van de aandelen van de drie Antilliaanse vennootschappen door klager is thans nog onderwerp van nader onderzoek. 2.3. Onduidelijkheid over hoogte verliezen Na raadpleging van het belastingdossier van een eveneens bij het V.-project betrokken Antilliaanse vennootschap zijn begin januari 1998 – na binnenkomst van nieuwe informatie- bij de inspecteur de nodige twijfels gerezen over de realiteit, de zakelijkheid en de hoogte van de door de verkoop van de aandelen V. BV en V.G. NV ontstane vorderingen. Het onderzoek wordt -ook ten aanzien van deze vennootschap- voortgezet. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen relevant zijn voor het antwoord op de vraag of en in hoeverre er door klager onjuiste informatie aan de Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam en Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2 is verstrekt. 3. Belastingplicht 3.1. Algemeen Alvorens de hoogte van het belastbaar bedrag bij wege van aanslag kan worden vastgesteld, dient allereerst vast komen te staan dat het om belastingplichtige lichamen gaat. Voor naar buitenlands recht opgerichte rechtspersonen geldt dat een eventuele belastingplicht afhankelijk is van de plaats van vestiging van het lichaam. Waar een lichaam gevestigd is, dient naar de omstandigheden te worden beoordeeld (artikel 2, eerste lid, onder a van de Wet VpB juncto artikel 4, tweede lid AWR). Daarbij is met name van belang waar de feitelijke leiding van het lichaam zetelt. Pas nadat vast is komen te staan dat de feitelijke leiding van deze naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen hier te lande gevestigd was en er dus sprake is van belastingplicht, komt de vraag aan de orde hoe groot de vast te stellen belastbare winsten zijn. Indien er geen sprake is van belastingplicht, kan verliesverrekening niet plaatsvinden. 3.2. Belastingplicht van A. NV, N. NV en W. NV. Na de indiening op of omstreeks 12 september 1997 van de aangiftebiljetten Vennootschapsbelasting over de jaren 1992 tot en met 1996 ten name van A. NV, N. NV en W. NV bleek kort voor de bespreking op 21 januari 1998 met (verzoeker; N.o.) dat deze vennootschappen in het geheel niet beschreven waren voor de Vennootschapsbelasting. Dit was mr. A., kort voor de be indiging van zijn werkzaamheden voor de eenheid Ondernemingen Amsterdam 2, indertijd niet opgevallen. Hij verkeerde in de veronderstelling dat deze vennootschappen net als alle overige bij het V.-project betrokken vennootschappen wel beschreven waren maar nog geen aangifte hadden ingeleverd. Er zou immers sprake zijn van een identieke situatie (ik wijs u in dit verband op punt 4 hierna). Het niet verzoeken om uitreiking van aangiftebiljetten Vennootschapsbelasting 1992 tot en met 1996 in samenhang bezien met de (te) late indiening daarvan door de onderhavige drie vennootschappen, deed alsnog het vermoeden rijzen dat de directies van deze vennootschappen de winstontwikkelingen hebben willen afwachten alvorens ergens fiscaal domicilie te kiezen en dat de betreffende Antilliaanse vennootschappen ten tijde van het ontstaan van de verliezen mogelijk niet belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting waren doordat de feitelijke leiding daarvoor in het buitenland was gesitueerd. Op 21 juli 1998 heeft S. de teamleider (van de Belastingdienst Amsterdam; N.o.) schriftelijk verzocht om een onderzoek uit te mogen laten voeren naar de inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel van de betreffende vennootschappen. Om die reden is op 27 juli 1998 een onderzoek ingesteld naar de inschrijvingen van de diverse V.-vennootschappen bij de Kamer van Koophandel. 3.2.1. Onderzoek Kamer van Koophandel Het op 27 juli 1998 bij de Kamer van Koophandel ingestelde onderzoek naar de inschrijvingen van voormelde en andere tot het V.-complex behorende vennootschappen wees het navolgende uit:- Het formulier model E "Opgaaf betreffende een naamloze vennootschap ... of een daaraan behorende onderneming" ten behoeve van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken betreffende W. NV is door aangever/ directeur/ enig-aandeelhouder Z gedagtekend: "0701" 19 "93". Het formulier draagt als datumstempel van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, zijnde de datum van eerste registratie: 29 maart 1993;Als tijdstip van vestiging op huidige adres is opgegeven: "0107" 19 "92". - Het formulier model E "Opgaaf betreffende een naamloze vennootschap ... of een daaraan behorende onderneming" ten behoeve van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken betreffende A. NV is door aangever/ directeur/ enig-aandeelhouder Y gedagtekend: "0701" 19 "93". Het formulier draagt als datumstempel van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, zijnde de datum van eerste registratie: 29 maart 1993; Als tijdstip van vestiging op huidig adres is opgegeven: "0107" 19 "92". Een zelfde handelwijze valt te onderkennen bij de volgende vennootschappen:Naam vennootschap Tijdstip vestiging Datum ondertekening 1e registratie. v.K. M. Holding 01-07-1992 07-01-1992 (1993?) 13-04-1993 V. Holding 01-07-1992 03-06-1993 18-06-1993 RH. NV 01-07-1992 07-01-1993 02-04-1993 VI. NV Niet ingevuld 07-01-1993 16-06-1993 RC. NV 01-07-1992 07-01-1993 01-04-1993 HC. NV 01-07-1992 07-01-1993 02-04-1993 VE. NV 10-09-1992 07-01-1993 02-04-1993 PH. NV 12-07-1990 01-02-1991 14-02-1991 VG. NV 24-07-1992 07-01-1993 02-04-1993 H. NV 01-07-1992 07-01-1993 16-04-1993 We. NV 10-09-1992 04-01-1993 16-04-1993 Het formulier model E "Opgaaf betreffende een naamloze vennootschap ... of een daaraan behorende onderneming" ten behoeve van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken betreffende N. NV is kennelijk bij de Kamer van Koophandel te Eindhoven ingediend. De datum van indiening daarvan is niet bekend. Wat opvalt is dat tussen het tijdstip van vestiging van de ondernemingen (in Nederland) en het tijdstip van eerste registratie meestal een periode van bijna 9 maanden zit. Op het moment van indiening van het formulier model E bij de Kamer van Koophandel (de eerste registratie) moeten de tegenvallende resultaten van het totale V.-project voor de diverse deelnemers duidelijk zijn geweest en is vermoedelijk besloten om fiscaal domicilie te kiezen in Nederland. 3.2.2. Onderzoek vestigingsplaats Teneinde te kunnen beoordelen of met betrekking tot de naar Antilliaans recht opgerichte aandelenvennootschappen A. NV, N. NV en W. NV sprake is van belastingplicht op grond van de Wet op de vennootschapsbelasting, is (verzoeker; N.o.) middels een vragenbrief de dato 22 september 1998 verzocht om binnen 1 maand de daartoe relevante informatie te verschaffen. De in deze brief gestelde termijn voor de beantwoording van de vragen (22 oktober 1998) is verstreken, zonder dat de gevraagde inlichtingen en gegevens werden ontvangen. Daar er op 12 november 1998 nog geen antwoord was verkregen op de bij brief van 22 september 1998 gestelde vragen, is (verzoeker; N.o.) bij brief van 12 november 1998 gerappelleerd om alsnog aan de op hem rustende informatieverplichting te voldoen en wel v r 27 november 1998. Bij brief van 18 november 1998 (...) wordt door (verzoeker; N.o.) gereageerd op de vragenbrief de dato 22 september 1998. In antwoord op vraag 5c wordt gesteld dat de vennootschappen uitgeschreven zijn uit de Antilliaanse Kamer van Koophandel. Blijkens de via Internet raadpleegbare Antilliaanse Kamer van Koophandelgegevens, is deze bewering onjuist: op 22 januari 1999 waren deze vennootschappen kennelijk alle nog ingeschreven met Pr. NV als procuratiehouder (...). In antwoord op vraag 20 ("Wie waren van 1 januari 1992 tot heden de bestuurders van deze vennootschappen? Ik verzoek u om de naam-, adres- en woonplaatsgegevens te verstrekken. ") is door klager onder meer vermeld:"A. NV:  Pr. NV tot 1 juli 1992          Y van 1 juli 1992 tot 1 februari 1997          CV Ly. van 1 februari 1997 tot 1 augustus 1997          He. BV van 1 augustus 1997 tot heden"Uit het bij die brief overgelegde aandeelhoudersbesluit gedateerd 1 augustus 1997 blijkt dat C.V. Ly., gevestigd Brussel in Belgi , tot die datum directeur van A. NV was (...). Uit geen der overgelegde stukken kan de juistheid van de bewering van klager worden afgeleid dat deze Belgische C.V. pas vanaf 1 februari 1997 bestuurder was. Het is aan (verzoeker; N.o.) om zijn beweringen hieromtrent nader te bewijzen. Niet gebleken is dat er na de verplaatsing van de feitelijke leiding van A. NV naar Belgi hier te lande een vaste inrichting is achtergebleven. Nu het lichaam geen enkele activiteit meer hier te lande ontplooit en daarmee niet langer binnenlands inkomen geniet, is er sprake van einde van de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting van A. NV op het moment dat de feitelijke leiding van dit naar buitenland recht opgerichte lichaam naar het buitenland wordt verplaatst. In dat geval dient eindafrekening op grond van artikel 16 van de Wet op de inkomstenbelasting juncto artikel 8, eerste lid Wet VpB plaats te vinden, waardoor in dit geval de resterende onverrekende verliezen van A. NV komen te verdampen. Het verdampingsmoment is afhankelijk van het tijdstip waarop het verplaatsingsbesluit is genomen. (Verzoeker; N.o.) besluit zijn antwoordbrief de dato 18 november 1998 met de opmerking:"Gezien voren geschetste feitelijke situatie, welke onderbouwd wordt door bijgevoegde schriftelijke stukken, alsmede met een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan niet anders dan te worden geconcludeerd dat, aangezien er sprake is van exact dezelfde omstandigheden, de drie bedoelde NV's eveneens als binnenlandse belastingplichtige lichamen dienen te worden aangemerkt.".Dit is gelet op het voorgaande onjuist, in ieder geval vanaf het moment dat de Belgische C.V. de feitelijke leiding uitoefende. De stelling van klager "dat er ook geen enkele aanleiding is te veronderstellen dat sprake zou zijn van ontbreken van binnenlandse belastingplicht" acht ik hiermede voldoende weersproken. 3.3. Conclusie Het moge duidelijk zijn dat in geval van het achterhouden van voor de wederpartij relevante informatie een contractspartij zich niet kan beroepen op de goede trouw. In geval van misleiding door een contractspartij kan de wederpartij zich beroepen op dwaling. Daar waar het gaat om de vaststelling van de verliezen van A. NV kan klager zich naar mijn mening niet beroepen op de goede trouw van zijn zijde. Ik stel me op het standpunt dat de behandelend inspecteur ten onrechte heeft vertrouwd op de door klager gewekte schijn dat A. NV al die tijd binnenlands belastingplichtig was, althans dat klager tijdens de onderhandelingsfase niet gemeld heeft dat de feitelijke leiding enige tijd in Belgi heeft gezeteld. Bovendien dient als er wel sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst –ook door de klager- te worden voldaan aan de voorwaarden van de overeenkomst. Mijn conclusie luidt dat in ieder geval tot op heden niet is gebleken dat door de klager aan de onder punt 3 van de brief gedateerd 14 augustus 1997 gestelde voorwaarde is voldaan voor wat betreft de vennootschap genaamd A. NV. In zoverre is het verzoek tot nakoming van de overeenkomst in mijn ogen niet terecht. (...) 4. Standpunt mr. A. t.a.v. punten 2 en 3 Volgens mr. A. is met (verzoeker; N.o.) gesproken over een regeling inzake de afwaardering van vorderingen uit het V.-projekt. Er zou sprake zijn van identieke situaties. Het compromis ging derhalve niet over de vaststelling van de belastingplicht, maar ging uitsluitend over de hoogte van het verlies ontstaan door de afwaardering van de vordering. De vestigingsplaats is nooit ter sprake geweest. Hij ging er –naar achteraf blijkt, ten onrechte- van uit dat deze N.V.'s waren beschreven voor de vennootschapsbelasting en dat de ingediende aangiftebiljetten door de Belastingdienst waren uitgereikt. Van het feit dat de N.V.'s zich, in tegenstelling tot de overige betrokken vennootschappen in het geheel niet bij de Belastingdienst hadden aangemeld, was hij op 14 augustus 1997 niet op de hoogte. (Verzoeker; N.o.) heeft tijdens de bespreking, hoewel hij als belastingadviseur op de hoogte was van de relevantie, van dit feit geen enkele melding gemaakt, evenmin van het feit dat de directie van A. NV in het buitenland heeft gezeteld, hetgeen klager 11 dagen v r de bespreking met mr. A. toch kenbaar was (...). 5. Prioritering van werkzaamheden In deze periode werkte de Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2 met een onderbezetting. Dat betekende dat keuzes gemaakt moesten worden ten aanzien van de inzet van medewerkers. Om zoveel mogelijk klantgericht te werken, is besloten om voorrang in behandeling te geven aan die werkzaamheden waarvoor een – al dan niet wettelijk – vastgestelde behandeltermijn is voorgeschreven. Voorbeelden daarvan zijn de afdoening van bezwaarschriften en de garantieposten Inkomstenbelasting voor belastingplichtigen die tijdig aan de aangifteplicht hebben voldaan. De voorhanden zijnde behandelcapaciteit werd dus grotendeels daarop ingezet. Een beperkt aantal medewerkers bleef zich daarnaast echter met specifieke zaken bezighouden. Daarom werd de behandeling van de zaak van (verzoeker; N.o.) aan de heer S. toegewezen na vertrek van de eerdere behandelaar, mr. A. Gelijktijdig liepen echter als zwaar te kwalificeren bezwaar- en beroepsprocedures, die een uitzonderlijk groot beslag legden op de beschikbare tijd van de heer S. Bovenstaande en de vakantieperiode heeft ertoe geleid dat op 22 september 1998 de heer S. een brief heeft geschreven. Hiermee is de bedoelde behandeling opgestart waarop door (verzoeker; N.o.), na rapp l, op 18 november 1998 is geantwoord. (...) 7. Stand van zaken Al met al is er –gelet op het daarmede gemoeide belang en de wijze waarop tot op heden informatie is verstrekt- mijns inziens voldoende grond voor het zorgvuldig, doch met de nodige voortvarendheid, voortzetten van het onderzoek naar de belastingplicht van deze vennootschappen alsmede naar de hoogte van de vast te stellen verliezen. Ik zal er op toezien dat dat onderzoek –uitgaande van volledige medewerking door klager- binnen drie maanden na dagtekening zal worden afgerond en dat dan van de zijde van de Belastingdienst duidelijkheid is verschaft over de fiscale positie van de vennootschappen A. NV, N. NV en W. NV..."D.       REACTIE VERZOEKER OP HET STANDPUNT VAN DE BELASTINGDIENST/ONDERNEMINGEN AMSTERDAM 2In reactie op het standpunt van de Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2 liet verzoeker – voor zover hier relevant - het volgende weten:"...De Belastingdienst verkiest er (...) voor een tactiek te hanteren welke neerkomt op het volgende:I        het bagatelliseren van fiscale kennis, beoordelingsvermogen, alsmede uitgevoerde rechtshandelingen van medewerkers werkzaam bij de Belastingdienst (...) (...) IV       het betrekken van jaren, alsmede fiscale problematiek in de reactie welke geen relevantie hebben voor de beantwoording van de vraag of de drie bedoelde vennootschappen in de periode juli 1992 tot en met 1996 belastingplichtige lichamen voor de vennootschapsbelasting zijn; (...) Ad I) (...) In 1991 werd door VT. BV (VT) (een 100% dochter van VB. BV (VB)) de rechten verworven om de V. technologie in de Benelux te exploiteren. De aandeelhouders van VB zijn vanaf dat moment naarstig op zoek gegaan naar financiers die bereid waren een deelname in VB te verwerven en VB van gelden te voorzien om de financiering van de ontwikkelingskosten te kunnen dekken. E n van de eerste externe financiers (in 1991) werd gevonden in de persoon van de heer Bo. RA, op dat moment vice president Europe van de beurs genoteerde onderneming X. In die functie had de heer Bo. de verantwoordelijkheid over enige duizenden werknemers en een omzet die tientallen miljoenen guldens bedroeg. Op instigatie van Bo. is in augustus 1992 de heer Go., directeur X Scandinavi , toegetreden tot de groep aandeelhouders van VB. Hij heeft hiervoor een prijs moeten betalen welk gebaseerd was op een waarde van 40 miljoen voor VB op dat moment. Een groep aandeelhouders met uitzondering van Bo. en Go. slaagden er tevens in 1992 in de rechten te verwerven van het Duitstalige gebied. Deze rechten brachten zij onder in VG. NV (VG). Aan Bo. werd de mogelijkheid geboden deel te nemen in het aandeelhouderschap van VG zulks tegen een prijs welke was gebaseerd op een waarde van VG van 100 miljoen. Van deze mogelijkheid maakte Bo. gebruik. Aan Go. werd deze mogelijkheid niet geboden. De Amerikaanse eigenaar van de V. Technologie verkoos ervoor zijn vinding te exploiteren door het uitgeven van licenties buiten de Verenigde Staten. Zo heeft hij in 1992 licenties verkocht aan investeerders die in Australie/Nieuw Zeeland de technologie mochten exploiteren en tevens verkocht hij de rechten aan een groep Spaanse investeerders welke deze in Spanje en Portugal mochten exploiteren. Tezamen met de groep Nederlanders, die de rechten hadden verworven voor een groot deel van Noord Europa, werd de technologie dus ge xploiteerd in Noord- en Zuid-Europa, Australie en tevens in de Verenigde Staten (het land waarin de eigenaar de rechten zelf wilde exploiteren. In 1992 werd in Europa dus een technologie ge xploiteerd door verschillende investeerders elk met hun eigen idee over hoe de techniek het beste op de markt gebracht zou kunnen worden. Tijdens de Olympische Spelen in juli 1992 te Barcelona introduceerden de Spanjaarden aldaar de V. technologie (door middel van een lichtkrant in een apparaat om zo met de consument te communiceren; N.o.). In Nederland was op dat moment een proef afgerond waarbij de communicatie met de (consument juist niet via een lichtkrant verliep; N.o.). Op dat moment ontstond dus de situatie dat dezelfde techniek (V.) via twee systemen op de markt werd gezet. Tevens hadden de Spanjaarden hun eigen idee n over marketing van het produkt; deze idee n strookten niet met die van de Nederlanders hetgeen treffend naar voren kwam tijdens een presentatie van de V. technologie tijdens de (…)-beurs in Cannes in het najaar van 1992. Om de facto een standaard te worden (…) diende in onze ogen anders met de exploitatie van de V. techniek om te worden gegaan. Dit was echter alleen af te dwingen indien de meerderheid van de aandelen van de vennootschap welke de rechten op de exploitatie van een gebied had verworven op n punt geconcentreerd werd. Op dat moment werd besloten (augustus 1992) dat in ieder geval in Noord-Europa er voor gezorgd werd dat deze eenheid op het gebied van techniek, marketing, distributie, logistiek, financien en produktie afgedwongen moest kunnen worden. De aandeelhouders van VB en VG (welke niet dezelfde personen waren) werden gevraagd hun aandelen te verkopen aan VE. NV (VE) en wel zodanig dat VE tenminste 51 % van de stemrechten in de gebieden zou kunnen uitoefenen. De prijs welke werd gehanteerd kwam overeen met die welke de laatst toegetreden aandeelhouders hadden betaald. Deze situatie is later, in 1996, geheel doorgesproken met de heer M. en zijn teamchef de heer B. van BGO Rotterdam. Zij hebben diverse stukken opgevraagd en verkregen om de juistheid van het bovengeschetste te kunnen beoordelen. Nadat zij alle door hen als relevant geachte gegevens hadden verkregen, heeft de heer B. geoordeeld dat VE. NV in 1992 een zakelijke overeenkomst met de verkopende houdstermaatschappijen was aangegaan voor wat betreft de hoogte van de prijs, als voor wat betreft de aangedragen argumenten om n en ander te realiseren. Hij kwam toen tot het afgewogen oordeel (in 1996 hoewel de zaak geheel geflopt was, hetgeen geen invloed mocht hebben voor de beoordeling of in 1992 zakelijk was gehandeld) dat alle partijen op zakelijke wijze met elkaar gehandeld hadden zodat de geclaimde renteaftrek in VE door hem werd geaccordeerd. De koopprijs, de omstandigheden waaronder de koop tot stand was gekomen, alsmede de tussen partijen overeengekomen rente, stond op dat moment vast: fiscaal waren deze door een persoon, waarvan je verwacht dat hij ter zake zeer kundig is, anders zou hij niet op BGO Rotterdam werkzaam zijn, geaccordeerd. Nogmaals het gaat hier niet om een persoon die op de administratie werkt en van toeters noch bellen weet; het betreft hier iemand die een wetenschappelijke opleiding heeft genoten, een ruime ervaring binnen de belastingdienst heeft en die alvorens tot een oordeel te komen de zaak grondig heeft bestudeerd en tevens de nodige informatie heeft opgevraagd en gekregen. In tegenstelling tot zijn collega's in Amsterdam liet Mr. B. zich niet leiden door het geldelijke belang van de zaak of het feit dat jaren later geconstateerd werd dat de exploitatie was mislukt; dit doet namelijk voor de beoordeling of partijen in 1992 zakelijk hebben gehandeld niet ter zake. Met de in 1992 ontvangen gelden van de heer Go. is de ontwikkeling van de V. technologie voortgezet. In april 1993 was deze zover gevorderd dat VT eindelijk het resultaat van drie jaren zeer intensieve inspanning aan de wereld kenbaar kon maken. Gekozen werd voor een grootschalige publiciteitscampagne tijdens de (…)-beurs te Cannes (Frankrijk) in april 1993. De introductie sloeg in als een bom. Elke Franse tv-omroep wilde interviews e.d. men was razend enthousiast over de introductie van het nieuwe medium (V-technologie). Nadat de beurs van Cannes was afgelopen en we terug kwamen in Nederland vond ook hier een explosie van aandacht van de media plaats. In diverse kranten, de reclame vakpers, alsmede de tv-vakpers werd lovend gereageerd op hetgeen VT bereikt had. Na deze overweldigend positieve reacties werd door het management besloten dat met ingang van het nieuwe tv seizoen, te weten 1 oktober 1993 interactieve tv massaal in Nederland diende te worden ingevoerd. In mei 1993 werd daarom voorgesteld een beroep te doen op de kapitaalmarkt teneinde de marktintroductie te kunnen bekostigen. Besloten werd in twee stappen de kapitaalmarkt te benaderen:a)       als eerste stap werd een beroep gedaan op een groep belangstellenden ( 70 investeerders) die het project al drie jaren hadden gevolgd.          De verkoopprijs van aandelen VT werd voor deze groep investeerders bepaald op 150 miljoen per mei 1993. Als doel stelde de directie van VB dat binnen drie weken 1,5 miljoen uit de markt gehaald moest zijn.          Binnen twee weken moest deze pre-emissie worden gesloten aangezien een bedrag van 1,8 miljoen aan aandelen was verkocht zulks tegen een waardering van 150 miljoen alleen voor Nederland.          In augustus 1992 was de prijs nog 40 miljoen voor de Benelux!!! b)       Als tweede stap werd een beroep gedaan op de kapitaalmarkt in brede zin. Hiervoor heeft de directie het initiatief uit handen gegeven aan professionele instanties die dagelijks met deze materie (beursgangen) werken.          Als Bank werd benaderd Credit Lyonnais en als begeleidend accountantskantoor voor de emissie werd benaderd Arthur Andersen & Co. De waarde van de aandelen VT werd in juli 1993 door Arthur Andersen bepaald op 250 miljoen.          Deze waarde werd derhalve gehanteerd in het prospectus.          De emissie diende in totaal 25 miljoen op te leveren teneinde een succesvolle markt introductie te kunnen verrichten.          Rekening houdend met de zeer positieve media-aandacht voor het produkt en een zeer geslaagde emissie in eerste instantie, twijfelde niemand aan het welslagen van het tweede deel van de emissie dat immers aan professionele instanties was overgelaten.          Om per 1 oktober 1993 operationeel te kunnen zijn, werd het personeelsbestand binnen VT opgevoerd tot 50 man, huisvestingskosten, aanschafkosten van inventaris, etc. verdubbelden en toen de emissie slechts 5 miljoen gulden opleverde was VT gedoemd failliet te gaan.          Toch hebben 300 onafhankelijke derden tezamen een bedrag van 3,2 miljoen betaald voor de aandelen VT waarbij een waarde werd gehanteerd van 250 miljoen. Deze informatie is in 1997 in detail besproken met A. en nadat hem dit duidelijk was, wilde hij de gegeven informatie tevens laten controleren. In dat verband werd de heer K. in 1997 voorzien van de opdracht om zoveel mogelijk materiaal te verzamelen om de waardebepaling van VB en VG in 1992 te kunnen beoordelen. Ook hier is wederom sprake van professioneel handelende partijen welke ter zake zeer kundig zijn. De heer K. heeft een reeks van gegevens opgevraagd en gekregen die hij op kantoor van X Belastingadviseurs en bij de fiscus op juistheid heeft gecontroleerd (...).. heeft diverse besprekingen met betrekking tot deze problematiek met mij en met mijn kantoorgenoot mevrouw Kn. op de Inspectie gevoerd. Alle door hem gevraagde gegevens zijn door mij verstrekt en als hij meer gegevens wilde hebben dan had zijn collega de heer K. deze voor hem kunnen meebrengen. Nadat zij enige maanden aan gegevensverzameling hebben gedaan en hij de ontvangen gegevens integraal heeft getoetst en tevens contact heeft opgenomen met zijn collega te Rotterdam, is A. tot zijn afgewogen oordeel gekomen dat hij een compromis als bedoeld in de brief van 26 juni 1997 kon aangaan. (...) Voorts deel ik u mede dat het zeer ongebruikelijk is dat controle-ambtenaren worden ingezet om burgers er toe te bewegen aan hun uitgereikte aangiftebiljetten te retourneren. Het 'binnenpraten' van aangifte biljetten is nimmer de controle opdracht van de heer K. geweest en deze stelling dient derhalve als onzinnig terzijde te worden geschoven. Het was A's taak te beoordelen of de houdstermaatschappijen in 1992 zakelijk handelden toen zij hun belangen (deels) verkochten aan VE. Uiteraard was hij bij deze beoordeling gebonden aan hetgeen zijn college te Rotterdam ter zake heeft beslist. Toch heeft A., om zich er van te vergewissen dat hij juist handelde, een eigen onderzoek verricht. Hierbij werd hij bijgestaan door zijn collega K. en uiteindelijk kwam hij tot de conclusie dat fiscaal juist is gehandeld door partijen en kon hij zijn handtekening onder het bereikte compromis zetten. (Door de Belastingdienst; N.o.) wordt het voorgedaan als zouden A. en ondergetekende van mening verschillen over:a)       (...) b)       de binnenlandse belastingplicht van de drie bedoelde vennootschappen.          Hier is tevens geen verschil van mening over; het is door ons nimmer besproken en ook geen onderdeel van hetgeen wij schriftelijk zijn overeengekomen Wij namen beiden aan dat de vennootschappen binnenlands belastingplichtig waren. In dit verband merk ik op dat de binnenlandse belastingplicht niet voortvloeit uit het feit dat wel of geen aangifte biljet is gevraagd. De belastingplicht vloeit voort uit de feitelijke omstandigheden en een belangrijke omstandigheid daarvan is de plaats waar de feitelijke leiding is gevestigd. In dit verband deel ik tevens mede dat (verzoeker; N.o.) of X Belastingadviseurs niet de belastingadviseur was/waren van de drie aandeelhouders van de bedoelde vennootschappen, noch van de vennootschappen zelf in de periode 1992 tot en met 1996. Eerst in 1997 werd X Belastingadviseurs de belastingadviseur van bedoelde vennootschappen. Van het feit dat de voormalige directie de vennootschappen niet had aangemeld bij de fiscus was ook ondergetekende tot het moment dat A. dit constateerde niet op de hoogte. De cijfers 1992 tot en met 1996 zijn door X Belastingadviseurs in juli/augustus 1997 vervaardigd en direct daarna aangeleverd aan de heer A. (...) Over de inschrijving van de vennootschappen in de handelsregisters in Nederland wordt een hele ophef gemaakt. Uit bijgaande brief van de Kamer van Koophandel te Cura ao blijkt dat de vennootschappen ambtshalve uit het register zijn uitgeschreven; deze informatie trof ik nadat de aandelen van de vennootschappen gekocht waren aan en ging derhalve uit van de juistheid daarvan. Na overleg met de Kamer van Koophandel te Cura ao is gebleken dat Pr. NV inderdaad te boek stond als procuratiehouder. Uit de aan de aan de fiscus ter hand gestelde aangiften winstbelasting blijkt echter dat Pr. NV sinds 1 juli 1992 geen directe activiteiten voor de vennootschappen heeft verricht en dat alle activiteiten van deze vennootschappen naar Nederland zijn verplaatst (...) Voorts wordt omstandig naar voren gebracht dat VT alleen verliezen heeft gemaakt en dat de directie de winstontwikkeling wilde afwachten alvorens domicilie in Nederland te kiezen. Uit de geschetste gang van zaken, te weten:a)       het afronden van een ontwikkelingstraject dat uit de aard der zaak alleen maar geld kost en niets oplevert; b)       de waardeontwikkeling van VT tussen augustus 1992 en juli 1993 welke rechtevenredig samenhangt met de ontwikkelingsfase waarin het (eind)produkt zich bevindt en die tevens door onafhankelijke derden is vastgesteld, blijkt dat van een opstelling als door de fiscus naar voren gebracht hoegenaamd geen sprake is. De waarde van VT wordt namelijk niet bepaald door de behaalde resultaten op dat moment doch door de winstcapaciteit in de toekomst. Deze situatie is op zich niet nieuw of vreemd; zij komt bij elk bedrijf dat een nieuw produkt ontwikkelt voor, (...) De potentiele verdiencapaciteit van VT stond buiten enige discussie. Op basis van het feit dat de Kamer van Koophandel te Cura ao eerst ultimo december 1992 de verklaring als vorenbedoeld heeft opgesteld, was inschrijving in de Nederlandse Kamer van Koophandel pas in 1993 mogelijk. Deze inschrijving werd zo spoedig mogelijk in januari 1993 gerealiseerd waarna de Kamer van Koophandel pas na enige maanden de inschrijving heeft verwerkt. Los van de vraag of die verwerking later dan noodzakelijk plaatsvond, kan gelet op de data dat de inschrijving plaatsvond, worden gesteld dat dit is gebeurd op het tijdstip dat de waarde van VT zich nog niet eens op het hoogste punt bevond. (...) Conclusie Inhoudelijk heeft de fiscus geen argumenten aangedragen waarom de overeenkomst zoals deze is aangegaan d.d. 14 augustus 1997 niet zou gelden. (...) het feit dat BGO Rotterdam in haar optiek ten onrecht een regeling met mij is overeengekomen, alsmede inzake de inschrijving in de Kamer van Koophandel te Nederland, heeft geen relevantie voor de beoordeling van de vraag of in de periode 1992 tot en met 1996 sprake was van binnenlandse belastingplicht van bedoelde vennootschappen. Het feit dat A. NV in 1997 gedurende een bepaalde periode een in het buitenland wonende directie heeft gehad, doet eveneens niet ter zake voor al hetgeen v r 1997 ten aanzien van deze vennootschappen is geschied. Tenslotte een opmerking over de prioritering der werkzaamheden. Het gaat niet aan belastingplichtige een jaar aan het lijntje te houden en vervolgens een vragenlijst te sturen van 41 vragen. In het bewuste jaar hebben er diverse besprekingen plaatsgevonden, is er op verschillende malen zelfs schriftelijk contact geweest en de stelling dat de heer S. het te druk had met de afhandeling van bezwaar en beroepschriften is een dooddoener van de eerste orde. (...) De regeling met A. heeft alleen betrekking op de hoogte van de verliezen, de verhandelbaarheid daarvan en eventuele verrekening daarvan door derden dient te worden voorgelegd aan de belastingrechter; de Ombudsman lijkt mij daartoe niet de geschikte instantie. Het onnodig dralen met de afwikkeling van aangiften, toezeggingen en zelfs schriftelijke overeenkomsten wekt wrevel in de hand. De verhoudingen tussen de fiscus en mijn persoon zijn mede door dit gedrag ernstig vertroebeld geraakt..."E.       REACTIE BELASTINGDIENST/ONDERNEMINGEN AMSTERDAM 2De Belastingdienst/Ondernemingen 2 gaf het volgende commentaar op de reactie van verzoeker:"...Ad 1 Reactie op de opmerkingen van klager aangaande het bagatelliseren van fiscale kennis, beoordelingsvermogen, alsmede uitgevoerde rechtshandelingen van diverse medewerkers van de Belastingdienst Op 10 februari 1999 hebben controle-ambtenaren een bezoek gebracht aan het kantooradres van klager met als doel meer informatie over de belastingplicht van de 3 betreffende V.-vennootschappen te vergaren, doch het merendeel van de gevraagde informatie kon door de aanwezige kantoorgenoot van klager niet verstrekt worden (...). (Verzoeker; N.o.) heeft ondanks een daartoe strekkend verzoek nimmer contact opgenomen met de controlerend ambtenaren. Op 4 maart 1999 heeft het Kernteam Randstad Noord en Midden ( n van de zeven Kernteams van de politie welke zich bezig houden met de aanpak van de georganiseerde criminaliteit) in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) contra (rechts) personen (...), huiszoekingen en inbeslagnemingen verricht ten kantore van X Belastingadviseurs alsmede op het priv -adres van (verzoeker; N.o.) Op 22 maart jongstleden is een (administratiefrechtelijk) boekenonderzoek aangevangen dat gericht is op de door voornoemd Kernteam in beslaggenomen administratieve bescheiden en gegevensdragers welke betrekking hebben op vennootschappen behorende tot het zogenaamde V.-complex (...). Met name de geautomatiseerde bestanden op de gegevensdragers zijn thans nog niet raadpleegbaar door de controlerend ambtenaren, zodat in dit stadium van het boekenonderzoek nog geen conclusies te trekken zijn over de fiscale positie (belastingplicht alsmede hoogte van de belastbare winsten) van de onderhavige Antilliaanse vennootschappen. Ik acht het in dit stadium dan ook niet opportuun om vooruit te lopen op de voorlopige bevindingen en conclusies van het lopende boekenonderzoek en acht het derhalve weinig zinvol om thans inhoudelijk te reageren op het door klager gestelde aangaande de nakoming van het compromis. Wel kan reeds gemeld worden dat zich onder de in beslaggenomen administratieve stukken een groot aantal voor de onderhavige kwestie relevant geachte documenten bevinden, welke nimmer eerder door klager aan de Belastingdienst ter inzage zijn verstrekt. Zodra bedoeld boekenonderzoek is afgerond, zal ik u zo spoedig mogelijk op de hoogte stellen van de uitkomsten daarvan. Tevens doe ik als bijlage (...) recent verkregen perspublicaties toekomen over de (mislukte) beursgang van VT. BV, waaruit valt op te maken dat de ten behoeve van die beursgang opgestelde emissieprospectus (op basis waarvan de inspecteur van Belastingdienst/Grote ondernemingen Rotterdam zijn oordeel over de aandelenwaardering grotendeels heeft gebaseerd) onjuistheden bevat. Ook hiernaar wordt het onderzoek voortgezet. (...) II. 1 Aangiftegedrag van de onderhavige Antilliaanse vennootschappen Klager stelt dat hij tot de indiening van de aangiftebiljetten in september 1997 niet op de hoogte was van het feit dat de voormalige directie van de onderhavige Antilliaanse vennootschappen deze nimmer bij de (Nederlandse) fiscus hadden aangemeld. Dit wekt bevreemding gezien de bij zijn brief overgelegde fotokopie n van kennelijk op of omstreeks 24 mei 1995 ingediende (Antilliaanse) aangiften winstbelasting over de jaren 1993 en 1994, welke bij vraag 10e als adres waaraan de aangiftebiljetten moeten worden gezonden "X.weg. #, Amsterdam" vermelden, het bedrijfsadres van X Belastingadviseurs. (...) Controlerend ambtenaar K. is in tegenstelling tot de beweringen (van verzoeker; N.o.) wel degelijk doende geweest met het "binnenpraten" van uitgereikte doch niet ingediende aangiftebiljetten (...). Het betreft niet nader gemotiveerde bezwaarschriften –doordat de aangifte ontbreekt- tegen ambtshalve aanslagen 1994 van de volgende V.-vennootschappen: RH. NV, HC. NV, M. Holding. NV, H. NV en VG. NV. Ad IV Reactie op de opmerkingen van klager aangaande het betrekken van jaren, alsmede fiscale problematiek in de reactie welke geen relevantie zouden hebben voor de beantwoording van de vraag of de drie bedoelde vennootschappen in de periode juli 1992 tot en met 1996 belastingplichtige lichamen voor de vennootschapsbelasting zijn. Door klager wordt weliswaar gesteld dat de kwestie van de in Belgi gevestigde C.V. welke de directie over A. NV heeft gevoerd op een ander jaar (1997) ziet, doch hij heeft tot op heden geen enkel bewijs geleverd voor zijn bewering dat de directiewijziging pas per 1 februari 1997 heeft plaatsgevonden..."F.       NADERE REACTIE VERZOEKERNaar aanleiding van de reactie van de Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam deelde verzoeker - onder meer – het volgende mee:"...Op 10 februari jl. is er inderdaad een bezoek gebracht door controle-ambtenaren op het bedrijfsadres van X Belastingadviseurs (...). Dit bezoek betrof een niet van tevoren aangekondigd boekenonderzoek en had het karakter van een verrassingsoperatie. Ik heb u daarvan reeds op 11 februari in kennis gesteld. Door de controle-ambtenaren werden diverse gegevens ge ist van mijn kantoorgenoot welke hij op dat moment niet kon overhandigen. Hij heeft trouwens direct protest aangetekend tegen de wijze waarop de informatieverzameling plaatsvond. Indien de fiscus van te voren een brief zou hebben gestuurd waarin om de gegevens gevraagd werd dan had men zich hierop kunnen voorbereiden en de benodigde gegevens, indien voorhanden, kunnen verzamelen. De gevraagde gegevens hadden overigens geheel of nagenoeg geheel betrekking op de jaren 1997 en volgende. Deze jaren hebben niets van doen met de belastingplicht van bedoelde vennootschappen in de jaren voorafgaande aan het jaar 1997. (...) (...) De huiszoeking is gepaard gegaan met de in beslagneming van dossiers en computergegevens. De fiscus beroept zich er op dat er administratieve bescheiden zijn aangetroffen die zij nimmer heeft gezien. Op zichzelf zou dit juist kunnen zijn omdat niet vergeten moet worden dat het overleg met betrekking tot (de V.-groep; N.o.) zich hoofdzakelijk afspeelde ten kantore van de fiscus en het niet gebruikelijk, of zelfs ongewenst, is dat belastingplichtigen in het kader van overleg met de fiscus hun gehele administratie (bankafschriften, correspondentie, etc welke in het (de V.-groep; N.o.) geval tientallen ordners omvat) meenemen. De procedure is dat om de relevante gegevens wordt gevraagd en dat belastingplichtigen uit zichzelf de meest relevante gegevens verstrekken, hetgeen in casu ook is gebeurd. Ten aanzien van het prospectus waarop de inspecteur in Rotterdam zich zou hebben gebaseerd het navolgende. (...) De inspecteur in Rotterdam heeft om te kunnen bepalen of in 1992 door partijen zakelijk is gehandeld zich nimmer gebaseerd (en zeker niet grotendeels) op feiten die zich in 1993 voordeden. Hij heeft alleen de feiten en omstandigheden welke zich in 1992 voordeden beoordeeld, gewogen en is vervolgens tot de conclusie gekomen dat een en ander zijn goedkeuring kon hebben. Hooguit heeft hij zich ter bevestiging van de juistheid van zijn standpuntbepaling laten leiden door gegevens die na de balansdatum kenbaar zijn geworden bijvoorbeeld het feit dat er een prospectus is uitgebracht waarin eveneens sprake is van een aandelenwaardering. Dit prospectus dient in dat geval hooguit ter adstructie, doch in ieder geval niet als basis waarop hij zijn oordeel baseert. Ad 2. Het feit dat de vennootschappen als bedrijfsadres X.weg (...) te Amsterdam hebben heeft een simpele verklaring, waar de fiscus trouwens eveneens van op de hoogte is doch welke zij in het kader van stemmingmakerij gemakshalve over het hoofd heeft gezien, te weten het feit dat VT. BV (VT) anderhalve verdieping van het bedrijfsverzamelgebouw (…) gevestigd aan de X.weg (...) heeft gehuurd. Aangezien de voormalige aandeelhouders van de drie bedoelde vennootschappen (middellijk) de directie vormden van VT is het niet vreemd dat zij hun persoonlijke houdstermaatschappij eveneens op dit adres vestigden. (...) De fiscus heeft mijns inziens op geen enkele wijze duidelijk gemaakt waarom het gesloten compromis ten aanzien van N. NV en W. NV niet zou gelden. In dit verband merk ik op dat in het compromis niet uitdrukkelijk is opgenomen dat de vennootschappen door mij in priv gekocht moesten worden, er wordt gesproken over "u zelf" hetgeen middellijke eigendom mijns inziens niet uitsluit; indien de kopende vennootschap mij 100% toebehoort is er geen sprake van een situatie die in strijd is met hetgeen is verwoord in het gesloten compromis. Ad 6. De directie van A. NV werd blijkens een uittreksel dat werd verstrekt door de Kamer van Koophandel te Amsterdam vanaf 1 februari 1997 gevoerd door C.V. Ly. (...). Ik ga uit van de juistheid van gegevens verstrekt door de Kamer van Koophandel tot het tegendeel wordt bewezen. Bedoelde directeur heeft de functie gezien bedoeld uittreksel op 1 februari 1997 aanvaard. Indien de fiscus van mening is dat deze gegevens niet juist zijn dan verneem ik gaarne van haar waarop zij deze mening baseert..."G.       REACTIE BELASTINGEN/ONDERNEMINGEN AMSTERDAM 2 OP HET VERSLAG VAN BEVINDINGENIn zijn reactie op het verslag van bevindingen wees de Belastingen/Ondernemingen Amsterdam 2 op een brief van verzoeker van 15 maart 1993 aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken. Uit deze brief – die bij de huiszoeking ten kantore van X. Belastingadviseurs inbeslaggenomen was – volgt dat aanmelding bij de Kamer van Koophandel van de tot de V.-groep behorende vennootschappen (waaronder de vennootschappen waarop de klacht betrekking heeft) pas op 15 maart 1993 heeft plaatsgevonden. Een afschrift van deze brief had de Belastingdienst bij zijn reactie gevoegd. Voorts liet de Belastingdienst nog het volgende weten. “…Klager is klaarblijkelijk sinds 11 februari 1999 op de hoogte van het bezoek van de controlerend ambtenaren en de door hen op grond van artikel 47 AWR gevraagde bescheiden, welke zijn opgenomen in (…) controle-opdracht en die door de kantoorgenoot van klager zijn genoteerd. Een deel van de gevraagde bescheiden konden op 10 februari 1999 door de kantoorgenoot worden verstrekt. Ten aanzien van de bescheiden welke volgens de kantoorgenoot ter plaatse niet voorhanden waren, is de afspraak gemaakt dat klager na zijn terugkomst op 22 februari 1999 contact op diende te nemen met de controlerend ambtenaren. Door klager is nimmer contact met de controlerend ambtenaren opgenomen. Voor de gekozen controlestrategie (een zogenaamd flitsonderzoek) is gekozen teneinde een zo groot mogelijke zekerheid omtrent de volledigheid en authenticiteit van de te controleren administratieve bescheiden te krijgen. De gevraagde bescheiden (…) kunnen (deels; N.o.) –in tegenstelling tot de bewering van klager- wel degelijk relevantie hebben ten aanzien van de belastingplicht van de betreffende vennootschappen in 1996 dan wel eerdere jaren. (…) Klager stelt thans dat uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel te Amsterdam blijkt dat de in Belgi gevestigde C.V. (welke tot 1 augustus 1997 de directie over A. N.V. heeft gevoerd) op 1 februari 1997 haar functie als directeur heeft aanvaard, doch heeft tot op heden hiervan geen enkel bewijs geleverd…” Verder liet de Belastingdienst weten dat door hem – onder meer door de heer K. – wel degelijk verzocht is om inzage van alle bescheiden/correspondentie. De Belastingdienst staafde dit met een afschrift van de door de heer A. opgestelde agenda ten behoeve van de bespreking met verzoeker over de V.-groep op 25 juni 1997.H.       REACTIE VERZOEKER OP HET VERSLAG VAN BEVINDINGENIn reactie op het verslag van bevindingen deelde verzoeker het volgende mee:“…wordt er in het verslag van bevindingen melding gemaakt van het feit dat er een huiszoeking heeft plaatsgevonden ten kantore van (X. Belastingadviseurs; N.o.) en bij (verzoeker; N.o.) priv . De suggestie wordt gewekt als zou de huiszoeking betrekking hebben op de V. structuur hetgeen niet het geval was. (Verzoeker; N.o.) noch (X. Belastingadviseurs; N.o.) zijn als verdachten aangemerkt en door de officier van justitie is per heden besloten het onderzoek tegen de door hem als verdachte aangemerkte (rechts)personen niet meer voort te zettend dan wel te be indigen…”

Beoordeling

1. Verzoeker behartigt de belangen van de naar Antilliaans recht opgerichte rechtspersonen A. NV, N. NV en W. NV (hierna: de vennootschappen). De vennootschappen maken deel uit van de zogenaamde V-Groep, een groep rechtspersonen die in Nederland de zogenaamde V-technologie exploiteerden. De tot de V-Groep behorende rechtspersonen verkochten op 18 september 1992 respectievelijk 20 september 1992 hun belangen in de rechtspersonen VG NV en VB BV aan de eveneens naar Antilliaans recht opgerichte rechtspersoon VE NV. Bij de verkoopovereenkomsten werd overeengekomen dat VE NV de totale koopsom ten bedrage van f 80.340.000 verschuldigd bleef, tegen een rente van 7% op jaarbasis. Tussen verzoeker en de Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2 (hierna: de Belastingdienst Amsterdam) werd op 12 augustus 1997 terzake van de op dat moment nog door de vennootschappen in te dienen aangiften vennootschapsbelasting 1992 tot en met 1996 door middel van een compromis een afspraak gemaakt over de hoogte van de vast te stellen verliezen (afwaardering van de opgerente vorderingen op VE NV).2. Op of omstreeks 12 september 1997 diende verzoeker de aangiften vennootschapsbelasting 1992 tot en met 1996 van de vennootschappen in bij de Belastingdienst Amsterdam. Verzoeker klaagt over de wijze waarop de Belastingdienst Amsterdam deze aangiften behandelt.3. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de Belastingdienst nog geen uitvoering heeft gegeven aan het gesloten compromis, maar in weerwil daarvan een onderzoek heeft ingesteld naar de belastingplicht op grond van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 van de betrokken rechtspersonen. Verzoeker vindt dit tegen de achtergrond van het gesloten compromis niet juist. Volgens hem betreft het een ondubbelzinnig en zonder voorbehoud gesloten compromis dat de strekking heeft om de gerezen fiscale problematiek integraal af te ronden. Hij wijst er in dit verband op dat de vraag of de vennootschappen belastingplichtig zijn op grond van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 ter gelegenheid van het sluiten van het compromis niet aan de orde is geweest, en dat ten aanzien van dit punt in het compromis geen enkel voorbehoud is gemaakt. Voorts merkt verzoeker op dat niet valt in te zien dat het compromis zou zijn gesloten indien twijfel bestond omtrent de belastingplicht van de vennootschappen, terwijl er volgens hem ook geen enkele aanleiding bestaat om te veronderstellen dat de vennootschappen niet belastingplichtig zouden zijn.4. Evident is dat een aanslag vennootschapsbelasting alleen kan worden opgelegd indien er sprake is van belastingplicht op grond van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Vast staat dat in dit geval bij het sluiten van het compromis de belastingplicht van de betrokken vennootschappen niet aan de orde is geweest. Hieruit volgt dat door de Belastingdienst bij het sluiten van het compromis ten aanzien van het al dan niet bestaan van belastingplicht voor de vennootschappen geen expliciete standpuntbepaling heeft plaatsgevonden. Het punt van de belastingplicht valt dan ook niet onder de reikwijdte van het gesloten compromis, zodat niet uit dien hoofde een beletsel bestaat voor de Belastingdienst om een onderzoek in te stellen naar de belastingplicht van de vennootschappen.5. Evenmin kan worden gezegd dat zich anderszins omstandigheden voordoen die er aan in de weg staan dat de Belastingdienst een onderzoek naar de belastingplicht van de vennootschappen instelde. Hoewel het beter was geweest indien de Belastingdienst voorafgaande aan het sluiten van het compromis een onderzoek naar de belastingplicht had ingesteld, kan niet worden gezegd dat met het nalaten daarvan gerechtvaardigde verwachtingen bij verzoeker zijn gewekt omtrent het bestaan van belastingplicht bij de vennootschappen. In dit kader is van belang dat, zoals verzoeker ook beaamt, de kwestie van de belastingplicht nimmer tussen partijen aan de orde is gesteld. Tegen deze achtergrond is voorts van belang dat – anders dan de Belastingdienst op het moment van het sluiten van het compromis meende – de vennootschappen niet waren beschreven voor de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, en dat deze zich in weerwil van hun wettelijke verplichting daartoe niet hebben gewend tot de Belastingdienst met het verzoek om uitreiking van aangiftebiljetten vennootschapsbelasting (zie

Achtergrond

). Dit laatste klemt te meer nu bij het gesloten compromis is aangesloten bij afspraken die tussen verzoeker en de Belastingdienst zijn gemaakt met betrekking tot andere tot de V-Groep behorende rechtspersonen die, anders dan de onderhavige vennootschappen, wel waren beschreven voor de vennootschapsbelasting. Van verzoeker had, in zijn hoedanigheid van belastingadviseur, mogen worden verwacht dat hij dit aspect te berde had gebracht. Voor zover verzoeker stelt dat hij er niet van op de hoogte was dat de vennootschappen zich niet tot de Belastingdienst hadden gewend, wordt opgemerkt dat van verzoeker – als belastingadviseur en vertegenwoordiger van de vennootschappen – mag worden verwacht dat hij bij uitstek op de hoogte was van alle relevante omstandigheden ten aanzien van de vennootschappen. Voorts kan verzoeker onder de omstandigheden van dit geval niet worden gevolgd in zijn - niet nader gemotiveerde - standpunt dat er geen enkele aanleiding bestaat om te veronderstellen dat de vennootschappen niet belastingplichtig zouden zijn. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.6. In het verlengde van hetgeen onder 4. is overwogen ligt het eveneens voor de hand dat de Belastingdienst zolang nog geen uitsluitsel bestaat of de vennootschappen belastingplichtig zijn, geen gevolg heeft gegeven aan de verzoeken om de verliezen van de vennootschappen per 31 december 1996 vast te stellen. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.7. Tenslotte wordt opgemerkt dat uit de reactie van de Belastingdienst Amsterdam blijkt dat de behandeling van de door verzoeker op of omstreeks 12 september 1997 ingediende aangiften van de vennootschappen vertraging heeft opgelopen als gevolg van een onderbezetting en een daarmee verband houdende prioritering van werkzaamheden bezien in combinatie met het takenpakket van de medewerker die met de behandeling van de aangiften was belast, alsmede de vakantieperiode. Deze door de Belastingdienst Amsterdam gegeven redenen vormen wel een verklaring voor (een deel van) de ontstane vertraging maar vormen daarvoor geen rechtvaardiging. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n is niet gegrond, behoudens op het punt van (een deel van) de vertraging die bij de behandeling van de aangiften is opgelopen. Op dat onderdeel is de klacht gegrond.

Instantie: Belastingdienst/Ondernemingen Amsterdam 2

Klacht:

Wijze van behandeling aangiften vennootschapsbelasting .

Oordeel:

Niet gegrond